Alle rechtspraak  

IEF 10436

Enkel ingezoomd op de foto's

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 31 oktober 2011, CV EXPL 11-4290 (De Jong tegen St. Omroep Gelderland)

Met dank aan Kitty van Boven, I-ee advocaten.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Onbewuste inbreuk te herleiden tot miscommunicatie, plaatsing ook op internet en YouTube en van verminking is sprake, ook al is er enkel ingezoomd op de foto's.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de richtprijzen en de algemene voorwaarden een objectieve basis vormen om de schade vanwege inbreuk op auteursrechten te begroten. De gevorderde schadevergoeding is volledig toegewezen ad €5.228,00, ook de gevorderde volledige proceskosten ex 1019h Rv ad €1.812,01 waaronder €1.991,85 salaris gemachtigde zijn toegewezen.

2.2. De Stichting heeft de vorderingen van De Jong betwist. Niet, althans onvoldoende is betwist dat er sprake is geweest van en inbreuk op de auteursrechten van De Jong, zij het dat de Stichting aanvoert dat een en ander niet bewust is gedaan. De bezwaren van de Stichting richten zich met name tegen de hoogte van de door De Jong gevorderde schadevergoeding en, in het verlengde daarvan, tegen de wijze van berekening. Ook wordt betwist dat er sprake is geweest van verminking van foto's van De Jong. (...)
Het enkele feit dat de inbreuk 'onbewust' zou zijn gepleegd en te herleiden is tot een miscommunicatie met De Jong, staat dit oordeel niet in de weg.

2.4. Van Verminking van de foto's van De Jong is in deze zaak sprake, ook al is er enkel, zoals door de stichting aangevoerd, 'ingezoomd' op de foto's.

2.6. De kantonrechter s met de gemachtigde van De Jong van oordeel dat bij de berekening van de schade als gevolg van de inbreuk op de auteursrechten van De Jong aansluiting moet worden gezocht bij de genoemde richtprijzen, daar op deze wijze op objectieve basis de schade die De Jong heeft geleden kan worden berekend. De enkele omstandigheid dat genoemde Algemene Voorwaarden niet van toepassing zouden zijn op de relatie tussen partijen staat dit oordeel niet in de weg. De aan het betoog van De Jong ten grondslag liggende redenering is naar het oordeel van de kantonrechter juist. (...) Voorkomen moet worden dat een 'inbreukmaker' een financiële afweging zou kunnen maken wanneer men zich voor de keuze gesteld ziet: openbaarmaking met en zonder betaling van een licentievergoeding aan de rechthebbende.

IEF 10433

Geen transmissie door of met de link

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3223 (Real Networks Inc. tegen X)

In navolging van IEF 10109.Uitgebreid vonnis Auteursrecht. Geen openbaarmaking middels een link. Geen beroep op 26d Aw, omdat X niet als tussenpersoon kan worden beschouwd. Geen onrechtmatige daad, omdat er geen sprake is van structureel en doelbewust downloaden wordt gefaciliteerd. Geen merkinbreuk, onvoldoende gesubstantieerd noch onderbouwd. Proceskosten ex 1019h Rv en de afspraak is gemaakt deze vast te stellen op ¤48.000 dit omvat eveneens de proceskosten onrechtmatige daad volgens het liquidatietarief.

Feitenschets: Na een ex parte beschikking (15 februari 2010) waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [X] Real Alternative aanbiedt en dat Real Alternative verveelvoudigingen bevat van software waarop auteursrechten van Real Networks rusten en dat [X] door het aanbieden van Real Alternative inbreuk maakt op de auteursrechten van Real Networks. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gestelde merkinbreuk niet voldoet aan de hoge eisen die ten aanzien van een ex parte bevel moeten worden gesteld aan de aannemelijkheid van de inbreuk. De voorzieningenrecher heeft [X] bevolen de openbaarmaking van Real Alternative te staken onder verbeurte van een dwangsom en heeft Real Networks verlof verleend om conservatoir beslag te leggen onder [X] op alle gegevensdragers waarop Real Alternative zich bevindt en om conservatoir bewijsbeslag tot afgifte te leggen op alle schriftelijke en elektronische documenten waaruit de omvang van de inbreuk blijkt. Voorts heeft de voorzieningenrechter [Z] aangewezen als gerechtelijk bewaarder van de in beslag te nemen gegevensdragers en documenten.

4.11. Aldus dient de rechtbank te beoordelen of [X] met het aanbieden op zijn website https://codecpack.nl van een link naar Real Alternative op de server van Freenet, het bestand Real Alternative heeft openbaar gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

Primair 45i Aw: 4.29. Naar het oordeel van de rechtbank is van verveelvoudigen door [X] van Real Alternative als bedoeld in artikel 45i Aw geen sprake. Anders dan Real Networks stelt, vond de transmissie van Real Alternative niet plaats door of met de link van [X]. De link van [X] wees de gebruiker de weg naar de server van Freenet waarop Real Alternative stond. De transmissie van Real Alternative vond plaats van de server van Freenet naar de computer van de gebruiker. In die omstandigheden verrichtte [X] geen verveelvoudigingshandelingen.

Subsidiair 26d Aw: 4.34. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op artikel 26d Aw alleen al omdat [X] niet kan worden beschouwd als een tussenpersoon wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken. [X] bood op zijn website https://codecpack.nl een link aan naar Real Alternative op de server van Freenet. Voor zover het uploaden van Real Alternative op de server van Freenet en het vervolgens downloaden van Real Alternative door derden van de server van Freenet kwalificeert als inbreuk op de auteursrechten van Real Networks, gebeurde dit zonder tussenkomst van de link van [X]. Dat gebruikers het bestand Real Alternative via de link konden vinden, betekent nog niet dat (het aanbieden van) de link in de hiervoor bedoelde zin wordt gebruikt om Real Alternative van de server van Freenet te downloaden. Hoe het verstrekken van informatie over codecs er toe kan leiden dat [X] dient te worden beschouwd als een tussenpersoon in de zin van artikel 26d Aw vermag de rechtbank niet in te zien.

