DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 3636

Een lichte associatie met het woord Gras

metbeeld.JPGRechtbank Arnhem, 12 maart 2007, KG ZA 07-71. Metaforum B.V., Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling en Vastgoed B.V., Metafoor Software B.V tegen Buro Beeld B.V. & Vastenhout (met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven).

Over beelden en metaforen. Gesteld auteursrecht op rekenprogramma en foldermateriaal, gestelde verwarring tussen de merken GRAS en FRIS. Stellig geen merkinbreuk, maar voor het overige is de voorzieningenrechter samenvattend van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing. En dat er dus ook nog geen ruimte is voor een volledige proceskostenveroordeling. 

Metafoor, een consultant op het gebied van ruimtelijke ordening, maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van (onder meer) het rekensysteem met de naam GRAS, afkorting van Grondgebruikanalyse systeem.  De naam `GRAS GrondgebruikAnalyseSysteem' is in 2004 als Benelux-woordmerk ingeschreven.

Buro Beeld richt zich ook op advisering aan de overheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Bij Buro Beeld werken een aantal ex-medewerkers van Metafoor, waaronder ook gedaagde Vastenhout. Buro Beeld maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van het systeem genaamd FRIS, afkorting van Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem.

Metafoor stelt dat FRIS een ongeautoriseerde verveelvoudiging is van het auteursrechtelijk beschermde computerprogramma GRAS van Metafoor. De uitdraai van een berekening met FRIS stemt visueel geheel overeen met een uitdraai van een berekening met GRAS. Ook de tekst op de website van Buro Beeld zou een  verveelvoudiging van het promotiemateriaal van Metafoor zijn. Metafoor stelt ook dat het merk FRIS visueel, auditief en begripsmatig overeenstemt met het merk GRAS.

Auteursrecht

De voorzieningrechter kan, zo te lezen wellicht een beetje met het oog op het Technip-criterium, nog niet met zekerheid te zeggen of er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. “ Duidelijk is dat voor GRAS gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande computerprogramma's, zoals Microsoft Excel en Acces, zodat geen van beide partijen een beroep op oorspronkelijkheid kan doen, voor zover de opbouw, volgorde en / of lay-out van GRAS en FRIS zijn bepaald door deze bestaande programma's. De voorzieningenrechter sluit echter niet uit dat zowel (het oudere-IEF) RM 97 en RM 2000 als GRAS als een zodanig oorspronkelijke samenvoeging, selectie of bewerking van diverse functionaliteiten kunnen worden gezien dat daarin de persoonlijke, subjectieve visie oftewel het `persoonlijke stempel' van Schreurs en Vastenhout (en in GRAS wellicht ook van Romkes) tot uitdrukking wordt gebracht. Ook sluit de voorzieningenrechter niet uit dat aan GRAS ten opzichte van RM 97 en RM 2000 nieuwe elementen zijn toegevoegd op zodanige wijze dat GRAS moet worden gezien als een nieuw, oorspronkelijk werk en als een zelfstandig werk in de zin van artikel 10, tweede lid, Aw. In dit kort geding is dit echter op basis van de stellingen en de toelichtingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken nog niet met voldoende zekerheid vast te stellen om, al is het maar voorlopig, een uitsluitend recht aan te nemen en een verbod tot gebruik van een soortgelijk rekenmodel of programma te rechtvaardigen. Daarvoor is nader feitenonderzoek nodig, waarbij getuigen moeten worden gehoord, en waarvoor mogelijk een deskundigenbericht nodig is.”

Werkgeversauteursrecht

Ook over een mogelijk artikel 7 Aw werkgeversauteursrecht is volgens de voorzieningenrechter nog niets met zekerheid te zeggen. “De voorzieningenrechter stelt vast dat Schreurs en Vastenhout eventuele auteursrechten op GRAS of eerdere rekenmodellen niet bij akte  overeenkomstig artikel 2 Aw aan Metafoor hebben overgedragen en daarover ook geen  afspraken hebben gemaakt met Metafoor. (…)De door Metafoor  overgelegde arbeidsovereenkomsten met Schreurs en Vastenhout bieden onvoldoende  aanknopingspunten voor het oordeel dat het (door)ontwikkelen van het systeem GRAS tot  de taak van Schreurs en Vastenhout behoorde en dat Metafoor zeggenschap had over de  vorm waarin het systeem tot stand zou komen.” Ook de feitelijke situatie (betaalde overuren etc. is onvoldoende helder.

Auteursrechten op promotiemateriaal.

