Alle rechtspraak  

IEF 9483

Heeft aldus betrekking op de handhaving

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 mei 2009, LJN: BP8637, V.D.V. Meubelen B.V. tegen [Naam] N.V.
 
Auteursrecht. Meubels. 1019h proceskostenveroordeling in executiegeschillen. Tot nu toe ongepubliceerd tussenarrest uit 2009 in de Frodo-dressoirzaak (zie andere kg en bodemuitspraken hier). Het hof oordeelt i.c. dat art. 1019h Rv. ook van toepassing is op een geschil over de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht is nageleefd. Goede trouw bij inbreuk leidt daarnaast i.c. niet tot buiten toepassing laten 1019h Rv. 

7. VDV voert aan dat artikel 1019h Rv. in deze zaak toepassing mist, nu het debat geen betrekking heeft gehad op een recht van intellectuele eigendom, doch uitsluitend op de vraag of een met een dwangsom versterkt rechterlijk (het hof leest:) gebod is geschonden. Het hof verwerpt dit betoog. De regeling waarvan artikel 1019h Rv. deel uitmaakt is, blijkens het bepaalde in artikel 1019 Rv., van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom. De onderhavige zaak, die tot inzet heeft de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] door VDV is nageleefd, heeft aldus betrekking op de handhaving van het auteursrecht van [geïntimeerde] en valt mitsdien onder het toepassingsbereik van de regeling.

8. Voor zover VDV tevens bedoelt te betogen dat zij bij het maken van inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] te goeder trouw is geweest en dat om die reden een volledige proceskostenvergoeding niet is aangewezen, wordt ook dit betoog verworpen. Nu VDV niet tijdig heeft geappelleerd tegen het vonnis van 25 maart 2008, is in dit hoger beroep uitgangspunt dat VDV na de ingangsdatum van het opgelegde gebod nog éénmaal inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [geïntimeerde], door een dressoir af te leveren waarvan zij wist dat deze inbreuk maakte op het auteursrecht van [geïntimeerde]. VDV heeft geen omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat zij desondanks te goeder trouw was, althans dat het afleveren van een dressoir waarvan zij wist dat deze inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde] haar niet kan worden toegerekend. Zowel de stellingen van VDV, als de door haar overgelegde verklaringen, strekken immers (uitsluitend) ten betoge dat geen inbreuk is gemaakt.

9. Voorts lijkt VDV te betogen dat in casu sprake is van een kleinschalige inbreuk en dat om die reden geen volledige proceskostenveroordeling dient te worden uitgesproken. Voor zover VDV bedoelt dat artikel 1019h Rv. algeheel toepassing mist indien sprake is van een inbreuk van geringe omvang, vindt dit betoog naar ’s hofs voorlopig oordeel geen steun in die bepaling, noch in het bepaalde in artikel 1019 Rv. Wel kan de reikwijdte van het inbreukmakend handelen van invloed zijn op de vaststelling van hetgeen een redelijke en evenredige vergoeding kan worden geacht (vgl. de Memorie van Toelichting bij artikel 1019h Rv., TK 2005-2006, 30 392, nr. 3, blz. 26).

Lees het arrest hier.

IEF 9478

Zijn oorzaak vinden

Gerechtshof Arnhem, 22 februari 2011, zaaknr. 200.078.436, Mejawa Holding B.V. tegen Haspel Productontwikkeling B.V. (met dank aan  Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier)

Auteursrecht. 1019h proceskosten. Hoger beroep (verstek, geïntimeerde is niet verschenen) in opheffingskortgeding  na ex parte m.b.t. auteursrecht op deurdrangers en conservatoir bewijsbeslag. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de  eerdere afwijzing van de vordering tot veroordeling in de werkelijke proceskosten. Het hof vernietigd op dit punt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 november 2010, IEF 9294). “Dat het oordeel van de voorzieningenrechter was gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang (…) doet niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk.” Bij de proceskostenveroordeling in hoger beroep wordt wel aansluiting gezocht bij het liquidatietarief.

