Alle rechtspraak  

IEF 10666

In onverlichte toestand is er tussen de potten geen verschil

Hof 's-Gravenhage  13 december 2011, LJN BU8147(Slewe beheer B.V. en Bloom Holland B.V. tegen The Groove Garden)

Met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8283. Auteursrecht op oversized model bloempot. Modelrecht: Niet meer dan een bloempot met verlichting erin [meer afbeeldingen in vonnis].

Slewe brengt sedert januari of februari 2003 onder de naam BLOOM!Pot een verlichte bloempot(houder) op de markt van (semi)transparant wit kunststof, in de vorm van een oversized model van de traditionele bloempot - hierna ook: BLOOM. Zij is tevens houdster van gemeenschapsmodel 000122189-0001. Sedert (medio) 2008 brengt The Groove Garden verlichte oversized bloempotten met een hoogte van 61, 47 en 33 cm en de subaanduidingen L, M en S op de markt - hierna ook: de GG-pot.

The Groove Garden bepleit dat dit een trend of stijl is die is ingezet in 2002 met de klassieke bloempot van (semi)transparante kunststof onder de naam VAS-ONE, het Hof gaat daaraan voorbij. Pas vanaf eind 2004 wordt de VAS-ONE met ingebouwde verlichting op de markt gebracht.

Auteursrecht Het hof is van oordeel dat de gekozen combinatie van de elementen vorm, materiaal en geïntegreerde verlichting voldoende is om aan de BLOOM een eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker te verlenen. Hieraan kan niet afdoen dat (een aantal van) de elementen op zichzelf reeds bekend (was)/waren en behoorde(n) tot het vormgevingserfgoed.

Inbreuk Er wordt, ondanks ietswat afwijkende maten, maar in dezelfde (semi)transparante kunstof en gelijke vormen, strijd met het auteursrecht aangenomen. Het grootste verschil is gelegen in de wijze van verlichting, maar die is technisch bepaald en komt niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking (stekker en verschillende kleuren). In onverlichte toestand is er tussen de potten geen verschil te zien (zie onder meer r.o. 19).

Modelrecht De rechtbank heeft, kort gezegd, overwogen dat de inschrijving niet meer openbaart dan een bloempot van transparant materiaal met een lamp erin en dat het model niet nieuw is omdat een verlichte bloempot (de VAS-ONE) al eerder was getoond in 2002. Het hof (onderverwijzing naar Grupo Promer/Pepsico, IEF 10374) is dan ook van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat het model slechts een pot van transparant materiaal met daarin één of meer lichtbronnen openbaart en de geïnformeerde gebruiker daarvan (en niet van een pot met geïntegreerde verlichting met een dubbele bodem) moet uitgaan bij de vergelijking met de VAS-ONE en met de GG-pot. Er is geen modelrechtinbreuk.

Dictum: De nevenvorderingen worden deels toegewezen. Tot auteursrechtinbreuk wordt veroordeeld onder last van dwangsom van €2.000 per dag/product met een maximum van €250.000. De afbeeldingen van de bloempotten zullen van websites waarover The Groove Garden zeggenschap heeft, moeten worden verwijderd. Op straffe van €1.000 per website per dag met een maximum van €30.000. Met rectificatie en bijzondere rectificatie voor degene die orders of offertes hebben gevraagd onder last van €1.000 per dag met een maximum van €30.000. The Groove Garden wordt veroordeeld in de proceskosten in reconventie ad €13.800, en in principaal en incidenteel hoger beroep ad €20.260.

Trend/stijl 9. Voor zover The Groove Garden stelt dat diverse leveranciers sedert 2007 verlichte bloempotten op de markt brengen en er dus sprake is van een stijl of trend, gaat het hof daar als niet relevant aan voorbij, nu Slewe onbetwist heeft gesteld dat deze potten - door Slewe aangeduid als Slewe-klonen - pas op de markt zijn gekomen nadat de BLOOM in 2003 op de markt is gekomen en een succes is gebleken. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat deze potten al voor 2007 op de markt waren. The Groove Garden stelt dat zij pas medio 2007 onderzoek daarnaar heeft gedaan en heeft stukken overgelegd waaruit slechts gebruik vanaf 2008 valt af te leiden. Voor zover The Groove garden stelt dat het bestaan van een stijl of trend ook van belang is indien Slewe die stijl of trend gezet heeft, faalt die stelling. Voor het antwoord op de vraag of van een auteursrechtelijk beschermd werk sprake is, is niet relevant of bepaalde aspecten sinds het tot stand komen van het werk gebruikelijk zijn geworden doordat (aspecten van) het werk wordt(en) nagevolgd. Bepalend hiervoor is de situatie ten tijde van het tot stand komen van het voortbrengsel.

15. Wat betreft het door Slewe gestelde verschil door het ontbreken van de geïntegreerde verlichting in de VAS-ONE, heeft The Groove Garden gesteld dat de VAS-ONE getoond is met losse - niet geïntegreerde - verlichting. The Groove Garden stelt dat de VAS-ONE in 2002 getoond is zowel hangend als een lamp(enkap), als staand met daarin een bouwlamp (vergelijk productie 29 in eerste aanleg van Slewe). Slewe heeft erkend dat de VAS-ONE tijdens de beurs in Milaan in april 2002 op zijn kop hangend met een losse lamp, dus als een grote hanglamp, is getoond. Aldus is naar het oordeel van het hof niet een plantenpot getoond met daarin een (geïntegreerde) verlichting, maar een lampenkap in de vorm van een pot of vaas, waarbij de verlichting geen onderdeel uitmaakt van de vormgeving van de pot en niet bepalend is voor de totaalindruk die de pot maakt. Bij de BLOOM is de (geïntegreerde) verlichting juist essentieel voor de combinatie van elementen die bepalend is voor de totaalindruk. Dat de verlichting geen onderdeel uitmaakt van de vormgeving van de VAS-ONE geldt naar het oordeel van het hof ook indien deze - zoals The Groove Garden stelt en Slewe (in hoger beroep) betwist - al in 2002 staand met daarin een losse bouwlamp zou zijn getoond. De losse bouwlamp moet naar het oordeel van het hof ook in dat geval gezien worden als een los van het ontwerp staand presentatiemiddel (zoals boeken in een kast of een spot op een schilderij). Dit geldt te meer nu niet gemotiveerd betwist is dat de VAS-ONE door de aanwezigheid van de lamp haar functie als houder van planten/bomen (of andere voorwerpen) niet kan vervullen. Evenmin is gesteld of gebleken dat de VAS-ONE met een losse bouwlamp op de markt (te koop) is aangeboden.

