DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 3052

Boodschappen halen, het is soms geen pretje

sdb.gifHoge Raad, 8 december 2006, LJN: AY8286, met conclusie A-G Mr. F.F. Langemeijer. Eiser tegen Laurus B.V (rechtsopvolger De Boer Unigro N.V.)

27a Auteurswet, winstafdracht en schadevergoeding. Spelconcept. De conclusie van A-G Langemeijer laat zich lezen als een artikel over winstafdracht in het intellectueel eigendomsrecht.

Eiser heeft in 1986 het zogenoemde "Shoppingspel" ontwikkeld. In 1987 is het spel getoond aan (supermarkt) De Boer, die het enige tijd onder zich heeft gehouden en vervolgens heeft laten weten geen belangstelling te hebben. In 1989 heeft De Boer het spel geretourneerd. In hetzelfde jaar heeft De Boer in haar winkels via een spaaractie het "Sjopspel" aan haar klanten ter beschikking gesteld.

Deze zaak is eerder bij de Hoge Raad geweest (zie HR 18 februari 2000, NJ 2000, 309). Het ging toen om de vraag óf inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van eiser. In de procedure na verwijzing heeft het gerechtshof vastgesteld dat inderdaad inbreuk op het auteursrecht is gemaakt. In het huidige cassatieberoep is de vraag aan de orde welke rechtsgevolgen aan deze inbreuk worden verbonden,  over de vordering van eiser tot winstafdracht op grond van art. 27a Auteurswet.

Het hof heeft, kort gezegd, de vordering tot schadevergoeding deels toegewezen en die tot winstafdracht afgewezen, omdat het volgens het hof “bij zoveel onzekerheden ten aanzien van de vraag of De Boer wel winst heeft behaald met de Sjopspelactie en zo ja, hoeveel, dient te worden volstaan met de berekening van de schade die eiser door de auteursrechtinbreuk heeft geleden, nu die schade zich wèl laat berekenen."

De Hoge Raad stelt voorop dat, als, zoals hier, behalve vergoeding van schade (in dit geval de gederfde winst), tevens afdracht wordt gevorderd van de door de inbreukmaker genoten winst, slechts één van beide vorderingen voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat de rechter de hoogste van beide vorderingen zal dienen toe te wijzen.

Het hof heeft in het midden gelaten of De Boer met de Sjopspelactie winst heeft behaald, zodat in cassatie veronderstellenderwijs ervan moet worden uitgegaan dat De Boer als gevolg van de inbreuk op het auteursrecht een winst heeft behaald die de door het hof toegewezen schadevergoeding overtreft. Nu in een zodanig geval de auteursrechthebbende aanspraak kan maken op afdracht van de ten gevolge van de inbreuk behaalde winst, is de klacht terecht voorgesteld.

Lees het arrest hier.

IEF 2990

Watermanagement

putjes.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  29 november 2006, KG ZA 06-918. Easy Sanitary Solutions B.V. c.s. tegen ADW Technische Groothandel B.V. c.s.

Modellenrecht en auteursrecht met betrekking tot douchegoten. Goot is onderdeel van een samengesteld voortbrengsel, alleen het rooster is zichtbaar.

ESS brengt sinds het najaar van 2002 langwerpige roestvrijstalen douchegoten op de markt onder de naam Easydrain. De auteursrechten met betrekking tot de Easydrain liggen bij ESS. Daarnaast is het model van de Easydrain ingeschreven bij het internationale bureau van de WIPO voor de landen Benelux, Duitsland en Italië. Van den Berg is de licentienemer op de rechten met betrekking tot de Easydrain.

In maart 2005 constateerde ESS dat ADW douchegoten op de markt brengt die gelijkenis vertonen met de Easydrain. Bovendien zou ADW hierbij ook nog een “installatieadvies” toevoegen die zou zijn ontleend aan het “installatieadvies” van ESS. Korver is de leverancier van de douchegoten van ADW.

Eiseressen stellen dat gedaagden inbreuk op de modelrechten en auteursrechten van eiseressen plegen.

De Voorzieningenrechter verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens ADW, aangezien – nu ADW niet is verschenen – niet gesteld of gebleken is dat eiseressen ADW deugdelijk hebben opgeroepen. Voorts neemt de Voorzieningenrechter bevoegdheid aan op grond van artikel 4.6 BVIE. 

