DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 2439

Zoals de mode voorschrijft

Rechtbank Breda, 29 juni  2005, LJN: AY5598. Mexx Shoes B.V. tegen SPM Shoetrade BV.
 
Schoenenzaak. Geen auteursrecht, geen eigen karakter model.

Mexx beticht SPM van inbreuk op de aan haar toekomende auteurs- en modelrechten op de schoenmodellen Sundy en Spunk. SPM zou één-op-één kopieën van de betreffende modellen verkopen. De rechtbank oordeelt dat, het totaalbeeld in aanmerking nemend, de schoenen niet auteursrechtelijk beschermd zijn:

“Geen van deze schoenen zich aanmerkelijk [onderscheidt] van andere reeds bestaande spitse, platte damesschoenen met een bandje zoals de mode sinds enige jaren voorschrijft. (…) De elementen van zowel schoen Spunk als Sundy, zoals de lage kleine hak, de puntige voorkant, de bandjes en de belijning zijn elementen, die alle bekend zijn, eerder zijn gecombineerd en zijn aan te merken als behorend tot een heersende trend, die reeds jaren geleden is ingezet.

Evenmin kan gezegd worden dat de vormgeving van de Spunk of Sundy en de wijze waarop het materiaal is bewerkt, als oorspronkelijk kan worden aangemerkt. De specifieke combinatie en uitwerking van deze elementen in zowel schoen Spunk als schoen Sundy is niet aan te merken als oorspronkelijk, doch eerder als een voortborduren op een modetrend. Deze modetrend kan niet als exclusief voor Mexx Shoes worden beschouwd."

Op grond van het feit  dat het model geen eigen karakter heeft wordt het beroep op de gemeenschapsmodellen verordening afgewezen. Het beroep op slaafse nabootsing wordt eveneens afgewezen. Vanwege de aanwezigheid van de verschillen, zoals zijaanzicht en plissé-rand, tussen beide schoenen kan er naar  het oordeel van de rechter er geen sprake zijn van slaafse nabootsing of exacte kopieën.

Lees de uitspraak hier.

IEF 2413

Tweede Leeuwarder Jurkjeszaak

Rechtbank Leeuwarden, 27 juli 2006, KG ZA 06-192, Lucy Locket Ltd tegen Locket vs Intertoys en Boland/Party Partners. (Met dank aan Evert van Gelderen en Michael Gerrits, De Gier & Stam Advocaten).

Tweede Leeuwarder Jurkjeszaak. In de Eerste Leeuwarder Jurkjeszaak (vonnis hier) kwam de rechtbank nog met prachtige formulering: "De beide jurken lijken opvallend sterk op elkaar, met name ook in de totaalindrukken." Maar hoewel er, terecht, redelijk wat geknipt en geplakt is, kom die uitspraak helaas niet meer terug in dit vonnis. Inbreuk, afgifte en gedeeltelijke (richtlijnconforme) proceskostenveroordeling.

In deze zaak gaat het weer om twee jurkjes. Lucky Locket brengt in Nederland een kinderjurk van het model Wild Witch (boven) op de markt. Boland  brengt, via Intertoys, een gelijkende jurk op diezelfde Nederlandse markt onder de naam Heksenjurk (onder). Intertoys  maakt met de verkoop van de jurk volgens eiseres Lucky Locker inbreuk op het aan haar ie-rechten.

Het reciprociteistverweer van intertoys (de jurkjes zijn in Engeland op de markt gebracht) gaat, waarschijnlijk niet geheel onverwacht, niet op.

Model, materiaal en kleurstelling zijn volgens Intertoys vormgevingselementen die  bepaald zijn door een een wijd verbreide stijl en dus niet beschermd. Maar naar oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de Wild Witch jurk binnen de genoemde grenzen een zodanig gebruik heeft gemaakt van de kleurcombinaties, materialen en vormgevingselementen die de Wild Witch  jurk een eigen karakteristiek uiterlijk geven, waardoor deze zich onderscheidt van andere meisjesjurken. Aan de Wild Wich  jurk komt derhalve voorshands auteursrechtelijke bescherming toe.