16. Gelet op het bovenstaande moet naar het oordeel van het hof bij de beantwoording van de vraag of de BLOOM aan de VAS-ONE is ontleend worden uitgegaan van de VAS-ONE zonder verlichting. Dit verschil is voldoende om, afgezien van het verschil in vorm, te oordelen dat de BLOOM niet is ontleend aan de VAS-ONE. De verlichting is een essentieel onderdeel van de combinatie die bepalend is voor de totaalindruk die de BLOOM maakt en waardoor naar het oordeel van het hof de BLOOM een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Vergelijking BLOOM en GG-pot
19. De BLOOM, die links is afgebeeld, is 60 cm hoog en heeft een diameter (aan de bovenkant) van 66 cm. De GG-pot, die rechts is afgebeeld, is 61 cm hoog en heeft een diameter (aan de bovenkant van 67 cm. Ook de GG-pot is uitgevoerd in (semi) transparante kunststof. De vormen zijn gelijk. De 1cm verschil in hoogte en diameter is niet zichtbaar. Het belangrijkste verschil tussen de potten is gelegen in de wijze van verlichting. De overige door The Groove Garden genoemde verschillen, onder meer genoemd in punt 59 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, zijn technisch bepaald (zoals de stekker bij de BLOOM) en/of niet relevant voor de auteursrechtelijke beoordeling (zoals de verschillende merknamen en de omstandigheid dat de BLOOM ook in andere kleuren wordt aangeboden) en/of zodanig ondergeschikt dat daardoor de totaalindruk niet verschilt (zoals de iets hogere (dubbele) bodem van de BLOOM of het gat in de bodem). In onverlichte toestand is er tussen de potten geen verschil te zien.

Beide potten hebben geïntegreerde verlichting. Bij de BLOOM is gekozen voor de inbouw van twee 230 volt spaarlampen die wit licht uitstralen, terwijl de GG-pot voorzien is van LED-verlichting in verschillende kleuren. Niet betwist is dat de LED-verlichting in de GGpot aldus kan worden ingesteld dat deze slechts wit licht, althans witgelijkend licht uitstraalt. De rechtbank heeft overwogen dat door de GG-pot geen inbreuk wordt gemaakt omdat deze door het verschil in verlichting (in verlichte toestand) een andere algemene indruk maakt dan de BLOOM. Het hof acht niet relevant dat de verlichting van de GG-pot een andere kleur of kleuren heeft. Dat is slechts het gevolg van een technische ingreep, die naar het oordeel van het hof niet afdoet aan de auteursrechtelijk relevante (door de auteursrechtelijke trekken bepaalde) totaalindrukken, ook niet in verlichte toestand. Dat laatste geldt ook voor het iets afwijkende lichteffect. Het hof is na het bekijken van de potten van oordeel dat het verschil in lichteffect (afgezien van de kleur ) slechts gering is. Bij beide potten neemt het effect naar boven toe af. De lichtbron is bij de GG-pot iets lager geplaatst en lijkt iets minder fel, terwijl het lichteffect het meest intens is op een iets lager punt en over een iets smallere strook dan bij de BLOOM. Deze verschillen zijn echter zo gering, zeker gelet op de overige, de totaalindruk bepalende, auteursrechtelijk beschermde combinatie van elementen van de BLOOM die ook in de GG-pot aanwezig is, dat zij niet leiden tot een andere totaalindruk.

Lees het arrest hier (LJNschone pdf).

IEF 10657

Geschat op een bedrag

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 11 november 2011, LJN BU7615 (fotograaf (eiser) tegen Wychens Weekblad Wegwijs B.V.)

Schadevordering op grond van publicatie foto zonder toestemming beroepsfotograaf. Artt. 1 juncto 5 juncto 10 sub 9 en artikel 25 lid 1 sub a en sub c van de Auteurswet. Gedaagde heeft zonder toestemming, zonder vermelding van de naam van eiser en zonder het betalen van een vergoeding, een foto van eiser gepubliceerd, welke foto auteursrechtelijk beschermd. Deze foto is overgenomen uit de digitale nieuwsbrief van de geportretteerde heer [X].

Eiser vordert daarom, conform de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie, een bedrag van € 600,00 aan schade en conform artikel 1019h Rv, werkelijke proceskosten ad € 3.678,50.

De kantonrechter heeft overwogen dat deze voorwaarden niet van toepassing zijn, omdat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Daarom heeft de kantonrechter wat betreft de hoogte van de schade aansluiting gezocht bij artikel 6:96 BW. Nu de omvang van de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld heeft de kantonrechter de schade, gelet op artikel 6:97 BW, geschat op een bedrag van € 300,00, met compensatie van kosten.

4.2.  (...) Wijchens Weekblad heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding. Voorts heeft Wijchens Weekblad betwist dat, voor wat betreft de schadevergoeding, aansluiting kan worden gezocht bij de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie. De kantonrechter volgt Wijchens Weekblad in deze stelling nu er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en de genoemde voorwaarden dus niet van toepassing zijn op de verhouding tussen partijen.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter wat betreft de hoogte van de schadevergoeding geen aansluiting zoeken bij de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie, maar bij de wet. Artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat vermogensschade zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Niet is gesteld of gebleken dat het gevorderde bedrag ten titel van schadevergoeding bestaat uit geleden verlies of gederfde winst. Ook heeft Wijchens Weekblad gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding. Nu de gevorderde schadevergoeding alleen is onderbouwd met het beroep op de Algemene Voorwaarden, kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld.
De kantonrechter zal, ingevolge artikel 6:97 BW, de schade schatten en wel op een bedrag van € 300,00, uitgaande van een bedrag van € 100,00 dat [eisende partij] voor de publicatie van de foto zou hebben ontvangen en rekeninghoudende met het feit dat Wijchens Weekblad de foto zonder vermelding van de naam van [eisende partij] heeft gepubliceerd en zij die foto heeft gewijzigd.
De conclusie is dan ook dat de kantonrechter een bedrag van € 300,00 aan schadevergoeding toewijst. Hierbij tekent de kantonrechter aan dat BTW als verrekenpost voor [eisende partij] reeds daarom niet als schade kan worden gevorderd.

