Alle rechtspraak  

IEF 10558

Technische tekeningen geen werk

Rechtbank Breda 23 november 2011, LJN: BU5696 (Vissers Heftruck Service BV tegen VGM Special Products en VGM Visser & De Goeij Machines B.V.)

Auteursrecht, onrechtmatige daad, slaafse nabootsing en merkenrecht. artikel 1019h Rv.

VHS houdt zich bezig met de verhuur en verkoop van machines in het algemeen en van verreikers. De ManiRail is een verreiker van het merk Manitoe die middels een technische aanpassing geschikt gemaakt voor gebruik op het spoorwegnet. Werknemers hebben tekeningen van de Manirail aan VGM c.s. gegeven en deze heeft op haar beurt de Telerailer gemaakt, welke een inbreuk op auteursrechten vormt, althans een geval van slaafse nabootsing betreft.

Echter de technische tekeningen kunnen niet worden aangemerkt als werk in de zin van artikel 10 Aw. Ze zijn gemaakt met het oog op realisatie van een technisch effect. Ten overvloede meldt de rechtbank dat er er geen verkrijging van octrooirecht van rechtswege is en daartoe is zij ook niet bevoegd.

Geen slaafse nabootsing, daartoe heeft VHS niet voldaan aan haar stelplicht.

VHS stelt dat zij de naam bij (lees: door) Manitou Holding heeft geregistreerd in het merkenregister. VHS is dus geen merknaamhouder en niet ontvankelijk gelet op art. 2.19 lid 2 BVIE. Voorts volgt nog een niet-succesvolle schadevergoedingsactie stellende dat [x] een ManiRail wilde kopen en door toedoen van VGM c.s. niet is ingegaan op de offerte van VHS, hiertoe is geen causaal verband gevonden. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv ad €2.944.

3.6. De technische tekeningen die met het oog op de ontwikkeling van de “ManiRail” zijn gemaakt en het uiteindelijke product de “ManiRail” kunnen niet worden aangemerkt als een werk in de zin van artikel 10 Aw. Het werkbegrip van de Auteurswet vindt namelijk zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter van het gemaakte werk enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. De “Manitou” verreiker bestond al. De tekeningen en modellen die ten behoeve van de ontwikkeling van de “ManiRail” zijn gemaakt, zijn gemaakt met het oog op de realisatie van een technisch effect ten aanzien van die “Manitou” verreiker, te weten een voor het spoorwegnet geschikte verreiker die roterende bewegingen kan maken. De persoonlijke invulling van de maker stond daarbij niet voorop. VHS kan zich dan ook niet beroepen op een auteursrecht betreffende de “ManiRail” om nabootsing ervan te verbieden. De overige discussiepunten ten aanzien van het auteursrecht kunnen onbesproken blijven. Om voormelde reden is bescherming op grond van het Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) ook niet aan de orde. Artikel 3.2. van dat verdrag sluit tekeningen en modellen waarbij het gaat om het technische effect van bescherming uit.

3.7. Artikel 2 van de Rijksoctrooiwet (ROW) bepaalt dat vatbaar voor octrooi zijn uitvindingen op alle gebieden van de technologie die nieuw zijn, op uitvinderswerkzaamheid berusten en toegepast kunnen worden op het gebied van de nijverheid. De uitvinding van de “ManiRail” is er één op het gebied van de technologie en derhalve vatbaar voor een Nederlands octrooi, indien aan de eisen van artikel 2 ROW en de overige eisen van de ROW wordt voldaan. Ook bescherming op grond van het Europees Octrooi Verdrag (EOV) kan aan de orde zijn indien aan de eisen van dat verdrag wordt voldaan. Zowel voor de ROW als het EOV geldt dat zij een octrooirecht niet van rechtswege toekennen, terwijl VHS zich ook niet heeft beroepen op bescherming op grond van de ROW of het EOV. Bovendien zou deze rechtbank onbevoegd zijn te oordelen over het bestaan van een octrooirecht of bescherming op grond van de ROW of het EOV; die beoordeling is voorbehouden aan de rechtbank in ’s-Gravenhage.

Slaafse nabootsing
3.12. De rechtbank moet vaststellen dat VHS in de kern niet meer stelt dan dat het totaalbeeld van de twee machines gelijk is. Wanneer een product, dat niet door een recht van intellectuele eigendom tegen nabootsing wordt beschermd, door een concurrent wordt nagebootst, zodanig dat tussen de beide producten gelijkenis bestaat, betekent dat nog niet dat van onrechtmatig handelen sprake is, zelfs niet indien door die gelijkenis bij het relevante publiek verwarring mocht ontstaan. Van onrechtmatig handelen is slechts sprake indien die gelijkenis onnódig is in de in 3.10. weergegeven zin. VHS heeft echter niets gesteld over hetgeen voor VGM c.s. redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van de “Telerailer”, mogelijk is om van de “ManiRail” onderscheidende elementen aan te brengen. Dat was van haar in het kader van haar stelplicht wel te vergen. Waar VHS niet aan haar stelplicht heeft voldaan moet de conclusie luiden dat niet komt vast te staan dat van slaafse nabootsing door VGM c.s. sprake is.

