Alle rechtspraak  

IEF 9374

Het gebruik van een familienaam

Vzr. Rechtbank Arnhem, 28 januari 2011, KG ZA 10-807, Horeca Groothandel Ebo van de Bor Nijkerk B.V. tegen Horecagroothandel Van den Bor B.V. (met dank aan Bertil van Kaam, Van Kaam Advocaten).

Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Merkenrecht. Familiegeschil. Aanverwant en voormalig aandeelhouder van het eisende familiebedrijf begint in dezelfde regio een soortgelijke groothandel onder dezelfde familienaam. Twist over het gebruik van de handelsnaam Van den Bor,  het (bijna merkenrechtelijke) auteursrecht op het logo en het voor-voorgebruikte merk. Vorderingen toegewezen, gedaagde handelt in strijd met artikel 5 Hnw, artikel 13 Aw (met betrekking tot beide logo’s)  en artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Aflopen non-concurrentiebeding betekent nog niet dat de intellectuele eigendomsrechten op de familienaam ook gebruikt mogen worden.

Handelsnaamrecht: 4.1 1. De door Van den Bor BV gebruikte variaties van de handelsnaam waarin de naam Van den Bor voorkomt, wijken, voor zover ze niet identiek zijn, maar in geringe mate af van de door Ebo van den Bor BV gebruikte handelsnamen. (…) Ze zijn dus actief op dezelfde markt en handelen nagenoeg in dezelfde producten en zijn als zodanig ook directe concurrenten van elkaar. Daarnaast hebben beide ondernemingen dezelfde statutaire vestigingsplaats (Nijkerkerveen) en houden beide ondernemingen dicht bij elkaar in dezelfde gemeente (Nijkerk) kantoor.

4.12. (…)  Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen Ebo van den Bor BV en Van den Bor BV. In het kader van dit kort geding is door Ebo van den Bor BV door overlegging van diverse producties voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat het gevaar voor verwarring zich ook daadwerkelijk herhaaldelijk heeft gerealiseerd. Dit leidt tot  de conclusie dat Van den Bor BV haar handelsnaam/handelsnamen waarin de naam Van de 1 Bor voorkomt, voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw. Daaraan doet niet af dat Van den Bor de geslachtsnaam is van de natuurlijke personen achter Van den Bor BV. I 1

Auteursrecht: 4.14. (…) Van den Bor BV erkent juist dat het Ebo-logo auteursrechtelijke bescherming geniet, maar betwist dat Ebo van den Bor BV de auteursrechthebbende is. Van den Bor BV stelt dat de maker van dat logo Eddy van den Bor is, die ten tijde van het ontwerpen daarvan niet heeft gehandeld voor Ebo van den Bor BV, zodat het auteursrecht op dat logo hem toekomt en niet Ebo van den Bor BV. Ebo van den Bor BV kan dus geen auteursrechtelijke bescherming inroepen met betrekking tot dat logo, aldus Van den Bor BV.

4.16. Dat Ebo van den Bor BV het Ebo-logo naar buiten toe heeft gebruikt voor haar waren en diensten en tot op zekere hoogte nog gebruikt, is niet betwist. Daarmee heeft Ebo van den Bor BV het logo openbaar gemaakt. Nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat die openbaarmaking zonder vermelding van een natuurlijk persoon als maker van het logo onrechtmatig is, dient voorshands Van den Bor BV als de maker van en dus auteursrechthebbende op dat logo te worden aangemerkt. Dit betekent dat het uitsluitend recht om het Ebo-logo openbaar te maken en te verveelvoudigen toekomt aan Ebo van den Bor BV.

4.17. Ebo van den Bor BV stelt dat Van den Bor BV gebruik maakt van twee logo's, het onder 2.10 getoonde Van den Bor-logo en het onder 2.13 getoonde Asiatico logo, die inbreuk maken op haar auteursrecht op het Ebo-logo, omdat die logo's een ongeoorloofde bewerking of nabootsing van het Ebo-logo zijn.

4.21. De creatieve keuzes en dus de auteursrechtelijk beschermde elementen in het Ebo-logo zijn naar het oordeel van de voorzieningenechter de geel-groene kleurstelling van het logo, bestaande uit een gele bol met witte uitsparingen van plantenmotieven met daar doorheen in grote groene letters de ondernemingsnaam, en daaronder een golvende groene "bannier" met daarop in het wit de plaats van vestiging. Deze auteursrechtelijk beschermde elementen in het Ebo-logo zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de beide logo's van Van den Bor BV terug te vinden, waardoor de totaalindruk van die logo's sterk overeenstemt met die van het Ebo-logo, zodat de beide logo's een ongeoorloofde bewerking of nabootsing zijn, die niet als een nieuw oorspronkelijk werk kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 13 Aw. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.25. (…) Ook in dit Asiatico-logo is de kleurstelling, het lettertype, de afmetingen en onderlinge verhoudingen van diverse onderdelen, met uitzondering van de (hande1s)naam van de onderneming die door de gele bol heen is geschreven, nagenoeg identiek aan die van het Ebo-logo. Bij de vergelijking van alle elementen van het hierboven afgebeelde Asiatico-logo met het hierboven afgebeelde Ebo-logo is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een overeenstemmende totaalindruk, ondanks het verschil in de door de gele bol heen gedrukte (hande1s)naam. Dit betekent dat ook dit Asiatico-logo van Van den Bor BV inbreuk maakt op het auteursrecht van Ebo van den Bor BV op het Ebo-logo. 