4.3.  Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal daarom de proceskosten compenseren als hierna te melden.

Lees het vonnis hier: LJN / schone pdf

IEF 10649

In de loop van de tijd gangbaar geworden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 december 2011, LJN BU7623 (Aussenhandelsgesellschaft Wachsmuth & Krogmann tegen Modular Lighting Instruments N.V.)

Met dank aan Willem Hoyng en Claudia Zeri, Hoyng Monegier.

Auteursrecht op lampontwerpen. W&K is een internationaal opererend groothandelsbedrijf. ML legt zich toe op het ontwerpen en produceren van designlampen, waaronder de Nomad (eind jaren '90). Aldi koopt van W&K in grote aantallen type Lamp I in. Deze worden teruggehaald na sommatie van ML aan de zijde van Aldi en na wijziging wordt Lamp II uitgebracht.

Lamp II lijkt in grote lijnen op de Nomad, echter, zo oordeelt de voorzieningenrechter, het is niet evident dat sprake is van inbreuk. De beschermingsomvang kan wel worden beperkt, omdat sommige aspecten van het ontwerp in de loop van de tijd gangbaar zijn geworden. Dit kan tot verwatering leiden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en verwijst W&K in de proceskosten gemaakt aan de zijde van ML ad €560 aan vastrecht en €19.000 aan advocaatkosten.

4.8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is op voorhand niet evident dat geen sprake is van inbreuk. Daarbij wordt aangetekend dat, zoals namens ML te zitting is betoogd, de vraag of sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het tot stand komen, althans de eerste publicatie, van het werk en doet de vraag of bepaalde aspecten sindsdien gebruikelijk zijn geworden daaraan niet af. De beschermingsomvang van het werk kan door het feit dat sommige aspecten van de Nomad in de loop van de tijd gangbaar zijn geworden echter wel worden beperkt. Dit zou ertoe kunnen leiden dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de oorspronkelijkheid van de Nomad is verwaterd doordat het toepassen van kenmerken van industriële vormgeving op binnenhuisarchitectuur gemeengoed is geworden.

4.9 ... niet als evident kan worden aangenomen dat Lamp II geen inbreuk maakt op het op de Nomad rustende auteursrecht zodat thans niet kan worden gezegd dat ML onrechtmatig handelt door te weigeren om op voorhand af te zien van rechtsmaatregelen tegen het op de markt brengen van Lamp II.

Lees het vonnis hier (LJN / grosse / schone pdf).

IEF 10646

Op zoek naar de mooiste foto's

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 6 december 2011, LJN BU7206 (XTERIOR c.s. tegen Windscreen B.V.)

Hoger beroep na kort geding. Auteursrecht. Quasi-executiegeschil. Activatransactie na faillissement. Fotowedstrijd.

Windscreen houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van professionele terrasschermen en parasols. Xterior B.V. houdt zich bezig met de productie van en handel in terrasgerelateerde buitenproducten. Een leverancier van Xterior, [Z], schrijft een wedstrijd uit:

"ter actualisering van onze publicaties zijn wij op zoek naar de mooiste foto’s van locaties van [Z.]® grote schermen… Door deelname aan onze fotowedstrijd doet u c.q. doet uw fotograaf tevens afstand van de auteursrechten en andere rechten die met de aan ons toegestuurde foto’s zijn verbonden."

De voorzieningenrechter overwoog dat het niet relevant is wie de foto heeft gemaakt nu de veroordeling betrekking heeft op het verwijderen van door of in opdracht van Windscreen en of GS Windscreen gemaakte foto’s. De rechter stelt dat voorkomen moet worden dat met het plaatsen van foto's op de site van Xterior verwarring wordt veroorzaakt of onrechtmatig wordt geprofiteerd van het bedrijfsdebiet.

Windscreen betwist niet dat de foto voorkomt in de brochure van [Z.], die deze als leverancier aan onder meer Xterior B.V. ter beschikking heeft gesteld, noch dat zij het auteursrecht van die foto heeft overgedragen aan [Z.]. Evenmin betwist Windscreen dat Xterior c.s. deze foto rechtstreeks van [Z.] heeft verkregen met als doel deze op haar website te plaatsen.

Hof: "het valt dan niet in te zien waarom Xterior c.s. verwarring met de onderneming van Windscreen zouden veroorzaken door een foto uit de brochure van [Z.], waarvan het auteursrecht bij [Z.] rust, pas 32 dagen na het vonnis van 22 juni 2010 van hun website te verwijderen. (...) Evenmin is aannemelijk geworden dat  met de plaatsing van de bewuste foto op hun website op enigerlei wijze, laat staan op een onrechtmatige wijze, van het bedrijfsdebiet van Windscreen heeft geprofiteerd.
Aldus beschouwd moeten de woorden in de veroordeling van 22 juni 2010 ‘verwijderen van door of in opdracht van Windscreen en of GS Windscreen gemaakte foto’s’ worden uitgelegd in bovenvermelde zin. Het hof volgt dus niet de letterlijke uitleg die Windscreen aan de bewoordingen van de veroordeling geeft."

Het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en dus zijn geen dwangsommen verbeurd.