Handelsnaam / merknaam
3.16. Voor zover VHS heeft gesteld dat zij de naam “ManiRail” heeft bedacht en als handelsnaam voert en dat het VGM c.s. om die reden verboden is die naam te gebruiken, wordt die stelling verworpen. Wanneer sprake is van een handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet is het een ander verboden een handelsnaam te voeren die kort gezegd verwarring wekt over wie de onderneming drijft of die het merk van een ander bevat. VHS heeft niet gesteld dat VGM c.s. als handelsnaam “ManiRail” voeren. Uit de stellingen van VHS maakt de rechtbank op dat zij erop doelt dat zij de merknaam “ManiRail” heeft bedacht. Zij stelt dat zij de naam bij “Manitou” heeft laten registreren. Zij stelt ook dat haar holdingmaatschappij het merk als zodanig inmiddels heeft laten registreren. Bij gebreke van een nadere toelichting op een en ander van VHS moet de rechtbank het ervoor houden dat de holdingmaatschappij toestemming heeft verkregen van VHS voor de registratie van de merknaam in het Benelux merkenregister en dat VHS zich niet tegen de inschrijving heeft verzet.

3.17. Artikel 2.19., lid 1 BVIE bepaalt dat alleen de merkhouder in rechte bescherming kan inroepen tegen gebruik van een teken. Artikel 2.20., lid 1 BVIE bepaalt dat de houder van een merk het uitsluitend recht heeft het gebruik van een teken te verbieden. Waar de holdingmaatschappij de merknaam “ManiRail” heeft ingeschreven is zij de merkhouder. Alleen zij kan gelet op voormelde artikelen een vordering instellen tot een verbod op het gebruik van het teken “ManiRail”. VHS behoort in deze vorderingen dan ook, gelet op artikel 2.19., lid 2 BVIE, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wanneer de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat inschrijving bij het Benelux merkenregister heeft plaatsgehad, behoort VHS eveneens op grond van artikel 2.19., lid 2 BVIE niet-ontvankelijk te worden verklaard. Er is dan immers geen sprake van een merkhouder.

Schadevergoedingsactie
3.18. De rechtbank beoordeelt nu de vordering tot schadevergoeding van VHS. VHS stelt dat zij schade heeft geleden ten bedrage van EURO 57.500,- omdat [x] in oktober 2009 slechts bereid was EURO 200.000,- voor een “ManiRail” van VHS te betalen, terwijl [x] door toedoen van (uiteindelijk) VGM c.s. niet is ingegaan op de offerte van augustus 2008 van VHS ten bedrage van EURO 257.500,-.

3.19. Naar aanleiding van het verweer van VGM c.s. dat geen causaal verband bestaat tussen enig handelen van VGM c.s. en de door VHS geclaimde schade overweegt de rechtbank als volgt. Als VHS zou worden gevolgd in haar stelling dat [x] bij VHS geen “ManiRail” heeft gekocht in reactie op de offerte van augustus 2008 van VHS vanwege het destijds belemmeren van de verkoop daarvan door [verkoopdirecteur] en [bestuurder] en/of vanwege het maken van de “Telerailer”, dan nog staat vast dat [x] in oktober 2009 alsnog een “ManiRail” van VHS heeft gekocht. Dat betekent dat het door VHS (uiteindelijk) aan VGM c.s. verweten handelen er niet toe heeft geleid dat VHS geen “ManiRail” aan [x] heeft kunnen verkopen.

IEF 10550

Publiek dat niet aanwezig is op de plaats

HvJ EU 24 november 2011, Zaak C-283/10 (Circul Globus Bucureşti)

Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3 – Begrip ‚mededeling van een werk aan op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek’ – Mededeling van muziekwerken aan publiek zonder aan orgaan voor collectief beheer van auteursrechten desbetreffende vergoeding te betalen – Met auteurs van werken gesloten overeenkomsten tot overdracht van aan auteursrecht verbonden vermogensrechten – Werkingssfeer van richtlijn 2001/29.