Subsidiair: onrechtmatige daad 
4.41. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [X] niet structureel doelbewust het downloaden van het inbreukmakende Real Alternative heeft gefaciliteerd en dat [X] niet onrechtmatig jegens Real Networks heeft gehandeld.

Merkinbreuk 
4.44. De merkenrechtelijke grondslag van de vorderingen is door Real Networks onvoldoende gesubstantieerd. Real Networks heeft gesteld noch onderbouwd dat sprake is van gebruik door [X] van de tekens REAL, REALPLAYER, REALAUDIO en REALMEDIA in het economisch verkeer hetgeen ingevolge artikel 9 lid 1 GMVo wel is vereist. De vorderingen stranden reeds om die reden.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10429

Zo snel zijn definitief ontwerp klaar

Rechtbank Dordrecht 26 oktober 2011, LJN BU2960 (Finnhouse Houtbouw B.V. tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Ruud Degenaar, DHC advocaten.

In navolging van LJN BU2164 (verkapt) Auteursrecht. Contractrecht. Bewijs. Boetebeding. Na tussenvonnis waarin gedaagde is toegelaten tegenbewijs te leveren dat de (bouw)tekeningen van Finnhouse zijn gebruikt bij de realisatie van de woning van gedaagde en dus geen inbreuk is gemaakt op het auteursrecht conform de Algemene Voorwaarden.

Diverse getuigen zijn gehoord, echter uit deze verklaringen, "bezien in onderling verband, volgt dat de tekening van Finnhouse gebruikt moet zijn omdat anders niet verklaard kan worden hoe [getuige 1] zo snel zijn definitief ontwerp klaar kon hebben."

Aldus slaagt het tegenbewijs niet. Gedaagde heeft in strijd met de contractuele verplichtingen zonder toestemming eiseres tekeningen gebruikt. Boetebeding is van toepassing is verschuldigd, haviltex-formule, boete is juist berekend. Geen matiging. Proceskosten €5.048,25.

3.3.  [gedaagde] is niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
[gedaagde] en [getuige 2] (directeur van Finnhouse) verklaren beiden dat de relatie tussen partijen op 14 augustus 2008 is geëindigd. [getuige 1] (die na beëindiging van de relatie met Finnhouse tekeningen voor de woning heeft gemaakt) en [gedaagde] verklaren dat hun eerste contact dateerde van september 2008. [gedaagde] verklaart dat hij de tekeningen van Finnhouse mogelijk aan [getuige 1] heeft laten zien, [getuige 1] verklaart dat hij een tekening van Finnhouse heeft gezien en de echtgenote van [gedaagde] verklaart eveneens dat zij de tekeningen van Finnhouse aan [getuige 1] hebben laten zien. Uit de verklaringen van [getuige 3] (adviseur constructies bij de firma Goudstikker) en [getuige 2] blijkt dat er begin september 2008 een bestektekening is ingeleverd bij Goudstikker. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij direct een definitief ontwerp maakt en dat zoiets enkele maanden na het eerste contact klaar is. Uit deze verklaring, bezien in onderling verband, volgt dat de tekening van Finnhouse gebruikt moet zijn omdat anders niet verklaard kan worden hoe [getuige 1] zo snel zijn definitief ontwerp klaar kon hebben. Voorts zijn de overeenkomsten in de vorm van de woning in beide ontwerpen zo groot dat ook daaruit valt af te leiden dat de tekeningen van Finnhouse moeten zijn gebruikt. Dat bij de uiteindelijk gebouwde woning ander bouwmateriaal is gebruikt dan in het ontwerp van Finnhouse is van ondergeschikt belang.

 

3.4.  Nu [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, komt vast te staan dat de tekeningen van Finnhouse zijn gebruikt bij de realisatie van de woning, dan wel dat de tekeningen van Finnhouse ten grondslag hebben gelegen aan de door [X] opgestelde tekeningen. Daarmee is [gedaagde] in beginsel de boete, zoals vermeld in
artikel 11 sub b van de algemene voorwaarden van Finnhouse, verschuldigd.

3.6.  [gedaagde] stelt dat toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat, omdat
a. een boete van 10% te hoog is voor een consument,
b. hij de tekenkosten al heeft betaald,
c. voor deze tekenkosten een afzonderlijke vergoeding is opgenomen in de kosten van het houtpakket en
d. Finnhouse een ongekend hoge winstmarge rekent.

3.8. (...) [gedaagde] voert nog aan dat, indien al van de totale bouwkosten moet worden uitgegaan, de door hem werkelijk gemaakte bouwkosten uitgangspunt dienen te zijn. Dit standpunt kan niet worden aanvaard. De strekking van het boetebeding is dat Finnhouse niet wil dat de wederpartij haar tekeningen kosteloos aan een ander ter beschikking stelt, zodat een ander minder kosten hoeft te maken en Finnhouse haar kosten er niet uit haalt. [gedaagde] had moeten begrijpen dat juist daarom de door Finnhouse begrote bouwsom uitgangspunt dient te zijn.
De gevorderde boete is juist berekend op € 31.382,70.

Eerdere Finnhouse uitspraak IEF 10103

IEF 10421

Holleeder vs. IDTV

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 oktober 2011, LJN BT8893 (Holleeder tegen IDTV film b.v.)

Met dank aan Jens van den Brink en Tessel Peijnenburg, Kennedy Van der Laan.

Na kop-staart vonnis dat is ingetrokken door de centrale redactie; IEF 10386:

De voorzieningenrechter heeft in kort geding dat was aangespannen tegen filmproducent IDTV Film B.V. besloten dat de film De Heineken Ontvoering niet wordt verboden.Partijen hebben aangedrongen op een direct vonnis na debat vanwege spoedeisend belang (films gaat in bioscopen draaien). Art. 10 EVRM en 7 Grondwet en Mosley-zaak.