3.3 Het hof overweegt als volgt. Het ex parte bevel en de beslagen die in het bestreden vonnis zijn ingetrokken respectievelijk opgeheven, waren gegrond op een door Haspel gestelde inbreuk op het auteursrecht op haar deurdrangers. (…)

3.4 Naar het oordeel van het hof doet het feit dat de voorzieningenrechter de toewijzing van de (conventionele) vorderingen van Mejawa Holding en de afwijzing van de (reconventionele) vorderingen van Haspel heeft gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang ten tijde van het verzoeken van het ex parte bevel en de gelegde beslagen, niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk; daarover hebben partijen in eerste aanleg ook gedebatteerd. Dat brengt met zich dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel is dat Mejawa Holding recht heeft op een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv. (…) Omdat de procedure in conventie en die in reconventie volledig met elkaar zaaknummer  samenhangen, geldt dit indicatietarief voor de conventie en reconventie tezamen. Nu Haspel niet heeft aangevoerd dat de redelijke en evenredige kosten lager liggen dan dat bedrag, zullen de advocaatkosten in eerste aanleg (in conventie en in reconventie tezamen) op € 6.000,- worden begroot. Omdat Mejawa Holding heeft nagelaten te onderbouwen waarom zij de BTW niet zou kunnen verrekenen en Haspel dus BTW verschuldigd is, zal dat bedrag niet worden vermeerderd met BTW.

3.5 In het feit dat Mejawa Holding heeft nagelaten een gespecificeerde opgave te doen van de door haar voorshands op € 1.600,- begrote advocaatkosten in hoger beroep, in samenhang bezien met het feit dat het hoger beroep slechts een (in omvang bescheiden) grief tegen de afwijzing van de door haar gevorderde proceskostenveroordeling behelst, ziet het hof aanleiding om wat betreft de proceskostenveroordeling in hoger beroep aansluiting te zoeken bij het gebruikelijke liquidatietarief.

3.6 Op grond van het voorgaande zal de onder 5.8 in het bestreden vonnis aan Haspel opgelegde proceskostenveroordeling worden vernietigd voor zover daarin de aan de zijde van Mejawa Holding in conventie en in reconventie gerezen proceskosten zijn begroot op € 1.152,89. De proceskosten in eerste aanleg zullen alsnog worden begroot in overeenstemming met het onder 3.4 overwogene. Voor het overige blijft het bestreden vonnis in stand. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Haspel in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Lees het arrest hier.

IEF 9475

Een gebruiksvoorwerp

Hof Amsterdam 15 maart 2011, LJN BQ3808, zaaknr. 200.037.074/01 (H3 Products B.V. c.s. tegen Stokke AS)

met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Auteursrecht. Stokke-zaak. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Haarlem, 7 januari 2009, IEF 7465). De Carlo kinderstoel van gedaagde  maakt volgens het hof geen inbreuk op het auteursrecht van Stokke m.b.t. de bekende Tripp Trapp stoel (Links Tripp Trapp, rechts Carlo. Klik op afbeelding voor vergroting). Een aantal kenmerken van de Tripp Trapp worden bepaald door de gebruiksbestemming  (“het gaat om een gebruiksvoorwerp”) en daarnaast wijkt de Carlo in voldoende mate af van de wel beschermde karakteristieke kenmerken van de Tripp Trapp (de ‘strakke cursieve L-vorm’).

3.4.3. H3 Products c.s. stellen zich terecht op het standpunt dat deze in overwegende mate technisch en functioneel bepaalde kenmerken van de stoel, hoe vernieuwend deze destijds ook mogen zijn geweest, onvoldoende zijn terug te voeren op creatieve keuzes van de maker en dat derhalve de auteursrechtelijke bescherming van de stoel daarop geen betrekking kan hebben. Dit geldt ook voor (de dikte van) het materiaal en de kleuren waarin de aan het hof getoonde modellen zijn uitgevoerd (de Tripp Trapp is overigens, blijkens de door Stokke c.s. als productie 40 overgelegde brochures, verkrijgbaar in ten minste tien kleuren). Nog daargelaten dat voor de hand ligt dat aspecten zoals sterkte, flexibiliteit, gebruiksgemak en stevigheid een rol hebben gespeeld is de keuze voor het, materiaal en de basale kleuren daarvan tevens terug te voeren op de toepassing van de zogenoemde Scandinavische stijl. Waar Stokke c. s. een (zeer) ruime auteursrechtelijke bescherming van de Tripp Trapp bepleiten, die ook stijlelementen en keuzes omvat die in belangrijke mate door techniek en bruikbaarheid zijn ingegeven, zien zij over het hoofd dat het hier in de eerste plaats gaat om een gebruiksvoorwerp en dat het auteursrecht geen grondslag biedt om derden (tot in lengte van jaren) af te houden van de toepassing van de (combinatie van) elementen, waaraan de stoel zijn bruikbaarheid en nut ontleent.