Partijen zijn het erover eens dat het folder- / promotiemateriaal een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw is, en dat de tekst over het systeem FRIS daarmee  grotendeels overeenstemt of zelfs identiek is. Wel betwisten Buro Beeld c.s. dat de  auteursrechten daarop aan Metafoor toekomen. Vastenhout zou de tekst hebben bedacht en geschreven, zonder daartoe de opdracht van Metafoor te hebben gekregen. Ook hier is de  voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden of het schrijven van het foldermateriaal in dienst van Metafoor tot de taak van Vastenhout behoorde, zodat de voorzieningenrechter ook op dit punt zonder nader onderzoek geen oordeel kan geven.  

Merkinbreuk

Op het punt van merkinbreuk is de voorzieningenrechter wel stellig: “Het op dit punt op zichzelf correcte  betoog van Metafoor, namelijk dat de aanwezige verschillen tussen merk en teken worden  gecompenseerd door de grote mate van overeenstemming tussen de beide rekensystemen,  waardoor toch verwarring kan ontstaan bij de gebruikers, gaat naar voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter in dit geval niet op. Voor het risico op verwarring zijn de visuele,  auditieve en begripsmatige verschillen tussen enerzijds het woordmerk GRAS en anderzijds  het teken FRIS te groot. De visueel en auditief overeenstemmende tweede letter R en vierde  letter S en het gebruik van hoofdletters vormen daarvoor onvoldoende grondslag. Mogelijk  roept het woord FRIS een lichte associatie op met het woord GRAS, maar naar voorlopig oordeel in dit geval onvoldoende om te kunnen spreken van verwarring en dus merkinbreuk.  in de zin van artikel 2.20 lid 1, sub b van het Benelux Verdrag Intellectuele Eigendom  (BVIE). Daarbij speelt een rol dat GRAS en FRIS afkortingen zijn van Grondgebruik  Analyse Systeem respectievelijk Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem, hetgeen  duidelijk in het promotiemateriaal en op de website wordt vermeld en hetgeen het risico op  verwarring verkleint.”

Slaafse nabootsing.

“Met betrekking tot  dit beroep is de voorzieningenrechter van oordeel dat Metafoor onvoldoende heeft  onderbouwd dat Buro Beeld c.s. evengoed een andere weg hadden kunnen inslaan zonder  afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het rekensysteem. Het is de  voorzieningenrechter, mede in het licht van de eerder door Schreurs en Vastenhout  ontwikkelde rekenmodellen RM 1997 en RM 2000, onvoldoende duidelijk geworden of het  product wel voldoende onderscheidend is en welke (technische) elementen strikt  noodzakelijk zijn voor de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van het systeem en welke  elementen niet.”

Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing.  De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarbij ook meespeelt dat er al een bodemprocedure aanhangig over dit en een veel meer omvattend geschil tussen partijen.  

Proceskosten.

“Buro Beeld en Vastenhout hebben gevorderd om bij een afwijzend vonnis  Metafoor te veroordelen in de volledige feitelijke door hen gemaakte proceskosten in de zin van artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele  eigendomsrechten. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beginsel ook de eisende partij  die vergeefs een beroep doet op IE-rechten in de volledige proceskosten kan worden  veroordeeld, nu artikel 14 van deze handhavingsrichtlijn spreekt van `de in het ongelijk  gestelde partij'. Hierboven is echter al gebleken dat het gelijk in dit kort geding deels in het midden blijft, omdat de voorzieningenrechter zich in dit kort nog niet het vereiste inzicht  heeft kunnen verschaffen voor een verantwoorde beslissing over de gestelde  auteursrechtinbreuk dan wel de gestelde slaafse nabootsing. In dat Licht, terwijl dit kort  geding in feite een deelproces vormt van een veel omvangrijkere bodemprocedure, verzet de billijkheid zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in dit kort geding tegen een  volledige proceskostenveroordeling van Metafoor. Metafoor zal als de deels in het ongelijk gestelde partij op de gebruikelijke wijze door vaststelling van een forfaitair bedrag worden  veroordeeld in de proceskosten van Buro Beeld en Vastenhout.”      

Lees het vonnis hier.

IEF 3523

Sloophout interieurstukken

tafel piet hein eek.jpgRechtbank Alkmaar, 20 februari 2007, zaak 92890/KG  ZA  07-19. Piet Hein Eek BV c.s. tegen Esfera VOF c.s.

Het geschil heeft betrekking op gestelde auteursrechten op interieurstukken van sloophout en of tafel sloophout kleur, dressoir sloophout, stamtafel sloophout, toonbank sloophout, spiegel 3-luik van gedaagden daarop inbreuk zouden maken. Vordering tot vergoeding volledige proceskosten afgewezen vanwege geringe impact inbreuken.