Merkenrecht: 4.32. (…) Nu daarnaast Ebo van den Bor BV ook onbetwist heeft gesteld dat zij in Nederland marktleider is op het gebied van oriëntaalse en mediterrane horecaproducten, een grote en gerenommeerde onderneming is en een groot klantenbestand heeft in Nederland en België, is voorshands aannemelijk dat de woordmerken Van den Bor en Ebo van den Bor een voldoende onderscheidend vermogen hebben ter onderscheiding van de waren en diensten (…).

4.35. (…) Ook al zou Van den Bor BV voorgebruiker zijn van het teken Van den Bor als merk, dus ter onderscheiding van soortgelijke waren of diensten, dan nog is er geen sprake van een depot te kwader trouw door Ebo van den Bor BV, omdat thans voldoende vast staat dat Ebo van den Bor BV al vóór Van den Bor BV gebruik maakte van de tekens Van den Bor en Ebo van den Bor ter onderscheiding van haar waren of diensten, als merk dus, en daardoor dus aangemerkt kan worden als "voor-voorgebruiker". Indien de deposant (in casu Ebo van den Bor BV) in verhouding tot de voorgebruiker (in casu Van den Bor BV) als de eerste gebruiker van het merk (de voor-voorgebruiker) kan worden aangemerkt, maakt deze geen misbruik door het merk alsnog te deponeren. In dat geval is er voor de voorgebruiker geen grond om zich te beroepen op aanwezigheid van kwade trouw bij de deposant/voor-voorgebruiker (zie BenGH 25 juni 2004, IER 2004, p. 342, "Winner Taco/El Taco").

Domeinnaam: 4.43. Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat ook het gebruik van de domeinnaam www.vandenbor.eu door Van den Bor BV een inbreuk maakt op de woordmerken van Ebo van den Bor BV, omdat in de domeinnaam het teken Van den Bor is om de website in het economisch verkeer te gebruiken ten einde informatie te verstrekken over de door haar aangeboden soortgelijke oriëntaalse en mediterrane horecaproducten en dus ter onderscheiding van de door haar geleverde waren of diensten. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.41 en 4.42 is overwogen moet worden geoordeeld dat bij het gebruik van deze domeinnaam bij het publiek verwarring kan ontstaan.

4.44. Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat Van den Bor BV in strijd handelt met artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE (…).

Non-concurrentiebeding: 4.46. Allereerst wordt opgemerkt dat Van den Bor BV geen partij is bij het non-concurrentiebeding. Het non-concurrentiebeding betreft een overeenkomst tussen een aantal natuurlijke personen van de familie Van den Bor en Ebo van den Bor BV. Van den Bor BV kan daar niet zonder meer aanspraken aan ontlenen. Afgezien daarvan blijkt uit de tekst van het non-concurrentiebeding niet dat Ebo van den Bor BV na de ommekomst van de driejaarsperiode haar bescherming op grond van het handelsnaamrecht, auteursrecht en merkenrecht heeft prijsgegeven. Enige verwijzing naar deze intellectuele eigendomsrechtenbescherming is niet te vinden in het non-concurrentiebeding. Dat in het non-concurrentiebeding zou moeten worden ingelezen dat Ebo van den Bor BV na de termijn van drie jaar elke bescherming heeft opgegeven, en dus ook de bescherming die haar toekomt op grond van de intellectuele eigendomsrechten, heeft Van den Bor BV niet concreet onderbouwd en is onvoldoende aannemelijk geworden. Bovendien heeft Ebo van den Bor BV ter zitting verklaard dat met het non-concurrentiebeding niet de bedoeling was om afstand te doen van de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, maar dat het juist de bedoeling was gedurende drie jaar een verdergaande bescherming te krijgen dan alleen de bescherming op grond van de intellectuele eigendomsrechten, in de zin dat een algemeen verbod zou gelden voor ondergetekenden voor elk gebruik van de naam Van den Bor in combinatie met bepaalde activiteiten. Van den Bor BV heeft deze uitleg van Ebo van den Bor BV niet gemotiveerd weersproken. Het hiervoor genoemde verweer van Van den Bor BV faalt derhalve.

Lees het vonnis hier.

IEF 9367

Het auteursrecht op modellen

HvJ EU, 27 Januari 2011, zaak C-168/09, Flos SpA tegen Semeraro Casa e Famiglia SpA / Assoluce – Associazione nazionale delle Imprese degli Apparecchi di Illuminazione (prejudiciële vragen Tibunale di Milano, Italië).

Modellenrecht. Modellenrichtlijn. Toepassing van auteursrecht op modellen die al tot publieke domein behoorden kan niet worden uitgesloten door nationale wetgeving.

Oorspronkelijk Italiaanse zaak over het namaken van de beroemde Arco-lamp, een schepping van de gebroeders Castiglioni, is een geschil ontstaan tussen Flos en Semeraro, waarbij eerstgenoemde stelt houdster te zijn van alle vermogensrechten op deze lamp. Overeenkomstig de destijds geldende wetgeving behoorde het model van de Arco-lamp al tot het publieke domein en mocht Semeraro dan ook de Fluida-lamp, een nabootsing van het Arco-model, vervaardigen, uit China importeren en verhandelen. Met de inwerkingtreding van richtlijn 98/71 en de omzetting ervan in de Italiaanse rechtsorde moet volgens Flos toepassing worden gegeven aan het auteursrecht op het Arco-model. Zij verwijt Semeraro derhalve dat deze de Fluida-lamp vervaardigt en verhandelt en vordert bij de Italiaanse rechter een handelsverbod betreffende deze lamp.