Vragen
1) Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 [...] aldus worden uitgelegd dat onder ‚mededeling aan het publiek’ wordt verstaan:
a)      uitsluitend de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, of
b) ook elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk?
2) Ingeval de eerste vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord, betekent dit dan dat de sub b genoemde rechtstreekse mededelingen van werken aan het publiek niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen of geen mededeling van een werk aan het publiek vormen, maar openbare opvoeringen en/of uitvoeringen van een werk in de zin van artikel 11, lid 1, sub 1°, van de Conventie van Bern [...] zijn?
3) Ingeval de eerste vraag, sub b, bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 3, lid 1, van [...] richtlijn [2001/29] dan toe dat de lidstaten het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek, ongeacht de wijze van mededeling, bij wet aan een regeling van verplicht collectief beheer onderwerpen, ook wanneer dat recht individueel kan worden beheerd en door de auteurs daadwerkelijk op die wijze wordt beheerd, zonder de auteurs de mogelijkheid te bieden hun werken van het collectieve beheer uit te sluiten?

Antwoord: Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.

VanDiepen (Noot Kamiel Koelman bij HvJ EU 24 november 2011, zaak C-283/10 (Circus Globus))

IEF 10547

Toewijzing van een deelbedrag

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 16 november 2011, UX EXPL 10-21066 (Cozzmoss B.V. tegen ANBO)

Met dank aan Stance Willems, Bingh advocaten.

Cozzmoss zaak. Auteursrecht. Een aantal artikelen van Volkskrant staan mét bronvermelding op website van ANBO, deze zijn na sommatie direct verwijderd en verwijderd gehouden. Geen belang bij verbod tot onthouding van verdere auteursrechtinbreuken, nu artikelen zijn verwijderd. Er is toerekenbaar onrechtmatig gehandeld, schadevergoeding á €2.204,82 en gedingkosten worden gecompenseerd.

Juistheid van administratiekosten staat niet vast en de kosten ex 1019h Rv zien slechts op gedingkosten, niet op de buitengerechtelijke kosten. Voor de toewijzing van een deelbedrag in verband met laatstgenoemde post bestaat geen grond, omdat deze door Cozzmoss niet zijn gespecificeerd.

4.8. Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ kan in dit geval geen betenis worden toegekend, nu Anbo daar niet aan is gebonden en omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet mag worden aangenomen dat de in die voorwaarden genoemde vergoeding van 300% van het overeengekomen honorarium gebaseerd is op een schadeberekening.

IEF 10538

Technisch-mechanische robotachtige indruk

Hof Amsterdam 22 november 2011, zaaknr 200.080.118/01 KG (Dyson tegen Royal Appliance International)

Met dank aan Charles Gielen en Farihan Keramati, NautaDutilh N.V.
In navolging van IEF 9216, dit arrest bekrachtigd het vonnis.

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stofzuigers & reclamemateriaal.

Wel auteursrechtelijke bescherming, maar het Hof sluit zich aan bij het oordeel de Vzr. dat de totaalindruk zeer afwijkt, doordat de verscheidene elementen anders zijn vormgegeven. Een gebruiksvoorwarp als het onderhavige heeft immers veel kenmerken die (hoe vernieuwend ook) door de gebruiksbestemming daarbij zijn bepaald. De technische functies zijn in het ontwerp benadrukt en uitvergroot.

Marktonderzoeken zijn uitgevoerd, maar beide apparaten staan afgebeeld met een dubbel om de stofzuiger gedrapeerde slang en het is goed denkbaar dat feitelijk waargenomen stofzuigers minder beduidend is, omdat bij aanschaf het apparaat zelf aandacht trekt en dus zonder de relatief onbelangrijke accessoir als de slang. Slechts betrekkelijke waarde kan aan het marktonderzoek worden gehecht.

Vorderingen afgewezen. Dyson c.s. worden in de kosten veroordeeld ad €24.473,85.

3.5.4. (...) Het hof sluit zich in dit verband aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat het oorsponkelijke karakter van de Dyson-stofzuigers met name is gelegen in de wijze waarop de verschillende elementen van deze stofzuigers op en fraaie wijze in het ontwerp zijn geïntegreerd, waardoor de stofzuigers een robuust karakter hebben een sterk technisch-mechanische robotachtige indruk maken.
De technische functies zijn in het ontwerp benadrukt en uitvergroot. Voorts doet de felgekleurde kap waarme de cyclonen worden afgedekt denken aan een op het apparaat geplaatste kroon.

