Alle rechtspraak  

IEF 11864

Geen bescherming op segmenten van de bloemborstel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 4 oktober 2012 zaaknr. 428297 / KG ZA 12-1079 (International Brush Company B.V. tegen Koti Industrieel en technisch borstelwerk B.V) 

Uitspraak ingezonden door Matthijs Marell en Lars Huisman, Bird&Bird.

Uitwerking van IEF 11829. Inbreuk gemeenschapsmodel. IBC claimt auteursrechten en ingeschreven en niet-ingeschreven modelrechten. IBC vordert rectificatie en recall. Vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Modelrechtelijke grondslag
4.6. De gestelde inbreuk op de modellen 1 en 2 (vgl. 2.2. en 2.3.) wordt afgewezen. Deze modelinschrijvingen immers zien, zoals Koti c.s. terecht heeft betoogd, op (complete)borstelplaten waar de plukken rechtstreeks met de borstelplaat zijn verbonden; het gebruik van afzonderlijke segmenten wordt door deze inschrijvingen niet beschermd. Nu IBC ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de vorderingen zich slechts richten tegen de verhandeling door Koti c.s. van afzonderlijke segmenten, en niet ook tegen borstelplaten waarbij de plukken rechtstreeks zijn bevestigd aan een plaat met zes inkepingen/ uitstulpingen, waarvan Koti c.s. overigens betwist dat zij die verhandelt, strandt het inbreukbetoog reeds omdat naar voorlopig oordeel niet gezegd kan worden dat de segmenten van Koti c.s. bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan de ingeschreven modellen.

Auteursrechtelijke grondslag
4.13. Langs dezelfde lijn als ten aanzien van de gemeenschapsmodellen is overwogen, strandt ook het beroep op het auteursrecht voor zover het de vormgeving van de segmenten van de bloemborstel betreft. Ook hier geldt dat de halve-maanvormige positionering van de plukken en de uitsparingen vanwege de technische bepaaldheid niet kunnen worden aangemerkt als beschermde trekken en bij de beoordeling van de totaalindruk buiten beschouwing dienen te blijven. Voor zover IBC zich beroept op het auteursrecht op de ontwerptekeningen (productie 8 IBC), slaagt het niet omdat die tekeningen zien op de vormgeving van de borstelplaat an sich, en niet kan worden ingezien (en ook overigens niet is toegelicht) dat en waarom Koti c.s. met de door haar verhandelde segmenten in dat verband een voorbehouden openbaarmakings- of verveelvoudigingshandeling zou verrichten.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af;

IEF 11863

Grenspost (Arrest HR)

HR 12 oktober 2012, LJN BW8301 (Stichting De Thuiskopie tegen Opus Supplies Deutschland GmbH)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Thuiskopie. Niet-doorberekenen van billijke vergoeding was een keuze van Opus. Leveringsvoorwaarden waarin klantverhouding als importeur werd bestempeld, maakt de billijke vergoeding oninbaar. Over de uitleg van art. 16c Auteurswet, de procedure voortgezet na het tussenarrest van de Hoge Raad van 20 november 2009 (IEF 8367) en na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (IEF 9791) en de conclusie A-G (IEF 11412). De Hoge Raad vernietigt het arrest van 12 juli 2007 (IEF 4391) en verwijst naar Hof Amsterdam.

Een Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. De vraag is wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt.

2.4 (...) In het licht van de in het tussenarrest vastgestelde feiten, zoals herhaald en samengevat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18, en in aanmerking genomen