Het Hof oordeelt dat artikel 17 van richtlijn 98/71 aldus moet worden uitgelegd dat dit artikel zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die erin voorziet dat modellen die vóór de inwerkingtreding van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn al tot het publieke domein behoorden, niet door het auteursrecht worden beschermd.

On those grounds, the Court (Second Chamber) hereby rules:

1. Article 17 of Directive 98/71/EC of the European Parliament and of the Council of 13 October 1998 on the legal protection of designs must be interpreted as precluding legislation of a Member State which excludes from copyright protection in that Member State designs which were protected by a design right registered in or in respect of a Member State and which entered the public domain before the date of entry into force of that legislation, although they meet all the requirements to be eligible for copyright protection.

2. Article 17 of Directive 98/71 must be interpreted as precluding legislation of a Member State which – either for a substantial period of 10 years or completely – excludes from copyright protection designs which, although they meet all the requirements to be eligible for copyright protection, entered the public domain before the date of entry into force of that legislation, that being the case with regard to any third party who has manufactured or marketed products based on such designs in that State – irrespective of the date on which those acts were performed.

Lees het arrest hier.

IEF 9363

Twee van de vele witte, omstreeks twee meter lange dressoirs

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 januari 2011, HD 200.065.945, Zijlstra B.V. teegn Klotz V.O.F. (met dank aan Arthur Claassen, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Dressoirs. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, IEF 8775).  Het oordeel van de voorzieningrechter dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk staat niet ter discussie in hoger beroep. De grieven richten zich op de slaafse nabootsing en de proceskostenveroordeling. Het hof concludeert dat ook van slaafse nabootsing geen sprake is. “Mogelijk zijn de dressoirs in de ogen van die niet op details kritische consumenten uitwisselbaar, maar verwarring in die zin dat de consumenten die een Klotz dressoir zien, menen met een Zijlstra meubel te maken te hebben is naar het voorlopig oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.”

In incidenteel appel stelt Klotz daarnaast nog dat op het dressoir van Zijlstra (afbeelding boven) helemaal geen auteursrecht zou rusten, teneinde volgende procedures op die grond te voorkomen. Die grief wordt afgewezen als een verkapte verklaring voor recht, die in een kort geding niet kan worden gegeven.

M.b.t. de 1019h proceskosten oordeelt het hof dat het geding in eerste aanleg niet ten onrechte als een ‘eenvoudig kort geding’ is aangemerkt. Nu het hoger beroep geheel ziet op het commune recht baseert het hof de kostenveroordeling in hoger beroep echter geheel op het liquidatietarief.

Slaafse nabootsing: 4.8. Het hof merkt grief 2 aan als de kerngrief. Zijlstra komt onder meer op tegen de redenering van de voorzieningenrechter, waarin besloten zou liggen dat nu er geen sprake is van auteursrechtelijke inbreuk, er ook geen sprake zou (kunnen) zijn van slaafse nabootsing.

4.9. Het hof zal zelfstandig, door vergelijking van de beide dressoirs, bezien of sprake kan zijn van nabootsing, van verwarring, en/of van onnodige verwarring. Indien al die vragen ontkennend worden beantwoord, zowel bezien vanuit het standpunt van detaillisten als bezien vanuit het standpunt van consumenten, dient de conclusie te luiden dat van onrechtmatig handelen in de vorm van slaafse nabootsing geen sprake is.

(…)

4.23. Het hof komt tot de slotsom dat in de aanwezige overeenkomsten, gelet op de verschillen, onvoldoende aanwijzingen zijn gelegen dat bij het ontwerpen van het Klotz dressoir dat van Zijlstra tot voorbeeld zou hebben gediend of dat zou zijn getracht dit - geheel of voor een substantieel deel - na te maken.

(…)

4.27. Een stijl, in dit geval bestaande uit strakke meubels met dikke panelen, kan niet worden gemonopoliseerd. Datzelfde geldt voor de grondvorm, bestaande in een omstreeks twee meter lang, wit dressoir met drie laden in het midden en deurtjes aan weerszijden daarvan, welke drie ongeveer even grote vlakken vormen.

(…)

4.30. Het hof kan niet uitsluiten dat onder de detaillisten de Zijlstra 5023 een eigen plaats in de markt inneemt. Maar gesteld noch gebleken is dat dit ook voor consumenten geldt.

4.3 1. Zou dat anders zijn, dan geldt dat de totaalindruk van het Klotz dressoir zo verschillend is van de totaalindruk van het Zijlstra dressoir, dat niet goed voorstelbaar is dat een kritische consument - als deze zich bewust is van het bestaan van specifieke van Zijlstra afkomstige meubelen (eventueel onder een andere naam) - die geconfronteerd wordt met een Klotz 4687, zal menen met een Zijlstra 5023 van doen te hebben, zelfs indien bij hem slechts een onvolmaakt herinneringsbeeld van die Zijlstra 5023 zou zijn blijven hangen.