Portretrecht. Preventieve censuur. Als vaststaand kan verder worden aangenomen dat de film fictieve elementen bevat, vordering tot preventieve censuur staat op gespannen voet met artikel 10 EVRM en artikel 7 Gw; eventuele onrechtmatigheid van een publicatie vindt pas plaats nadat de betreffende publicatie ter kennis van het publiek is gebracht. Portretrecht-kerncitaat:

4.24 Het op de website afgebeelde portret kan niet worden beschouwd als een portret van Holleeder. Weliswaar is er sprake van een behoorlijke mate van overeenstemming tussen de afbeelding op de website en de in het geding gebrachte foto (genomen omstreeks 1983) van Holleeder, maar bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een afbeelding van een persoon dient mede acht geslagen te worden op de context van de publicatie. Het is niet ongebruikelijk dat bij een verfilming van historische gebeurtenissen de acteurs worden gemodelleerd naar de persoon wiens rol zij moeten uitbeelden. Het publiek mag hiermee bekend worden verondersteld en zal een bij een filmaankondiging geplaatste afbeelding van een acteur gewoonlijk dan ook niet aanzien voor een afbeelding van zijn in de werkelijkheid voorkomende pendant(hetgeen bij een verfilming van verder in het verleden liggende gebeurtenissen temeer onwaarschijnlijk is). Van enige misleiding is derhalve geen sprake.

4.25. Voor zover de vorderingen van Holleeder er op zijn gericht dat ook los van een verbod op vertoning van die passages uit de film waarin het personage "Rem" voorkomt, een verbod wordt gevorderd van het gebruik van zijn portret op de website en voor andere commerciële doeleinden, worden die vorderingen met het oog op hetgeen hiervoor onder 4.24 is overwogen eveneens verworpen.

4.3. Allereerst wordt vastgesteld dat IDTV erkent dat het publiek dat de film ziet, het daarin voorkomende personage "Rem" zal associëren met Holleeder. Hiervan zal derhalve bij de beoordeling uitgegaan worden.

4.21. Holleeder heeft verder nog beroep gedaan op artikel 6:194 BW. Hij stelt dat IDTV, door gebruikmaking van zijn portret, een misleidende mededeling (als bedoeld in artikel 6:194 BW) doet omtrent de film.

4.23. Artikel 6:194 BW biedt bescherming aan personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf. Gesteld nog gebleken is dat aan dit criterium is voldaan. Voorts heeft artikel 6:194 BW slechts betrekking op mededelingen gedaan over een product, in dit geval de film, en niet op in de film zelf gedane mededelingen. Voor zover Holleeder, gelet op het voorgaande, een beroep op dit artikel kan doen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

@JensvandenBrink twitterde:

 

 

 

Lees het vonnis hier (LJN / grosse / opgeschoonde pdf / kop-staart).

IEF 10419

Uit hetzelfde naaiatelier

Rechtbank Zwolle-Lelystad 26 oktober 2011, LJN BV1927 (BI-Wear Clothing Company B.V. tegen De Culnaire Makelaar )

In navolging van IEF 10358 (hof Arnhem) en IEF 9616 (tussenarrest hof Arnhem) en IEF 8837 (ex parte), zie daar voor de feiten nu de uitkomst van de bodemprocedure:

In't kort: Auteursrechtelijk bescherming voor 9 van de 22 artikelen, strijd over auteursrechthebbende van patronen en ontwerpen, bewijs van oorspronkelijkheid komt niet voldoende rond. Geen slaafse nabootsing noch wanprestatie voor de overigen artikelen.

De rechtbank veroordeelt De Culinaire Makelaar om iedere inbreuk op de auteursrechten van Bi-Wear op (de ontwerpen van) haar (koks)kleding met nummers ..., om iedere inbreuk op haar (confectie) patronen met betrekking tot haar (koks)kleding met nummer... te staken onder last van dwangsom á €5.000 met maximum van €200.000.

En verder veroordeelt de rechtbank De Culinaire Makelaar om een schriftelijk en gedetailleerde verklaring te verstrekken (opgave) en medewerking aan controle door onafhankelijke (register)accountant, brief aan afnemers, vernietiging van kleding onder last van dwangsom €1.000 met maximum van €25.000.

Tot slot afdracht netto-winst en proceskostenveroordeling € 25.336,89.

4.25. (...) De Culinaire makelaar heeft jarenlang kleding van Bi-Wear verkocht en aangenomen kan dan ook worden dat De Culinaire Makelaar goed bekend was met de ontwerpen van Bi-Wear. Gelet hierop acht de rechtbank het uitgesloten dat de treffende gelijkenis tussen de kledingsstukken van Bi-Wear en de kledingstukken uit de Chefs Fasion Collectie berust op toeval. Voorts acht de rechtbank van belang dat de firma ANNA jarenlang (8 jaar) in opdracht van Bi-Wear kokskleding heeft vervaardigd en thans de Chefs Fashion Collectie voor De Culinaire Makelaar vervaardigt. De kleding van de De Culiniare Makelaar is dus afkomstig uit hetzelfde naaiatelier als waar de kleding van Bi-wear werd gemaakt. De Verbodsvordering van Bi-Wear zal, voor zover deze betrekking heeft op de kledingstukken met de nummers ..., door de rechtbank worden toegewezen.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-661 , LJN BV1927).

IEF 10418

Het logo op de winkelpui

Rechtbank Roermond 26 oktober 2011, HA ZA 09-86 (Kamp c.s. tegen Twico)

met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Stukgelopen samenwerking. Merkenrecht. Auteursrecht op logo's. Non-usus-verweer.

Kamp c.s. is een groothandel c.q. detailverkoop van tweewielers. Twico is het economisch uitvoerend orgaan van de "Belangenvereniging voor tweewielerhandelaren TWICO" en houder van diverse merken, waaronder beeldmerken Fietsplus. De twee hebben een deelnemersovereenkomst gesloten, maar deze wordt door Twico opgezegd. In deze zaak wordt die opzegging niet-succesvol bestreden, in reconventie komen IE-rechtelijke aspecten voor. Identieke logo's beschermd merkenregistratie, maar ook door auteurswet. Het woord Fietsplus voldoet niet aan vereisten voor auteursrecht nu dit slechts een combinatie van twee bestaande woorden uit de Nederlandse taal betreft, de logo's echter wel.