De voorzieningrechter neemt als uitgangspunt dat het idee van of met sloophout meubelen te vervaardigen niet auteursrechtelijk beschermd is. Hij bevestigt dan ook dat het bezigen van hetzelfde materiaal door gedaagden, het bewerken daarvan volgens eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode en het volgen van een stijl naar vaste rechtspraak op zichzelf geen inbreuk op auteursrechten van eisers opleveren.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komen de interieurstukken van eiseres gemaakt van sloophout voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

“Ondanks de min of meer noodzakelijke vorm van de betrokken voorwerpen en de vrijheid van een ieder om sloophout als materiaal daarvoor te gebruiken, heeft eiser sub 2 onmiskenbaar op het resultaat van deze voorwerpen zijn persoonlijk stempel gedrukt. Dit heeft hij gedaan door een bijzondere wijze van schikking van het gebruikte sloophout met de daarop voorkomende dan wel aangebrachte kleurtinten, het kiezen van zekere productieprocessen en bepaalde hulpstoffen. Het is niet goed denkbaar dat een ander onafhankelijk van eiser sub 2 bij het maken van een dergelijk werk tot precies hetzelfde resultaat zou komen.”

De voorzieningrechter wijst de vorderingen ten aanzien van de afvaltafel en de afvalkast toe. De overige vorderingen ten aanzien van de stamtafel, de toonbank en de spiegel wijst  hij af.

De tafels zijn volgens de voorzieningenrechter niet identiek maar geven eenzelfde totaalindruk. “De auteursrechtelijk beschermde trekken in het exemplaar van eiser sub 2 - met name de afmetingen en kleurstelling van de plankjes, de mozaïekvorm waarin deze zijn aangebracht - zijn herkenbaar overgenomen in de tafel van gedaagden. Door deze trekken bestaat een grote gelijkenis die wordt versterkt door de onderlinge gelijkenis van niet auteursrechtelijk beschermde elementen, zoals de rechthoekigheid van de tafel, het gebruik van sloophout en de vormgeving van de T-poten.”

De voorzieningenrechter komt ook tot dit oordeel ten aanzien van de dressoirkast. De afwijkende kleurstelling van beide exemplaren levert inderdaad enig verschil in stemming op, maar dit aspect doet te weinig af aan het oordeel dat ook hier sprake is van een ongeoorloofde bewerking of nabootsing van het (eerdere) meubel van eiser sub 2.

Volgens de voorzieningenrechter is de totaalindruk bij beide tafels geheel anders, ook nog vanwege de onderling afwijkende kleurstelling. “Het belangrijkste is echter dat de auteursrechtelijk beschermde elementen - met name de wijze waarop de plankjes van sloophout zijn verwerkt - aanmerkelijk verschilt.”

De toonbank van gedaagde maakt volgens de voorzieningenrechter geen inbreuk. “De omstandigheid dat de toonbank van gedaagden enige gelijkenis met die van eiser sub 2 vertoont berust, gelet op de gebruikseisen en het volgen van het idee sloophout aan te wenden, dan ook veeleer op toeval dan op een ongeoorloofde bewerking of nabootsing.”

Ook de spiegel van gedaagde maakt volgens de voorzieningenrechter geen inbreuk. Gedaagden hebben aangetoond dat het vervaardigen van spiegels in drieluik, met gebruikmaking van afvalhout, niet ongewoon is. Het enkele feit dat gedaagden ook een drieluik-spiegel hebben gemaakt,  betekent volgens de voorzieningenrechter nog niet dat  zij auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk van eiser sub 2 hebben overgenomen.

Nu eiseressen onweersproken hebben gelaten dat gedaagden slechts één "tafel sloophout kleur" hebben gemaakt, wijst de voorzieningenrechter grotendeels de nevenvorderingen af.

Voor toewijzing van de volledige proceskosten (6) ingevolge artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG bestaat in dit kort geding onvoldoende grond, gelet op de vrij geringe "impact" van de door gedaagden gepleegde inbreuken. Lees het vonnis hier.

IEF 3497

Daarop voortbordurende maar wel daarvan afwijkende (2)

bizniz.bmpRechtbank Middelburg 24 januari 2007, HA ZA 06-410, LJN: AZ8608, Eiser tegen Art Bizniz

Auteursrecht op wandreliëfs. Schadeberekening.

Naar aanleiding van dit vonnis is een vennoot van Art Bizniz een kort geding-procedure gestart teneinde te bewerkstelligen dat de executie zou worden geschorst. In reconventie heeft eiser overlegging van een verklaring van een registeraccountant gevorderd.
In het onderhavige geschil vordert eiser wederom onder meer een door een registeraccountant gecertificeerde verklaring. Het primaire verweer dat eiser niet-ontvankelijk is wordt verworpen. Het feit dat eiser niet in hoger beroep is gegaan tegen het kort geding-vonnis brengt niet met zich mee dat hij zijn rechten om een bodemprocedure aan te spannen heeft verspeeld.