4.32. Gelet op de doelgroep en de prijsstelling zal het bij beide dressoirs vaak om niet bijzonder kritische consumenten gaan, die gewoon een "strak': wit dressoir zoeken. Voor die consument zijn zowel de Zijlstra 5023 als de Klotz 4687 slechts twee van de vele witte, omstreeks twee meter lange dressoirs met laden in het midden en deurtjes aan weerszijden daarvan. Mogelijk zijn de dressoirs in de ogen van die niet op details kritische consumenten uitwisselbaar, maar verwarring in die zin dat de consumenten die een Klotz dressoir zien menen met een Zijlstra meubel te maken te hebben is naar het voorlopig oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.

(…)

Auteursrecht: 4.37. (…) Klotz meent namelijk dat aan de Zijlstra 5023 helemaal geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. in de pleitnota in hoger beroep sub 52 stelt Klotz: "Klotz heeft bovendien een duidelijk belang bij het instellen van deze auteursrechtelijke vordering. Zij wil voorkomen dat Zijstra nogmaals één van haar ontwerpen aanvalt met een beroep op het auteursrecht op de Zijlstra 5023 (en daarmee wederom Klotz op kosten jaagt). Het is dus van groot belang voor Klotz dat het hof het vonnis op dat punt vernietigt. "

4.38. Het hof wees er reeds op dat de vorderingen van Zijlstra, voor zover gebaseerd op auteursrecht zijn afgewezen, en dat tegen de afwijzing op die grond geen grieven zijn gericht. Vanuit die optiek bezien valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang Klotz zou hebben bij enige heroverweging op dit onderdeel. Klotz miskent dat het oordeel van de voorzieningenrechter uitdrukkelijk een voorlopig oordeel was. De aangevallen passages dragen bovendien de beslissing niet; strikt genomen waren zij overbodig (behalve om de leesbaarheid van de rest van de overweging te verhogen). De hiervoor aangehaalde passage uit de pleitnota lijkt erop te wijzen dat Klotz in feite een verklaring voor recht verlangt dat aan de Zijlstra 5023 geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. in een kort geding kan zo'n verklaring voor recht niet worden gegeven. Trouwens: Klotz maakt weliswaar gewag van "het instellen van deze auteursrechtelijke vordering", maar  hij hééft helemaal geen auteursrechtelijke vordering ingesteld en zou dat bovendien in hoger beroep ook niet voor het eerst kunnen doen. 

(…)

Proceskosten: 4.40. (…) Het ging om een betrekkelijk standaardmatig kort geding, waarbij twee objecten aan de orde waren waarbij enerzijds gesteld en anderzijds betwist werd dat met het aangevallen object auteursrechtinbreuk werd gemaakt c.q. slaafs werd nagebootst. Zowel feitelijk als juridisch ging het om een overzichtelijke kwestie.

4.41. in hoger beroep is de zaak geheel op basis van het commune recht (art. 6:162 BW) beoordeeld. De omstandigheid dat Klotz -tevergeefs -met grief 1 in het incidenteel appel getracht heeft auteursrechtelijke aspecten ook in hoger beroep aan de orde te stellen brengt niet mede dat nu de ten faveure van Zijlstra uit te spreken kostenveroordeling van Klotz gebaseerd zou moeten worden op art. 1019h Rv., daar het hof aan een auteursrechtelijke beoordeling niet is toegekomen. In hoger beroep zal het hof de kostenveroordeling dus geheel baseren op het liquidatietarief.

Lees het arrest hier.

IEF 9358

Van makerschap tot auteursrechthebbende

Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 januari 2011, HA ZA 08-1020, Inspirion GmbH c.s. teegn Pokonobe Associates, Hasbro & MB International

Auteursrecht. Spellen. Tussenvonnis. Eiser vordert een verklaring voor recht dat het door haar op de markt gebrachte spel Wackelturm geen inbreuk maakt op gedaagdes auteursrecht m.b.t. het in welingelichte IE-kringen niet onbekende spel Jenga. Beide spellen betreffen het bouwen van een blokkentoren, waarbij diegene de winnaar is die het laatste blok bovenop de toren legt zonder dat deze omvalt. In reconventie vordert gedaagd een inbreukverbod. De rechtbank houdt de zaak aan, nu er enige onduidelijkheid lijkt te zijn over de ‘keten van  makerschap tot auteursrechthebbende.’

4.6. Gelet op een en ander ziet de rechtbank aanleiding om, met gebruikmaking van de haar in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid, Pokonobe c.s. te bevelen de navolgende bescheiden over te leggen:
1. volledige akte(s) van overdracht tussen Scott en Grebler van 22 oktober 1985;
2. volledige akte(s) van overdracht tussen Grebler en Pokonobe van gelijke datum, desgewenst met zwartmaking van die passages die naar de mening van Pokonobe c.s. vertrouwelijk zijn, met toelichting welke rechten en bevoegdheden door Scott aan Grebler en vervolgens door Grebler aan Pokonobe zijn overgedragen.

4.7. Daarnaast beveelt de rechtbank Pokonobe c.s., eveneens op de voet van artikel 22 Rv, haar stellingen ten aanzien van de volgende punten toe te lichten:
1. het verweer dat de verklaring van Scott vraagtekens oproept over de vraag wie de maker is van het gestelde auteursrechtelijk beschermde werk alsook op welk werk dat auteursrecht nu precies rust (paragrafen 8 t/m 16, 23 t/m 24 en 38 antwoord-akte Inspirion c.s.);
2. het verweer dat de rechtsgeldige overdracht bij akte niet is aangetoond (paragrafen 17 t/m 21, 27, 30 t/m 33 en 47 antwoord-akte van Inspirion c.s.).