De vergelijking tiussen de jurken brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er sprake is van inbreuk. De Heksenjurk van gedaagde stemt in het geheel genomen sterk overeen met de Wild Witch jurk: “Het opvallendste verschil is nog, dat de Heksenjurk kennelijk goedkoper is (na)gemaakt dan de Wild Witch jurk”.

Geen grensoverschrijdend verbod voor België. Voor afgifte jurkjes door (afnemers van) Intetoys is in dit kort geding wel plaats, omdat Lucky Locket zich voor de tweede keer in korte tijd geconfronteerd ziet met een inbreuk door Intertoys en belang heeft bij een spoedige beëindiging van de inbreuk.

Over de gevraagde volledige richtlijnconforme proceskostenvergoeding stelt de voorzieningenrechter dat toetsing aan  de maatstaven van redelijkheid en billijkheid er toe leiden dat Intertoys niet gehouden is de volledige proceskosten te vergoeden. “Van een naar verhouding grootschalige inbreuk is, mede gelet op de omstandigheid dat Lucky Locket wereldwijd opereert, niet gebleken en de voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk geworden dat er sprake is van piraterij. De jurken waren bovendien al besteld voor de eerdere veroordelingen en na sommatie meteen uit de winkels verwijderd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2382

Is het motief al bekend?

Laatste rechtbankverslag voor het weekend: O.a. nu.nl bericht vrij uitgebreid over de zaak Hema-Blokker. “Hema kan wel beweren dat zijn mokken, borden en kussenslopen met bloemmotieven origineel zijn, maar al sinds de flower power-periode in de jaren '60 zijn bloemetjes mateloos populair. Hema heeft dan ook niet het alleenrecht op artikelen met fleurig bloemontwerp. Dat betoogde de advocaat van de winkelketen Blokker, Jos Fruytier, vrijdag in de rechtbank in Amsterdam.

(…) Maar volgens Hema gaat het niet om de trend. "Dat is alleen een richting. Het gaat om de concrete invulling", betoogde advocaat Wolter Wefers Bettink. (…) De rechter doet 10 augustus uitspraak.

Lees hier of hier meer.

IEF 2312

Staatssteun voor traphekjes

Gerechtshof te Amsterdam, 29 juni 2006, 289/05. Baby Dan A/S tegen Het Werkvoorzieningschap Weer en Omstreken, Het Werkvoorzieningschap De Kanaalstreek, Bruca Producten & De Sluis Groep. (Met dank aan Olaf van Haperen Lawton Advocaten & Belastingadviseurs)

Over een traphekje kan veel geprocedeerd worden. Na een opheffing kort geding, appèl opheffing kort geding, cassatie in kort geding en een bodemprocedure is nu het Hof aan de beurt.

Het Hof buigt zich over de vraag of gedaagden inbreuk maken op de auteursrechten op het traphekje van Baby Dan, maar komt niet toe aan een  inhoudelijke beoordeling. Volgens het Hof heeft Baby Dan haar niet in staat gesteld om zich een oordeel te kunnen vormen over de oorspronkelijkheid van het traphekje. Het Hof kan zich om die reden ook niet vaststellen of er sprake is van slaafse nabootsing. Het arrest is vooral lezenswaardig voor degenen die geïnteresseerd zijn in (onterechte) staatssteun en concurrentievervalsing.

Baby Dan is de procedures gestart tegen gedaagden omdat hun gelijkende traphekjes onder de naam ‘Lotus’ inbreuk zouden maken op het traphekje Danamic.

 “Baby Dan heeft niet kunnen aanwijzen over welk van die hekjes in deze procedure gestreden wordt. Het geding zou gaan over het hekje dat stamt uit 1994.(…) Evenmin heeft Baby Dan zorggedragen voor een nauwkeurige omschrijving van het omstreden traphekje die het Hof in staat stelt haar kritiek op het vonnis van de rechtbank te onderzoeken. Bovendien ontbreekt een adequate afbeelding van het omstreden traphekje bij de gedingstukken.”