3.5.1 In het licht van hetgeen onder 3 4 2 en 3.4.3 is overwogen treft het betoog van H3 Products c s doel, dat de vormgeving van de Carlo voldoende afstand houdt van die van de Tripp Trapp en niet als (ongeoorloofde) nabootsing daarvan in de zin van artikel 13 Auteurswet kan worden aangemerkt

3.5.2 Wordt geabstraheerd van de uiterlijke kenmerken die (geheel of in overwegende mate) bepaald zijn door de gebruiksbestemming van de Tripp Trapp, dan blijft over de strakke cursieve L-vorm van het 'frame' van de stoel, bereikt door het steunen van de twee staanders, vervaardigd uit rechte stukken hout, met in een hoek van 70 graden daaraan bevestigde, eveneens uit rechte stukken hout vervaardigde, liggers. (…)

3.5.3 Dit als meest karakteristiek te kwalificeren kenmerk van de vormgeving van de Tripp Trapp is in de Carlo niet terug te vinden De vorm van de Carlo is niet strak en rechtlijnig doch licht gebogen/golvend, de staanders van de Carlo lopen door in de liggers met een ronde bocht waardoor de basisvorm van de stoel niet doet denken aan een cursieve hoofdletter L (of open Z) doch veeleer aan een (onaffe) S De gebogen lijn van de stoel is terug te vinden in de plankjes die ook aan de voorzijde afgerond zijn en voorts in de afgeronde uiteinden van de staanders/liggers. Vanaf de voorzijde bezien is de Carlo aan de bovenzijde smaller dan aan de onderzijde De stoel oogt speels en doet enigszins denken aan een schommelstoel; deze mist de stevige/betrouwbare uitstraling van de Tripp Trapp.

3.5.4. Als gevolg van dit een en ander wijkt het totaalbeeld van de Carlo zo zeer af van dat van het (door auteursrechtelijk beschermde trekken bepaalde) totaalbeeld van de Tripp Trapp dat van een relevante overeenstemming geen sprake is Van overname van elementen die (in relevante mate) een uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de maker is geen sprake. Dat de vormgeving van de Carlo net als die van de Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, zoals door Stokke c s wordt benadrukt, maakt dit niet anders Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt (gebruik van één gebogen deel als staander tevens ligger versus gebruik van twee rechte stukken hout die in een scherpe hoek aan elkaar zijn bevestigd) te zeer om daaraan de door Stokke c s voorgestane betekenis toe te kennen. Daarbij komt dat laatstbedoeld effect, bereikt door het stabiliseren van het deel van de stoel waaraan het zitvlak (en de voetensteun) is aangebracht door middel van (horizontale) liggers in plaats van door een schoor aan de achterzijde van de stoel, in 1972 niet oorspronkelijk was, zoals onder meer blijkt uit het door H3 Products c s als productie 8 bij memorie ven grieven overgelegde octrooischrift met betrekking tot een kinderstoel uit 1947 H3 Products c s hebben bij pleidooi in hoger beroep in dit verband terecht ook nog gewezen op de in 1932 ontworpen Gispen 101 stoel. Voorts wijst het hof op de in 1927 ontworpen Cantilever stoel, waarvan in de door Stokke c s als productie 3.5 overgelegde uitspraak van het Oberlandesgericht te Keulen gewag wordt gemaakt, welke stoel nog meer dan de Gispen stoel een open zwevend karakter heeft.

3.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat H3 Products CS.. door het vervaardigen en op de markt brengen van de Carlo geen inbreuk maken op de auteursrechten van Stokke c.s.

Lees het arrest hier (link en pdf).

IEF 9459

Grensgevallen

HvJ EU, 10 maart 2011, conclusie A-G Jääskinen in zaak C-462/09, Stichting de Thuiskopie tegen Opus (prejudiciële vragen Hoge Raad der Nederlanden). (Met dank aan Tobias Cohen Jehoram & Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Thuiskopievergoeding ex art. 16c Aw. Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten, waarbij het, kort gezegd, de vraag is of, en zo ja door wie, in een dergelijke constructie een thuiskopievergoeding dient te worden afgedragen. Wie moet als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw  worden aangemerkt? A-G Jääskinen concludeert dat het recht op billijke compensatie niet bij overeenkomst tussen de verkoper van de media en zijn afnemer kan worden verlegd en dat dergelijke afspraken zijn bedoeld om de werking van het Unierecht te omzeilen. Een verkoper dient de billijke compensatie daadwerkelijk te betalen in het geval van verkoop op afstand die is gericht op consumenten in een lidstaat met een ‘thuiskopie-selsel’, tenzij de verkoper al een vergelijkbare compensatie heeft betaald in de lidstaat waar de transactie plaatsvindt.” (Afbeelding: v.l.n.r: Cohen Jehoram & Visser bij het pleidooi in deze zaak bij het Hof van Justitie).