Kern van het geschil is de vraag of Art Bizniz inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser, maker van wandreliëfs waarvoor hij afbeeldingen heeft gebruikt die hij uit klei heeft geboetseerd, auteursrechthebbende is op de werken. Nu Art Bizniz heeft erkend de vormen te hebben gebruikt om dezelfde wandreliëfs zonder toestemming op de markt te brengen, gemaakt door een andere gipsengieterij staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van eiser vast.

 

Art Bizniz stelt vervolgens te goeder trouw te hebben gehandeld, nu zij niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten, geen enkele registratie aanwezig is en zij genoodzaakt was met een andere beeldengieterij in zee te gaan teneinde te kunnen voldoen aan haar leveringsverplichting. De rechter volgt Art Bizniz hierin niet.

Het in opdracht van Art Bizniz opgestelde rapport is aldus het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een gecertificeerde verklaring van een registeraccountant. De vordering van eiser tot het laten verrichten van een accountantsverklaring is dan ook niet toewijsbaar en dit rapport zal als uitgangspunt van de verdere schadeberekening worden gehanteerd. De door Art Bizniz genoten winst over de 12 verkochte nabootsingen ad EUR 44,-- is inmiddels aan eiser uitgekeerd. De misgelopen provisie stelt de rechtbank vast op 15% en de vordering tot schadevergoeding wordt daarmee toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3437

Litigieuze spijkerbroek (3)

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa. tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

IEF 3423

De anatomie van de inzittende

stk.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 februari 2007, HA ZA 04-3563. Stokke A.S. & Stokke Nederland B.V. & Peter Opsvik tegen Fikszo B.V. &  H3 Products B.V.
 
Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. Techniek (aan de hand van het, niet voor Nederland verleende, octrooi) en, de Scandinavische, stijl bepalen in belangrijke mate het uiterlijk van de bekende Tripp Trapp kinderstoel. Vermeende inbreukmakende kinderstoelen maken niet allemaal inbreuk (afbeeldingen in het vonnis).
 
Wat partijen verdeeld houdt is naar de kern genomen de beschermingsomvang van het aan de Tripp Trapp verbonden auteursrecht. Stokke stelt in dit verband dat de beschermingsomvang voor de Tripp Trapp groot moet worden geacht wegens het baanbrekende karakter van deze kinderstoel.

De rechtbank is het daar niet helemaal mee eens. “Al met al kan het ontwerp van de Tripp Trapp niet worden ontzegd dat het baanbrekend is. De baanbrekendheid is in hoofdzaak gelegen in de techniek voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. In auteursrechtelijke zin is het ontwerp niet baanbrekend. De auteursrechtelijke bescherming die het ontwerp toekomt, betreft vooral datgene waardoor het ontwerp zich onderscheidt van andere stoelen die zijn gebaseerd op dezelfde techniek en stijl. Van de keuzes die bij het ontwerp in dat opzicht zijn gemaakt, geeft in het bijzonder de hierboven beschreven L-vorm het ontwerp zijn oorspronkelijke karakter.” (4.19)

Fikszo B.V leverde eerder een meegroeikinderstoel met de aanduiding Bambino aan Gamma, die door de de rechtbank Den Haag in 2004 in kort geding als inbreukmakend is bestempeld. Stokke vordert nu  een verklaring voor recht dat de Bambiono inbreuk maakt. In reconventie vordert Fikszo een verklaring voor recht dat de meegroeistoelen Amber, Tamara, Thomas en Yasmine, die zij op de Nederlandse markt wil brengen, geen inbreuk maken.

De rechtbank concludeert uiteindelijk dat de Tripp Trapp in zijn basis een door de maker bepaald model volgens een zekere techniek, uitgevoerd in een zekere stijl is.

“Technische elementen van de Tripp Trapp zijn te kennen uit de octrooiaanvragen. Naast bovengenoemde technische kenmerken zijn er ook de technische eisen van functionaliteit en bruikbaarheid die de vormgeving mede bepalen. Zo zal bijvoorbeeld de sterkte een zekere dikte van het materiaal voorschrijven. Hierbij aansluitend zijn er ook veiligheidseisen.” (4.6)

“De stijl van de Tripp Trapp wordt wel omschreven als de Scandinavische sobere stijl. Deze wordt gekenmerkt door beperkte toevoegingen aan de basisvorm. Hierbij wordt gebruik gemaakt – in de door Stokke bij pleidooi gebruikte bewoordingen - van strakke lijnen, zonder tierelantijnen en veel hout. Een uitvoering in blank afgewerkt beuken zonder bijzondere profileringen en met waar nodig metalen onderdelen in een sobere uitvoering, past naar oordeel van de rechtbank in de traditie van de Scandinavische sobere stijl.” (4.9)

“Zijn (de ontwerper – IEF)speelruimte was dan ook beperkt. De keuze voor blank afgewerkt beukenhout was geen werkelijke keuze. Als houtsoort die goede mechanische eigenschappen paart aan een lage prijs was beuken de aangewezen houtsoort. De blanke afwerking lag besloten in de keuze voor de stijl.” (4.11)

“Dat de stijlen worden gemaakt van vlakke delen (planken in plaats van bijvoorbeeld stokken) volgde uit de toe te passen techniek (…) De stijlen dienen ook een helling achterwaarts te vertonen omdat de anatomie van de inzittende dat voorschrijft. (4.12).