Baby Dan slaagt ook niet in haar grief inzake concurrentievervalsing. WeDeKa en De Risse hebben niet onrechtmatig gehandeld vanwege de ontvangen staatssteun.

Baby Dan heeft daartoe onder meer gesteld dat gedaagden de staatssteun hadden moeten melden. Het Hof verwerpt dit betoog. “Voor zover Baby Dan betoogt dat WeDeKa en De Risse onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld omdat de staatssteun niet bij de Europese Commissie is gemeld en om die reden schadeplichtig zijn jegens haar, Baby Dan, ziet zij eraan voorbij dat verplichting tot melding rust op de verschaffer van de staatssteun en niet op de ontvanger daarvan.”

Bovendien stelt het Hof vast dat het niet-melden nog geen schade tot gevolg hoeft te hebben. “Daarnaast heeft te gelden dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat Baby Dan schade heeft geleden als gevolg van enkel het feit dat is nagelaten de staatssteun bij de Europese Commissie aan te melden.”

Volgens het Hof is het aan de Europese Commissie om te beoordelen of een staatssteun onrechtmatig is of niet. Nu de staatssteun nooit is gemeld bij de Europese Commissie heeft deze ook nimmer een oordeel over deze steun kunnen vellen. “Zou dit wel het geval zijn geweest en zou de Europese Commissie tot de conclusie komen dat sprake is van geboden staatssteun, dan kan dit onder omstandigheden meebrengen dat (ook) WeDeKa en De Risse – op grond van het nationale recht  –  onrechtmatig handelen jegens Baby Dan door het in ontvangst nemen van deze steun.” Het Hof acht daarbij onder meer van belang of WeDeKa en De Risse hebben moeten begrijpen dat er gerede kans bestond dat zij deze steun ten onrechte ontvingen; daarover heeft Baby Dan niets aangevoerd.

Het Hof benadrukt dat ook in het hypothetische geval dat zij het wel hadden moeten begrijpen het niet tot toewijzing van de vordering leidt. Het is niet vast te stellen hoe de Europese Commissie de staatssteun zal beoordelen, nu Baby Dan niets anders aanvoert dan dat de verschafte steun “de minimis” limiet aanzienlijk overtreft. Bovendien speelt daarbij een rol dat de Europese Commissie een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de vraag of er concrete steunmaatregel in strijd is met het EG recht.

Ook de grief van Baby Dan dat de rechtbank een onderzoek had moeten doen naar het onrechtmatig karakter van de staatssteun, faalt. Het uiteindelijke oordeel over de toelaatbaarheid van de staatssteun komt toe aan de Europese Commissie en niet aan de nationale rechter. Wel is voor de nationale rechter een bijzondere taak weggelegd in geval van schending van de in het EG verdrag vervatte verplichting van een lidstaat voorgenomen steunmaatregelen te melden. Een lidstaat is niet toegestaan een maatregel tot uitvoering te brengen totdat de Europese Commissie over de maatregel heeft beslist. De nationale rechter heeft de bevoegdheid de uitvoering van de steunmaatregelen te schorsen totdat de Europese Commissie zich over de toelaatbaarheid heeft uitgelaten. Hiervan is in casu volgens het Hof geen sprake. Het gaat niet om de toelaatbaarheid van de steunmaatregel, maar om een schadevergoedingsactie. Het is niet aan de rechter op het oordeel van de Europese Commissie voor uit te lopen.

Ook de grieven van Baby Dan tegen de vaststelling van de rechtbank dat er geen sprake is van concurrentievervalsing naar nationaal recht falen. Het Hof stelt vast dat Baby Dan heeft nagelaten gegevens te overleggen waarop de deskundige in de bodemprocedure had kunnen beoordelen of er sprake was van concurrentievervalsing.