4.2.4. Naar het voorlopig oordeel van het hof is niet voldoende aannemelijk dat Xterior c.s. in strijd met hun veroordeling in het vonnis van 22 juni 2010 hebben gehandeld door pas na de brief van Windscreen van 28 juli 2010 de bewuste foto onmiddellijk te verwijderen. Bij dit oordeel is van belang dat Windscreen, althans haar voorgangster, ruim vóór het vonnis van 22 juni 2010 vrijwillig het auteursrecht van die foto heeft overgedragen aan [Z.]. Xterior c.s. hebben derhalve geen inbreuk op enig auteursrecht van Windscreen gemaakt. Vooralsnog valt evenmin in te zien waarom Xterior c.s. door pas 32 dagen na hun veroordeling de foto te verwijderen, voor verwarring met de onderneming van Windscreen zouden hebben gezorgd. Niet in discussie is dat [Z.] als leverancier van Xterior B.V. optreedt. Gesteld noch gebleken is dat Xterior B.V. jegens Windscreen onrechtmatig handelt door een rechtsverhouding met [Z.] als leverancier te onderhouden of door de brochure van [Z.] te gebruiken. Verder is gesteld noch gebleken dat [Z.] de brochure, waarin de bewuste foto is opgenomen, uitsluitend heeft opgesteld voor gebruik door Xterior B.V. zodat moet worden aangenomen dat de brochure door meerdere afnemers van [Z.] wordt gebruikt.
Gelet op de wederzijdse stellingen van partijen valt dan niet in te zien waarom Xterior c.s. verwarring met de onderneming van Windscreen zouden veroorzaken door een foto uit de brochure van [Z.], waarvan het auteursrecht bij [Z.] rust, pas 32 dagen na het vonnis van 22 juni 2010 van hun website te verwijderen. Evenmin is aannemelijk geworden dat Xterior c.s. met de plaatsing van de bewuste foto op hun website op enigerlei wijze, laat staan op een onrechtmatige wijze, van het bedrijfsdebiet van Windscreen heeft geprofiteerd.
Aldus beschouwd moeten de woorden in de veroordeling van 22 juni 2010 ‘verwijderen van door of in opdracht van Windscreen en of GS Windscreen gemaakte foto’s’ worden uitgelegd in bovenvermelde zin. Het hof volgt dus niet de letterlijke uitleg die Windscreen aan de bewoordingen van de veroordeling geeft. Al hetgeen Windscreen verder heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het voorlopig oordeel dat Xterior c.s. geen dwangsommen hebben verbeurd.

4.2.5. De eerste grief slaagt derhalve. Ook de vierde grief, waarin Xterior c.s. aanvoeren in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten te zijn veroordeeld, slaagt. Bij behandeling van de tweede en derde grief hebben Xterior c.s. geen belang meer.

IEF 10640

De rechtsgronden waarvoor zij opteert

Rechtbank 's-Gravenhage 7 december 2011, HA ZA 09-1300 (Carodel N.V. tegen Zeeman Textielsupers B.V.)

Met dank aan Jan-Kees Govers, GoversVanZoest Advocaten

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Overdracht van rechten. Tussenvonnis betreffende de grondslagen voor fashion design in diverse Europese landen.

Carodel is een onderneming die sinds 1986 actief is in de textielwereld, jaarlijks ontwerpt zij een volledig nieuwe collectie. Zeeman brengt textiel en basiskleding op de markt voor een lage prijs. Carodel heeft in België gerechtelijke stappen gezet die uitsluitend zien op de gestelde inbreuk aldaar. Carodel zoekt bescherming in Nederland, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg voor de ontwerpen van de Carodelkleding op basis van het auteursrecht, onrechtmatige daad en slaafse nabootsing.

Delchambre, een styliste, verklaart in dienst van Carodel te zijn geweest, maar verklaart ook al haar rechten over te dragen aan Zeeman; omdat deze verklaring zoveel vragen oproept,  wordt deze door de rechtbank terzijde gelegd. Ex art. 3.8 BVIE is de werkgever  te beschouwen als ontwerper van een tekening of model dat door een werknemer in de uitoefening van zijn functie is ontworpen, tenzij anders is overeengekomen. (r.o. 4.16). In Nederland komt de kleding voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking en Carodel is houdster van auteursrecht.

Duitsland: de aangevoerde opinies zijn onvoldoende om aan te nemen dat de kleding naar Duits recht auteursrechtelijk is beschermd. Inbreuk op welke rechtsgrond dan ook, staat nog niet vast. Partijen krijgen de gelegenheid hun standpunt nader te onderbouwen.
Frankrijk: Carodel zal de rechtbank nader moeten informeren.
Luxemburg: de rechtbank is onvoldoende ingelicht omtrent de inhoud van het Luxemburgse recht. De rechtbank verzoekt Carodel tot voorlichting op het gebied van bescherming van kledingontwerpen.

4.29 Samengevat komt het er dus op neer dat Carodel zich nu uitdrukkelijk moet uitspraken over de rechtsgronden waarvoor zij opteert voor zover haar vorderingen zien op Frankrijk, Duitsland. en Luxemburg. Indien zij zich, zoals zij desgevraagd voor Nederland heeft gedaan, wil beperken het auteursrecht als de juridische grondslag van de vorderingen dient zij van de genoemde landen opinies over te leggen welke ingaan op de vraag of de ontwerpen voor de Carodelkleding voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen. Zeeman zal daar dan op kunnen reageren. De rechtbank behoeft alsdan niet te worden geïnformeerd omtrent de auteursrechtelijk titulariteit omdat zij al heeft geoordeeld dat daarvoor Belgisch recht toepasselijk is. Indien Carodel zich alsnog wil beperken tot de juridische grond niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht hoeft zij de rechtbank niet nader te informeren omdat dat van toepassing is het geharmoniseerde recht neergelegd in de GmodVo. 

Lees het vonnis hier (grosse / schone pdf)

IEF 10638

Om de datering van de gemaakte foto’s digitaal te wijzigen

Rechtbank 's-Gravenhage 7 december 2011, LJN BU7342 (Golden Dream B.V. c.s. tegen Polyether Beddenhal (PBH) B.V.)

In navolging van IEF 9249 en IEF 9733Auteursrecht. Niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrechten. Onrechtmatig handelen. Bewijswaardering.

Golden Dream is een onderneming die zich bezig houdt met de import en verkoop van slaapkamermeubelen. Golden Dream biedt een modelbed te koop aan onder de naam ‘Baltimore’, die zij inkoopt bij Empire. [X] is een ontwerper die zijn ontwerpen middels Empire exploiteert. Empire vervaardigt en verhandelt de door [X] ontworpen meubelen. Empire heeft het model Baltimore als Pools model geregistreerd.

PBH is een groothandel in bedden, lattenbodems, matrassen, kussens en aanverwante artikelen. In haar stand op de HTC beurs en op haar website heeft zij onder de naam ‘Magic’ een bed tentoongesteld. Dit bed werd afgenomen van Lion, die dit bed onder de naam ´Miami´ aanbiedt. In deze zaak draait het om de vraag of [X] zich met recht beroept op het makerschap van model Baltimore en of [X] en/of Empire zich kan beroepen op een Gemeenschapsmodelrecht dat voldoet aan de nieuwheidseis.