(i) dat, zoals in het tussenarrest al is overwogen, indien de koper/consument voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw als importeur heeft te gelden op de grond dat hij ingevolge de leveringsvoorwaarden van de verkoper in de rechtsverhouding tussen partijen als zodanig is aangemerkt, zulks zou leiden tot de situatie dat de billijke vergoeding in feite oninbaar zou zijn en daarmee sprake is van het "onmogelijk" zijn als bedoeld aan het slot van het tweede antwoord van het HvJEU,
(ii) dat in de door het hof vastgestelde feiten besloten ligt dat op het grondgebied van Nederland het nadeel ontstaat dat auteurs van auteursrechtelijk beschermde werken lijden als gevolg van reproduceren, bedoeld in art. 16c lid 1 Aw, van zulke werken op de informatiedrager door de in Nederland wonende kopers daarvan, en
(iii) dat Opus GmbH over de mogelijkheid beschikt het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen in de door de kopers betaalde prijs voor de informatiedragers,

moet worden geoordeeld dat Opus GmbH in de zin van art. 16c lid 2 Aw als importeur van de informatiedragers in Nederland heeft te gelden en dus de in deze bepaling bedoelde billijke vergoeding is verschuldigd.

2.5. Daaraan doet niet af dat Opus GmbH geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen aan de kopers van de informatiedragers. Dit berust op een door Opus GmbH gemaakte keuze waarvan de gevolgen voor haar rekening komen.

2.6. Gelet op het antwoord dat het HvJEU heeft gegeven op de tweede door de Hoge Raad gestelde vraag van uitleg staat aan de hiervoor in 2.4 aan art. 16c lid 2 Aw gegeven uitleg voor het onderhavige geval, evenmin in de weg dat Opus GmbH een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon is.

Lees de grosse nr. 07/13259, LJN BW8301.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Thuiskopievergoeding kan worden geheven van buitenlandse verkoper van informatiedragers)
Internetrechtspraak (Hoge Raad 12 oktober 2012 (in buitenland gevestigde importeur))

IEF 11860

Ongewijzigd herdrukken van de werken

Rechtbank Amsterdam 5 september 2012, LJN BX9808 (A tegen Emryss en B)

Royalty's en opschortingsrecht. Beroep op auteursrecht tegen ongewijzigde herdruk niet geslaagd.

In navolging van IEF 10164 & IEF 11774. Geschil tussen een auteur en uitgever. [A] schrijft boeken op het gebied van homeopathie. Emryss is uitgever en heeft de werken van [A] uitgegeven. Zij hebben een standaardcontract waarin exclusiviteit voor uitgeven in Engelse taal overeen is gekomen.

De uitgever heeft betaling van de royalty's opgeschort, omdat de auteur een boek bij een andere uitgeverij heeft laten verschijnen. De auteur heeft daarop alle overeenkomsten met de uitgever ontbonden. De uitgever verzet zich tegen de ontbinding en moet nu bewijzen dat met de auteur is overeengekomen dat het boek door de uitgever zou worden uitgegeven. Verder is beslist dat de auteur dwangsommen is verbeurd en dat een door de uitgever uitgegeven herdruk niet verboden zal worden.

In citaten:

royalty’s
6.10.  Het verweer dat deze tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt verwerpt de rechtbank. Onvoldoende weersproken is immers dat de royalty’s van zijn werken een belangrijke inkomensbron voor [A] vormen. Indien onder die omstandigheden de uitgever bewust en zonder rechtvaardiging betaling van de per kwartaal verschuldigde bedragen twee maanden achterhoudt, rechtvaardigt dat, naar het oordeel van de rechtbank, de ontbinding van de overeenkomsten, ook als – zoals in dit geval – partijen reeds lange tijd met elkaar zaken doen.

opschortingsrecht
6.14.  Voor de vraag of Emryss een beroep kan doen op een opschortingsrecht dient eerst te worden beoordeeld of er tussen [A] en Emryss c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [A] gehouden was het werk Plants uit te doen geven door Emryss. Emryss c.s. verwijst ter onderbouwing van haar stelling over het bestaan van een overeenkomst naar haar promotiemateriaal, maar daaruit volgt niet dat Emryss c.s. en [A] overeenstemming hadden over de uitgave van Plants en ook niet – zonder meer – dat Emryss c.s. daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Emryss c.s. draagt op dit punt de bewijslast en de rechtbank zal Emryss c.s. opdragen het bewijs van deze stelling te leveren. De rechtbank overweegt reeds thans als volgt.