“Ten pleidooie heeft Stokke diverse wegen gesuggereerd waarlangs derden door geheel andere keuzen voor de stijlen tot een geheel ander uiterlijk zouden kunnen komen. Stokke ziet met deze voorbeelden evenwel over het hoofd dat zij aldus derden feitelijk de mogelijkheid ontzegt de techniek van de Tripp Trapp te gebruiken. Daarmee wordt voorbij gegaan aan het gegeven dat de techniek van de Tripp Trapp vrij is en dat degene die deze techniek wil gebruiken niet kan worden verplicht deze met een andere techniek te combineren.” (4.13)

“De belangrijkste vrijheid die de ontwerper evenwel heeft, is de keuze voor de ondersteuning van het zijdeel naar de grond. (…) Tezamen met de opgaande stijl ontstaat aldus een staander die het beeld vertoond van een cursieve hoofdletter L. Het is hierdoor dat het karakteristieke beeld van de Tripp Trapp ontstaat (…) De Tripp Trapp is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeker meer dan “enkel datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect”.”(4.16)

“Al met al kan het ontwerp van de Tripp Trapp niet worden ontzegd dat het baanbrekend is. De baanbrekendheid is in hoofdzaak gelegen in de techniek voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. In auteursrechtelijke zin is het ontwerp niet baanbrekend. De auteursrechtelijke bescherming die het ontwerp toekomt, betreft vooral datgene waardoor het ontwerp zich onderscheidt van andere stoelen die zijn gebaseerd op dezelfde techniek en stijl. Van de keuzes die bij het ontwerp in dat opzicht zijn gemaakt, geeft in het bijzonder de hierboven beschreven L-vorm het ontwerp zijn oorspronkelijke karakter.”(4.19)

Bij de beoordeling of er sprake in van inbreuk komt de rechtbank in conventie  tot de volgende conclusie: “Bij de Bambino (…)  hebben de staanders derhalve de vorm van een cursieve hoofdletter A. Deze A-vorm wijkt naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk af van de L-vorm van de Tripp Trapp omdat de zwevende indruk door het meerdere materiaal gebruik en de gesloten driehoeksvorm geheel verloren gaat. Het verschil is zo groot dat reeds hierom de rechtbank van oordeel is dat de Bambino niet inbreukmakend is op de Tripp Trapp.” (4.20)

In reconventie concludeert de rechtbank dat de stoelen Amber,  Yasmine en Thomas geen inbreuk maken, maar Ramara wel. Bij Amber en   Yasmine ontbreken “de L-vorm en de zwevende indruk”. Bij de stoelen Tamara en Thomas is wel een L-vorm te herkennen en zij maken ook een zwevende indruk. Deze kenmerken zijn het sterkst aanwezig bij de Tamara. Deze stoel wekt zonder meer een zwevende indruk zoals de Tripp Trapp. Bij de stoel Thomas bestaan de stijlen echter niet meer uit een enkele “plank” maar uit twee smalle latten die evenwijdig maar op afstand van elkaar schuins omhoog gaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 3336

Parodiërend golfpak

golfpak.gifRechtbank 's-Hertogenbosch, 23 januari 2007, KG ZA 07-16. Wilbers Karnaval B.V. tegen WG Europe B.V. (met dank aan Maaike Grondman, Banning).

Auteursrecht. Carnavalspak is concrete uiting van het algemene, niet beschermde, idee om een carnavalesk golfpak te maken.

Wilbers houdt zich bezig met – kort gezegd – de inkoop, verkoop en productie van carnavalskleding. WG Europe is haar directe concurrent. Tot het assortiment van Wilbers behoort een carnavalspak genaamd “golfer”. Ook WG Europe heeft een golfpak in haar assortiment. Wilbers heeft WG Europe gesommeerd de handel in haar golfpak te staken. Aan deze sommatie heeft WG Europe geen gehoor gegeven.

In het kort geding vordert Wilbers (onder meer) dat WG Europe B.V. zich onthoudt van iedere inbreuk op het auteursrecht van Wilbers dan wel van het op de markt brengen van slaafse nabootsingen.