Bewijzen: X verwijst naar vermelde schets met datumvermelding 12.08. Dit toont niet het makerschap aan en de datumvermelding op de schetsen kan er later op geplaatst zijn of kan duiden op de datum 12 augustus in enig jaar.

PBH geeft aan dat het model vóór december 2008 werd verhandeld. Echter de bewijzen middels foto’s en de verklaringen van Lion’s directeur en de CEO van diens leverancier vormen op zichzelf echter geen sluitend bewijs van het feit dat Lion deze foto’s ook daadwerkelijk in 2008 heeft gemaakt. Het is immers niet erg moeilijk om de datering van de gemaakte foto’s digitaal te wijzigen alvorens de gegevens op de schermafdrukken zichtbaar te maken en de directeuren van Lion en haar leverancier hebben zelf ook belang bij hun bevestigende verklaringen. Zo volgen meer bewijsstukken middels afleveradressen, verkoopadministratie, correspondentie en foto's.

Slotsom: Het model Baltimore is op 9 februari 2009 niet nieuw in de zin van artikel 5 GModVo. Eveneens geen sprake van slaafse nabootsing. Golden Dream c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten ex 1019h Rv aan de zijde van PBH gevallen ad €4.940,13. Wettelijke rente vanaf datum van dit vonnis, niet vanaf conclusie van antwoord zoals door PBH gevorderd.

4.2. [X] wijst, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij model Baltimore in december 2008 heeft ontworpen, uitsluitend op de hiervoor in 3.2. weergegeven ontwerptekeningen. Deze tonen echter geenszins aan dat [X] de maker is van het ontwerp. Zijn naam is niet op de schetsen vermeld. De tekeningen tonen bovendien niet aan wanneer de schetsen zijn gemaakt. De datumvermelding ‘12.08’ op de schetsen kan er later op geplaatst zijn of kan duiden op de datum 12 augustus in enig jaar.

4.3. [X] heeft geen gehoor gegeven aan het bij tussenvonnis gegeven bevel van de rechtbank om in persoon bij de comparitie van partijen te verschijnen. Daardoor heeft de rechtbank niet van hem persoonlijk kunnen vernemen hoe en wanneer hij het ontwerp precies tot stand heeft gebracht, zoals hij stelt. Golden Dream c.s. hebben ook geen gehoor gegeven aan het verzoek van de rechtbank voorafgaand aan de comparitie om, gezien de verweren van Lion in het in 2.13. beschreven kort geding die PBH in de onderhavige procedure tot de hare heeft gemaakt, stukken in het geding te brengen ter nadere onderbouwing van het gestelde makerschap en Gemeenschapsmodelrecht.

4.4. PBH heeft gemotiveerd gesteld dat het ontwerp van model ‘Magic’ al voor december 2008 door Lion werd verhandeld onder de naam ‘Miami’. Zij heeft daarbij in de eerste plaats gewezen op foto’s die Lion zou hebben gemaakt van dit bed bij bezoeken aan haar leverancier in China in de loop van 2008. De directeur van Lion heeft dit ter comparitie bevestigd en ook de in 2.11. beschreven affidavit bevestigt deze stelling. Blijkens de overgelegde schermafdrukken waarop gegevens van deze foto’s in een venster worden getoond, dateren deze foto’s van 25 maart 2008 en 3 juli 2008. Alhoewel de zijkanten van het bed op de foto’s niet zichtbaar zijn, is het vooraanzicht identiek aan het door Lion verhandelde model Miami. Deze foto’s en de verklaringen van Lion’s directeur en de CEO van diens leverancier vormen op zichzelf echter geen sluitend bewijs van het feit dat Lion deze foto’s ook daadwerkelijk in 2008 heeft gemaakt. Het is immers niet erg moeilijk om de datering van de gemaakte foto’s digitaal te wijzigen alvorens de gegevens op de schermafdrukken zichtbaar te maken en de directeuren van Lion en haar leverancier hebben zelf ook belang bij hun bevestigende verklaringen.

4.10. Gelet op de in 4.2. en 4.3. beschreven magere onderbouwing van haar eigen stellingen door Golden Dream c.s. enerzijds en de hiervoor beschreven waardering van de door PBH in het geding gebrachte bewijsstukken anderzijds, gaat de rechtbank voorbij aan het bewijsaanbod van Golden Dream c.s. van het makerschap van [X] en komt zij tot de vaststelling dat Lion het bed ‘Miami’ al voor december 2008 in de Gemeenschap heeft ingekocht, te koop heeft aangeboden en verkocht en [X] derhalve niet de maker kan zijn. Dit betekent dat Golden Dream c.s. geen beroep kan doen op een auteursrecht op grond van het makerschap van [X].

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10633

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire explosieven

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 5 december 2011, KG ZA 11-1292 (SMi Group Ltd tegen IB Consultancy en X)

Auteursrecht. Vertrouwelijke informatie (voormalig werknemer). Databankenrecht. Handelsnaamrecht op congres in Azië.

SMi is actief als organisator van congressen op diverse gebieden, waaronder defensie en veiligheid. De heer en mevrouw X waren de enige in Singapore gestationeerde werknemers van SMi die zich bezighielden met de organisatie van het congres. IBC, een in Nederland gevestigde onderneming die zich bezighoudt met advisering en het houden van presentaties en workshops op het gebied van defensie en veiligheid, heeft een workshop verzorgd bij een congres over chemische, biologische, radiologische en nucleaire explosieven (CBRN-E Asia).

De heer X dient zijn ontslag in en blijkt vervolgens werkzaam te zijn bij IBC. Op de IBC website staat aangekondigd dat er een congres wordt georganiseerd. Vermoeden bestaat dat X hier al maanden mee bezig is. Dit wordt bevestigd door regelmatig contact, uit telefoongegevens en vanwege de geopende digitale bestanden op X's computer.

Auteursrecht De rate cards en het congresprogramma, dat woordelijk is overgenomen, komt auteursrechtelijk bescherming toe. Dat de teksten gebruikelijk zouden zijn, of op zichzelf ontleend aan het werk van een ander is niet aannemelijk. Verbod wordt toegewezen. Omdat gebruik is gemaakt van vertrouwelijke informatie, mag het congres dat gepland stond van 23 tot 27 april 2012 in Bangkok, Thailand, niet vóór 23 augustus 2012 plaatsvinden.