Lees het vonnis hier.

IEF 9355

Geen vertoningsvergunning

Vzr. Rechtbank Alkmaar,  20 januari 2011, KG ZA 10-421 & KG ZA 10-438, Stichting Videma tegen Hotel Café Restaurant De Boei B.V. en Hotel Zuiderduin B.V. c.s. (met dank aan Daan van Eek, Höcker Advocaten).

Auteursrecht. Groepstelevisierechten. Belangenorganisatie Vidama stelt dat de televisieprogramma’s van de bij haar aangesloten rechthebbenden (o.a. Nederlandse publieke en comemrciele omroepen) in de hotels van gedaagden onrechtmatig openbaar worden gemaakt, nu gedaagden niet beschikken over een Videma-licentie.

Inbreuk aangenomen, onder verwijzing naar HvJ EU Divani. Geen twijfel in kort geding over bevoegdheid Videma. Geen vergoeding via kabelexploitant (Ziggo): de kabelexploitant heeft onder kabelmodelovereenkomst namelijk geen bevoegdheid om sublicenties te verstrekken. Excessiviteit tarieven onvoldoende onderbouwd.

3.6 (…) Naar oordeel van de voorzieningenrechter maakt een hotelhouder, die televisietoestellen installeert op de kamers van zijn hotel en deze toestellen verbindt (door middel van het doortrekken van de kabel) met de (centrale) kabelaansluiting van zijn hotel zich schuldig aan een zogeheten secundaire openbaarmaking, waarvan de toestemming is voorbehouden aan de auteursrechthebbende(n). De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in het hiervoor onder 3.5 genoemde “Divani” arrest.

 3.7 (…) Tegenover de gemotiveerde stellingen van Videma dat Multikabel (thans Ziggo) vanaf 1 januari 2007 de kabelmodelovereenkomst hanteert, waarin staat vermeld dat de kabelexploitant geen bevoegdheid heeft om sublicenties te verstrekken, de diensten geleverd worden tot de aansluiting en de klant geen signalen aan derden mag doorgeven, heeft De Boei haar stelling dat zij reeds via het tarief van Multikabel (Ziggo) voor de auteursrechten (de secundaire openbaarmaking) betaalt, onvoldoende onderbouwd. De brief van Multikabel geeft er geen blijk van dat er reeds aan Multikabel is betaald, nog daargelaten dat de vordering van Videma ziet op de jaren 2008 - 2010 en de brief van Multikabel geen betrekking heeft op die periode.

3.10 (…) De voorzieningenrechter heeft in dit geding geen aanwijzingen om eraan te twijfelen dat in een eventuele bodemprocedure Videma bij aanhoudende betwisting door De Boei en Zuiderduin zal slagen in dat bewijs. (…) Daarbij acht de voorzieningenrechter het uit praktisch oogpunt ook niet doenlijk om in liet kader van dit kort geding de hele map met contracten te overleggen. Zoals overwogen, gaat liet in kort geding om de vraag of het aannemelijk is of Videina gemandateerd is om tegen De Boei en Zuiderduin op te treden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zulks liet geval is.

3.12. Vaststaat dat De Boei en Zuiderduin geen vertoningsvergunning hebben voor liet openbaar maken in hun hotelkamers en lobby's in de hotels van de televisieprogramina's die worden uitgezonden op de zenders waarvoor Videina bevoegd is de licenties te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat op de uitgezonden tv-programma's auteursrechten rusten. Nu De Boei en Zuiderduin zonder toestemming van de rechthebbende(n) de tv-programma's openbaar maken (doorgeven in hun hotels), maken zij dan ook inbreuk op die rechten. In zoverre ligt het door Videma gevraagde verbod tot openbaarmaking voor toewijzing gereed.

3.12. Vaststaat dat De Boei en Zuiderduin geen vertoningsvergunning hebben voor liet openbaar maken in hun hotelkamers en lobby's in de hotels van de televisieprogramma's die worden uitgezonden op de zenders waarvoor Videma bevoegd is de licenties te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat op de uitgezonden tv-programma's auteursrechten rusten. Nu De Boei en Zuiderduin zonder toestemming van de rechthebbende(n) de tv-programma's openbaar maken (doorgeven in hun hotels), maken zij dan ook inbreuk op die rechten. In zoverre ligt het door Videma gevraagde verbod tot openbaarmaking voor toewijzing gereed. 

3.19. (…) Van een door tv- en filmproducenten onderling afgesproken tarief is geen sprake zodat er ook geen aanleiding is om de door De Boei en Zuiderduin gestelde beperking op mededingingsrechtelijk gebied aan te nemen. Dat geldt ook voor de stelling dat het door Videma gehanteerde tarief excessief zou zijn. Nog daargelaten dat Videma de door De Boei en Zuiderduin gestelde berekening van het tarief in Duitsland en Spanje gemotiveerd heeft betwist, kunnen de door De Boei en Zuiderduin aangehaalde voorbeelden van enkel Duitsland en Spanje geenszins de conclusie rechtvaardigen dat het in Nederland gehanteerde tarief afwijkt van de tarieven die in de EU-lidstaten worden gehanteerd. De stelling van De Boei en Zuiderduin over de gestelde excessieve prijs is dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook is niet gebleken dat er over het door Videma sinds 2008 gehanteerde tarief een klacht is ingediend bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

Lees het vonnis hier.