Korver bestrijdt de geldigheid van het modelrecht van ESS. De Voorzieningenrechter is echter van mening dat Korver tegenover de betwisting van de datering van de prior art onvoldoende heeft gesteld. Het kort geding zou zich bovendien ook niet lenen voor bewijslevering op dit punt. Het “nieuwheidsbezwaar” van Korver wordt dan ook verworpen.

De Voorzieningenrechter herinnert partijen aan artikel 3.4 BVIE, waarin is bepaald dat de beschermingsomvang van een model dat is toegepast op een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, is beperkt tot datgene wat zichtbaar blijft van het onderdeel na een normaal gebruikelijke verwerking. In het geval van de Easydrain is dat alleen het rooster.

De Voorzieningenrechter merkt ook op dat uit het model zoals gedeponeerd niet blijkt welk materiaal is gebruikt en dat daarom het materiaal niet in de beoordeling wordt betrokken. Voorts leidt de Voorzieningenrechter uit de producties af dat de langwerpige vorm is gekozen als oplossing voor twee samenhangende technische problemen. Deze vorm is aldus uitsluitend oor de technische functie bepaald en verdient derhalve geen modelrechtelijke bescherming (zie artikel 3.1 BVIE).

Hetzelfde geldt voor de openingen in het rooster. Aldus resteert enkel het patroon van de openingen van de Easydrain. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van oordeel dat de (ronde) openingen in het rooster van de douchegoot van Korver zodanig verschillend zijn van de (langwerpige) sleuven van de Easydrain dat daardoor bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wordt gewekt (zie artikel 3.16 lid 1 BVIE). Overigens neemt de Voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel wel aan dat het model enig eigen karakter bezit.

Ten aanzien van het auteursrecht geldt ook dat geëcarteerd dient te worden van datgene dat noodzakelijk is voor het verkrijgen ban een technisch effect. Kortom, alleen het patroon van het rooster kan aldus in aanmerking worden genomen. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van mening dat in het rooster geen eigen oorspronkelijk karakter en/of persoonlijk stempel van de maker kenbaar zijn. Wat betreft de inbreuk op het installatieadvies heeft ESS volgens de Voorzieningenrechter onvoldoende gesteld.

De vorderingen van eiseressen worden afgewezen. Er volgt geen veroordeling in de redelijke en evenredige proceskosten in de zin van de Handhavingsrichtlijn, aangezien beide partijen niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de Voorzieningenrechter en aan de wederpartij een gespecificeerde opgave van de gevorderde proceskosten, waaronder ook de verschotten, hebben toegezonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2976

Marktkramers van het dubieuze soort (2)

CBNV.gifRechtbank Amsterdam, 23 november 2006, KG ZA 06-1759 SR/MV. Van Andel tegen Azor Bike c.s. (Met dank aan Hidde Koenraad, Steinhauser Hoogenraad)

Vonnis in de hier voorbesproken kinderbakfietsenzaak. “Niet alle bijzondere kenmerken van de CargoBike (bovenste afbeelding)zijn technisch of functioneel bepaald. De CargoBike kan hierdoor worden aangemerkt als een nieuw en oorspronkelijk werk dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Op de CargoBike rust dan ook auteursrecht. Dat er eerder (verlengde) fietsen met twee wielen op de markt zijn gebracht met bakken, doet niet af aan de originaliteit van de CargoBike, die immers speciaal is ontworpen voor het veilig vervoeren van kinderen. De bakfietsen waarnaar door In & Out Holland en De Vos is verwezen hebben een zodanig andere vorm en uiterlijk, dat niet kan worden gezegd dat de CargoBike hiervan een nabootsing in gewijzigde vorm is, die niet als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt (artikel 13 Auteurswet).

De totaalindruk van de New Viper is gelijk aan die van de CargoBike. Het frame, de grootte van de wielen en de afmetingen, het materiaalgebruik en de vorm van de bak zijn identiek. (…) Juist de niet technisch of functioneel bepaalde aspecten, waarop de New Viper eenvoudig van de CargoBike had kunnen afwijken, zijn identiek. De conclusie is dat de New Viper is ontleend aan de CargoBike, niet als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt, en een inbreuk vormt op het auteursrecht van Van Andel.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2947

Esthetisch bepaald hoger beroep

tent.bmpGerechtshof Arnhem 17 november 2006 LJN: AZ2369, Appellanten tegen Gerjak

Hoger beroep in kort geding tegen dit vonnis met betrekking tot de auteursrechtelijk beschermde trekken van de tenten van tenttrailers.