Veroordeelt Kamp c.s. tot staken van inbreuk op auteursrecht op de logo's én merkrechten met dwangsommen €1.000 met maximum €50.000 in de proceskosten zowel in conventie (€2.121) als in reconventie (€10.000).

4.15. De rechtbank gaat bij de beoordeling of sprake is van merkinbreuk uit van de merken die volgens Twico zijn ingeschreven in het Benelux Merkenregister. Artikel 2.20, lid 1 sub a BVIE is uitsluitend van toepassing op een teken dat gelijk is aan het merk. Op basis van de overlegde stukken is de rechtbank van oordeel dat het beeldmerk dat Kamp c.s. aan de gevel van de winkel toont identiek is aan het beeldmerk van Twico dat onder nummer 0688195 is geregistreerd. Hieruit vloeit voort dat het beroep van Twico op artikel 2.20, lid 1 sub a BVIE voor wat betreft dit beeldmerk slaagt. Kamp heeft weliswaar nog aangevoerd dat het recht op dit merk wegens non-usus op grond van artikel 2.26 BVIE is komen te vervallen, doch dit verweer is niet onderbouwd. ZO is in ieder geval niet gebleken dat sprake is van een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 2.26, lid 2 BVIE, hetgeen een vereiste is van een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 2.26, lid 2 BVIE, hetgeen een vereiste is om tot de conclusie te komen dat er sprake is van non-usus gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaren.

4.18. Artikel 1 Auteurswet 1912 (verder te noemen: Aw)
Twico heeft in dit kader betoogd dat  de woord/beeldmerken die zij heeft gedeponeerd in het Benelux merkenregister auteursrechtelijk worden beschermd. Twico stelt dat zij de maker is van deze woord/beeldmerken die te beschouwen zijn als een "werk" in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw, omdat ze niet ontleend zijn aan eerdere werken en het resultaat zijn van de creatieve keuze van de maker.

4.20. De Fietspluslogo’s kunnen daarentegen naar het oordeel van de rechtbank wel als werk in de zin van de Aw worden beschouwd. Echter ten aanzien van de logo’s, waaraan Twico refereert en die als merken zijn ingeschreven (...), heeft Twico onvoldoende onderbouwd dat Kamp deze logo’s in het openbaar zou brengen en zou verveelvoudigen.
Dit is anders voor het logo dat door Twico is geregistreerd onder nummer 0688195. Ten aanzien hiervan heeft het volgende te gelden.
Vereist is een gekwalificeerde mate van overeenstemming, zodat het beweerdelijk inbreukmakende werk in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk vertoont, zodat de totaalindrukken die beide werken maken sterk overeenstemmen. Dit is, zoals de rechtbank hiervoor ook reeds heeft geoordeeld, het geval.
Het logo dat Peter Kamp toont op de gevel van de winkel is ontleend aan het logo Fietsplus van Twico. Anders dan Kamp stelt, valt naar het oordeel van de rechtbank het logo op de winkelpui wel onder het openbaar maken en vermenigvuldigen als bedoeld in de Aw. Het door Kamp c.s. gedane beroep op uitputting tenslotte acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, onbegrijpelijk en kan derhalve niet leiden tot een andersluidend oordeel.

IEF 10396

De smiley en de frownie

Vzr. Rechtbank Rotterdam 24 oktober 2011, LJN BU2955 (Duis Cycle Products B.V. tegen Marwi Europe B.V.)

Met dank aan Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Geoorloofde verveelvoudiging.

Duis verhandelt en brengt fietsverlichting op de markt, waaronder de Move Galaxy en Move Opaal. Marwi is groothandel in fietsartikelen zij tekenen een onthoudingsverklaring. De meest relevante verschillen - de "smiley" van de Move Galaxy ten opzicht van de "frownie" van Marwi, de groeven in het conische omhulsel van het LED-huis en de plaats van de knop - zijn, met uitzondering van de knop, alleen bij nauwkeurige beschouwing van dichtbij te onderscheiden. Voorlampen worden inbreukmakend geacht, achterlampen niet. In reconventie: Nu blijkt dat Duis al derden (klanten - zakelijke contacten) van Marwi heeft benaderd valt haar in redelijkheid herhaling te vrezen. Verder in citaten:

5.6.1. (...) Hoewel op zich juist is dat technische oplossingen die (in beginsel) in aanmerking komen voor octrooiverlening niet ook auteursrechtelijke bescherming genieten, zodat sprake is, bij voorwerpen als deze fietsaccessoires, van een afbakeningsprobleem, kunnen daaraan niet de vergaande consequenties die Marwi stelt verbonden worden. Dat auteursrechten lang duren en niet worden ingeschreven is daarbij zonder belang. De toets die aangelegd moet worden ter beantwoording van de vraag of sprake is van een auteursrecht op een werk (en de daarmee samenhangende vragen bij wie dat auteursrecht rust en of, en door welk product, daarop inbreuk wordt gemaakt) is ook een andere dan bij vergelijkbare vragen in het merken of modellenrecht. (Vast staat, dat Duis en Smart zich niet beroepen op een beschermd model).

5.6.2. Dat de vormgeving van de Move Galaxy en de Move Opaal zo zeer technisch bepaald is dat het technische idee geheel samenvalt met de vorm, dat er geen enkele subjectieve, creatieve keuze door de ontwerpers van de Move Galaxy en de Move Opaal is gemaakt, is niet aannemelijk geworden. [red. dit is een toepassing van de de doctrine van het Europese Hof van Justitie (in het BSA arrest, IEF 9306) m.b.t. uitsluiting van techniek in het auteursrecht: alleen geen bescherming indien het technische idee geheel samenvalt met de vorm.]