IEF 9354

Munten en schijven

Vzr. Rechtbank Roermond, 20 januari 2011, KG ZA 10-252, Allround Company Support V.O.F. (Mi Moneda) c.s. tegen Dutch Jewelz B.V. & Dutch Designz B.V.  (met dank aan Muriel van den Hazenkamp, Aries Advocaten).

Auteursrecht. Oneerlijke handels praktijken. Slaafse nabootsing. Sierraden. Verwijzing naar eerder vonnis treft geen doel nu de gedaagde partij in die zaak nauwelijks inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Geen auteursrecht (geen creatieve keuzes). Oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen of kleine zelfstandigen vallen buiten het bereik van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Alleen slaafse nabootsing t.a.v. de verwisselbare munten en schijven van de hangers.

Eerder vonnis: 4.9. De voorzieningenrechter overweegt dat zij het met Dutch Jewelz c.s. eens is dat het oordeel van de rechtbank Amsterdam omtrent de inbreuk op het auteursecht van Mi Moneda in deze zaak niet leidend kan zijn, omdat de gedaagde partij, Kannai Amsterdam B.V., in die zaak nauwelijks inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zo blijkt onder meer uit rechtsoverweging 2.4. van het vonnis, waarin staat dat Kannai niet ontkent dat zij (mogelijk) een inbreuk heeft gepleegd op een auteursrecht, alsmede het feit dat de voorzieningenrechter Amsterdam meerdere malen aangeeft dat haar oordeel is gebaseerd op de stellingen van Mi Moneda, waartegen Kannai geen verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft in die zaak derhalve met name de stellingen van Mi Moneda als vaststaand aangenomen, waaruit vervolgens een oordeel is gevloeid In deze zaak heeft Dutch Jewelz c.s. echter uitgebreid verweer gevoerd.

Auteursrecht: 4.10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Mi Moneda - gelet op het uitgebreide verweer van Dutch Jewelz c.s. - niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van creatieve keuzes op gebied van materiaalgebruik, maatvoering, ornamentering en het kliksysteem, die in het geheel niet technisch noodzakelijk zijn Weliswaar heeft Mi Moneda aangevoerd dat zij door middel van haar proefmodellen kan aantonen dat er meerdere creatieve keuzemogelijkheden zijn, doch zij heeft deze stelling niet (nader) onderbouwd en in deze procedure is geen plaats voor nadere bewijsvoering. De voorzieningenrechter is dan ook voorlopig van oordeel dat zowel ten aanzien van de hangers, als ten aanzien van de munten en schijven, geen sprake is van auteursrechtelijke bescherming waar Dutch Jewelz C.S. een inbreuk op heeft gemaakt.

Slaafse nabootsing: 4.13. Ten aanzien van de hangers is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de versiering van de cirkelvormige rand en de vormgeving van de verbinding aan een van de twee delen van de hanger zodanig verschillend zijn met die van Mi Moneda dat geen sprake is van slaafse nabootsing. Ten aanzien van de verwisselbare munten en schijven is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten aanzien van een deel van de sieradenlijn Quoins wel sprake is van slaafse nabootsing. De verwisselbare munten en schijven die Mi Moneda van Dutch Jewelz c.s. heeft meegenomen en ter zitting heeft getoond, zijn exact hetzelfde als die vanMi Moneda. zowel qua kleur als qua afbeelding. Daardoor is de kans op verwarring bij de consument naar het oordeel van de voorzieningenrechter erg groot. Nu niet is gesteld of gebleken dat de munten en schijven van Dutch Jewelz c.s. eerder op de mark waren dan die van Mi Moneda is een deel van de vorderingen van eiseres sub 2 met inachtneming van het onderstaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel toewijsbaar. Echter, de ter zitting getoonde munten en schijven zijn door Mi Moneda niet nader vastgelegd, omschreven of aangeduid, terwijl tijdens de zitting is gebleken dat de sieradenlijn Quoins ook tal van munten en schijven betreft die niet identiek danwel gelijkend zijn aan die van Mi Moneda. Derhalve kan de voorzieningenrechter ten aanzien van het toewijsbare deel van de vordering alleen afgaan op de ter zitting getoonde munten - die eveneens zijn afgebeeld op de ingebrachte producties. De vordering wordt mitsdien toegewezen voor zover het de munten en schijven betreft die zijn afgebeeld in respectievelijk productie 7 en 18 hij de dagvaarding, en voor zover het gaat om de munten met de door Mi Moneda omschreven afbeelding:  
- Buddha
- Diamond Disk
- Gaudi (eenkleurig)
- Da Vinci 
Ten aanzien van de overige munten zoals afgebeeld in productie 7, zijnde derhalve de munten met afbeelding van respectievelijk een ster, een Romeins hoofd, een scarabee en een olifant zal de vordering derhalve worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9351

Bericht voor de reizigers

Staatscourant, nr. 21380, 2010. Bijlage bij de Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen enz. per 1 januari 2011. 