6.15.  Indien Emryss c.s. slaagt in het bewijs van haar stelling en zij recht heeft op een schadevergoeding, kan zij zich – in beginsel – op opschorting beroepen. Het niet betalen van de royalty’s levert in dat geval geen tekortkoming op en [A] kan dan de ontbinding van alle overeenkomsten daarop niet baseren. In dat geval dient de rechtbank – per overeenkomst – nog te beslissen over de andere gronden voor de ontbinding (per verschillende data) en de opzegging zoals [A] die aanvoert.

Indien Emryss c.s. niet slaagt in het bewijs, volgt daaruit dat zij geen recht heeft op schadevergoeding uit hoofde van het feit dat [A] Plants door een andere uitgeverij heeft laten uitgeven. In dat geval is de ontbinding van de overeenkomsten tussen [A] en Emryss c.s. per 30 maart 2010 gerechtvaardigd. De verdere stellingen die [A] ten grondslag heeft gelegd aan de ontbinding behoeven dan geen behandeling.

overige gestelde tekortkomingen
6.16.  Naast het niet tijdig betalen van de royalty’s beroept [A] zich ook op andere tekortkomingen van Emryss c.s. (zie onder 6.5). Met betrekking tot het niet verstrekken van de statements oordeelt de rechtbank als volgt. De statements stellen [A] in staat om de juistheid van de betaalde royalty’s te controleren. Hoewel het verstrekken van deze statements samenhangt met de betaling van de verschuldigde royalty’s, gaat het hier niet om dezelfde verplichting. Het niet verstrekken van de statements acht de rechtbank ook niet op één lijn te stellen met het niet betalen van royalty’s. Gelet op de aard van de overeenkomst (langlopende licentieverleningen in het kader van de uitgave van meerdere boeken) en de omstandigheid dat het contract (artikel 12) voorziet in controle van de boeken van Emryss c.s. door een door [A] aan te wijzen registeraccountant, is de rechtbank met Emryss c.s. van oordeel dat het tekortschieten van Emryss c.s. op dit punt de ontbinding van alle overeenkomsten tussen partijen niet rechtvaardigt.

6.17.  De stelling van [A], dat Emryss c.s. als uitgever niet voldoende inspanningen heeft verricht om de verkoop van de werken van [A] te bevorderen, is onvoldoende onderbouwd: [A] stelt slechts dat uit de stukken niet blijkt dat er promotiekosten zijn gemaakt. Emryss c.s. betwist dit gemotiveerd en voert aan dat er seminars zijn bezocht in Duitsland en Australië om de boeken te promoten, lezingen zijn gegeven over de werken van [A] en signeersessies zijn georganiseerd. Dat er in de door [A] bedoelde, volgens Emryss c.s. in het kader van schikkingonder¬handelingen opgestelde stukken, geen promotiekosten zijn opgenomen, betekent niet dat er geen promotiekosten zijn gemaakt. Tegenover die gemotiveerde betwisting is door [A] te weinig aangevoerd. Derhalve is niet komen vast te staan dat Emryss c.s. op dit punt tekortgeschoten is.

6.18.  De rechtbank is van oordeel dat de verwijten die [A] Emryss c.s. maakt met betrekking tot de elektronische uitgaven en de verlaging van royalty’s niet zonder meer zien op alle overeenkomsten tussen partijen: in beginsel leveren de verwijten die [A] Emryss c.s. maakt slechts een tekortkoming op in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de titels die, volgens [A] zonder toestemming, in elektronische vorm zijn uitgegeven, althans waarvan het royalty percentage ten onrechte zou zijn verlaagd.

6.19.  De rechtbank zal op dit geschilpunt nader ingaan indien vast komt te staan dat Emryss c.s. zich terecht op een opschortingsrecht heeft beroepen en derhalve niet – voor alle overeenkomsten – in verzuim is geraakt met betrekking tot de betaling van de royalty’s.