Allereerst stelt de Voorzieningenrechter de vraag aan de orde of het golfpak van Wilbers (linker beeldcitaat) is aan te merken als een werk dat auteursrechtelijke bescherming geniet. WG Europe ontkent dat heeft gewezen op gelijksoortige pakken die volgens haar reeds voordat het golfpak van Wilbers is ontworpen, op de Amerikaanse markt bekend waren. Dit verweer kan volgens de Voorzieningenrechter niet slagen. Daarbij stelt de rechter voorop dat het enkel ontwikkelen of inzetten van een “idee” (in casu: het maken van parodiërend golfpak) of van een nieuwe mode of stijl inderdaad geen bescherming krachtens het auteursrecht toekomt (vgl. HR 29 december 1995, NJ 1996/546). Slechts wanneer een stijl of idee in een concrete uiting is uitgewerkt, geniet die betreffende uiting mogelijk bescherming als werk.

Het golfpak van Wilbers betreft naar het voorlopig oordeel van de rechter echter een concrete uiting in voormelde zin van het algemene – niet beschermde – idee om een carnavalesk golfpak te maken. Verder bezit het golfpak van Wilbers – gezien ook de voorbeelden van Amerikaanse golfpakken – een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker. De Voorzieningenrechter merkt het golfpak van Wilbers dan ook aan als werk in de zin van de Auteurswet.

Naar het voorlopige oordeel van de rechter maakt WG Europe met haar golfpak inbreuk op dat auteursrecht van Wilbers. Het golfpak van WG Europe is vrijwel identiek aan het pak van Wilbers. Slechts bij nauwkeurige observatie zijn op een beperkt aantal onderdelen van het pak marginale verschillen te vinden, terwijl binnen het idee van een carnavalesk golfpak vele concrete uitvoeringen denkbaar en mogelijk zijn.

De vordering van Wilbers tot schadevergoeding betreft de betaling van geldsommen. Een dergelijke vordering komt in kort geding slechts voor toewijzing in aanmerking als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn. De rechter oordeelt dat zulks niet het geval is. Ten aanzien van de schade, die door Wilbers geleden is ten gevolge van het feit dat zij de onderhavige procedure heeft moeten aanspannen ligt dat volgens de rechter anders. Echter, de door Wilbers ingediende schadestaat is volgens de rechter aan de hoge kant. De kosten aan de zijde van Wilbers worden begroot op EUR 2.132,87.

Lees het vonnis hier. Grotere afbeeldingen hier.

IEF 3335

Dameslaarzen

lrs.gifRechtbank Den Haag van 23 januari 2007, KG ZA 06-1461. Calzature Lamica Di Marco Lami & C.SNC en Boekhorn B.V. tegen SPM Shoetrade B.V.

Gestelde auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk met betrekking tot dameslaarzen (afbeeldingen in het vonnis). Er kan echter niet worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard.

Lamica brengt een dameslaars op de markt genaamd WEZIA die wordt gekenmerkt door onder meer een spitse, puntige leest, donder “soft” leer, een rijgveter in de hiel, een zijrits en een bewerkte neus. SPM verkoopt een vergelijkbare laars. Boekhorst B.V. is een agent van SPM. Lamica spreekt SPM en haar agent onder meer aan op grond van auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk alsmede op grond van onrechtmatig handelen in de vorm van slaafse nabootsing.

Ten aanzien van de agent Boekhorst B.V. oordeelt de rechter dat Lamica niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Boekhorst B.V. had immers betoogd dat zij niet als maker van de laars kan worden beschouwd, wat niet door Lamica is betwist.

De Rechtbank stelt dat voor het slagen van de vorderingen jegens SPM een noodzakelijke voorwaarde is dat van ontlening sprake is door SPM van het ontwerp van Lamica.

Lamica slaagt er echter niet in om te bewijzen dat de WEZIA laars eerder dan februari 2006 op de markt is gebracht. Wel brengt Lamica nog andere ontwerpen laarzen met vergelijkbare kenmerken in het geding, die mogelijk eerder op de markt zouden zijn gebracht. De rechtbank acht ook dit niet bewezen. Dit staat echter nog los van het feit dat enkel overnemen van stijlkenmerken als ingevolge een bepaald modebeeld zonder bijeenkomende omstandigheden niet met enig IE-recht beschermbaar is en evenmin onrechtmatig.

Op haar beurt stelt SPM dat zij haar ontwerp in het najaar 2005 heeft ontworpen. Maar SPM slaagt er evenmin in te bewijzen dat haar ontwerp voor februari 2006 openbaar gemaakt zou zijn.

Niet kan worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard. De “omkering”-rechtspraak – zie o.a. HR NJ 1993/164 (Barbie) en HR NJ 2003/17 (Una Voce Particulare – gaat dan ook niet op. Verder is het in dit kort geding niet aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening, wat de mogelijkheid openlaat dat de laarzen onafhankelijk van elkaar zijn ontworpen. In het midden kan blijven of de WEZIA laars een auteursrechtelijk beschermd werk is of voor ongeregistreerde gemeenschapsmodelbescherming in aanmerking komt. Ook de vordering op grond van slaafse nabootsing wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3264

Drum- en pailwelder

drumwelder.bmpRechtbank Zutphen 19 oktober 2006, ALJN: AZ6046. Arplas Weldings tegen AWL-Techniek.