Het Hof acht het op grond van de beschikbare informatie niet mogelijk om tot het oordeel te komen dat er sprake is van onrechtmatige concurrentievervalsing. “Met het in kaart brengen van de voor- en nadelen die WeDeKa en De Risse hebben ondervonden als gevolg van de overheidssteun is immers nog niet gezegd dat sprake is van (onrechtmatig) concurrentievervalsing.” Het Hof bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep.

Lees het vonnis hier.

IEF 2309

Evenknieën

Rechtbank te ’s-Hertogenbosch, 14 juni 2006, HA ZA 04-2623. Montis en Montis Design tegen Jess Meubeldesign, By Jaski en Fred Jaski Meubelagenturen.

In een interessant vonnis over auteursrecht, verwatering van auteursrecht, rechtsverwerking en schadevergoeding na niet-optreden, stelt de rechtbank dat de meubelmodellen Windy, Poker, Sting, Charly en Chaplin van Montis auteursrechtelijke bescherming genieten en dat de evenknieën, respectievelijk de modellen Manta, Noa, Spider, Jacky en Lloyd van Jess daarop inbreuk maken.

De rechtbank passeert het verweer van Jess dat de vormgeving van de meubelmodellen van Montis deel zou uit maken van een bepaalde stijl, trend en mode. Volgens de rechtbank is genoegzaam vast komen te staan dat Montis steeds heeft beoogd oorspronkelijke, exclusieve stoelen te ontwikkelen en niet het oogmerk heeft gehad nieuwe mode, stijl of trend te introduceren. Volgens de rechtbank kent de auteurswet het begrip “verwatering” niet.

Het door Jess gedane beroep op rechtsverwerking faalt. De rechtbank stelt vast dat in casu evenwel niet gesteld of gebleken is van bijkomende omstandigheden en/of feiten die een beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen. “Met Montis is de rechtbank van oordeel dat Jess uit het enkele feiten dat de ontwerper van Montis, Gijs Papavoine, medio 1991 heeft medegedeeld dat het eerste op de stoelen van Montis geïnspireerde model van Jess, de stoel Ypsilon, geen inbreuk maakte op de modellen van Montis niet mocht afleiden dat ook haar latere modellen geen inbreuk zouden maken op de modellen van Montis, of dat Montis haar rechten om zich jegens Jess te beroepen op haar auteurs- modelrechten prijs gaf ”.

Volgens de rechtbank heeft het stilzitten van Montis wel tot gevolg dat Montis over de periode waarin zij willens en wetens heeft nagelaten op te treden tegen het inbreukmakend handelen van Jess in redelijkheid en billijkheid geen schadevergoeding en de gebruikelijke opgave kan vorderen. Dit is anders voor de periode na de eerste sommatiebrief van 25 maart 2004. Jess moet de na 25 maart 2004 door Montis geleden schade vergoeden.

De rechtbank begroot de geleden schade op 25% van de gemiddelde winst van Montis op het betreffende type model vermenigvuldigd met het aantal door Jess en By Jaski na 25 maart 2004 geproduceerde en verkochte ongeoorloofde nabootsingen.

De rechtbank wijst de vorderingen van Montis jegens Fred Jaski af, aangezien volgens de rechtbank niet genoegzaam is gebleken dat Fred Jaski zich bezig heeft gehouden met de verkoop van de modellen van Jess.

Lees het vonnis hier.

IEF 2269

Exceptio Obscuri Libelli

Hof van Beroep Antwerpen 19 juni 2006, zaaknr. 2005/AR/1145, Mirror & Glass Manufacturing Group BVBA/Brijs - Distri-Mark BVBA/Plieger (Met dank aan Gino van Roeyen van Banning Advocaten en Bart van de Venster van LVV Advocaten)
 
In eerste aanleg. Benelux Auteursrecht. Zeldzaam procesrechtelijke verweer, de 'obscuur libel' in Belgische auteursrechtelijke kwestie, die daardoor niet inhoudelijk behandeld wordt.