3.5.6. Daar komt bij dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, voorhands van oordeel is dat de transparantie van de stofbak en de wijze waarop de slang om het apparaat wordt heengeslagen dermate functioneel zijn bepaald (het gemak van het in een oogopslag kunnen zien of de stofbak moet worden geleefd respectievelijk het gemak bij het opbergen van het apparaat naaar Royal Appliance onweersproken heeft gesteld, onderdeel uitmaakt van een in de Verenigde Staten gedane octrooiaanvraag) geen betekenis toekomt bij het bepalen van de (auteursrechtelijke) beschermingsomvang van het model. Dit geldt ook voor het op de deksel geplaatste gebogen handvat en de relatief grote wielen van de stofzuiger, welke laatste er toe leiden dat dezee gemakkelijker, onder meer over drempels, voort te trekken is. Ook valt voorhands niet uit te sluiten dat ook de schuine ligging van de bak technische voordelen oplevert bij het gebruik van de stofzuiger met gevolg dat deze (eveneens) als objectieve trek van de stofzuiger moet worden beschouwd.

3.6. Voor het oordeel dat Royal Appliance de Dyson-stofzuiger heeft nagebootst op een wijze die als onrechmatig jegens Dyson moet worden gekwalificeerd is voorhands evenmin voldoende grond. He hof sluit zich in dit verband aan bij de overweging van de voorzieningenrechter dat het zich door een ontwerp of door details van dat ontwerp laten inspireren op zichzelf niet onrechtmatig is. Dit geldt ook voor het volgen van een door een concurrent ingezette trend of stijl.
Dat er een zodanige gelijkenis bestaat tussen de wederzijdse apparaten dat aannemelijk is dat het publiek bij het aanschouwen van de VS8 in relevante mate op het verkeede been zal worden gezet is vooralsnog onvoldoende aannemelijk.
(...)
Dyson heeft marktonderzoeken laten doen (...) waaruit valt op te maken dat de wederzijdse modellen met elkaar geassocieerd worden.

IEF 10537

Overdracht regisseursauteursrechten in algemene voorwaarden

Hof Amsterdam 22 november 2011, zaaknummer 200.078.640/01 KG (VEVAM tegen NL Film & TV c.s.)

Met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8910, dit arrest bekrachtigd het vonnis: Auteursrecht. Collectief beheer filmauteursrecht. CBO VEVAM maakt bezwaar tegen aanpassing algemene voorwaarden van filmproducent NL Film, die die aanpassing weer heeft doorgevoerd als bezwaar tegen het Addendum van de VEVAM, dat is opgesteld in het licht van het nieuwe kabelcontract, waarbij de vraag wat als primaire en wat als secundaire openbaarmaking moet worden opgevat een belangrijke rol zal spelen. Vorderingen worden afgewezen en veroordeelt VEVAM in de kosten ad €640 voorschotten en €2.682 aan salaris.

De drie belangrijke punten waarover het Hof zich uitspreekt:

1. Het staat NL-Film als filmproducent vrij om “slechts met die regisseurs te contracteren, die bereid en in staat zijn om [rechten waarvoor geen wettelijke verplicht collectief beheer geldt] aan haar over te dragen”.  Daarbij is ook van belang “dat “aannemelijk is dat NL Film slechts dan opdrachten krijgt van omroepen, indien zij in staat is de betrekkelijke rechten aan deze over te dragen”. (ov. 2.4).

2. “Er is geen rechtsregel die verhindert dat een regisseur zijn auteursrechten aan een ander overdraagt, ook niet wanneer die overdracht in de algemene voorwaarden van zijn wederpartij is opgenomen” (ov. 2.6).

3. “De verplichting van de producent op grond van artikel 45d Aw om aan de auteur een billijke vergoeding te betalen, verhindert niet dat deze zijn verplichting nog immer kan afkopen met een eenmalige afkoopsom. Indien en voor zover de producent tegenover de regisseur niet zou specificeren welk deel van de afkoopsom bedoeld is voor de afkoop van auteursrechten, valt zonder nadere toelichting – welke ontbreekt – niet in te zien waarom de producent daardoor onrechtmatig jegens Vevam zou handelen” (ov. 27).

IEF 10525

Ook Europees filmerfgoed in EUROPEANA

Resolutie van het Europees Parlement van 16 november 2011 over de Europese cinema in het digitale tijdperk (2010/2306(INI))

Niet-bindende resolutie. Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten (3D niet als 2D-film projecteren). Gevaren, Interoperabiliteit, normalisatie en archivering in de Europese cinema in het digitale tijdperk. uropees parlement verzoekt commissie om takenpakket van de digitale bibliotheek EUROPEANA aan te passen om ook Europees cultureel filmerfgoed hierin op te nemen.

Europees parlement neemt hiertoe een resolutie aan aan de hand van opsomming van huidige stand van zaken, Kansen en uitdagingen, Gevaren, Interoperabiliteit, normalisatie en archivering, Staatssteun, Financieringsmodellen, Virtual Print Fee (VPF), Filmeducatie, Het MEDIA-programma, Distributiemodellen, Promotie van de Europese cinema.