Produceren van een machine aan de hand van tekeningen verkregen van een oud-werknemer van de concurrent is onrechtmatig.

Arplas produceert en vermarkt drumwelders en pailwelders (waarmee metalen platen omgevormd kunnen worden tot cilinders). Arplas vordert dat AWL voor onbepaalde tijd verboden wordt zich te begeven op de markt voor drumwelders, met een beroep op inbreuk op haar toekomende auteursrecht en onrechtmatige gedragingen die als ongeoorloofde mededinging moeten worden aangemerkt. Relevant is dat de drumwelder van AWL is gebaseerd op de omstreeks 2000 ontworpen pailwelder van Arplas. Er is geen octrooi aangevraagd door Arplas.

Arplas heeft onvoldoende gesteld om te kunnen beoordelen of de pailwelder van Arplas een werk is in de zin van de auteurswet. De eerste vordering wordt derhalve afgewezen.

Ook het beroep op de slaafse nabootsing door Arplas wordt van de hand gewezen. Arplas heeft haar stelling dat de totaalindruk van de drumwelder van AWL en haar pailwelder zodanig identiek zijn van dat er sprake is van verwarring bij het publiek, onvoldoende onderbouwd. Hieraan doet niet af dat een aantal onderdelen van de machine van AWL identiek zijn aan de betreffende onderdelen van de door Arplas ontwikkelde pailwelder, noch de stelling van Arplas dat de afmetingen van de machine van AWL in veel gevallen op de millimeter gelijk zou zijn met de afmetingen van de machine van Arplas.


Arplas heeft er verder op gewezen dat AWL onrechtmatig handelt door te profiteren van het onrechtmatig handelen van A, die in dienst is geweest van Arplas en knowhow en bedrijfsgeheimen van zijn voormalige werkgever aan AWL beschikbaar heeft gesteld. AWL zou hiervan gebruik hebben gemaakt bij de ontwikkeling en de productie van de drumwelder. Nu de voormalig werkgever A van Arplas niet gebonden is door een contractuele geheimhoudingsverplichting of een non-concurrentiebeding, mag hij behoudens bijzondere omstandigheden zijn kennis en ervaring die hij in zijn eerdere dienstbetrekking had verworven aan AWL ter beschikking stellen. In dit geval heeft als bijzondere omstandigheid te gelden dat A de technische tekeningen van de pailwelder aan AWL ter beschikking heeft gesteld en dat AWL, die nog nooit eerder een drumwelder of pailwelder had ontwikkeld, erkend heeft dat zij deze tekeningen heeft gebruikt bij de ontwikkeling en productie van de drumwelder. Bovendien heeft AWL een aanzienlijk deel van de technische inhoud van de tekeningen van Arplas exact of nagenoeg exact overgenomen.


Het verstrekken van deze tekeningen is in het licht van deze omstandigheden in strijd met de door A ten opzichte van Arplas in acht te nemen zorgvuldigheid. "A had - te meer nu hij de machine zelf heeft ontworpen - moeten begrijpen dat de technische tekeningen van de machines bijzondere, vertrouwelijke informatie bevatten en dat het hem niet vrij stond deze tekeningen aan zijn nieuwe werkgever ter beschikking te stellen teneinde te worden gebruikt voor de ontwikkeling, fabricage en het op de markt brengen van een drumwelder/pailwelder. Hieraan dot niet af dat er geen sprake is van een geheimhoudings- of non-concurrentiebeding voor A."


AWL heeft door het gebruikmaken van de tekeningen onrechtmatig gehandeld jegens Arplas. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich bij akte verder uit te laten over onder meer de schade en houdt iedere verdere beslissing aan.


Lees de uitspraak hier..

IEF 3257

In doeken gewikkeld

lodgwrpper.gifGerechtshof Te Arnhem, 9 januari 2007, rolnumrner 2006/273 KG. Lodger B.V. tegen ID Plus N.V. (met dank aan Daniëlle van der Kolk van Houthoff Buruma).

Geen auteursrecht, modelrecht of slaafse nabootsing in vergelijk babywrappers.

Lodger en ID Plus zijn beide actief op de markt van baby artikelen, waaronder dekentjes van fleece stof waarin baby's kunnen worden gewikkeld. Deze wikkeldoeken worden door partijen aangeduid met het Engelse woord "wrapper". Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank van 23 december 2005 dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk of slaafse navolging.

Voor de rechtbank bepleitte Lodger dat tevens sprake was van modelrechtinbreuk. De rechtbank oordeelde dat bij vergelijking van de totaalindrukken in onvoldoende mate is gebleken dat het dekentje van ID hetzelfde uiterlijk vertoont als de wrapper van Lodger dan wel bij de geinformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Omdat Lodger de grondslag betreffende de modelrecht inbreuk heeft ingetrokken, oordeelt het hof alleen over de auteursrechtelijke en slaafse navolgings vordering.