6.20.  De overige vorderingen in conventie hangen evenals de vorderingen 1, 2, 3, 4, 8 en 11 in reconventie nauw samen met de vraag of de overeenkomsten tussen partijen rechtsgeldig zijn geëindigd, reden waarom de rechtbank de beoordeling daarvan zal aanhouden tot na bewijslevering.

in het incident
6.34. In het incident vordert [A] – kort gezegd – te bepalen dat Emryss iedere inbreuk op zijn auteursrechten dient te staken en dat het Emryss c.s. verboden wordt om ongewijzigde herdrukken van de werken Concordant Materia Medica (hierna: CMM) en The New Synoptic One (hierna: TNSO) uit te geven

6.35. Emryss is – nadat [A] hem had medegedeeld dat hij ingrijpende wijzigingen wenste en niet wilde onderhandelen over een aanvullende of gewijzigde overeenkomst – overgegaan tot ongewijzigde herdrukken van CMM en TNSO. [A] vordert – op grond van zijn auteursrecht – een verbod daarvan. De rechtbank overweegt als volgt. Van een formele beëindiging van de overeenkomst conform artikel 15 lid 1 sub c is het niet gekomen. Emryss c.s. beroept zich op haar bevoegdheid om een herdruk uit te geven, zoals geformuleerd in artikel 13 lid 1 van het contract. Deze bepaling is echter geclausuleerd in het tweede lid. Het contract luidt immers als volgt: “Indien de door de auteur gewenste herziening tot ingrijpende veranderingen in inhoud, aard, omvang, indeling, vorm of prijs van het werk zal leiden, zal de auteur, alvorens tot herziening over te gaan, met de uitgever in overleg treden of en in hoeverre de onderhavige overeenkomst zal moeten worden gewijzigd.” Van een absoluut toestemmingsvereiste is – gelet op de tekst van de overeenkomst – geen sprake: de overeenkomst vereist dat partijen in onderleg overleg treden. Het is aan de auteur om te bepalen of en welke wijzigingen hij wil aanbrengen in geval van een herdruk. De rechtbank kan de noodzaak van een dergelijke herziening, gelet op de artistieke en wetenschappelijke vrijheid die een auteur toekomt, ook bij een naslagwerk, niet indringend toetsen. De ratio van lid 1 en lid 2 is dat enerzijds de auteur niet geconfronteerd hoeft te worden met een herdruk van een inmiddels verouderd en achterhaald naslagwerk en anderzijds de uitgeverij haar kosten kan beheersen. Als echter [A] – in strijd met die bepaling – weigert aan te geven welke volgens hem ingrijpende wijzigingen er moeten worden aangebracht en tevens weigert over een eventuele aanpassing van de overeenkomst in overleg te treden, dan acht de rechtbank het niet zonder meer in strijd met de overeenkomst als Emryss c.s. zich beroept op de bepaling uit artikel 13 lid 1 en overgaat tot ongewijzigde herdruk. De overeenkomst verplicht [A] immers om – te goeder trouw – te onderhandelen over een overeenkomst voor een herdruk met de door hem gewenste wijzigingen. Op die wijze komt de overeenkomst tegemoet aan het recht van [A] om niet geconfronteerd te worden met een herdruk die achterhaalde en verouderde informatie bevat. Dat hij niet in onderhandeling is getreden met Emryss c.s. komt voor zijn risico, nu Emryss c.s. in beginsel het recht heeft om herdrukken te laten verschijnen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van [A], maar van exploitatie van de werken, zoals het Emryss c.s. overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst van 20 maart 1997 is toegestaan. De vordering in het incident ligt derhalve voor afwijzing gereed.

6.36.  Gelet op de auteursrechtinbreuk die [A] (deels) ten grondslag heeft gelegd aan zijn incidentele vordering en waartegen Emryss zich heeft moeten verweren is artikel 1019h Rv van toepassing op de proceskosten in het incident. De door Emryss c.s. gevorderde reële proceskosten zijn niet gespecificeerd naar incident en hoofdzaak. De rechtbank zal daarom de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aanhouden. Emryss c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld om bij de volgende aktewisseling in de hoofdzaak, zich uit te laten over de hoogte van de proceskosten in het incident, waarna [A] een antwoordakte kan nemen.