Appellanten stellen zich op het standpunt dat ten aanzien van de drie in het geding zijnde Holtkamper tenttrailers (respectievelijk de Holtkamper Astro model1992, de Holtkamper Cocoon 1997 en de Holtkamper Astro Membrane Airco 2004) sprake is van een unieke en karakteristieke vormgeving met betrekking tot de (nader te noemen onderdelen van de) uitvouwbare tent van elk van deze vouwwagenmodellen. Gerjak maakt volgens hen met haar tenttrailer model Tago Settler (model 2005) inbreuk op de auteursrechtelijk beschermde trekken van de tenten van voornoemde tenttrailers van appellanten. Tevens handelt Gerjak volgens appellanten in dit verband onrechtmatig. Zij heeft de kenmerkende vormgeving van de tenten van de Cocoon en de Astro (modellen 1992 en 2004) overgenomen en sticht bij het publiek onnodig verwarring over de herkomst van de Tago Settler, wat slaafse nabootsing oplevert. Appellanten vorderen - kort weergegeven - onder meer dat Gerjak deze inbreuk en/of de ongeoorloofde nabootsing staakt.

Appellanten voeren aan dat voor de drie modellen driehoekige tentramen en driehoekige luifels, die op een bepaald manier zijn gepositioneerd en geaccentueerd, kenmerkend zijn. Deze - voor tenttrailers ongebruikelijke - elementen en de patronen van de combi-naties daarvan zijn volgens haar auteursrechtelijk beschermd.

Het hof beantwoordt de vraag of bij de bovengenoemde op zichzelf staande elementen sprake is van auteursrecht voorshands ontkennend. Toepassing van driehoekige vlakken in het tentdoek van tentramen is bij vouwwagens niet uniek. Dat bij de modellen van appellanten sprake is van (bovendien) een raam en/of raamluifel met een driehoekvorm en een iets andere positionering van de driehoeken op het tentdoek dan bij voornoemde voorbeelden, acht het hof niet een zodanig verschil uitmaken dat daardoor bij deze elementen wel sprake zou zijn van een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt.
Het hof neemt voorshands wel aan dat aan de drie verschillende patronen - met in elk geval twee tegenover elkaar geplaatste driehoeken, al dan niet omkaderd door banden in contrasterende kleuren - bij elk van de drie genoemde modellen wel auteursrechtelijke bescherming toekomt.

De conclusie is dat, gelet op de totaalindrukken (waarbij onder meer gekeken is naar de
kleurstelling,  de "spatrand” en de spiegeling van driehoeken), Gerjak met betrekking tot de Tago Settler voldoende afstand heeft gehouden ten opzichte van de modellen van appellanten en dat dus geen sprake is van de gestelde inbreuk op het voorshands aangenomen auteursrecht van appellanten. Ook van slaafse nabootsing is geen sprake. Het hoger beroep slaagt aldus niet. Lees hier het arrest.

IEF 2941

Lichtproject

gloeilamp.gifRechtbank Breda, 15 november 2006, KG ZA 06-495, Karma Design BV en Van Gelderen Beheer BV tegen Immen Consultancy BV en Paul Jacques Benjamin van Gelderen (Met dank aan Rutger van Rompaey, Rassers) .
 
Schending auteursrechten op verlichtingsprojecten en op de foto’s ervan.
 
Wat ging er aan vooraf. Twee broers Fred en Paul werken samen in het bedrijf Karma. Karma houdt zich onder andere bezig met advies omtrent lichttoepassingen en armaturenontwerp. Na beëindiging van de samenwerking, start Paul het bedrijf Immen dat zich eveneens bezig houdt met adviezen omtrent lichttoepassingen. Op de website van Immen staan foto’s van situaties waarin Paul heeft geadviseerd. Een aantal foto’s is door Paul gemaakt in de tijd dat hij nog medebestuurder was van Karma. Op deze foto’s staan diverse door Karma ontworpen en gerealiseerde verlichtingsprojecten afgebeeld.
 
Karma en Beheer vorderen onder meer de rechter Immen en Paul te bevelen de foto’s van de door Karma ontworpen en gerealiseerde verlichtingsprojecten van haar website te verwijderen en hen te gebieden iedere verwijzing naar door Karma gerealiseerde projecten te staken en gestaakt te houden. De rechtbank wijst de vorderingen toe.