39.  Volgens de verwijzende rechter rust de verplichting tot betaling van de billijke vergoeding ingevolge de Nederlandse wetgeving op de particuliere koper, als de importeur van de media in Nederland. Het gevolg hiervan is dat deze vergoeding in de praktijk niet kan worden geïnd. De verwijzende rechter twijfelt er daarom aan of dit gevolg verenigbaar is met richtlijn 2001/29, of dat de richtlijn vereist dat de term „importeur” ruimer wordt uitgelegd dan zijn betekenis naar nationaal recht inhoudt, door tevens rekening te houden met de uiteindelijke bestemming van de media, die ook kenbaar is voor de bedrijfsmatig handelende verkoper.

51. De problematiek van de verkoop op afstand in combinatie met de gedeeltelijke harmonisatie waarin richtlijn 2001/29 voorziet, brengt mee dat een onderneming in een andere lidstaat slechts verplicht behoort te zijn een billijke compensatie te betalen indien zij zich op de afnemers van de lidstaat van de verwijzende rechter richt.

52. Bovendien is het in die situaties dat het nadeel het grootst zal zijn, zodat een verplichte billijke compensatie geïndiceerd is. In het voorliggende geval bijvoorbeeld heeft de Stichting verklaard, zonder op dat punt te zijn tegengesproken, dat de verkoop van Opus GmbH ongeveer een derde van alle in Nederland verkochte blanco informatiedragers uitmaakt.

55. Naar mijn mening zou een onderneming evenmin een billijke compensatie behoeven te betalen, indien zij al in een andere lidstaat heeft betaald. Wanneer dus de lidstaat waar de onderneming is gevestigd, betaling van een billijke compensatie verlangt en de onderneming die compensatie ook betaalt, zijn daarmee de rechten van de rechthebbenden onder richtlijn 2001/29 voldoende beschermd. Hetzelfde geldt wanneer de verkoper de compensatie in zijn thuisland op vrijwillige basis heeft betaald en het aan de incasso-organisatie die de rechthebbenden in die lidstaat vertegenwoordigt, overlaat om het ontvangen bedrag uit te betalen aan de organisaties in de geviseerde landen. Elke andere oplossing zou een dubbele betaling van compensatie betekenen, hetgeen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van die richtlijn niet is vereist.

57. In het voorliggende geval maken Opus GmbH en haar afnemers gebruik van hun contractvrijheid om te bepalen dat de overeenkomst buiten Nederland wordt uitgevoerd, met als gevolg dat de volgens de Auteurswet tot betaling van de vergoeding gehouden „importeur” niet de verkoper maar de koper is. Deze oplossing berust kennelijk op de vrij ongebruikelijke constructie waarbij de verkoper niet voor eigen rekening het vervoer van de goederen naar de afnemer regelt, maar als zijn vertegenwoordiger.

58. Ik meen dat het recht op billijke compensatie van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29 niet bij overeenkomst tussen de verkoper van de media en zijn afnemer kan worden verlegd. Dergelijke afspraken zijn bedoeld om de werking van het Unierecht te omzeilen. Aan het nationale recht waarbij richtlijn 2001/29 is omgezet, toegepast in combinatie met de nationale bepalingen inzake overeenkomsten, mag derhalve niet een uitlegging worden gegeven die tot een dergelijke uitkomst leidt.

63. Ik geef het Hof dan ook in overweging de twee prejudiciële vragen tezamen te beantwoorden als volgt:

„Artikel 5, leden 2, sub b, en 5, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, schrijft de lidstaten niet één bepaalde oplossing voor ter verzekering van de betaling van de billijke compensatie aan de rechthebbenden in het geval dat de lidstaat ervoor kiest om het kopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken en ander materiaal voor privégebruik toe te staan. Deze bepalingen sluiten evenwel een uitlegging van het relevante nationale recht uit, waarbij niet is verzekerd dat een verkoper die billijke compensatie daadwerkelijk betaalt in het geval van verkoop op afstand van media voor de reproductie van die werken of ander materiaal die is gericht op consumenten in die lidstaat, tenzij de verkoper al een vergelijkbare compensatie heeft betaald in de lidstaat waar de transactie plaatsvindt.”

Lees de conclusie hier.

IEF 9448

Een gebruiksvergoeding

Sector kanton Rechtbank Groningen, 8 december 2010, LJN: BP6577, Cozzmoss B.V tegen Bulthuis Uitzendbureau B.V.