Gevaren 
40.  vraagt de aandacht voor de moeilijke positie van kleine bioscopen in steden die, evenals de arthousebioscopen, helpen bij het behoud van het cultureel erfgoed;
41.  beseft dat de digitalisering van kleine en onafhankelijke bioscopen met zo groot mogelijke spoed moet worden gerealiseerd om ze open te houden voor films, gevarieerde culturele evenementen en het publiek;
42.  wijst op de bedreiging die voor de bioscoopbranche uitgaat van auteursrechtenfraude en illegaal downloaden; roept de lidstaten ertoe op de intellectuele-eigendomsrechten behoorlijk te handhaven;
43.  beseft voorts dat zilverschermen, die aanzienlijke helderheidsverschillen in het beeld veroorzaken, risico's inhouden voor de kwaliteit van de geprojecteerde werken en de eerbiediging van het persoonlijkheidsrecht van de maker; beveelt aan op zilverschermen, die gemaakt zijn voor de vertoning van 3D-films, geen 2D-films te projecteren om het persoonlijkheidsrecht van de maker te eerbiedigen en een kwalitatief goede ervaring voor de kijker te waarborgen;

Interoperabiliteit, normalisatie en archivering
57.  geeft toe dat de archivering van films die worden gedigitaliseerd of geheel digitaal zijn geproduceerd, weliswaar technisch eenvoudiger wordt, maar op het punt van standaards en auteursrechtelijke kwesties in de toekomst meer vragen zal opwerpen;
58.  beveelt lidstaten aan wetgevende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat audiovisuele werken, die in de toekomst de basis kunnen vormen van een Europese multimediabibliotheek en kunnen uitgroeien tot een belangrijk instrument voor de bescherming en de bevordering van het nationale erfgoed, worden gedigitaliseerd, verzameld door middel van een verplichte afgifteregeling, gecatalogiseerd, bewaard en verspreid voor culturele, educatieve en wetenschappelijke doeleinden, terwijl tegelijk het auteursrecht wordt beschermd;
59.  beveelt aan de digitale overgang zo snel mogelijk te voltreken om de onkosten in verband met de productie van films zowel op celluloid als digitaal en van een dubbel distributie- en vertoningssysteem te vermijden en tegelijk de adverteerders een stimulans te bieden om over te schakelen van 35 mm op het digitale formaat;
60.  verzoekt de Commissie in de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA niet alleen grafische producten, maar ook een Europees filmerfgoed bijeen te brengen, en daartoe het takenpakket van EUROPEANA aan te passen;

IEF 10518

In een twitterbericht aangekondigd

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, KG ZA 11-1288 (Alcomij B.V. tegen KG Systems B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Maarten Haak, Hoogenraad & Haak | advertising + ip advocaten.

Auteursrecht en niet-ingeschreven modelrechten hoekprofiel. Zowel Alcomij en KG Systems houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verhandeling van metalen producten voor de glastuinbouw, waaronder aluminium containers, zoals de Moduline rolcontainer voor kweek van potplanten en automatisch transport binnen een kas. In juli 2011 heeft Alcomij voor het eerst een hoekprofiel aan het publiek gepresenteerd.

KG Systems heeft interesse getoond, maar tot samenwerking is het niet gekomen. In een twitterbericht van 31 oktober 2011 heeft KG aangekondigd een nieuw modelhoekstuk te presenteren tijdens de Hortifair 1-4 november te Amsterdam.

Alcomij heeft "met haar hoekstuk als eerste een nieuwe weg is ingeslagen en zij [kan] om die reden aanspraak maken op een ruime(re) bescherming" en "handelt KG Systems (...) onrechtmatig door (een aanzienlijk deel van) de niet-technisch bepaalde auteursrechtelijk beschermde trekken van het hoekstuk"

Er wordt auteursrechtelijke bescherming aangenomen, maar er is geen overeenstemmende totaalindruk, gelet op de beschermde trekken en waarbij in acht is genomen dat de vormgevingsvrijheid voor de producten in kwestie in aanzienlijke mate door functionele vereisten wordt beperkt. Veroordeelt Alcomij ad  1019h Rv in de proceskosten, aan de zijde van KG Systems tot op heden begroot op EUR 4.222,77.