Auteursrecht 5.6.3. Naar voorlopig oordeel moet de conclusie zijn dat de Move Galaxy en de Move Opaal als werken in de zin van artikel 10, eerste lid sub 11 Aw moeten worden aangemerkt en aldus voor - een zekere - auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen.

5.10.1. Na vergelijking van de Move Galaxy en het Marwi Voorlicht B overweegt de voorzieningenrechter dat beide voorlampen op dezelfde wijze strak zijn vormgegeven en hetzelfde althans sterk op elkaar gelijkend zijn uitgevoerd. De verschillen tussen de lampen waarop Marwi heeft gewezen zijn niet in het oog springend, terwijl het gaat om het totaal-beeld voor zover dat wordt beïnvloed door de auteursrechtelijke beschermde trekken. De meest relevante verschillen - de "smiley" van de Move Galaxy ten opzicht van de "frownie" van Marwi, de groeven in het conische omhulsel van het LED-huis en de plaats van de knop - zijn, met uitzondering van de knop, alleen bij nauwkeurige beschouwing van dichtbij te onderscheiden.

De plaats van de knop dient kennelijk ook in de visie van partijen buiten beschouwing te blijven en is voorts op zichzelf niet voldoende onderscheidend. Gelet op de zeer grote mate van overeenstemming tussen de Move Galaxy en het Marwi Voorlicht B is de beschermingsomvang niet relevant. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het Voorlicht B aan te merken als bewerking of nabootsing van de Move Galaxy zonder ten opzichte van de Move Galaxy als een nieuw, oorspronkelijk werk te kunnen gelden. Derhalve maakt Marwi zich schuldig aan een inbreuk op het auteursrecht van Duis.

5.10.2. Met betrekking tot de Move Opaal komt de voorzieningenrechter tot een ander oordeel. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van duis en/of Smar omdat het Marwi Achterlicht B een andere totaalindruk wekt dan de Move Opaal. Van belang daarbij zijn vooral de grotere reflector en de afwijkende vorm van het onderstel en de rondere belijning. Daarzijn zijn de onder 5.9.2 sub j tot en met n vermelde kenmerken van de Move Opaal niet - althans niet in voldoende mate - terug te vinden in het Marwi Achterlicht B.

Slaafse nabootsing
5.11. Voor zover het (subsidiair) beroep van Duis en Smart op slaafse nabootsing ziet op de hiervoor besproken Move Opaal geldt dat dit beroep alleen kans van slagen heeft in het geval dat bij de Move Opaal het beroep op het auteursrecht is afgewezen wegens het niet voldoen aan de oorspronkelijkheidseis. Daarvan is hier geen sprake. ten aanzien van  de Achterlicht B is immers hiervoor onder 5.10.2 - voorhands geconcludeerd dat wegens het ontbreken van een overeenstemmende totaalindruk geen sprake is van een inbreuk.

Reconventie; benadering van zakelijke contacten. 6.1. Hetgeen in conventie is overwogen, brengt met zich mee dat het onder primair gevorderde uitsluitend toewijsbaar is, voor zover dit ziet op het onder A gevorderde ten aanzien van het Marwi Achterlicht B. Nu blijkt dat Duis al derden (klanten - zakelijke contacten) van Marwi heeft benaderd valt haar in redelijkheid herhaling te vrezen. Het overigens onder primair en subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (LJN / grosse / schone pdf).

IEF 10395

eDate

HvJ EU 25 oktober 2010, gevoegde zaken C-509/09 en C-161/10 (eDate Advertising GmbH) - perscommuniqué

Prejudiciële vragen Bundesgerichtshof (Duitsland) en Tribunal de grande instance Paris (Frankrijk)

In't kort. Bevoegdheid van de rechter bij beweerde schending van de persoonlijkheidsrechten (laster of smaad) door op internet geplaatste uitingen. Gestelde vragen hieronder: Slachtoffers van inbreuken op de persoonlijkheidsrechten via internet kunnen zich voor de volledige schade tot de gerechten van hun woonstaat wenden.

De verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid bepaalt dat personen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat in beginsel worden opgeroepen voor  de gerechten van die staat. Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad kan een persoon echter ook worden opgeroepen in een andere lidstaat, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

Zo heeft het slachtoffer, in geval van belediging door middel van een in verschillende lidstaten verspreid schriftelijk artikel in de pers, twee mogelijkheden om de uitgever tot schadevergoeding aan te spreken. Het slachtoffer kan zich wenden tot de gerechten van de staat waar de uitgever gevestigd is. Die gerechten kunnen zich uitspreken over de volledige schade die door de belediging is veroorzaakt. Ook kan het slachtoffer zich wenden tot de gerechten van elke lidstaat waarin de publicatie is verspreid en waar  het beweert in zijn goede naam te zijn aangetast (plaats van intreden van de schade). In dat laatste geval kunnen de nationale gerechten echter alleen kennis nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt in de staat waar zij hun zetel hebben.

Bijzonder in dit arrest is dat in geval van inbreuk op persoonlijkheidsrechten via internet het slachtoffer zich ook kan wenden tot de gerechten van de lidstaat waar het slachtoffer het centrum van zijn belangen heeft. Dat is meestal zijn gewone verblijfplaats. In dat geval kan het slachtoffer volledige schadevergoeding vorderen.

De beheerder van een website die onder de richtlijn inzake de elektronische handel valt, kan in die staat echter niet aan strengere eisen worden onderworpen dan de eisen waarin het recht van zijn lidstaat van vestiging voorziet.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een beweerde schending van de persoonlijkheidsrechten door op internet geplaatste contents, de persoon die zich gelaedeerd acht een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan indienen, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar de uitgever van die contents gevestigd is, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. In plaats van een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan die persoon ook een vordering indienen bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan een op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest. Deze gerechten kunnen enkel kennis nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

2) Artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), moet aldus worden uitgelegd dat het geen omzetting in de vorm van een specifieke conflictregel verlangt. De lidstaten moeten echter, behoudens de volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 toegestane afwijkingen, op het gecoördineerde gebied waarborgen dat de verlener van een dienst van de elektronische handel niet wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in het in de lidstaat van vestiging van die dienstverlener toepasselijke materiële recht.