De rechter stelt vast dat op de foto’s de lichtarmaturen zijn afgebeeld die door Karma zijn ontworpen en vervaardigd en dat deze armaturen werken zijn in de zin van de Auteurswet. “Nu de foto’s de lichteffecten beogen af te beelden en daarmee noodzakelijkerwijs tevens die armaturen, is reeds om die reden sprake van inbreuk op de auteursrecht van Karma op die armaturen, zodat publicatie daarvan op de website van Immen als inbreuk op de auteursrechten van Karma op die armaturen dient te worden aangemerkt”.
 
De rechter acht ook de verlichtingsprojecten auteursrechtelijk beschermd. “Dit blijkt onder meer uit de keuzes voor het aantal lichtbronnen, de sterkte daarvan, de wijze waarop Karma de armaturen heeft geplaatst en andere keuzes die samen de beoogde lichteffecten toe stand hebben gebracht. Karma heeft om tot deze lichteffecten te geraken creatieve arbeid moeten verrichten en de lichteffecten verdienen daarom als werk auteursrechtelijke bescherming”.
 
Dat de foto’s zijn gemaakt door Paul verandert de zaak niet. Volgens de rechter is de creatieve inbreng van Paul niet voldoende om van een nieuw werk in de zin van de Auteurswet te kunnen spreken.
 
De stelling dat Paul in strijd met de overnameovereenkomst zou hebben gehandeld, kan in dit kortgeding niet met voldoende zekerheid worden beantwoord. De geldvordering wijst de Voorzieningenrechter af.
 
De werkelijk gemaakte proceskosten worden toegewezen en vastgesteld op € 8.500,=.

Lees het vonnis hier.

IEF 2882

Om een broek een broek te laten zijn

gsprl.gifRechtbank Amsterdam. 2 november 2006, KG ZA 06-1682. G-Star International B.V. tegen Polo Ralph Lauren Europe Sarl (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Nabootsing op karakteristieke onderdelen. Vormmerk- en auteursrechtzaak over de Elwood, de Crash Pant, het Mash Jacket en het Utility Fatigue Jacket. Rechtbank Amsterdam volgt eerdere Amsterdamse uitspraken en constateert dat PRL inbreuk maakt op de auteurs- en merkrechten van G-Star. Todat Europese Hof in de zaak G-Star tegen Benetton anders zal hebben beslist, dient van de geldigheid van beide vormmerken te worden uitgegaan.

Een proceskostenveroordeling in kort geding moet worden gezien als een voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen PRL in de bodemprocedure zal blijken verschuldigd te zijn.

Sinds begin 2004 verhandelt G-Star een jas onder de naam ‘Mash Jacket’. G-Star heeft het ontwerp van de Mash Jacket in december 2003 bij de Belastingdienst geregistreerd. In juni 2006 heeft G-Star bij De Bonneterie te Amsterdam een jas van het merk PRL aangetroffen, de ‘Utility Fatigue Jacket’, die volgens G-Star gelijkenis vertoont met de Mash Jacket. Partijen hebben onderhandeld over een minnelijke oplossing van hun geschil. Enige tijd later heeft G-Star in de Ralph Lauren Store van PRL in de PC Hooftstraat te Amsterdam een broek van PRL, de Crash Pant, aangetroffen die volgens G-Star gelijkenis vertoont met de Elwood van G-Star. Hierna heeft G-Star de onderhandelingen gestaakt.

Bij arrest van 25 november 2004 (Benetton - G-Star) heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de vormmerken van G-star onderscheidend vermogen hebben, alsmede dat de Elwood kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van de Auteurswet. Benetton is van het arrest in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Bij uitspraak van 8 september 2006 heeft de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen twee prejudiciële vragen gesteld met betrekking tot de, kort gezegd, geldigheid van de uitsluiting van een vormmerk en de beslissing voor het overige aangehouden (eerder bericht hier).

Auteursrechteljke bescherming.

Elwood. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vertoont de Crash Pant in zodanige mate auteursrechtelijk beschermde trekken van de Elwood dat de totaalindrukken die de beide broeken maken te weinig verschillen om te kunnen oordelen dat de Crash Pant als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. In de Crash Pant zijn immers drie van de vijf onderscheidende elementen van de Elwood overgenomen, te weten de schuine stiksels van heuphoogte naar kruisnaad, de bollend ingezette kniestukken en het ingezette ronde stuk op het zitvlak, zodat sprake is van nabootsing op karakteristieke onderdelen. De ook bestaande verschillen maken dit niet anders. Daarbij gaat het niet om stijlelementen, technische of functionele elementen, maar om elementen die oorspronkelijk zijn en derhalve niet noodzakelijk zijn om een broek een broek te laten zijn.