Auteursrecht. Cozzmoss (handhaver van auteursrechten van bij haar aangesloten (rechts)personen, met name m.b.t.  geschreven teksten of artikelen), maakt namens auteursrechthebbende Applinet bezwaar tegen de (her)publicatie van het artikel "Intercedent" op een website van gedaagde en vordert betaling  € 553,42.  Auteursrecht onbetwist.  Inbreuk en schade kan aan gedaagde worden toegerekend. “Aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming eerst achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende, acht de kantonrechter een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd. De vordering ter zake van de geleden schade zal dan ook tot een bedrag van € 460,-- worden toegewezen. 1019h proceskosten €750,-

4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht vast staat moet vervolgens voor de vaststelling van de schadeplichtigheid de vraag worden beantwoord of die inbreuk aan Bulthuis kan worden toegerekend. (…)

4.5. Voor zover Bulthuis in dit verband heeft gesteld dat niet zij, maar S.P. Services BV verantwoordelijk is voor de inhoud van de website www.selectpeople.nl, wordt zij daarin niet gevolgd. Uit het door Cozzmoss overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel en de registratie aantekening van de SIDN kan genoegzaam worden afgeleid dat Bulthuis houder is van ondermeer de domeinnaam www.selectpeople.nl en dat deze domeinnaam ook als zodanig staat geregistreerd. Dat mogelijk ook derden gebruik hebben gemaakt van deze domeinnaam, dient voor rekening en risico van Bulthuis te komen en kan Cozzmoss onder de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen.

4.7. De kantonrechter is van oordeel dat Cozzmoss voldoende feiten heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat Applinet als gevolg van de inbreuk schade heeft geleden. Zo kan in ieder geval worden vastgesteld dat Applinet de vergoeding voor de economische waarde die Bulthuis verschuldigd zou zijn geweest indien zij voorafgaand aan de plaatsing toestemming had gevraagd is misgelopen. Daarnaast volgt de kantonrechter Cozzmoss in haar stelling dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden. Aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming eerst achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende, acht de kantonrechter een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd. De vordering ter zake van de geleden schade zal dan ook tot een bedrag van € 460,-- worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9442

Te suggestief en veroordelend van karakter

Rechtbank Amsterdam, 6 oktober 2010, LJN: BP6075, [A] tegen RTL Nederlands B.V. c.s.

Auteursrecht. Portretrecht. Consumentenprogramma Kat In De Zak wijdt programma aan eiser, die er volgens het programma malafide praktijken op na zou houden. Eiser beroept zich op het portretrecht en ziet zijn vorderingen toegewezen.  De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. “De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.”

4.8.  [A] is onverwachts gefilmd in zijn werkomgeving. Tijdens de aflevering is te zien dat [A] aangeeft dat hij niet instemt met het filmen. Op de vraag van [C] of hij [A] kan spreken zegt [A] letterlijk: “Ja ik heb het al gehoord, ik vind dit niks.” De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. Zo wordt de suggestie gewekt dat [A] een “soort van oplichter is”. [E] Models is “wel gewoon te vertrouwen”. Bovendien blijken de verwijten die worden gemaakt niet juist. Zo wordt [A] beschuldigd van het onrechtmatig gebruiken van foto’s van [D] in een reclamecampagne terwijl hij die niet heeft gebruikt.
Voorts geeft [D] in de aflevering aan (zie 2.9.) dat ze geheel onverwachts EUR 305,- heeft moeten betalen voor haar portfolio toen ze het portfolio kwam ophalen terwijl uit een overgelegd rekeningafschrift van [A] blijkt dat [D] ruim van te voren betaald heeft voor het portfolio.
Ook wordt in de aflevering de suggestie gewekt dat [A] weigert foto’s van [D] af te geven. Uit de informatiefolder voor “Making of a Model” blijkt dat het model aan het eind van de rit een portfolio krijgt waarvoor in onderling overleg een selectie uit de genomen foto’s wordt gemaakt. Dat dit bij andere bureaus anders gaat mag zo zijn, maar laat onverlet dat voor [D] op basis van de overeenkomst duidelijk was wat ze zou krijgen, namelijk een selectie die in een portfolio zou worden neergelegd. Het is op die basis dat [D] met [A] in zee is gegaan. Tevens blijkt uit door [A] overgelegde e-mails dat hierover tussen partijen geen verschil van mening (meer) bestond. [D] heeft om 4 of 5 foto’s gevraagd, waarvoor ze bereid was te betalen. [A] heeft toegezegd dat dit mogelijk was waarna [D] vervolgens niets meer van zich heeft laten horen.
Dit geheel van feiten en omstandigheden leidt tot het voorlopig oordeel dat sprake is van een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [A].