 

Mirror & Glass stellen dat Distri-Mark in België en Plieger in Nederland een spiegel verhandelen, die een inbreuk vormt op de auteursrechten van Mirror&Glass. Distri-Mark c.s. voert daarop aan dat Mirror&Glass heeft nagelaten in de inleidende dagvaarding aan te geven waarop de vermeende inbreuk betrekking heeft. Er zou geen aanduiding zijn door welke handelingen Distri-Mark c.s. deze inbreuken zouden hebben gepleegd. Daardoor zouden zij niet in staat zijn verweer te voeren. Distri-Mark c.s. verzoeken de nietigheid van de inleidende dagvaarding uit te spreken.

De Rechtbank van Turnhout willigt dit verzoek in eerste aanleg in; zij constateert dat Mirror&Glass heeft nagelaten de middelen te vermelden waarop haar vordering rust. In haar dagvaarding heeft Mirror&Glass enkel een aantal foto's van haar eigen spiegels overlegd en een catalogus van Karwei, waarvan zij stelde dat deze de inbreukmakende spiegels van Distri-Mark c.s. bevatten. Distri-mark c.s. hebben deze spiegels echter niet aan Karwei geleverd. Mirror&Glass heeft ook geen catalogi etc. van Distri-Mark c.s. overgelegd waarin de vermeende inbreukmakende spiegels zouden staan.
 
Het Hof van Beroep Antwerpen stelt dat onder "middelen van de vordering" moet worden verstaan, de feitelijke elementen die aan de vordering ten grondslag liggen en niet de rechtsgrond waarop de vordering gesteund is. Door de opgave van de middelen van de vordering moet de verweerder  de mogelijkheid krijgen zijn verweer te organiseren en moet de rechter in de gelegenheid worden gesteld, met de eerbiediging van de rechten van de verdediging , op de regelmatig voorgedragen feiten, onder het voorwerp en de oorzaak van de vordering te wijzigen, de rechtsregels toe te passen op grond waarvan hij de vordering zal inwilligen of afwijzen.
 
Het onderwerp van de inleidende dagvaarding betreft de staking van elke mogelijke namaak, zonder dat omschreven wordt waaruit die namaak bestaat en evenmin wordt omschreven wat het vermeende nagemaakte object zou zijn. Er wordt louter verwezen naar catalogi, niet naar een concreet werk waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt geëist. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechbank Turnhout.
 
Lees vonnis hier en arrest hier.

 

IEF 2251

Drie paar

Het ANP  bericht dat de schoenfabrikant Van Bommel in een kort geding eist dat de Italiaanse branchegenoot Adelchi de productie en verkoop van drie vermeendelijk inbreukmakende modellen staakt. Eén model wordt in Nederland onder meer door Van Woensel onder de naam Trend One verkocht. De Italianen hebben niet gereageerd.

Het kort geding dient dinsdag in Amsterdam. Advocaat E. Louwers van Van Bommel is volgens het bericht "van plan de drie schoenen mee te nemen om de rechter ervan te overtuigen dat er sprake is van namaak-Van Bommels.”

Lees hier iets meer (Telegraaf).

IEF 2244

Dompelpompen

Rechtbank Amsterdam, 22 juni 2006, 342041/06-860p. Reich Gmbh tegen Recreatiegroothandel Haba B.V. c.s. (Met dank aan Bastiaan van Ramshorst, Klos Morel Vos & Schaap).

Een dompelpomp is een pomp die het mogelijk maakt om water omhoog te pompen uit een willekeurig vat, bijvoorbeeld een jerrycan. Dompelpompfabrikant Reich (links) maakt i.c. bezwaar tegen een dompelpomp van Haba c.s. (rechts).

Voor beantwoording van de vraag of de vorm van de dompelpomp technisch is bepaald en daardoor auteursrechtelijke bescherming ontbeert, is een nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor een kort geding procedure zich niet leent.