Databank SMi stelt dat inbreuk is gemaakt op het databankenrecht betreffende congreslocatie met kostenplaatjes, persoonlijke gegevens en contactgegevens deelnemers, sponsoren, kosten, tarieven, etc. Aangezien niet inzichtelijk is welke omvang de databank heeft, moet er in dit kort geding uit worden gegaan van overname van hoogstens niet-substantiële delen, geen herhaald en systematisch opvragen of hergebruiken.

Proceskosten in conventie: 15% heeft IE-component (€2.250), in totaal €3.833,97.

De reconventionele vordering is gebaseerd op handelsnaamrecht. Het is niet aannemelijk dat de aanduiding "CBRNe Asia" en "CBRNe Asia 2012" als handelsnamen zijn gebruikt. Bewijs is niet overlegd, dus vordering strandt. IBC wordt veroordeeld in deze proceskosten ex 1019h Rv ad €3.000.

Auteursrecht
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een voortbrengsel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt als het een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het een persoonlijk stempel van de maker draagt.1 De eis dat een voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten houdt in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest.2 Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen.3

Vertrouwelijke gegevens
4.14. De voorzieningenrechter acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat er door de [X’s] de nodige vertrouwelijke informatie is aangewend ten behoeve van IBC, hetgeen onrechtmatig is jegens SMi4. Voor die fout is IBC als werkgever evenzeer aansprakelijk. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke consequentie daaraan zou moeten worden verbonden. Op zichzelf lijkt een oplossing in de vorm van schadevergoeding in de rede te liggen. In de rechtspraak is echter ook wel aangenomen dat een voorziening kan worden opgelegd waarbij de voorspong die een concurrent zich onrechtmatig heeft toegeëigend teniet wordt gedaan. Dit is ook wat SMi wil. In dat licht is echter een probleem dat het niet eenvoudig is in te schatten hoe groot die onterechte voorsprong is. SMi stelt op basis van haar ervaring dat het 18 maanden zou hebben moeten duren om een congres van deze omvang op te zetten, hetgeen IBC betwist. Aan SMi kan worden toegegeven dat niet valt te ontkennen dat het aantreden van de [X’s] bij IBC een en ander in een stroomversnelling lijkt te hebben gebracht. IBC stelt hiertegenover dat zij al sinds februari 2010 met de planning bezig was en zich sedertdien, ook al voordat de [X’s] in dienst kwamen, aanzienlijke inspanningen heeft getroost en bovendien reeds de nodige ervaring op dit gebied bezat, vooral in de vorm van het houden van workshops. Hierbij komt dat de [X’s] ontegenzeggelijk pertinente ervaring hadden vanwege de organisatie bij SMi van het vergelijkbare congres in april 2011. Nu SMi geen beroep doet op het nonconcurrentiebeding (artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst, zie r.o. 2.3), moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat de [X’s] gerechtigd waren die ervaring (maar niet de vertrouwelijke kennis) opgedaan bij SMi in te zetten bij IBC.

4.15. Al deze omstandigheden overziende acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat IBC zich een onterechte voorsprong van minstens 4 maanden heeft verschaft. Nu hun congres gepland stond van 23-27 april 2012 zal gedaagden worden verboden hun CBRN-E Asia 2012 te houden vóór 23-27 augustus 2012. Deze termijnstelling heeft het bijkomende effect dat beide congressen ongeveer een half jaar uit elkaar zullen liggen (aangenomen dat gedaagden zodra dat kan hun congres zullen beleggen en gelet op de jaarlijkse herhaling) en zo IBC SMi zo min mogelijk (naar voorshands is geoordeeld: onterechte) concurrentie aandoet. Ter voorkoming van executiegeschillen zal aan het verbod de voorwaarde worden verbonden dat dit vonnis uiterlijk 2 januari 2012 zal zijn betekend. Voorts zal met dwangsom versterkt worden toegewezen dat gedaagden van SMi afkomstige en vertrouwelijke elektronische of papieren informatie dienen te vernietigen. Gelet op het verweer van gedaagden dienaangaand en ter voorkoming van executiegeschillen zal worden bepaald dat het hierbij gaat om informatie waarop staat dat deze van SMi is dan wel dit gezien de omstandigheden buiten redelijke twijfel is.

Databank
4.17. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van een databank, is uit hetgeen hiervoor is overwogen duidelijk dat slechts delen van die databank van SMi zijn opgevraagd en hergebruikt. Nu tegenover de betwisting door gedaagden niet inzichtelijk is gemaakt welke omvang de databank van SMi precies heeft (bijvoorbeeld zullen daartoe ook de betreffende gegevens van de andere door SMi georganiseerde congressen behoren), moet er in dit kort geding van uit worden gegaan dat de eventuele overname hoogstens nietsubstantiële
delen betrof. In dit licht is door SMi niet duidelijk gemaakt dat er sprake is van een “herhaald en systematisch” opvragen of hergebruiken, zoals artikel 2 lid 1 onder b van de Databankenwet vereist. Reeds op die grond strandt het beroep van SMi op haar databankrechten.

Handelsnaam (reconventie)
4.22. Naar voorlopig oordeel is niet aannemelijk geworden dat IBC de aanduidingen “CBRNe Asia” en “CBRNe Asia 2012” als handelsnaam heeft gebruikt en dat het publiek dat zo ook zal hebben opgevat. Bewijs van de inschrijving van die handelsnamen in het handelsregister is niet overgelegd, daargelaten de vraag of die enkele, zeer recente inschrijving voldoende zou zijn om van geldige opgebouwde handelsnaamrechten te kunnen
spreken. Reeds op deze grond dienen de vorderingen van IBC te stranden.

Dictum
5.1. verbiedt elk van de gedaagden om het CBRN-E Asia 2012 congres dat aanvankelijk gepland stond van 23 tot 27 april 2012 in Bangkok, Thailand, vóór 23 augustus 2012 te laten plaatsvinden,

5.3. beveelt gedaagden om binnen vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis alle vertrouwelijke elektronische of papieren informatie, waarop staat dat deze van SMi is dan wel dit gezien de omstandigheden buiten redelijke twijfel is, te vernietigen onder toezicht van een deurwaarder, waarbij de deurwaarder een rapport zal opstellen van de vernietiging van de informatie en dit rapport zal toezenden aan de advocaat van SMi,

IEF 10632

In het licht van genoemde verschillen

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 6 december 2011, KG ZA 11-1244 (New Steps B.V. tegen Schuurman Schoenen B.V.)