Vragen: 1. Moeten de woorden ‚plaats waar het schadebrengende feit zich kan voordoen’ in artikel 5, punt 3, van [de verordening] in het geval van (dreigende) schendingen van persoonlijkheidsrechten door de inhoud van een website aldus worden uitgelegd, dat de betrokkene tegen de beheerder van de website, ongeacht in welke lidstaat deze gevestigd is, ook een vordering tot staking kan instellen bij de gerechten van elke lidstaat waar die website kan worden opgeroepen,

of   is voor de bevoegdheid van de gerechten van een lidstaat waarin de beheerder van de website niet is gevestigd, vereist dat er tussen de gelaakte inhoud of de website en de forumstaat een bijzondere band bestaat (nationale aanknopingsfactor) die verder gaat dan de louter technische mogelijkheid om die website op te roepen?

2. Indien een dergelijke nationale aanknopingsfactor vereist is: Welke criteria zijn ter zake bepalend?
Is het beslissend dat de website door de beheerder ervan doelbewust (ook) wordt gericht tot de internetgebruikers in de forumstaat, of volstaat het dat de op de website raadpleegbare informatie een zodanige objectieve band heeft met die staat, dat het in de omstandigheden van het concrete geval, met name op grond van de inhoud van de website, in de forumstaat daadwerkelijk tot een conflict kan zijn gekomen of kan komen tussen de tegengestelde belangen – het belang van de verzoeker bij de eerbiediging van zijn persoonlijkheidsrecht en het belang van de beheerder bij de vormgeving van zijn website en de informatieverstrekking?

Is het voor de bepaling van de bijzondere nationale aanknopingsfactor van belang hoe vaak de website in de forumstaat is opgeroepen?

3. Indien voor de bevoegdheid geen bijzondere nationale aanknopingsfactor vereist is, of indien daarvoor volstaat dat de informatie in kwestie een zodanige objectieve band heeft met de forumstaat dat het in de omstandigheden van het concrete geval, met name op grond van de inhoud van de website, in de forumstaat daadwerkelijk tot een conflict kan zijn gekomen of kan komen tussen de tegengestelde belangen en het bestaan van een bijzondere nationale aanknopingsfactor niet vereist dat de betrokken website in de forumstaat een minimum aantal keren is opgeroepen:

Moet artikel 3, leden 1 en 2, van [de richtlijn] dan aldus worden uitgelegd, dat aan die bepalingen een conflictenrechtelijke betekenis moet worden toegekend in die zin, dat zij ook in het burgerlijk recht de verplichting meebrengen om uitsluitend het recht van het land van herkomst toe te passen, met voorbijgaan van de nationale collisieregels,

of    zijn die bepalingen een correctief op materieelrechtelijk vlak, waardoor het materieelrechtelijke resultaat van het volgens de nationale collisieregels toepasselijke recht inhoudelijk wordt gewijzigd en gereduceerd tot de vereisten van het land van herkomst?

Indien artikel 3, leden 1 en 2, van [de richtlijn] een conflictenrechtelijk karakter heeft:

Verplichten die bepalingen enkel tot de uitsluitende toepassing van het materiële recht van het land van herkomst of ook tot de toepassing van de aldaar geldende collisieregels, zodat terugverwijzing door het recht van het land van herkomst naar het recht van het land van bestemming mogelijk blijft?”

én

Moeten de artikelen 2 en 5, punt 3, van [de verordening] aldus worden uitgelegd dat zij de rechter van een lidstaat de bevoegdheid verlenen tot kennisneming van een vordering wegens een schending van de persoonlijkheidsrechten, die kan zijn veroorzaakt door de plaatsing van informatie en/of foto’s op een internetsite waarvan de redactie in een andere lidstaat wordt gevoerd door een onderneming die in die lidstaat – of in een andere lidstaat, die in ieder geval niet dezelfde is als de eerstgenoemde – is gevestigd:
– onder de enkele voorwaarde dat deze internetsite vanuit de eerstgenoemde staat kan worden geraadpleegd, of
– enkel wanneer er tussen het schadebrengende feit en het grondgebied van de eerstgenoemde staat een voldoende, wezenlijke of significante band bestaat, waarbij het in dit tweede geval de vraag is of die band kan resulteren uit:
– het aantal verbindingen met de litigieuze pagina vanuit de eerste lidstaat, absoluut gezien of in verhouding tot het totale aantal verbindingen met die pagina,
– de verblijfplaats of de nationaliteit van de persoon die schending van zijn persoonlijkheidsrechten stelt, of van de belanghebbenden in het algemeen,
– de taal waarin de litigieuze informatie is verspreid, of elke andere omstandigheid aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat de redacteur van de site zich specifiek wilde richten tot het publiek van de eerstgenoemde staat,
– de plaats waar de geschetste feiten zich hebben voorgedaan en/of de foto’s zijn genomen die mogelijk online zijn geplaatst,
– andere criteria?

Op andere blogs:
1709blog (Extension of eDate Principles to Performers' Neighbouring Rights)

IEF 10389

De klassieke smiley

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 24 oktober 2011, LJN BT8991 (LEGO c.s. tegen BanBao)

In't kort Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Gemeenschapsmerken. Gemeenschaps- en beneluxmodellenrecht op bouwstenen, minifiguren en op verpakkingen. Slaafse nabootsing. Lego, verwikkeld in andere procedures tegen aanbieders van met haar bouwstenen compatibele producten, boekt succes. Na IEF 9083 (HvJ EU), 8556 (HvJ EG), IEF 8365 (HR), IEF 7264 (GvEA) worden de vorderingen toegewezen voor Nederlands grondgebied in een rijk geïllustreerde uitspraak op basis van het auteursrecht en de slaafse nabootsing.  Aan merken- en modellenrecht komt rechter niet (meer) toe. Rectificatie toegewezen. Dwangsommen €5.000 tot €1.000.000.