Mash Jacket. Jacks kunnen op tal van verschillende wijzen worden uitgevoerd. Geoordeeld wordt dat de verschillende elementen van het Mash Jacket zodanig in combinatie zijn verwerkt dat de Mash Jackets van G-Star een oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen.
Overwogen wordt dat de door PRL gesignaleerde verschillen in het niet vallen bij de overeenkomsten met de karakteristieke elementen van de Mash Jackets van G-Star. PRL maakt derhalve ook met de Fatigue jas h inbreuk op de auteursrechten van G-Star.

Merkenrechtelijke bescherming

Uitgangspunt is ook hier dat het Hof te Amsterdam in haar arrest van 25 november 2004 heeft beslist dat beide vormmerken onderscheidend vermogen hebben. Het verweer van PRL dat, nu de Hoge Raad aan het Europese Hof prejudiciële vragen heeft gesteld omtrent, kort gezegd, de geldigheid van de vormmerken van G-Star, aan het arrest van het Hof in afwachting van de beantwoording van die vragen geen rechtskracht toekomt, moet worden verworpen. Totdat Het Europese Hof anders zal hebben beslist, dient van de geldigheid van beide vormmerken te worden uitgegaan.

Vormmerk Elwood kniestuk. De voorzieningenrechter beschikt over een exemplaar van beide broeken met de bedoelde kniestukken. Een globale visuele vergelijking van de voorzijde van beide kniestukken als een geheel levert de volgende constatering op. De onderscheidende elementen van het vormmerk kniestuk als de ovale vorm en de horizontale inkepingen zijn op dezelfde wijze terug te vinden in het kniestuk van de Crash Pant. Er is sprake van dezelfde totaalindruk van de kniestukken. Slechts op detailniveau, te weten de wijze waarop de stiksels zijn aangebracht, is een verschil te zien.(…)Het publiek zal dan ook de beide kniestukken met elkaar kunnen verwarren en zich in de herkomst van de beide waren kunnen vergissen.

Vormmerk Elwood broek. Ook hier dient bij de beoordeling te worden uitgegaan van het vormmerk zoals door G-Star is gedeponeerd en de Crash Pant zoals die op de markt is gebracht en door het relevante publiek is waargenomen. Globale vergelijking van de Elwood met de Crash Pant laat zien dat drie meest dominerende punten van de vijf gedeponeerde onderscheidende elementen van de Elwood zijn overgenomen, te weten het kniestuk, de van heup tot kruisnaad lopende naden, en het ronde ingezette stuk op het zitvlak. De beide broeken geven dezelfde totaalindruk, zodat het relevante publiek niet alleen de beide broeken met elkaar kan verwarren maar tevens het gevaar aanwezig is dat zij aan de Crash Pant van PRL dezelfde herkomst toedichten als aan de broek van G-Star. Er is derhalve sprake van zowel direct als indirect verwarringsgevaar. Hieraan doet niet af dat er ook enkele punten van verschil aanwezig zijn.

De voorzieningenrechter beveelt PRL om onmiddellijk na betekening van dit vonnis in Nederland te staken en gestaakt te houden ieder vervaardigen, inkopen, afbeelden, verkopen, ter verkoop aanbieden en/of verhandelen van de Fatigue jas en de Crash Pant,

Met betrekking tot schadevergoeding en proceskosten, stelt de voorzieningenrechter dat “een geldvordering in kort geding alleen toewijsbaar is, indien voldoende aannemelijk is dat de vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen en van de eiser niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht.” De geëiste schadevergoeding wordt gematigd. Over de proceskosten stelt de rechtbank:

“Conform artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 zal PRL als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de feitelijke proceskosten van G-Star, nu deze gelet op de omstandigheden en complexiteit van de zaak, niet onredelijk voorkomen. Buiten het griffierecht bedragen deze kosten € 12.707,85 aan advocatendeclaraties. Het standpunt van PRL dat deze kosten onvoldoende zijn aangetoond kan niet worden gevolgd nu immers de urendeclaraties, waarop geen concrete aanmerkingen zijn gemaakt, door 6- Star in het geding zijn gebracht. Deze geldvordering zal derhalve worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag geldt als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen PRL in de bodemprocedure zal blijken verschuldigd te zijn.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2877

Een originele freestechniek

frdo.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Middelburg, 8 maart 2006, LJN: AZ1169. Karel Mintjens N.V. tegen V.D.V. Meubelen B.V

Auteursrecht en Zeeuws Gemeenschapsmodellenrecht. Vandaag gepubliceerd meubelvonnis van begin maart (hopelijk doet het voorbeeld navolgen en zetten ook andere rechtbanken en hoven nog niet gepubliceerde IE-uitspraken alsnog op rechtspraak.nl).