Met dank aan Nils Winthagen, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrechten. News Steps produceert en verhandelt schoeisel en aanverwante modeartikelen, waaronder de Yellow Cab Chopper (ontwerpschets oktober 2007). Bugatti verhandelt schoeisel via winkels en online. Bugatti wordt in februari 2011 aangeschreven om het verhandelen van de Bugatti-enkellaars te staken. Vordering op basis van modelrechten trekt New Steps in.

Er is sprake van een auteursrechtelijk werk, op haar beurt weer gebaseerd op een model dat reeds in het publieke domein valt. Echter in het licht van genoemde verschillen [schuin naar binnenlopende hak met gladde zool vs. rechte hak, met zichtbare profielzool; afgeplatte vorm neus vs. bolle neus, etc.] zijn de overeenkomsten onvoldoende om het totaalbeeld te bepalen en wekken beide laarzen naar voorlopig oordeel niet dezelfde totaalindruk. Om dezelfde reden wordt de vordering gebaseerd op slaafse nabootsing afgewezen.

New Steps wordt veroordeeld in de proceskosten waarvan 90% voor het IE-deel van de procedure ex 1019h Rv ad €16.540,93.

4.1. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat de Chopper laarzen auteursrechtelijk beschermde werken zijn in de zin van artikel 10 van de Auteurswet (hierna te noemen: “Aw”) indien zij een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Dat deze laarzen een eigen, oorspronkelijk karakter moeten bezitten, houdt, kort gezegd, in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat de modellen het persoonlijk stempel van de maker moeten dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest 1. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen 2. Daarenboven vindt het werkbegrip van artikel 10 Aw zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect 3. Ten slotte voert toepassing van een bepaalde stijl als zodanig niet tot auteursrechtelijk beschermd werk 4.

4.7. De basisvorm van de Bugatti-laars vertoont gelijkenis met die van de Chopper laars. In aanmerking genomen evenwel dat in de onder 2.7. getoonde Area Forte laars dezelfde basisvorm kenbaar is – de vorm van en onderlinge verhoudingen tussen de neus met apart neusstuk, de wreef en de tot over de wreef doorlopende schacht – en die Area Forte in het publieke domein beschikbaar was vòòr de Chopper laars die New Steps als uitgangspunt neemt voor haar auteursrechtelijke vorderingen, kan gelet op de uitdrukkelijke betwisting door Schuurmans, niet worden aangenomen dat de basisvorm van de Bugatti nu juist aan de Chopper (en – zo de vorm van de Bugatti-laars al ergens aan zou zijn ontleend – niet aan de Area Forte) is ontleend.

4.8. De Bugatti-laars heeft daarnaast nog een aantal (subjectieve) elementen gemeen met de Chopper, zoals de vormgeving van de heelflap komend vanuit het hielstuk die vrijwel de hele hoogte van de hak, tot een centimeter van voren bedekt, een op de buitenzijde van de wreef geplaatste ronde brandstamp, het gebruik van suède voor de schacht en de dubbele hielstukken met een enigszins golvende vorm. Zoals blijkt uit de opsomming van de verschillen hieronder wijken deze in (dit segment van) de schoenenindustrie gebruikelijke stijlelementen in de uitvoering van de Bugatti-laars echter wel weer af. In het licht van de hierna te noemen verdere verschillen zijn de overeenkomsten onvoldoende om het totaalbeeld te bepalen en wekken beide laarzen naar voorlopig oordeel niet dezelfde totaalindruk.

IEF 10631

Online betaaldienst

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 6 december 2011, KG ZA 11-1183 (Stichting BREIN tegen Techno Design "Internet programming" B.V.) -  persbericht BREIN

Met dank aan Dirk visser, Marloes Bakker en Arnout Groen, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Provider als tussenpersoon. Klantgegevens. 

Technodesign is een payment provider en biedt een online-betaaldienst aan met behulp waarvan bezoekers van een website betalingen kunnen verrichten aan de beheerder van de website. Op internet was tot voor kort een website beschikbaar die fungeerde als platform voor het uitwisselen van entertainmentbestanden, via zogenaamde torrents. BREIN heeft, zonder succes, getracht de identiteit van de verantwoordelijken te achterhalen omdat die naar haar oordeel met de website auteursrechtinbreuken door derden faciliteerden. Bezoekers konden tokens kopen waarmee ze gebruik konden maken van betere functionaliteiten en sneller konden downloaden. Voor de afhandeling van de betaling van de tokens worden diensten van Techno Design gebruikt.

Conform criteria uit de rechtspraak, waaronder Lycos/Pessers, moet Techno Design de gegevens van de verantwoordelijken verstrekken aan BREIN. Hieronder wordt verstaan de naw-gegevens, e-mail en ip-adressen en het bankrekeningnummer. De gegevens van personen die "anderszins als tussenpersoon tussen Techno Design en de verantwoordelijken voor de website diensten verlenen voor de verantwoordelijken voor de website" hoeven niet te worden overlegd. Dit alles onder last van een dwangsom ad €1.000 tot een maximum van €25.000. Techno Design wordt veroordeeld in de kosten ex liquidatietarief ad €1.466,81.

4.3. Naar voorlopig oordeel kan bij de beoordeling van de gevorderde gegevensverstrekking worden aangesloten bij de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor de beantwoording van de vraag onder welke omstandigheden een hosting provider identificerende gegevens van zijn klant moet verstrekken aan een derde die stelt dat die klant onrechtmatig jegens hem handelt via een door de provider gehoste website ([Lycos - Pessers]). In beide gevallen gaat het immers om een partij die gegevens wil hebben van een dienstverlener teneinde een klant van die dienstverlener te kunnen aanspreken op onrechtmatig gedrag.

a. de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk;
b. de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens;
c. aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen;
d. afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren.

Zoals hierna per criterium zal worden toegelicht, moet toetsend aan die criteria voorhands worden geoordeeld dat op Techno Design een op maatschappelijke zorgvuldigheidnormen gebaseerde rechtsplicht rust om identificerende gegevens betreffende de verantwoordelijken te verstrekken aan BREIN.