De rechtbank in de hoofdzaak in conventie
7.3.  draagt Emryss c.s. op te bewijzen dat tussen [A] en Emryss c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [A] gehouden is het werk Plants uit te doen geven door Emryss,

IEF 11858

Profiteren van aanduiding scheidingsplanner als trefwoord mag

Hof Leeuwarden 9 oktober 2012, LJN BX9749 (Scheidingskantoor X tegen De Scheidingsplanner B.V.)

In navolging van IEF 10123. Merkenrecht. Adwords. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Over het inroepen van een woordmerk dat op grond van de spoedprocedure is ingeschreven en door Bureau voorlopig is geweigerd en het onderscheidend vermogen van een samengesteld beeldmerk. Er is geen inbreuk door enkel gebruik van het woord als trefwoord bij Google. Voor het aannemen van onrechtmatig handelen zijn geen bijkomende omstandigheden gesteld. Voorop staat dat het profiteren van de naam van een concurrent, zonder dat dit in strijd is met een absoluut intellectueel eigendomsrecht, op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt.

Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan, dat Scheidingskantoor [X] door het gebruik van de aanduiding "Scheidingsplanner" als trefwoord bij een zoekmachine als Google, welbewust heeft willen aanleunen bij de aanduiding Scheidingsplanner, dan nog kan dit enkele feit niet tot toewijzing van de door De Scheidingsplanner geformuleerde vorderingen leiden, nu het gebruik van de (onbeschermde) aanduiding "Scheidingsplanner" op zichzelf niet onrechtmatig is en door De Scheidingsplanner geen, althans onvoldoende, bijkomende omstandigheden zijn gesteld die het handelen onrechtmatig maken. De vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Inbreuk beeldmerken?
19.  Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanduiding "scheidingsplanner" zodanig overeenstemt met de in het geding zijnde beeldmerken van De Scheidingsplanner dat bij het in aanmerking komende publiek, de gemiddelde geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, directe of indirecte verwarring kan ontstaan met betrekking tot de herkomst van de diensten.

20.  Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de desbetreffende woorden in de beeldmerken van De Scheidingsplanner weliswaar dominant, maar - zoals hiervoor is overwogen - niet onderscheidend voor de diensten waarvoor de merken zijn gedeponeerd. Ook ten opzichte van deze beeldmerken heeft De Scheidingsplanner zich niet beroepen op inburgering. Het onderscheidende bestanddeel van de gedeponeerde beeldmerken van De Scheidingsplanner wordt veeleer gevormd door het gestyleerde, mede in kleur weergegeven, gebroken hart. Dit laatste onderscheidende element komt echter niet voor in het gebruik dat Scheidingskantoor [X] van het teken heeft gemaakt. Naar het voorlopig ooordeel van het hof heeft Scheidingskantoor [X] door gebruik van het enkele teken "scheidingsplanner" geen inbreuk heeft gemaakt op de beeldmerken van De Scheidingsplanner zodat de vorderingen op die grond niet kunnen worden toegewezen.

Bekend merk?
22.  In haar inleidende dagvaarding heeft De Scheidingsplanner tevens een beroep gedaan op artikel 2.20 lid 1 onder c BVIE. Hiervoor is vereist dat de beeldmerken als bekende merken in de zin van dit artikel kunnen worden aangemerkt. Van bekendheid is sprake wanneer het merk bekend is bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de betrokken waren of diensten bestemd zijn. Naar het oordeel van het hof heeft De Scheidingsplanner niet genoegzaam aangetoond dat de beeldmerken bekend zijn nu nadere informatie met betrekking tot het marktaandeel van de beeldmerken, duur van het gebruik en de omvang van de door haar verrichte investeringen om de beeldmerken bekendheid te geven, ontbreekt. De vraag of Scheidingskantoor [X] met het gebruik van de aanduiding Scheidingsplanner ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de beeldmerken van De Beleidsplanner, behoeft derhalve niet te worden beantwoord.