Productlijn, stelselmatige nabootsing: De keuze voor een thema en voor bepaalde producten daarbinnen - de specifieke uitvoering ervan buiten beschouwing gelaten - is in zijn algemeenheid vrij.

Misbruik machtspositie en vertrouwen dat Lego tegen Banbao geen actie zou ondernemen omdat zij juist alles in het werk stelt om een zelfstandig merk te positioneren en daarmee een eigen positie op de markt te verkrijgen overtuigt niet (5.47). Reconventionele vordering: wapperverbod afgewezen. Proceskostenveroordeling 70% ex 1019h Rv.

In citaten

Bouwstenen - slaafse nabootsing
5.9. Naar voorlopig oordeel zijn de afwijkende maatvoering van de Banbao bouwstenen en de afwijkende hoogte van de noppen onvoldoende om door het weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet³ en dus afgaat op een onvolledig herinneringsbeeld, te worden opgemerkt. Hetzelfde geldt voor de al dan niet aanwezige kleur- en materiaalverschillen. De deuk in één van de noppen is voorts niet bij alle basis bouwstenen van Banbao aanwezig en zal derhalve evenmin als punt van verschil worden opgemerkt. Haar door Lego gemotiveerd bestreden stelling dat het publiek zal opmerken dat de bouwstenen niet van Lego zijn omdat er geen enkele naam of teken op staat is door Banbao niet onderbouwd met een marktonderzoek of anderszins en wordt door de voorzieningenrechter niet aannemelijk geacht.

Bouwstenen - inbreuk op modelrecht 5.11. De geldigheid van Beneluxmodel (...) is niet bestreden, zodat van de geldigheid daarvan is uit te gaan. Lego heeft onweersproken gesteld dat Banbao bouwstenen aanbiedt die daaraan identie zijn, zodat voorhands wordt geoordeeld dat de betreffende bouwstenen van Banbao bij het publiek geen andere algemene indruk wekken dan de bouwstenen volgens het model. De op inbreuk van dit model gebaseerde vorderingen komen derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking.

Minifiguur - auteursrecht 5.26. Ook de gele ronde hoofdjes met minimalistisch getekende gezichtjes zijn het resultaat van subjectieve keuzes, die niet technisch zijn ingegeven, noch aan de werkelijkheid zijn ontleend. De verwijzing door Banbao naar de klassieke smiley doet er niet aan af dat de keuze voor een smiley-achtig gezicht op een 3 dimensionaal figuurtje oorspronkelijk moet worden geacht, nog daargelaten dat de mini-figuurtjes van Lego verschillende uitdrukkingen hebben waarvan er veel aanzienlijk afwijken van de klassieke smiley.

5.27. Dat de identiek vormgegeven minifiguur van Banbao aan die van Lego is ontleend is niet weersproken. Voorshands oordelend maakt Banbao met haar minifiguur daarom inbreuk op de auteursrechten op de Lego minifiguur, waarvan niet gemotiveerd is bestreden dat die aan Lego toekomen. Dat geldt naar voorlopig oordeel niet alleen voor de minifiguren met identieke uitrusting, maar ook voor de anders uitgemonsterde minifiguren (zoals bijvoorbeeld die afgebeeld zijn op de diverse verpakkingen), nu de vormgeving dermate bepalend en karakteristiek is voor de Lego minifiguur, dat een andere uitmonstering van een overigens identiek vormgegeven minifiguur aan de overeenstemmende totaalindruk niet af kan doen. De vorderingen voor zover gebaseerd op auteursrechtinbreuk op de minifiguur komen derhalve voor toewijzing in aanmerking.

DUPLO figuur - auteursrecht
5.31. Voorshands oordelend wekt de Big Blocks figuur van Banbao dezelfde totaalindruk als de Duplo figuur van Lego. Het relatief grote hoofd – breder dan hoog, relatief plat, opstaande neus in de breedte, recht naar buiten staande oorschelpen waarvan de bovenkant naar voren buigt, de vierkante torso die bij de schouders smaller is dan bij de heup, de elleboogloze armen die rond van de torso afhangen, de aanzet van de pols iets uit het midden van de hand en de suggestie van vingers aan de buitenzijde van de hand door een brede opstaande rand over het midden ervan – allemaal sterk afwijkend van de gebruikelijke anatomie van een mens – zijn allemaal op identieke wijze terug te vinden bij zowel de oude als de nieuwe figuur van Banbao. Dat de benen en voeten van de nieuwe Big Blocks figuur iets rechter zijn vormgegeven en dat de benen bij de nieuwe Banbao figuur afzonderlijk kunnen bewegen waardoor zich tussen de benen een afzonderlijke strook bevindt, is ondergeschikt aan de vele punten van overeenstemming en kan niet voorkomen dat de totaalindruk dezelfde is.

5.32. Naar voorlopig oordeel wordt niet alleen inbreuk gemaakt op de auteursrechten van Lego op de Duplo figuur met de nieuwe en oude Big Blocks figuren die een zelfde uitmonstering hebben als een Lego figuur (zoals die afgebeeld in 2.10). Ook hier geldt dat de vormgeving van de figuur voorhands dermate bepalend wordt geacht voor de totaalindruk, dat een andere uitmonstering van de Big Block figuur niet afdoet aan de overeenstemmende totaalindruk.

Verpakkingen (klik afbeelding vr vergroting) - auteursrecht
5.39. Naar voorlopig ooordeel is van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Lego verpakkingen zoveel door Banbao overgenomen dat haar verpakkingen, dat de totaalindruk dezelfde is. Gezien de mate van overeenstemming tussen de verpakking van Lego en die van Banbao is het redelijkerwijs niet aan twijfel onderheving dat de verpakkingen van Banbao aan die van Lego zijn ontleend. Banbao heeft gewezen op enkele verschillen, zoals de manier waarop een kader is gevormd (element (a)). Dit verschil is evenwel zodanig onopvallend in het licht van de overige punten van overeenstemming dat de verpakkingen van Banbao daardoor niet een andere totaalindruk maken. Hooguit moeten sommige verpakkingen van Banbao worden aangemerkt als nabootsing in gewijzigde vorm die niet als een nieuw en oorspronkelijk werk kunnen worden aangemerkt.