Mintjens is producent van een meubellijn met  de naam ‘Frodo’(afbeelding). Naast twee tafels heeft Mintjens een dressoirkast en een vitrinekast in elk twee uitvoeringen per 3 juni 2004 als gemeenschapsmodel laten inschrijven.

VDV voert een meubellijn onder de naam ‘Freedom/Fortuna’ waarvan een dressoirkast en een vitrinekast deel uitmaken. Deurwaarder J.H.L. God heeft vastgesteld dat zich een dressoirkast en een vitrinekast uit deze meubellijn in een winkelpand van GB Meubelen BV te Tilburg bevonden. Volgens Mintjens maken de meubelen van de ‘Freedom/Fortuna’ meubellijn inbreuk op haar auteurs- en modelrechten.

“Tussen partijen is niet in discussie dat in de meubelbranche al enkele jaren meubelen worden ontworpen die hetzelfde strakke, rechthoekige en robuuste uiterlijk hebben met vierkante poten, kaderdeuren en brede zijwanden. Deze elementen komen voor in zowel de ‘Frodo’ meubellijn als de getoonde meubelen van de ‘Freedom/Fortuna’ meubellijn. (…) De meubelen van beide meubellijnen zijn daarmee (tevens) onderdeel van een bepaalde stijl of trend, die zich blijkens de door VDV overgelegde producties, al geruime tijd vóór het ontwerp van de ‘Frodo’ meubellijn heeft ingezet.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan van de meubelen van VDV, zoals dat blijkt uit de door Mintjens overgelegde producties, niet worden gezegd dat deze zijn te beschouwen als een nabootsing of verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet dan wel als gebruik van het model waarvoor de inschrijving als gemeenschapsmodel is verkregen.

Bezien tegen de achtergrond van de eerder genoemde heersende trend in de meubelbranche is de totaalindruk van de meubelen uit de ‘Frodo’ meubellijn, die als stijlvol en sierlijk gekarakteriseerd kan worden, in meer dan slechts ondergeschikte mate afwijkend van de totaalindruk van de getoonde meubelen uit de ‘Freedom/Fortuna’ meubellijn, die overwegend een plompe en massieve indruk maken. Juist de elementen die binnen de trend aan de meubelen uit de ‘Frodo’ meubellijn het eigen karakter geven en bepalend zijn voor de totaalindruk ervan (het effect van het ‘zwevende’ bovenblad en de uitgefreesde hoeken die doorlopen in het bovenblad) ontbreken bij de getoonde meubelen van VDV.

De gevraagde voorzieningen worden geweigerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2864

Posttassen

Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2006, KG 06-1808 P. Top Bagage International tegen Wistar Enterprises Group Ltd en Wistar Handbag Factory (Met dank aan Bjorn Schipper, Van der Steenhoven Advocaten).

Posttassenzaak over vermeende auteurs- en (ongeschreven) modelrechtelijke bescherming van een aantal voor Franse Post vervaardigde posttassen en vermeende overtreding van exclusiviteitsbepalingen uit een Franse productieovereenkomst tussen TBI en Wistar, waarop Frans recht van toepassing is verklaard,

TBI, een Franse onderneming in bagageproducten, laat  op de internationale Post Expo in de RAI in Amsterdam op 10 oktober jl. door een deurwaarder een proces-verbaal van constatering opmaken in de stand van Wistar, een eveneens Franse onderneming en o.a. producent van tassen van TBI. Amper 24 uur later staat Wistar voor de Voorzieningenrechter in Amsterdam. 

De rechter acht zich bevoegd een oordeel over de gehele zaak te geven, ondanks het feit dat het Franse contract in een uitgebreide arbitrageregeling voorziet en de Rechtbank in Den Haag bij uitsluiting bevoegd is om voor wat betreft het modellenrecht een oordeel te geven.
 
Vanwege het spoedeisend belang doet de Voorzieningenrechter uitspraak op de zitting. De vorderingen van TBI worden afgewezen. De in het geding zijnde posttassen missen een eigen en oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker, te meer nu de uiterlijke vormgeving ervan met name door technische of functionele eisen wordt bepaald. De bescherming op basis van het niet-ingeschreven model deelt hetzelfde lot.