Maar ook indien ervan moet worden uitgegaan dat de dompelpomp van Reich auteursrechtelijke bescherming toekomt, dan nog geldt dat er geen sprake is van inbreuk. Voor inbreuk moeten de totaalindrukken van de Reich dompelpomp en de Maas 15 dompelpomp te weinig verschillen voor het oordeel dat de Maas 15 pomp als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. Dat individuele kenmerken, die op zich niet auteursrechtelijk beschermd zijn, of een deel van de combinatie van die kenmerken zijn/is overgenomen, is daarvoor niet voldoende.

Bij een vergelijking van de Reich dompelpomp met de Maas 15 dompelpomp vallen met name op het verschil in kleur (de Reieh pomp is helder blauw en de Maas 15 pomp is grijs) en de op de Maas 15 pomp aangebrachte ribbels die de Reich pomp mist. Daarnaast verschillen ook de op de pompen aangebrachte woordtekens volledig van elkaar. De op de Reich pomp aangebrachte tekst is immers in het wit, is veel uitgebreider en is in een ander lettertype dan de tekst op de Maas 15 pomp. Deze opvallende verschillen maken dat de totaalindrukken van de dompelpompen geheel anders zijn, waardoor niet kan worden gesproken van een inbreuk op de auteursrechten van Reich.

Met de hiervoor benoemde opvallende verschillen (kleur, ribbels en tekst) heeft Haba c.s. met haar Maas 15 dompelpomp voldoende afstand genomen van de dompelpomp van Reich. Van een slaafse nabootsing door Haba c.s. is dan ook evenmin sprake. In het kader van auteursrechtelijke grondslagen kan geen beroep worden gedaan op nawerking, zodat ook het beroep daarop niet slaagt.

Lees het vonnis hier

IEF 2210

Bedenk zelf maar een originele titel

Rechtbank Utrecht, 16 juni 2006, KG ZA 06-462. Anne-Claire Petit tegen Bon'aparte Postshop B.V. (Met dank aan Chantal Morel, Klos Morel Vos & Schaap).

Aanhaken en na-apen. Inbreuk auteursrecht en richtlijnconforme vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.

Een van de ontwerpen uit de dierencollectie van de Nederlandse ontwerpster Anne-Claire Petit is een gehaakte aap (links). Bon ’a Parte exploiteert een postorderbedrijf voor dames-, heren- en kinderkleding. Bon’a Parte heeft/had op haar website een gehaakte aap in de aanbieding onder de naam “knuffel gehaakte zeerover” (rechts). Bon’a Parte heeft de gehaakte aap ook afgebeeld in haar zomercatalogus.

De vraag of  de Petit-aap een werk in auteursrechtelijke zin is, en dientengevolge bescherming geniet, wordt voorshands bevestigend beantwoord. Het ontwerp van de aap van AnneClaire Petit dateert uit 2002 en Anne-Claire Petit heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het ontwerp en liet verschijnen van de eerste exemplaren in september 2002 geen soortgelijke uitvoeringen van knuffel-apen of speelgoed-apen in omloop waren.

Anne-Claire Petit heeft  voldoende aannemelijk gemaakt dat haar gehaakte aap een aantal zeer onderscheidende elementen vertoont, waardoor er sprake is van een eigen herkenbare creatie die is uitgebracht in een eigen lijn met een eigen uitstraling. Voorshands moet de Petit-aap derhalve worden aangemerkt als een werk in de zin van de auteurswet.

Anne-Claire Petit heeft voorshands ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de overeenstemmende totaalindruk van de beide gehaakte aapjes veroorzaakt worden door de gelijkenis van auteursrechtelijk beschermde trekken van de Petit-aap. De verschillen betreffen slechts enkele ondergeschikte punten (zoals het gestreepte truitje, de vorm van het linkeroog en het ooglapje) en doen slechts in geringe mate af aan de totaalindruk van overeenstemming.

Het feit dat de gehaakte zeerover nagenoeg even groot is met nagenoeg dezelfde vorm en lengte van de verschillende ledematen, het witte gezichtje zonder reliëf van een neus of snuit, de plaats en de vorm van de oortjes inclusief de omlijning daarvan in een contrasterende kleur, de witte handjes en voetjes, doet voorshands een zelfde afkomst vermoeden en rechtvaardigen de conclusie dat er sprake is van een inbreukmakend werk.