4.4. Veronderstellenderwijs tot uitgangspunt nemend dat het hoekstuk van Alcomij auteursrechtelijk beschermd is en dat de auteursrechten bij Alcomij berusten, is naar voorlopig oordeel geen sprake van een voldoende overeenstemmende totaalindruk, gelet op de beschermde trekken en waarbij in acht is genomen dat de vormgevingsvrijheid voor de producten in kwestie in aanzienlijke mate door functionele vereisten wordt beperkt. De voorzieningenrechter constateert met KG Systems een aanzienlijk aantal in het oog springende verschillen: 
- het hoekstuk van KG Systems heeft in de onderste laag geen verdikte band, waardoor dat hoekstuk een (recht)hoekiger aanblik heeft dan het Alcomij-hoekstuk; 
- de zichtbare flappen in de middelste laag van het hoekstuk van Alcomij hebben elk een naad die ontbreekt in het hoekstuk van KG Systems;
- de afronding van de middelste laag van het hoekstuk van KG Systems heeft een aanzienlijk kleinere straal dan die van het Alcomij hoekstuk, waardoor het bovendien over een kleiner gebied is verbonden met het onderste gedeelte en ook op dit punt een (recht)hoekiger aanblik heeft; 
- de plaatsing van de schroeven wijkt af; 
- de op de hoekstukken aangebrachte bedrijfslogo’s verschillen, zowel qua inhoud als plaatsing, waarbij bovendien het logo van Alcomij in tegenstelling tot dat van KG Systems in reliëf zichtbaar is.

4.5. Dat het hoekstuk van KG Systems op onderdelen gelijkenis vertoont met het Alcomij-hoekstuk – zoals in de vormgeving van de bovenste laag, die bij beide hoekstukken een rechthoekige uitsparing laat zien, doordat beide hoekstukken in essentie het profiel van de wanddelen volgen en zichtbare overliggende flappen in de middelste laag hebben – is voorshands onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Het volgen van het profiel van de wanddelen heeft een functionele achtergrond, getuige de – niet weersproken – stelling van KG Systems dat dit de hanteerbaarheid bevordert doordat minder gevaar bestaat voor het blijven haken aan uitstekende delen. De andere punten van overeenstemming zijn, in vergelijking met voormelde opvallende verschillen, niet van dien aard dat ze tot een overeenstemmende totaalindruk leiden.

4.6. Voor zover gegrond op het auteursrecht dienen de vorderingen van Alcomij te worden afgewezen. Het beroep van Alcomij op haar niet-geregistreerde Gemeenschapsmodelrecht, alsmede het beroep op slaafse nabootsing, treffen eenzelfde lot. Ook ten aanzien van deze grondslagen geldt dat de hoekstukken naar voorlopig oordeel te
weinig overeenstemmen om tot toewijzing van de vorderingen te komen.

IEF 10513

Geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen

Vzr. Rechtbank Almelo 11 november 2011, LJN BU4888 (Friends Hygiene B.V. tegen Savon B.V.)

Auteursrecht op geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen. Verbodsvordering alternatieve producten voor doseerunits. Stukgelopen samenwerking. Over en weer hebben partijen afname van reinigingsproducten enerzijds en hygiënepapier anderszijds afgesproken. Partijen hebben hun samenwerkingsafspraken niet aan het papier toevertrouwd. Kennelijk is definitief en onvoorwaardelijk door partijen afgesproken om “de stekker er uit te trekken”.

In reconventionele vordert Savon een verbod op auteursrechtelijke inbreuk op geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen die behoren bij de betreffende vaatwasproducten. Vrees voor inbreuk is niet gesteund door feiten en/of omstandigheden, en de vraag is of geplastificeerde overzichten met daarin standaardteksten en standaard waarschuwingen, inderdaad auteursrechtelijke bescherming verdienen.

Verbod op aan derden aanbieden van alternatieve producten voor gebruik in de aldaar geplaatste Savon-doseerunits. Ook deze vordering wordt afgewezen nu er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd dat het gestelde gevaar (agressieve chemische) waaruit spoedeisend belang moet blijken, kan openbaren.

18. De voorzieningenrechter moet vaststellen dat deze vrees – gelijk door Friends bij wijze van verweer is benadrukt - niet wordt gesteund door feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat Friends inderdaad reeds buiten de van Savon afkomstige leveringen om, dergelijke overzichten is gaan afleveren bij afnemers. Uit niets blijkt voorts dat Friends voornemens is die geplastificeerde overzichten in eigen beheer te laten maken. Door Friends is gemotiveerd weersproken dat door haar de gestelde auteursrechtinbreuken zijn gedaan en dat zij voornemens is dergelijke inbreuken te gaan doen. Daarbij komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook nog eensde beperking dat het auteursrecht alleen bescherming biedt voor geschreven tekst die ook nog eens aan het oorspronkelijkheidvereiste moet voldoen. Door Friends is terecht aangevoerd dat bij gebrek aan meer informatie voorshands oordelend niet kan worden getoetst of de aangevoerde werken– met daarin standaardteksten en standaard waarschuwingen - inderdaad auteursrechtelijke bescherming kunnen verdienen. De in reconventie onder I verzochte voorlopige voorziening zal dan ook moeten worden afgewezen.