In dit kader oordeelt het hof dat de verschillen tussen beide wrappers wezenlijk meer in het oog vallen dan de overeenkomsten. Indien de wrappers in een schap in een winkel liggen waarbij alleen de rand te zien is, lijken ze nog wel op elkaar, maar zodra ze uitgevouwen worden zijn de wezenlijke verschillen al bij eerste beschouwing duidelijk zichtbaar.

Lees het arrest hier.

IEF 3063

Vierkantjes

vjcl.gifRechtbank ‘s Gravenhage, 13 december 2006, HA ZA 06-848. Videojet Technologies B.V. tegen Clever-CPL BV en Badie Saleh

Partijen waren eerder betrokken in een kort geding over dezelfde kwestie (lees hier meer). De rechtbank komt nu tot een andere conclusie dan de voorzieningenrechter ruim een jaar geleden: geen auteursrecht(inbreuk) en geen slaafse nabootsing.

Videojet en Clever zijn beide leveranciers van solventen en inkten. Videojet sinds 1992 en Clever-CPL vanaf december 2004. Gedaagde Saleh werkte voor Videojet totdat hij in 2004 in dienst trad bij Clever. Beiden bedrijven  gebruiken een doorzichtige plastic fles met rode dop. Over de vormgeving van de fles is de Rechtbank snel klaar: Videojet is niet de maker, dus ook gaan auteursrechthebbende. De enkele omstandigheid dat Videojet uit een groot aantal flessen een fles heeft uitgezocht en daarop een etiket heeft aangebracht, maakt dit niet anders. De fles is en blijft
dezelfde en verkrijgt met het enkele toevoegen van het etiket niet een nieuw eigen en oorspronkelijk karakter.

Er rust volgens de rechtbank wel auteursrecht op het etiket, maar er is geen sprake van inbreuk. Vergelijking van de etiketten leert volgens de rechtbank dat de totaalindruk van de etiketten, globaal beoordeeld, een andere is. Over de aanduidingen op de etiketten overweegt de rechtbank - in het kader van de auteursrechtelijke beoordeling - het volgende. De omstandigheid dat op de etiketten gelijkluidende codes en productnamen voorkomen, gelijk door Videojet gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Vanuit het auteursrecht bezien is immers niet relevant of die aanduidingen worden overgenomen, nu dit als zodanig geen auteursrechtelijk beschermde trekken zijn. Het gaat erom hoe de genoemde aanduidingen verwerkt zijn op het etiket. Dat de aanduidingen op beide etiketten binnen een omlijnd kader worden weergegeven, doet niet af aan de hiervoor omschreven andere totaalindruk.


Over de slaafse nabootsing oordeelt de rechter dat daar geen sprake van is. Gelijk de rechtbank ten aanzien van het auteursrecht heeft overwogen, zitten er grote verschillen tussen de etiketten van Videojet en Clever. Clever heeft met dit etiket zodanig veel afstand genomen van dat van Videojet, dat zonder meer duidelijk is welke fles van Clever en welke fles van Videojet afkomstig is. Dat het etiket van Clever mogelijk dichter bij dat van Videojet staat dan bij andere op de markt verkrijgbare inktflessen, gelijk Videojet stelt, is niet relevant. Het is niet nodig dat het product van Clever van dat van Videojet verschilt op alle punten waarop dat, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product afbreuk te doen, mogelijk zou zijn. Clever heeft gedaan wat nodig is om verwarring te voorkomen.


Over de aanduidingen overweegt de rechtbank – in het kader van de slaafse nabootsing – als volgt. Het is Clever ook toegestaan identieke productnamen, codes en omschrijvingen te gebruiken. Clever moet dat ook doen, willen de klanten van Clever haar producten kunnen toepassen. Die klanten moeten immers weten met welk product van Videojet het product van Clever ‘compatibel’ is. De rechtbank wijst er bovendien op dat ingevolge art. 2.19 van het BVIE, voor tekens die op basis van het merkenrecht voor bescherming in aanmerking zouden kunnen komen, enkel bescherming kan worden inroepen, indien tevens een beroep kan worden gedaan op een inschrijving van een gedeponeerd merk. Is dat niet het geval, dan kan niemand, welke vordering hij ook instelt, de bescherming van een teken inroepen. Videojet heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat Videojet zich ter zake van de genoemde tekens op een gedeponeerd merk kan beroepen. Zij geniet ten aanzien van die tekens dan ook geen bescherming krachtens art. 6:162 BW.


De rechtbank gaat niet in op de vordering uit onrechtmatige daad terzake van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding.


Lees het vonnis hier.