Handelsnaaminbreuk?
23.  Voor zover De Scheidingsplanner haar vorderingen heeft gebaseerd op het bepaalde in de artikel 5 Handelsnaamwet, overweegt het hof dat de vorderingen ook op die grond dienen te worden afgewezen, nu niet is gebleken dat Scheidingsmakelaar [X] het teken "de scheidingsplanner" als handelsnaam van haar onderneming heeft gevoerd. Het adverteren op Google met de naam de Scheidingsplanner kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam. Dit geldt ook voor het gebruik van het teken "scheidingsplanner" door Scheidingskantoor [X] op haar website www.scheidingscentrum-nederland.nl ter beschrijving van de fases van de scheiding (vgl. producties 17 en 18 bij de inleidende dagvaarding).

Auteursrechtinbreuk?
24.  De Beleidsplanner voert daarnaast aan dat de titel "De Scheidingsplanner" voor een formule voor de aanpak van echtscheiding door de De Scheidingsplanner, wordt beschermd door het auteursrecht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het hof voorshands van oordeel dat de titel "De Scheidingsplanner" zozeer beschrijvend is voor een formule voor de aanpak van echtscheidingen, dat de titel onvoldoende oorspronkelijk is om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te kunnen komen (Hof van Justitie EU 16 juli 2009, NJ 2011, 288, Infopaq).

Onrechtmatig handelen?
25.  De Scheidingsplanner heeft ook nog gesteld dat Scheidingskantoor [X] door het willens en wetens gebruik maken van de naam van haar grootste concurrent onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Het onrechtmatig handelen van Scheidingskantoor [X] bestaat erin dat deze door het gebruik van een aan De Scheidingsplanner toebehorend (niet wettelijk beschermd) onderscheidingsteken nodeloze verwarring sticht, aldus De Scheidingsplanner.

26.  Dit betoog is naar het voorlopig oordeel van het hof niet gegrond. Voorop staat dat het profiteren van de naam van een concurrent, zonder dat dit in strijd is met een absoluut intellectueel eigendomsrecht, op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. Slechts op grond van bijkomende omstandigheden, kan tot onrechtmatigheid worden geconcludeerd (HR 23 juni 1961, NJ 1961, 423). De wijze waarop of de omstandigheden waaronder dat profijt trekken geschiedt, kan aan het handelen een onrechtmatig karakter geven. Bij de beoordeling hiervan is terughoudendheid evenwel geboden (HR 27 juni 1986, NJ 1987, 191).
 
28.  Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan, dat Scheidingskantoor [X] door het gebruik van de aanduiding "Scheidingsplanner" als trefwoord bij een zoekmachine als Google, welbewust heeft willen aanleunen bij de aanduiding Scheidingsplanner, dan nog kan dit enkele feit niet tot toewijzing van de door De Scheidingsplanner geformuleerde vorderingen leiden, nu het gebruik van de (onbeschermde) aanduiding "Scheidingsplanner" op zichzelf niet onrechtmatig is en door De Scheidingsplanner geen, althans onvoldoende, bijkomende omstandigheden zijn gesteld die het handelen onrechtmatig maken.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Geeft spoedinschrijving bescherming voor het merk Scheidingsplanner?)

IEF 11853

Verwijderen van server ongeclausuleerd en voldoende duidelijk

Hof 's-Hertogenbosch 9 oktober 2012, HD 200.097.067 (Lovin' Enterprises Inc. DBA Dreamgirl International tegen Benstout)

Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Executievonnis. In de serie Dreamgirl/benstout-uitspraken. Benstout is bij KG-vonnis veroordeeld om auteursrechtinbreuk  op de rechten van Dreamgirl te staken. Het hof is van oordeel dat het gebod de foto's te verwijderen van de server ongeclausuleerd en voldoende duidelijk is en niet kan worden betwijfeld dat het op de server aanwezig hebben een inbreuk behelst. Het is door Benstout onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de foto's op de aparte database niet zichbaar zijn geweest voor het publiek. Het onderhavige executiegeschil heeft nog slechts betrekking op de vraag of Benstout heeft voldaan aan de reeds gegeven geboden, die op een in het Vonnis neergelegd oordeel omtrent auteursrechtelijke beschermwaardigheid en onrechtmatigheid zijn gebaseerd.