4.9.  De volgende vraag die beantwoording behoeft, is of een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is ter bescherming van de privacybelangen van [A]. De rechtbank is van oordeel dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting in het licht van alle feiten en omstandigheden noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank stelt daarbij het suggestieve en veroordelende karakter van de aflevering voorop. [A] wordt ten onrechte beschuldigd van het zonder toestemming gebruiken van foto’s in een reclamecampagne. Ook wordt ten onrechte het beeld geschetst dat [D] door [A] is opgelicht omdat zij geheel onverwachts EUR 305,- moest betalen voor haar portfolio. In de aflevering wordt naar voorlopig oordeel onnodig het beeld geschetst dat [A] er malafide praktijken op na houdt en dat hij een oplichter is. Hieraan kan niet afdoen dat, gelijk RTL c.s. stelt, de aflevering positief eindigt met de slotsom van Van der Voort zoals weergegeven onder 2.11. Dit betreft [E] Models en wekt nu juist de suggestie dat andere bureautjes (zoals [A]) malafide zijn. De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9436

Royalty’s

Rechtbank Amsterdam, 23 februari 2011, HA ZA 08-2533, Universal International Music B.V. c.s. tegen Tuff Gong Distributors L.P (met dank aan Mariken van Loopik en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Auteursrecht. Distributieovereenkomst. Muziekroyalties. Rechtskeuze voor Nederlands recht. Universal vordert veroordeling van (de Caribische) distributeur Tuff Gong tot betaling van zo’n 10 miljoen dollar in verband met niet afgedragen ‘mechanical royalties’ en o.a. contractuele rente over te laat betaalde ‘product royalties.’  Vorderingen toegewezen.

4.5. (…) Gelet hierop mocht Tuff Gong er niet gerechtvaardigd op  vertrouwen dat de facturen de werkelijk door haar te betalen prijzen weergaven. Dat zou immers inhouden dat zij, in tegenstelling tot hetgeen zij na uitvoerige onderhandelingen was overeengekomen, slechts l/3 van de overeengekomen prijs zou betalen. De in de Distributieovereenkomst 2003 genoemde prijzen zijn derhalve bepalend.

Lees het vonnis hier.

IEF 9432

De bredere opdracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 februari 2011, zaaknr. 200.006.902/01, [X] tegen De Staat der Nederlanden (met dank aan Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn).

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 februari 2008, IEF 5653). Voormalig werknemer van de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) stelt auteursrechthebbende te zijn m.b.t. software-applicaties/broncodes, die hij gedeeltelijk in eigen beheer en in privétijd zou hebben ontwikkeld. Vorderingen afgewezen. De werkzaamheden in eigen pasten binnen het kader van de 'bredere opdracht' en het auteursrecht berust ingevolge art. 7 Aw derhalve bij de Staat als toenmalige werkgever.

9. Wat betreft de feitelijke gang van zaken kan, blijkens het voorgaande, als vaststaand worden aangenomen dat [X] een voor zichzelf in privé ontwikkeld programma heeft doorontwikkeld, "zodat deze van nut zou zijn voor gedaagde" (dagvaarding onder 11) en deze op enig moment, in september 2005 of eerder, in werkzame vorm, zonder medeweten van zijn leidinggevenden, op de systemen van CAS heeft gezet. Na de aanvankelijke boosheid over dat laatste bij zijn leidinggevende heeft CAS het nut van het initiatief ingezien en het omarmd. [X]  heeft de applicaties vervolgens op het werk en onder de vlag van CAS verder doorontwikkeld, zonder enig voorbehoud te maken ten aanzien van een hem toekomend auteursrecht. Omdat hij erkenning wilde voor zijn initiatief, heeft met het oog op een functieherwaardering, bij herhaling verzocht schriftelijk bevestigd te krijgen dat het ontwikkelen van de betreffende applicaties hem is opgedragen. Daarbij heeft hij het standpunt ingenomen dat het betreffende werk hem mondeling is opgedragen. Toen honorering van dit verzoek uitbleef, is hij het auteursrecht gaan claimen, onder meer door een copyright-notice in de broncode te plaatsen.

11. [X] doet allereerst een beroep op de omstandigheid dat hij thuis aan het ontwikkelen van de software is begonnen. Blijkens het voorgaande neemt het hof dat als vaststaand aan, evenals het feit dat- de vrucht van zijn arbeid aanvankelijk zonder medeweten van zijn superieuren op de systemen van CAS heeft geïnstalleerd. Deze omstandigheden sluiten evenwel niet uit dat het werk paste binnen het kader van de voorgenoemde "bredere opdracht.”

12. Het hof acht bewezen dat die brede opdracht, te weten: het (verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het) in eigen beheer via internet ontsluiten van Handelingen, aan onder meer  [X] is gegeven. Het hof onderschrijft in dat verband het oordeel van de rechtbank dat zijn betwisting daarvan, tegenover de gemotiveerde en gedocumenteerde stellingen van de Staat op dit punt, onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook in hoger beroep heeft hij dat niet gedaan, althans is zijn motivering niet steekhoudend.