19.Onder II wordt in reconventie gevorderd om Friends op straffe van een dwangsom te verbieden om aan derden alternatieve producten (te weten andere producten dan die afkomstig van Savon) te leveren aan derden voor het gebruik bij die derden in de aldaar geplaatste doseerunits van Savon. Door Friends is weersproken dat zij doende is of van zins is dergelijke alternatieve producten aan derden te leveren. De spoedeisendheid van deze vordering baseert Savon op de omstandigheid dat wisseling van deze meestal agressieve producten chemisch gevaar voor de gebruikers kan opleveren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze reconventionele vordering moet worden afgewezen nu door Savon geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het gestelde gevaar zich juist door toedoen van Friends bij derden kan openbaren. Uit niets blijkt dat Friends doende is alternatieve producten voor gebruik in deze doseerunits (omstreeks 300 in NL) in te kopen c.q. te laten vervaardigen. Evenmin isgebleken van door Friends ontplooide verkoopactiviteiten waaruit kan worden afgeleid dat Friends doende is c.q. moet zijn om alternatieve producten in de plaats te stellen van de voor Friends dus niet meer verkrijgbare producten van Savon.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10510

Luisterboeken

HvJ EU 17 november 2011, zaak C-461/10 (concl. AG Jääskinen; Bonnier Audio AB, Earbooks AB, Norstedts Förlagsgrupp AB, Piratförlaget Aktiebolag, Storyside AB tegen Perfect Communications Sweden AB ("ePhone") - dossier

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden. Auteursrechten en naburige rechten. Luisterboeken en bestanduitwisseling. Recht op doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom. Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG artikel 8 Bescherming van persoonsgegevens, elektronische communicatie en het bewaren van bepaalde gegenereerde gegevens, openbaarmaking van persoonsgegevens. Richtlijn 2002/58/EG: een vordering tot staking tegen een internet service provider, de naam en het adres van de gebruiker van een IP-adres informatie - artikel 15 - richtlijn 2006/24/EG - Artikel 4. bestanden delen

Vraag Staat richtlijn 2006/24/EG [...gegevensbewaring], in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

Conclusie AG - lees verder voor computervertaling

63. Nach alledem schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Vorlagefragen des Högsta domstol wie folgt zu antworten: Die Richtlinie 2006/24/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 15. März 2006 über die Vorratsspeicherung von Daten, die bei der Bereitstellung öffentlich zugänglicher elektronischer Kommunikationsdienste oder öffentlicher Kommunikationsnetze erzeugt oder verarbeitet werden, und zur Änderung der Richtlinie 2002/58/EG gilt nicht für die Verarbeitung personenbezogener Daten für andere als die in Art. 1 Abs. 1 dieser Richtlinie genannten Zwecke. Demzufolge steht diese Richtlinie der Anwendung einer nationalen Vorschrift nicht entgegen, nach der in einem zivilrechtlichen Verfahren einem Internetdienstleister zu dem Zweck, einen bestimmten Teilnehmer identifizieren zu können, aufgegeben wird, einem Urheberrechtsinhaber oder dessen Vertreter Auskunft über den Teilnehmer zu geben, dem der Internetdienstleister eine bestimmte IP‑Adresse zugeteilt hat, von der aus die Verletzung begangen worden sein soll. Diese Angaben müssen jedoch gemäß detaillierten nationalen Rechtsvorschriften, die unter Beachtung der für den Schutz personenbezogener Daten geltenden unionsrechtlichen Bestimmungen erlassen worden sind, im Hinblick auf ihre Weitergabe und Verwendung zu diesem Zweck auf Vorrat gespeichert worden sein. In Anbetracht der Antwort auf die erste Frage ist die zweite Frage gegenstandslos geworden.

Computervertaling

Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor andere dan de genoemde doeleinden als bedoeld in artikel 1, paragraaf 1 van deze richtlijn. Daarom staat de richtlijn de toepassing van een nationale bepaling niet in de weg, in het kader van een civiele procedure, om een specifieke abonnee te identificeren, indien de rechter opdracht gaf aan een internet service provider bekend te maken aan de houder van het auteursrecht, of zijn rechtverkrijgende, informatie over de identiteit van de abonnee aan wie de handelaar heeft toegewezen een IP-adres dat zou zijn gebruikt om dat recht te bewerkstelligen. Toch moet deze informatie in overeenstemming met gedetailleerde nationale wetgeving, die is aangenomen in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens worden, opgeslagen in het kader van distributie en het gebruik voor dit uiteindelijke doel. Gelet op het antwoord op de eerste vraag, is de tweede vraag niet relevant.