4.4. Ten eerste staat voorshands vast dat via de onder 2.4 beschreven website (hierna: de website) structureel en grootschalig inbreuken zijn gepleegd op auteursrechten en naburige rechten van bij BREIN aangesloten rechthebbenden en dat ook de verantwoordelijken voor de website zelf grootschalig inbreuk hebben gepleegd op die rechten. Techno Design heeft dat niet betwist. Techno Design heeft ook niet bestreden dat er sprake is van “evident onrechtmatig handelen”, dat wil zeggen: handelen waarvan ook voor een derde die erop wordt gewezen, zoals Techno Design, duidelijk moet zijn dat het onrechtmatig is. In zoverre is de positie van Techno Design in dit geval minder lastig dan die van de gedaagde in de hiervoor genoemde Lycos – Pessers zaak. In die zaak ging het immers om handelingen waarvan de aangesproken provider volgens het hof niet zonder meer kon vaststellen of die onrechtmatig waren.

4.5. Ten tweede is niet in geschil dat BREIN een reëel belang heeft bij verkrijging van identificerende gegevens van de verantwoordelijken voor de website. BREIN heeft die gegevens immers nodig om die verantwoordelijken te kunnen aanspreken en aldus de voortdurende inbreuken op de rechten van de bij haar aangesloten partijen te kunnen stoppen. Dat belang bestaat ook nog na de verandering van de domeinnaam waaronder de website wordt gepubliceerd. Niet in geschil is namelijk dat de verantwoordelijken hun onrechtmatig gedrag onverminderd voortzetten onder de nieuwe domeinnaam.

4.6. Ten derde is voorhands niet aannemelijk dat BREIN in dit geval minder ingrijpende mogelijkheden heeft om de gevorderde gegevens te achterhalen. Het enige alternatief dat Techno Design naar voren heeft gebracht, is het starten van een procedure tegen de hosting provider. Dat alternatief is zowel voor de betreffende provider, als voor de personen op wie de gegevens betrekking hebben, naar voorlopig oordeel even ingrijpend als de onderhavige procedure. Techno Design heeft ook niet toegelicht waarom haar alternatief minder ingrijpend is. Bovendien heeft BREIN aangevoerd dat als het gaat om de verkrijging van gegevens, het effectiever is om een payment provider aan te spreken dan een hosting provider. Een payment provider zoals Techno Design moet op zijn minst bepaalde identificerende gegevens van zijn klanten bijhouden om de dienst te kunnen uitvoeren. Om de geïncasseerde gelden door te leiden naar haar klant moet Techno Design immers beschikking hebben over ten minste de naam en het rekeningnummer van die klant. Techno Design heeft ook niet bestreden dat zij over die gegevens beschikt. Een hosting provider daarentegen kan zijn diensten verrichten zonder identificerende gegevens van de klant en een eventuele betaling voor die dienst kan anoniem worden verricht. Volgens BREIN leert de ervaring dan ook dat de partijen die zich schuldig maken aan grootschalige inbreuken, doorgaans niet traceerbaar zijn op basis van de gegevens die hosting providers bijhouden. Ook dat heeft Techno Design niet bestreden. Gelet daarop kan naar voorlopig oordeel niet

4.7. Ten vierde moet naar voorlopig oordeel in dit geval het hiervoor genoemde belang van de bij BREIN aangesloten partijen om te kunnen optreden tegen de grootschalige inbreuken op hun rechten zwaarder wegen dan de belangen van de verantwoordelijken voor de website en de belangen van Techno Design. Het belang van de verantwoordelijken om anoniem te blijven prevaleert in dit geval niet. De verantwoordelijken opereren namelijk niet in de privé-sfeer, maar zijn in het economisch verkeer actief. Daarom moet hun identiteit duidelijk kunnen worden vastgesteld (vgl. HvJ EU 12 juli 2011, LJN BR3605, r.o. 142 (L’Oréal – eBay)). De dienst die zij aanbieden moet bovendien worden gekwalificeerd als een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 3:15d lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. BREIN heeft er naar voorlopig oordeel terecht op gewezen dat die diensten niet anoniem mogen worden aangeboden (art. 3:15d lid 1 sub a BW).

4.14. De proceskosten zullen niet worden begroot op basis van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, alleen al omdat BREIN dat niet heeft gevorderd en zij geen overzicht van haar kosten in het geding heeft gebracht. De proceskosten zullen dus worden begroot op basis van het reguliere liquidatietarief, te weten op € 816,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 560,00 aan griffierecht en € 90,81 aan kosten deurwaarder.

Op de blogs:
DomJur

IEF 10628

Ongeschikt voor één rechter

Kantonrechter Rechtbank Alkmaar 16 november 2011, LJN BU6768 (Dobla tegen Chocolate King B.V.)

In navolging van IEF 9635. Procesrecht. Auteursrecht, herkomstfunctie. Slaafse (onrechtmatige) nabootsing. Bevoegdheid kantonrechter. Op grond van artikel 98 Rv wordt de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de sector civiel vanwege de ingewikkeldheid van de zaak. Verzet tegen volledige verwijzing naar meervoudige kamer wordt gepasseerd.

3.1De vordering van eiseressen is gebaseerd op zowel schending van auteursrecht c.q. onrechtmatige daad als op schending van arbeidsrechtelijke bedingen aangaande gedaagden sub 2 en 3.
Daarmee is de zaak terecht aangebracht bij de kantonrechter. Immers, de kantonrechter is bevoegd inzake de vordering tegen gedaagden sub 2 en 3, terwijl hij op grond van de hechte samenhang met de vordering tegen gedaagde sub 1 ook die zaak zou mogen behandelen.
Echter, de kantonrechter is met eiseressen van oordeel dat de zaak ongeschikt is voor de behandeling en beslissing door één rechter, zodat hij de zaak op grond van art. 98 Rv jo art. 15 lid 2 Rv en art. 71 lid 1 Rv zal verwijzen naar een meervoudige kamer van de sector civiel van deze rechtbank.

Weliswaar verzetten gedaagden zich tegen (volledige) verwijzing van de zaak naar de (meervoudige kamer van) sector civiel, maar de kantonrechter passeert dit verweer, omdat naar zijn oordeel er sprake is van een dusdanige samenhang van de vorderingen tegen enerzijds gedaagde sub 1 en anderzijds gedaagden sub 2 en 3 dat uit proceseconomisch oogpunt en ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen verwijzing naar de meervoudige kamer juist voorkomt.