Zo doet  [X]  een beroep op het feit dat de opdracht niet op schrift is gesteld. Dat doet echter niet terzake, nu in het artikel 7Aw ook een mondelinge opdracht kan volstaan. Voor zover betoogt dat geen brede opdracht is gegeven "tot het programmeren van voor CAS essentiële software", ziet hij eraan voorbij dat de door de Staat gestelde opdracht ruimer was, namelijk het (verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het) in eigen beheer via internet ontsluiten van Handelingen. (…) Dat  [X],  naar hij stelt, "toevallig", c.q. "hobbymatig" over de, voor ontwikkeling van de applicaties benodigde kennis en vaardigheden beschikte, doet daarbij niet terzake. (…) Tenslotte staat ook de door gestelde omstandigheid dat CAS zich tot begin 2007 (uitsluitend) op het standpunt heeft gesteld dat het ontwikkelen van software behoorde tot zijn taakomschrijving, niet in de weg aan het als vaststaand aannemen van voornoemde brede opdracht. Het ene sluit het andere immers niet uit.

13. De door [X] verrichte werkzaamheden pasten binnen de genoemde brede opdracht. Met het doorontwikkelen en aanpassen van de software zijn immers applicaties gemaakt die er uiteindelijk toe hebben geleid dat in eigen beheer Handelingen via internet kon worden ontsloten. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden zonder enig voorbehoud heeft [X] de opdracht ook aanvaard. Aldus heeft CAS met toestemming van [X] van diens diensten gebruik gemaakt, waarmee is voldaan aan de voorwaarde voor toepasselijkheid van artikel 7 Aw dat de vervaardiging van het werk door de werknemer heeft gestrekt ter vervulling van de dienstbetrekking. Een specifiek op de ontwikkeling van (deze) softwareapplicaties toegespitste opdracht was daartoe niet vereist.

Lees het arrest hier.

IEF 9428

Enkel zien op wat noodzakelijk is

Vzr. Rechtbank Utrecht, 9 februari 2011, KG ZA 11-113, Interdam Projects B.V. tegen Metaglas B.V. (met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Auteursrecht. Kozijnen. Kort geding na beslaglegging door gedaagde op de Internationale Bouwbeurs 2011 (filmpje beslaglegging hier). Beslaglegger Metaglas, producent van een naar buiten draaiend kozijn met de naam Methermo, beroep zich i.c. (na het verlopen van haar octrooi in 2009) op haar gestelde auteursrecht m.b.t. het kozijn, maar ziet haar vorderingen afgewezen nu naar het voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter voldoende is aangetoond dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Van slaafse nabootsing is evenmin sprake.

5.4. (…) De vormgeving van Methermo, te weten het smalle profiel van 42 mm, is de kleinste omvang die kan worden gerealiseerd door de voorheen gepatenteerde vinding van Metaglas. Dit is Interdam gebleken door langdurig en kostbaar onderzoek. Dit kenmerk van Methermo - te weten het smalle profiel van 42 mm - is daarom te beschouwen als een kenmerk dat in overwegende mate is ingegeven door het technisch effect van de vinding, op grond waarvan het geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, aldus Interdam. Tegenover deze gemotiveerde stellingen van Interdam, is hetgeen Metaglas heeft aangevoerd van onvoldoende gewicht om daaraan te kunnen afdoen. Aldus heeft Metaglas naar het voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect (te weten de wijze waarop de delen van het kozijnprofiel zijn samengesteld en de daarmee samenhangende te bereiken kleinste omvang van het kozijn), op grond waarvan geen sprake kan zijn van auteursrechtelijke bescherming.

5.5. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het door Metaglas ingeroepen recht, op grond waarvan zij ten laste van Interdam beslag heeft gelegd, summierlijk ondeugdelijk is. De vordering van Interdam tot opheffing van het door Metaglas gelegde beslag en retournering van het in beslag genomen Winlite exemplaar, wordt dan ook - in het geval van de laatst genoemde vordering met inachtneming van een redelijke termijn - toegewezen.

6.1. (…) Nabootsing is alleen dan ongeoorloofd indien, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid, evengoed een andere weg ingeslagen had kunnen worden en door dat niet te doen verwarring wordt gesticht (HR 26 juni 1953, NJ 1954,90 Hyster Kany Krane). Het voorgaande komt er op neer dat techniek/functionaliteit niet via de slaafse nabootsingsleer, maar slechts via het octrooirecht, gemonopoliseerd kan worden. Nu in 5.4 reeds op voorhand is aangenomen dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen daarvan - waarvan Metaglas een beroep doet op de leer van de slaafse nabootsing - enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, wordt het beroep van Metaglas gegrond op slaafse nabootsing afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9424

Slechts summiere informatie had

Rechtbank Haarlem, 9 februari 2011, HA ZA 09-222, Global-Wallet. c.s. tegen Chess c.s. (met dank aan Aron Das Gupta, VMW Taxand).