De rechter waagt zich vervolgens aan uitleg van de Franse exclusiviteitsbepalingen uit het contract. Wereldwijde exclusiviteit gaat de rechter veel te ver, exclusiviteit voor enkele grote landen uit Europa lijkt in dat opzicht wat aannemelijker. Onduidelijk is voorts voor welke producten deze exclusiviteit geldt, nu de bijlagen bij het Franse contract waarnaar wordt verwezen ontbreken.

Slotsom is dat van onrechtmatigheid aan de zijde van Wistar niet is gebleken. Zij mag terug naar de Post Expo in de RAI en doorgaan met het tentoonstellen van de door haar geproduceerde tassen, als "uithangbord" voor haar productiecapaciteit.
 
TBI wordt als verliezende partij tot slot conform de richtlijn conforme toepassing van de Handhavingsrichtlijn Intellectuele Eigendomsrechten veroordeeld in de volledige door Wistar gemaakte proceskosten, begroot op eur. 5.248,= (inclusief vastrecht). Op 11 oktober jl. - de dag van de uitspraak ter zitting - leek dat de eerste kostenveroordeling te zijn die brak met de reeds ingezette "Amsterdamse lijn" in kort geding zaken. Deze trendbreuk heeft inmiddels in Amsterdam navolging gekregen.       

Lees het vonnis hier.

IEF 2810

De Floris-lijn

Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2006, 349272/KG 06-1421, Van Bommel tegen Van Woensel (Met dank aan zowel Peter Kits, Holland Van Gijzen als Thomas Berendsen, Banning Advocaten). 

Auteurs- en modelrechtzaak met wederom interessante overwegingen inzake de proceskostenveroordeling. Van Bommel verkoopt in haar 'Floris van Bommel-lijn' onder meer drie modellen herenschoenen. La Nueva Adelchi produceert en Van Woensel verkoopt een drietal schoenmodellen, waarvan Van Bommel meent dat deze inbreuk maken op haar auteurs- en modelrechten op de schoenen van de 'Floris'-lijn.

Van Woensel c.s. verweert zich door te stellen dat er geen sprake is van ontlening, omdat zij haar modellen eerder zou hebben ontworpen dan Van Bommel haar schoenmodellen naar buiten zou hebben gebracht. Hiertoe leggen Van Woensel c.s. een groot aantal verklaringen, facturen e.d. over, waarover de Voorzieningenrechter oordeelt dat dit leidt tot een te ingewikkeld feitencomplex, dat niet in kort geding behandeld kan worden:
 
De vraag of Adelchi haar modellen heeft ontworpen voordat de modellen van Van Bommel aan derden bekend konden zijn, vergt een nader onderzoek naar de feiten. Daarbij gaat het met name om onderzoek naar het waarheidsgehalte van de door Adelchi overgelegde verklaringen en de echtheid van de overgelegde facturen. Aangezien in een kort geding geen ruimte is voor zulk onderzoek, en voorshands niet geheel valt uit te sluiten dat Adelchi in de bodemprocedure in haar bewijs zal slagen – bijvoorbeeld door het (doen) horen van getuigen -, is thans onvoldoende komen vast te staan dat het verweer van Adelchi kennelijk ongegrond is en reeds op voorhand kansloos. Daarom zullen de vorderingen in conventie zowel ten Adelchi als tegen Van Woensel worden afgewezen. Daarbij wordt nog het volgende overwogen. De door Van Bommel gevraagde voorzieningen zijn zeer verstrekkend. Hoewel volgens vaste jurisprudentie in een auteursrechtzaak als deze niet snel mag worden aangenomen dat de feiten te complex zich bij te veel feitelijke onzekerheid terughoudend moet opstellen. In een bodemprocedure zal een alomvattende beslissing in dit geschil kunnen worden gegeven.

Met betrekking tot de gevorderde proceskosten ad € 33.247,45 is de Voorzieningenrechter van oordeel dat deze onredelijk hoog zijn en beperkt ze tot € 15.000,00:

Van Bommel heeft zich tegen deze eis in reconventie verweerd voorzover het gaat om toewijzing van de kosten die Adelchi heeft gemaakt in het kader van dit kort geding, aangezien Adelchi reeds ten tijde van het eerder aanhangig gemaakte kort geding het verweer had voorberid en nadien geen noemenswaardige werkzaamheden meer behoefden te worden verricht. Met Van Bommel is de voorzieningenrechter van oordeel dat Adelchi met haar totaalbedrag van EUR 33.247,45 wel een zeer hoog bedrag vordert. Artikel 14 van de richtlijn bepaalt dat de algemene regel is dat de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen. De vraag wat in deze procedure valt onder zulke kosten, vergt een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent. Bij wege van voorschot zal aan Adelchi evenwel een bedrag worden toegewezen waarvan voorshands aannemelijk is dat het in de bodemprocedure in ieder geval zal worden toegewezen. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, zal dit bedrag worden gesteld op EUR 15.000,= te vermeerderen met het door Adelchi betaalde vastrecht.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht hier.