5.40 Gelet op het voorgaande moet voorhands worden aangenomen dat Banbao inbreuk maakt op de auteursrechten van Lego met betrekking tot de verpakkingen voor de brandweer met aanhanger, de brandweer ladderwagen, de politie arrestatiebus, de politieboot en de politiestations.

Productlijn - stelselmatige nabootsing 5.44. Ten slotte heeft Lego aangevoerd dat Banbao onrechtmatig jegens haar zou handelen door een groot deel van haar productlijn stelselmatig na te bootsen, wat betreft de thema’s (politie, brandweer, bouw, race auto’s, helden, piraten, ridders/middeleeuwen endieren) en de vormgeving van de presentatie daarvan (op de verpakking). Nu Lego desgevraagd expliciet heeft toegelicht dat zij in het kader van dit kort geding alleen bezwaar maakt tegen de in productie 10 (in dit vonnis onder 2.11) afgebeelde en hiervoor beoordeelde verpakkingen (en dus niet tegen de overige in productie 19 afgebeelde verpakkingen), begrijpt de voorzieningenrechter deze stelling van Lego derhalve aldus dat zij Banbao een verwijt maakt dat zij dezelfde thema’s hanteert en daarbinnen soortgelijke producten voert. Zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het Banbao niet zou vrijstaan deze binnen de speelgoedbranche gebruikelijke thema’s en producten te voeren. De keuze voor een thema en voor bepaalde producten daarbinnen – de specifieke uitvoering ervan buiten beschouwing gelaten – is in zijn algemeenheid vrij. De op stelselmatige nabootsing van de productlijn van Lego gebaseerde vorderingen zullen derhalve worden afgewezen. In hoeverre Banbao de vormgeving van die overige producten dan wel de verpakking ervan in die mate heeft nagebootst dat daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan en daarmee jegens Lego onrechtmatig zou hebben gehandeld, ligt in dit kort geding niet ter beoordeling voor.

Lees het vonnis (LJN / grosse / pdf)

3. zie HR 7 juni 1991 LJN ZC0273 (Rummikub)

IEF 10388

Verwijderen van de foto

Antwoord van staatssecretaris Teeven 19 oktober 2011, Aanhangsel Handelingen II 2011-2012, nr. 346 (Aanhouding van een fotograaf op Utrecht CS)

Correctie 11u19: het gaat om twee afzonderlijke incidenten

Vraag / incident 1. Klopt het bericht 1) dat de Utrechtse spoorwegpolitie een freelance fotograaf heeft aangehouden op het plein bij het NS-station Utrecht Centraal? Deelt u de mening dat het enkele feit dat iemand foto’s maakt nog geen aanleiding vormt om iemands identificatiedocument te vorderen, laat staan aan te houden?

Antwoord Ja. Het maken van foto’s op zichzelf vormt geen aanleiding tot politieoptreden. Dat was echter niet de aanleiding voor het ingrijpen door de politie. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.

Vraag / incident 2: Klopt het bericht 2) dat een columnist eveneens op NS-station Utrecht Centraal door de politie gesommeerd is een afbeelding van zijn fotocamera te verwijderen?

Op 7 augustus 2007 maakte een journalist in de stationshal van Utrecht Centraal een foto van een medewerker van de NS op een Segway. Omdat de medewerker hiertegen bezwaar maakte, is de fotograaf door agenten van de Spoorwegpolitie gevorderd de foto te wissen. Uiteindelijk is dit gebeurd door de dienstdoende medewerker van de Spoorwegpolitie en niet door de fotograaf zelf. Een door de Nederlandse Vereniging van Journalisten ingediende klacht is gegrond verklaard. De betrokken journalist heeft een schadevergoeding gekregen van 250 euro wegens het verwijderen van de foto en het daarmee mogelijk benadelen van zijn inkomsten.Het incident als bedoeld in vraag 1 is door het KLPD geëvalueerd. Daarbij is geconstateerd dat de mate van hinder of overlast niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. Door de dienstleiding van de spoorwegpolitie zijn excuses gemaakt aan de betreffende fotograaf.

Vraag 3 Sinds wanneer en waarom is het verboden om in de publieke ruimte foto’s te maken? Hoe had de columnist moeten weten dat hij geen foto’s had mogen maken bij Utrecht Centraal? Zijn daar nog meer dingen verboden waar niemand weet van heeft?  
Vraag 4 Hoe hoort in dit soort situaties in het algemeen de omgang tussen agenten en journalisten en fotografen te zijn? Deelt u de mening dat aanhouding een ongewenst effect heeft op de uitoefening van de vrije nieuwsgaring door journalisten en fotografen? Deelt u de mening dat het maken van foto’s in beginsel voor iedereen mogelijk moet zijn, ook al is het een veiligheidsrisicogebied?

Het maken van foto’s in de publieke ruimte, zoals in dit geval het Stationsplein te Utrecht, is een ieder toegestaan. Vrije nieuwsgaring ontslaat professionele fotografen en/of journalisten echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als de wijze waarop en wanneer foto’s worden gemaakt omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.

Uit het verstrekte ambtsbericht is mij gebleken dat het fotograferen in de situatie waar vraag 1 op doelt volgens de verbalisanten van het KLPD een overtreding opleverde van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000. De dienstdoende politieambtenaren meenden dat het maken foto’s van reizigers en ander publiek op een zodanige wijze geschiedde dat de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang op en rond het station werd of kon worden verstoord. Op een daarop volgend verzoek van de politieambtenaar van het KLPD aan de betrokkene om zich te legitimeren werd geen medewerking verleend. Betrokkene werd vervolgens om die reden aangehouden.

Extra bronnen geval 1: geluidsfragment aanhouding en film, excuses op NVJ-blog en op politie.nl