Auteursrecht. Stukgelopen samenwerking m.b.t. softwareapplicatie sms-dienst betalingsverkeer. Eiser Global-Wallet stelt dat gedaagde Chess bij de ontwikkeling van haar sms betaalproduct gebruik heeft gemaakt van (delen van) de applicatie en aldus inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Global-Wallet c.s. Vorderingen afgewezen. Dat er auteursrecht op de applicatie rust is niet aannemelijk gemaakt en zelfs al zou er sprake zijn van auteursrecht, dan was er i.c. nog geen sprake van openbaarmaking: “De rechtbank leidt uit voornoemde verklaringen af dat Chess c.s. slechts summiere informatie met betrekking tot de Applicatie had.”  Geen beroep op mogelijke NDA, geen onrechtmatige daad. 

4.6. Met Chess c.s. is de rechtbank van oordeel dat Global-Wallet te weinig heeft gesteld om te concluderen dat de Applicatie een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van art. 1 van de Auteurswet is. Weliswaar heeft Global-Wallet bij repliek productie 36 in het geding gebracht doch deze 'documentatie’ toont nog niet aan dat het gaat om een werk in de zin van de Auteurswet, te weten een werk met een eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel. Gelet op het feit dat kennelijk reeds meer mobiele betaalsystemen in ontwikkeling waren, had het op de weg van Global-Wallet gelegen om nader te onderbouwen dat en waarom de Applicatie voldeed aan voornoemde criteria.

4.7. Ook indien de rechtbank - veronderstellenderwijs - uitgaat van een auteursrechtelijk beschermd werk, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van openbaarmaking daarvan of een andere wijze van inbreuk. Redengevend daarvoor zijn de volgende verklaringen.

(…)

4.14. De rechtbank leidt uit voornoemde verklaringen af dat Chess c.s. slechts summiere informatie met betrekking tot de Applicatie had. Voorts blijkt uit de verklaringen dat Chess c.s. weliswaar contact had met Rabobank maar uit de verklaringen kan niet worden geconcludeerd dat Chess c.s. met Rabobank concreet over de details of werking van de Applicatie heeft gesproken.

4.15. De voorgaande verklaringen kunnen derhalve het standpunt van Global-Wallet c.s. niet onderbouwen. Gelet op het feit dat Global-Wallet, in de persoon van R., Rabobank en Rabo Mobiel zelf ook heeft benaderd (zoals valt af te leiden uit de onder 2.11 weergegeven e-mail) valt niet uit te sluiten dat de mogelijk relevante informatie door toedoen van R. zelf in handen van Rabobank is terecht gekomen. Dat Global-Wallet met haar Applicatie een bedreiging voor Rabobank heeft gevormd alsmede een reden voor Rabobank om sneller dan gepland haar product op de markt te brengen, zoals Global-Wallet C.S. heeft gesteld, kan, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd. De inhoud van de e-mail van 7 februari 2008 (2.8) is daarvoor in ieder geval onvoldoende.

4.18. Ook indien veronderstellenderwijs ervan dient te worden uitgegaan dat de NDA tussen partijen is overeengekomen en dat deze een verdere strekking had dan alleen toepasselijkheid binnen het assessment, kan niet worden gesproken van schending daarvan. De rechtbank verwijst daarvoor naar de verklaringen zoals weergegeven onder r.o.4.8 tot en met 4.13.

(…)

4.29. De rechtbank is van oordeel dat, nu de primaire grondslag is gebaseerd op auteursrechtinbreuk, de kosten die specifiek op het verweer betreffende deze inbreuk betrekking hebben voor vergoeding in aanmerking kunnen komen op de voet van art. 1019h Rv. Omdat in de door Chess c.s. opgevoerde kosten geen onderscheid wordt gemaakt tussen "IE-kosten" en "niet-IE-kosten" zal de rechtbank de IE-kosten dienen te schatten. De rechtbank is van oordeel dat het gewicht dat toekomt aan het op de inbreuk gebaseerde deel van de vordering ten opzichte van de gehele zaak en het aandeel van de kosten dat dienovereenkomstig met toepassing van art. 1019h Rv voor vergoeding in aanmerking komt, dient te worden vastgesteld op een vierde deel. (…)

Lees het vonnis hier. Zie ook tussen partijen: Vzr. Rechtbank Haarlem, 11 mei 2010, IEF 8832.