IEF 2771

De heer K.

lmp.bmpRechtbank Middelburg ,14 september 2006, LJN: AY9645. KSI Gastronomiezubehör-Handels- Und Produktions Gesellschaft-mbH tegen Gedaagde.

Zeeuws vonnis over  Artikel 8 Auteurswet, auteursrechtelijke onderzoeksplicht, (artikel-) nummers die als zodanig niet voor bescherming in aanmerking komen en de formulering van het petitum.

KSI legt zich toe op sfeerlampen voor de horeca en de daarbij behorende olievullingen. KSI heeft Nederland onderverdeeld in rayons. Gedaagde was van 1998 tot 2005 distributeur, laatstelijk voor het rayon Zeeland.

Gedaagde distribueert nu, na het opzegging van de overeenkomst met KSI, horeca-sfeerlampen en olievullingen met dezelfde artikelnummers als de olievullingen van KSI voor Karl Sauer GmbH (KS). Volgens KSI maakt Gedaagde hiermee o.a. inbreuk op het aan KSI op de horeca-sfeerlampen en olievullingen toekomende auteursrecht.

Volgens de beoordeling van de voorzieningenrechter is het  voorshands aannemelijk geworden dat de lampen ontworpen en bedacht zijn door de heer K., direkteur en enig aandeelhouder van KSI zodat mitsdien niet KS, zoals Gedaagde stelt, maar KSI, op grond van artikel 8 van de Auteurswet, auteursrechthebbende is op de horeca-sfeerlampen.

Niet bestreden is dat op de horeca sfeerlampen auteursrecht rust. Uit de stellingen van partijen in onderlinge samenhang bezien volgt voorts dat de lampen die KS aan Gedaagde levert de lampen zijn waarop, zoals de voorzieningenrechter vorenstaand heeft overwogen, KSI en niet KS het auteursrecht heeft.

Immers, Gedaagde stelt dat het de originele lampen betreft en KSI gaat ervan uit dat KS de lampen levert uit de voorraad van door haar voor KSI geassembleerde lampen. Door deze lampen zonder toestemming van KSI te verkopen maakt Gedaagde dus inbreuk op het aan KSI toekomende auteursrecht. Het feit dat KS Gedaagde één en andermaal verzekerd zou hebben dat zij auteursrechthebbende is doet daaraan niet af. Gelet op de eerder tussen KSI en Gedaagde bestaand hebbende groothandelsovereenkomst had Gedaagde niet op grond van de enkele toezegging van KS aan mogen nemen dat het hem vrijstond de lampen via KS te verkopen. Voor Gedaagde bestond, gelet op de omstandigheden, een onderzoeksplicht.

Aannemelijk is dat KSI bedoeld heeft een verbod op het verhandelen door Gedaagde van de inbreukmakende lampen te vorderen en het maken van afbeeldingen daarvan als reclame-uiting doch een dergelijke vordering is niet terug te lezen in het petitum van de dagvaarding en met name niet in het petitum onder II. Deze vordering ziet niet op verkoop door Gedaagde van de lampen of openbaarmaking door middel van afbeeldingen en komt dan ook niet overeen met de stellingen in de dagvaarding. Onder verveelvoudigen in de zin van de Auteurswet valt niet het verkopen.

Gelet op het ontoereikende petitum kan in het kader van deze procedure dan ook geen veroordeling volgen. De vordering zoals geformuleerd in het petitum onder III zal ook worden afgewezen.

Vaststaat dat Gedaagde de horeca-sfeerlampen verkoopt maar het begrip “slaafse nabootsing” omvat niet de verkoop van nagebootste producten zodat ook deze vordering zal worden afgewezen, dit nog afgezien van het feit of met betrekking tot de vullingen er al sprake van slaafse nabootsing kan zijn.

De vordering gedaagde te gebieden het gebruik van de artikelnummers 40,45, 50 en/of 80 te staken en gestaakt te houden zal ook worden afgewezen. Nummers als zodanig komen niet voor bescherming in aanmerking.

Lees het vonnis hier.