Zowel de afbeelding van de inbreukmakende aap in de “Bon ‘a Parte Cids voorjaar — zomer 2006” als in de uitverkoopcatalogus zijn te beschouwen als ongeoorloofde openbaarmakingen van de inbreukmakende aap. Hetgeen Bon’a Parte ten aanzien van de foto’s heeft gesteld, leidt echter wel tot de conclusie dat een totale recall van de uitverkoopcatalogus niet zal worden toegewezen. Daarbij is van belang dat de inbreukmakende aap reeds uit het assortiment is verwijderd, de verkoop daarvan is gestaakt en de catalogus (slechts) tot 1juli 2006 wordt gebruikt.
 
Naast het gebod om iedere verdere inbreuk te staken, veroordeelt de voorzieningenrechter Bon ‘a Parte om binnen 7 dagen na betekening gedurende een periode van vier weken een mededeling op de homepage van haar website te plaatsen, te weten direct in beeld bij het openen van de pagina, zonder enige nadere toelichting in woord of beeld.

De vordering strekkende tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten is toewijsbaar. Nu de implementatietermijn van de Richtlijn 2004/48/EG is verstreken, leidt een richtlijnconforme interpretatie van art. 237 RV tot het oordeel dat de werkelijk door Anne-Clair Petit gemaakte kosten door Bon ’a Parte dienen te worden vergoed. Hiervoor is van belang dat Bon’a Parte, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd, de inbreuk niet terstond heeft gestaakt en ook geen onthoudingsverklaring heeft afgegeven.

Lees het vonnis hier.

IEF 2184

Recht door zee

Rechtbank 's-Gravenhage, 7 juni 2006, HA ZA 05-2086, Daka Design Ltd c.s. tegen Siebelink/Albers
 
Weinig opzienbarende model- en auteursrechtzaak. Daka ontwerpt en verkoopt 'seascooters', een soort onderwatervoertuigen voor duikers (zie vonnis voor afbeelding). Daka beschikt over een Gemeenschapsmodelinschrijving mbt tot haar SEA-DOO seascooter. Siebelink en Alcom verkopen zowel gezamenlijk als via hun eenmanszaken eveneens een seascooter, waarvan Daka meent dat deze een inbreuk vormt op de SEA-DOO. Ook gebruikt Siebelink op zijn website een gephotoshopte afbeelding van de website van Daka.
 
Het ontwerp van de seascooter van Siebelink en Albers is volkomen gelijk aan die van de SEA-DOO, zo oordeelt de Rechtbank, waardoor moet worden aangenomen dat de scooter van Siebelink en Albers is ontleend aan de SEA DOO.

Siebelink c.s. betoogde voorts nog dat het model van Daka niet nieuw is, omdat het voor het modeldepot op internet zou hebben gestaan, maar de rechtbank gaat hier niet in mee:

"De verhandeling van de SEA-DOO door Daka noch van de daarvan afgeleide seascooters door Mainbon (de producent van Siebelink c.s.) kan de geldigheid van het Model schaden ingevolge de terme de grâce als vastgelegd in artikel 7 lid 2 GmoV. De rechtbank laat dan nog daar dat enige verdere aanduiding of uitleg van de wijze waarop de seascooter van Mainbon zou zijn openbaar gemaakt (stond daarbij bijvoorbeeld ook een afbeelding) en via welk internet-adres dit zou zijn gebeurd ontbreekt. Dit klemt eens te meer omdat om die reden ook niet kon worden onderzocht of deze verhandeling redelijkerwijs wel ter kennis kon zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn."
 
(overigens leidt deze overweging enigzins tot verwarring omdat het vonnis vermeldt dat de modelregistratie van 2005 dateert (en de nieuwheidsschadelijkheid argumenten van Siebelink c.s. wel hout snijden), terwijl het modeldepot van 2004 dateert)
 
De rechtbank wijst de vorderingen van Daka toe. Lees het vonnis hier.