In- door- of uitvoer door reizgers
 
 337 lid 1 WvSr
 
a
– 1 t/m 3 horloges   cat. 8: uitsluitend maatregel
b
– 4 t/m 10 horloges
250 ma
c
– 11 t/m 20 horloges
370 ma
d
– 21 t/m 50 horloges
600 ma
e
– 51 t/m 100 horloges
1100ma
f
– 101 t/m 150 horloges
1400ma
g
– 151 t/m 200 horloges
1500ma
h
– meer dan 200 horloges  cat 8: ma + dagvaarden
 
 
 
a
– 1 t/m 500 ml parfum   cat. 8: uitsluitend maatregel
b
– 501 t/m 1000 ml parfum
250 ma
c
– 1001 t/m 1500 ml parfum
500 ma
d
– 1501 t/m 5000 ml parfum
1000ma
e
– 5001 t/m 15000 ml parfum
1400ma
f
– meer dan 15000 ml parfum   cat 8: ma + dagvaarden
 
 
 
 
Inbreukmakende producten (geen auteursrecht)
 
a
– 1 t/m 50 stuks  cat. 8: uitsluitend maatregel
b
– 51 t/m 100 stuks
450 ma
c
– 101 t/m 200 stuks
800 ma
d
– 201 t/m 300 stuks
1100ma
e
– 301 t/m 500 stuks
1300ma
f
– 501 t/m 800 stuks
2100ma

Lees de richtlijn hier en de gehele bijlage hier (ook snelheidsoverschrijdingen en bumperkleven).

IEF 9349

Kabinet: discussie starten over een uitzondering voor fair use

Kamerstuk 21501-34 nr. 155  Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, Verslag van een schriftelijk overleg.

Auteursrecht. D66:  (…) In de kabinetsreactie op het Groenboek Creatieve Industrie staat dat «Nederland in EU-verband een discussie wil starten over de mogelijkheden om een open en flexibele norm als «fair use» voor user generated content te introduceren» Zij vragen of de minister uiteen kan zetten waar en wanneer het kabinet deze discussie gaat entameren en zij ontvangen graag een toelichting op dit punt. De leden van de CDA-fractie zien gaarne de uitwerking van de plannen op het terrein van auteursrecht tegemoet en digitalisering tegemoet.

(…) De minister antwoordt hierop, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat het voor het kabinet van belang is dat het auteursrecht goed aansluit bij nieuwe technologische ontwikkelingen en dat het geen onnodige belemmeringen opwerpt voor de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen op internet. Het kabinet steunt daarom het voornemen van de Europese Commissie in de digitale agenda om te komen met een richtlijn die het functioneren van het collectief beheer verbetert en pan-Europese licenties bevordert. Bij dit laatste is het behoud van culturele diversiteit een belangrijk aandachtspunt. Ook steunt het kabinet het voornemen voor een richtlijn die de problematiek van de verweesde werken aanpakt, als die de uitvoering van grote digitaliseringsprojecten bevordert. Tenslotte wil het kabinet een discussie starten over een uitzondering voor fair use. Daar waar nieuwe initiatieven op het terrein van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten worden gestart, is het voor het kabinet van belang dat goed wordt onderzocht waar precies de problemen liggen en waar oplossingen op Europees niveau een meerwaarde kunnen hebben.

(…) dat Nederland graag in het door de Commissie aangekondigde Groenboek over de kansen en uitdaging rond de online distributie een discussie gestart zou zien over het opnemen van een «fair use»-uitzondering in de Richtlijn Auteursrecht. Zij geeft aan dat dit groenboek in de Digitale Agenda aangekondigd is voor eind 2010, maar naar verwachting pas in de eerste helft van 2011 verschijnt. De snelle technologische ontwikkelingen hebben consumenten in staat gesteld om op eenvoudige wijze creatieve ideeën te produceren, te publiceren en uit te wisselen: zogenaamde niet-commerciële user-created content. Dit zet de bestaande, limitatieve lijst van uitzonderingen in de richtlijn auteursrecht steeds meer onder druk. Een «fair use»-uitzondering zou meer flexibiliteit brengen in de manier waarop het auteursrecht kan omgaan met de snelle technologische veranderingen op het internet.

Lees het gehele kamerstuk hier.

IEF 9348

Bij gezamenlijk genomen akte

Gerechtshof Amsterdam. 18 januari 2011, 200.061.517/01 KG, Elcee-Haly B.V. tegen Deco World (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten)

Auteursrecht. Merktekens. Souvenirartikelen. Op verzoek van beide partijen vernietigt het hof  het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Haarlem, 25 februari 2010, IEF 8622).

Ter verduidelijking bericht de advocaat van Elcee-Haly, op verzoek: “Partijen hebben ter zitting (pleidooi) een mogelijke minnelijke regeling besproken waarvan onderdeel diende te zijn de vernietiging van het eerder door de Voorzieningenrechter gewezen vonnis, nu op grond van dat vonnis (volgens eiseres) mogelijk een onjuiste indruk in de markt zou kunnen blijven bestaan, in het bijzonder m.b.t. de auteursrechten positie van eiseres. Ín dat verband kon de regeling niet enkel bij proces verbaal worden vastgelegd. Het Hof heeft zich bereid getoond arrest te wijzen conform een nader door partijen gezamenlijk in het geding gebrachte akte, waarin onder meer de vernietiging van het kort geding vonnis is gevorderd. Indien het Hof deze medewerking niet verleend zou hebben dan had de betreffende minnelijke regeling niet tot stand kunnen komen,  waardoor partijen alsnog gedwongen zouden zijn voort te procederen.”