Op andere blogs:
DomJur 2012-832

IEF 10502

Door nodeloos haar stijl na te bootsing

Hof 's-Hertogenbosch 15 november 2011, LJN BU4770 (Duijsens tegen Broeren)

Met dank aan Marc de Kemp en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Stijlnabootsing. Bescherming van karakters. Auteursrecht op figuren op schilderijen / slaafse nabootsing. Zowel Duijsens als Broeren zijn beeldend kunstenaar/schilder. Duijsens exposeert sinds 1999 in binnen- en buitenland. Broeren verkoopt via o.m. IQ kunst en MondiArt. In principaal appel stelt Duijsens dat zij haar eigen stijl heeft ontwikkeld en dat Broeren vanaf 2006 zijn schilderijen/nabootsingen openbaar is gaan maken.

Duijsens claimt auteursrecht op alle 'figuren', een vergelijking met Nijntje, als een bekend en herkenbaar individu, wordt getrokken, maar de figuren op de schilderijen missen zulke herkenbaarheid. (r.o. 4.10).

Of er sprake is van auteursrechtinbreuk door de schilderijen van Broeren, wordt per geval bekeken (klik afbeelding rechts):
4.11.3. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging; voldoende verschillen
4.11.4. Wel ongeoorloofde verveelvoudiging; houding van afbeelde vrouw, kijkrichting, fles wijn in rechterhand, glas in linkerhand, parelsnoer, model jurk, verschil in diktes van armen.
4.11.5. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging
4.11.6. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging
4.11.7. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging; wel (stijl)kenmerken van een zangkoor.
4.11.8. Geen ongeoorloofde verveelvoudiging; minder abstract en meer gedetailleerd geschilderd en duidelijk aanwezige tafel met taart en theepot.
4.11.9. Niet voldoende verschillend: helderheid, aanwezigheid van proviand en rodere blossen op de wangen.
4.11.10. Geen inbreuk op auteursrecht

Uit het dictum: bekrachtiging en aanvulling van inbreukmakende werken; inbreuk op ten processe opgevoerde producties onthouden; staken van verkopen/aanbieden; schriftelijke opgave accountant; terugnemen van schilderijen; vernietiging; onder last van dwangsom €1.000 met maximum van €100.000. Proceskostenveroordeling eerste aanleg €20.000, terugbetalen proceskosten eerste aanleg €14.500 en hoger beroep ad 1019h Rv €10.000 allen met wettelijke rente.

Stijlnabootsing 4.12.3 Al de hierboven opgesomde kenmerken van de stijl van Duijsens komen in meer of mindere mate terug in voornoemde werken van Broeren. Niet alleen de vormgeving van de voluptueuze vrouwen en stevige mannen en hun gezicht zijn nagenoeg gelijk, maar ook het felle kleurgebruik, de feestelijke setting, de houding van de mannen en vrouwen, de parelsnoeren en vlinderdassen en de wijze van vasthouden van glazen en kopjes zijn nagenoeg volledig nagebootst van de werk van Duijsens. De verschillen waar Broeren op wijst, zoals de strakkere lijnen, de preciezere schilderwijze en het verschil in concrete afbeelding vallen pas op indien schilderwerken van beide kunstenaars naast elkaar worden bekeken.

4.12.4. De stijlnabootsing van Broeren is naar het oordeel van het hof niet alleen opvallend, maar ook nodeloos. (...)

4.12.6. Op grond van het voorgaande en mede gelet op de reeds geconstateerde inbreuken op de auteursrechten van Duijsens met betrekking tot vijf voornoemde werken van Broeren, is hof van oordeel dat Broeren door het vervaardigen en exploiteren van de werken zoals overlegd (...) onrechtmatig handelt jegens Duijsens door nodeloos haar stijl na te bootsing.
Het hof zal de gevorderde verklaring voor recht en de op slaafse nabootsing gebaseerde verboden en geboden van Duijsens derhalve toewijzen met dien verstande dat de toewijzing zich enkel uitstrekt over de ten processe middels producties aan de orde gestelde werken van Broeren.

4.13. Duijsens komt in haar eerste grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat de afbeelding die als achtergrond op een webpagina dan wel op een visitiekaartje van Broeren staat (productie 14 Duijsens) niet als ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van auteurswet heeft te gelden. Deze grief slaagt.

Lees het vonnis hier (grosse, LJN, schone pdf)