 “ (…) Elcee-Haly heeft vervolgens bij gezamenlijk met Deco World c.s, genomen akte haar eis gewijzigd. Deco World c.s. hebben bij genoemde akte te kennen gegeven tegen de gewijzigde eis van Elcee-Baly geen verweer te voeren en hun eerder gevoerd verweer tegen, kort gezegd, de rechten van Elcee-Haly met betrekking tot de tekening afgebeeld op producties 4 en 28 van Elcae-HaLy (hierna: de Afbeelding) in te trekken (zij het onder handhaving van hun stelling dat zij geen voorwerpen voorzien van de Afbeelding in het verkeer gebracht, verkocht of anderszins verhandeld hebben) .

(…) Deco World c.s. hebben in de reeds genoemde akte te kennen gegeven de rechten, waaronder begrepen de auteursrechten, van Elcee-Haly op de Afbeelding te erkennen en geen verweer meer te voeren tegen de gewijzigde eis zoals in die akte geformuleerd. Het hof ziet hierin aanleiding om de vordering van Elcee-Haly zoals bij akte gewijzigd alsnog toe te wijzen op de hierna te vermelden wijze. De dwangsom zal daarbij worden gemaximeerd.

Dit brengt mee dat het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd. De kosten van het geding in beide instanties zullen - overeenkomstig het gezamenlijk verzoek van partijn en - worden gecompenseerd.

Lees het arrest hier.

IEF 9345

In direct en functioneel verband

Rechtbank Amsterdam,.29 december 2010, HA ZA 10-1160, P tegen het Parool c.s. (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan)

Auteursrecht. Portretrecht. Eiser P. maakt op grond van het porterrecht bezwaar tegen de publicatie in het Parool van een portretfoto van eiser. De driekoloms foto betreft een still uit een aan eiser gewijde aflevering uit NPS-serie‘Vrije Radicalen, waarin eisers criminele verleden aan bod kwam. Enige tijd na de uitzending is hij opgepakt voor het neersteken van 3 hulpverleensters (waarvan 1 is overleden) en is inmiddels veroordeeld tot 16 jaar cel.

De vorderingen worden afgewezen. Het Parool mocht verdachte herkenbaar afbeelden. “De foto van P. die daarbij is gepubliceerd staat in direct en functioneel verband tot de inhoud van het artikel.” en “Door zijn medewerking te verlenen aan de vervaardiging van de NPS-documentaire heeft P. zelf toe bijgedragen dat hij werd blootgesteld aan aandacht in verband met zijn betrokkenheid bij het geweldsmisdrijf in het opvanghuis van Spirit.

4.5. De beschrijving - in woord en beeld - in het artikel van de persoon P. aan de hand van informatie uit de NPS-documentaire vindt op betrekkelijk zakelijke wijze plaats. Dat die beschrijving een beeld schetst dat feitelijk onjuist is, is niet door P gesteld en is verder ook niet gebleken. Die beschrijving is voor het publiek relevant omdat daarmee verband gelegd wordt tussen de persoon P, zijn persoonlijke omstandigheden en achtergronden zoals die naar voren komen uit de NPS-documentaire enerzijds en de aard en ernst van het geweldsmisdrijf waarvan hij verdacht werd anderzijds. De foto van P. die daarbij is gepubliceerd staat in direct en functioneel verband tot de inhoud van het artikel. In het artikel wordt immers beschreven dat P. in de NPS documentaire heeft verteld dat hij het grote litteken op zijn gezicht heeft opgelopen bij een vechtpartij met dertig jongens waarbij hij het voor een vriend opnam. De foto van het gezicht van P., die afkomstig is uit de NPS-documentaire en waarop dat litteken zichtbaar is, is blijkens het onderschrift bij de foto bedoeld als illustratie van die passage in het artikel.

4.6. Bij beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de publicatie van de foto door Het Parool is verder van belang dat de informatie in het artikel over P. en de daarbij gepubliceerde foto van zijn gezicht reeds waren geopenbaard omdat P. zelf medewerking heeft verleend aan de vervaardiging van de op televisie uitgezonden NPS-documentaire waarvan Het Parool melding maakte en waarop zij zich in het artikel baseerde. De informatie en het portret waren ten tijde van de publicatie in Het Parool middels de website uitzendinggemsit.nl nog toegankelijk voor het publiek. Door zijn medewerking te verlenen aan de vervaardiging van de NPS-documentaire heeft P. zelf toe bijgedragen dat hij werd blootgesteld aan aandacht in verband met zijn betrokkenheid bij het geweldsmisdrijf in het opvanghuis van Spirit.

4.7. Op zichzelf genomen is juist dat Het Parool met liet artikel informatie heeft gepubliceerd die de persoonlijke levenssfeer van P. betreft. het artikel omvat mede een beeltenis van het gezicht van P. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de achtergrond, inhoud en totstandkoming van het artikel in Het Parool en de rol die de foto bij dat artikel vervult, is geen plaats voor het oordeel dat Het Parool onrechtmatig jegens P. heeft gehandeld door zonder toestemming van P. tot openbaarmaking van die foto bij het artikel over te gaan. Het belang van P dat hij in detentie niet via de door Het Parool gepubliceerde foto in verband gebracht kan worden met het geweldsmisdrijf legt daar tegenover onvoldoende gewicht in de schaal om zich tegen de openbaarmaking van die foto door Het Parool te verzetten. De vorderingen van P zijn niet toewijsbaar.

Lees het vonnis hier of via KVdL's  Mediareport.nl.