In citaten:

 

4.12. Naar het oordeel van het hof is het door de voorzieningenrechter geformuleerde gebod om de foto's als in r.o. 5.1 van het Vonnis omschreven van de server te verwijderen ongeclausuleerd en voldoende duidelijk, zodat - anders dan Benstout betoogt - in ernst niet kan worden betwijfeld dat het op de server aanwezig hebben van die foto's in beginsel een inbreuk op dit gebod behelst.

Het hof verwerpt het verweer van Benstout dat als doel van het vonnis slechts heeft te gelden dat Benstout de foto's van Dreamgirl niet meer mag tonen op zijn eigen website of in een andere webwinkel. (...) Zou de bedoeling van het Vonnis zo beperkt zijn als door Benstout bepleit, dan is immers niet in te zien waarom het Vonnis naast het gebod de foto's van de website te verwijderen een afzonderlijk

Het hof is overigens bovendien van oordeel dat Benstout onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de foto's op de aparte database niet zichbaar zijn geweest voor het publiek. Benstout heeft immers erkend dat 'mijn webwinkel' en link bevatte waardoor de foto's nog wel voor het publiek zichbaar waren, terwijl ook uit de door Dreamgirl c.s. overlegde processen-verbaal blijkt dat de foto's gedurende de daarin vermelde dagen voor de deurwaarder zichtbaar zijn geweest. Dat daartoe een specifieke link moest worden gebruikt doet daaraan niet af, nog daargelaten de - met stukken onderbouwde - stellingen van Dreamgirl dat de foto's ook zonder die link, via Google konden worden gevonden. Onbetwist is voorts dat Benstout de server niet aan beperkingen (zoals een bepaalde toegangscode) heeft onderworpen, zodat voorshands wordt aangenomen dat de foto's via de servers raadpleegbaar waren.

4.14 Het hof verwerpt het betoog van Benstout (...) dat de foto's van Dreamgirl c.s. geen auteursrechtelijk bescherming verdienen. Aan de executierechter ligt immers deze vraag niet ter beoordeling voor. Het onderhavige executiegeschil heeft nog slechts betrekking op de vraag of Benstout heeft voldaan aan de reeds gegeven geboden, die op een in het Vonnis neergelegd oordeel omtrent auteursrechtelijke beschermwaardigheid en onrechtmatigheid zijn gebaseerd.

IEF 11846

De broncode is maar een tussenstap voor compilatie

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 oktober 2012, rolnr. 523771/ KG ZA 12-1133 HJ/BB (Harlequins Interactive tegen Bell Curve)

Uitspraak ingezonden door Dieuwke Levinson-Arps, LA-Law.NL.

Auteursrecht. Gezamenlijk auteursrecht software. Einde opdracht. De broncode is echter geen doel op zich maar een tussenstap om tot het computerprogramma te komen en na compilatie van de broncode is één geheel ontstaan.

Eiser houdt zich bezig met het verrichten van multimediawerkzaamheden. Gedaagde [Bell Curve] is programmeur en heeft in de periode december 2011 tot en met februari 2012 voor dan wel samen met [eiser] aan opdrachten voor derden gewerkt, waaronder het zogenoemde CloudOrderBook-project. De opdracht omvatte het bouwen van een mobiele applicatie voor de iPad en Android tablet, een backend App website-onderdeel en de website van CloudOrderBook waarop de producten en diensten van CloudOrderBook worden gepresenteerd. De samenwerking is beëindigd en Bell Curve is als ZZP'er verder gegaan met de ontwikkeling van de applicatie. Bij [eiser] is de opdracht ingetrokken met een schikking met een geldbedrag, waarvan Bell Curve slechts een voorschotbedrag van heeft ontvangen.

[Eiser] stelt dat gedaagde inbreuk maakt op zijn auteursrechten op de App, doordat [Bell Curve] zonder toestemming van [eiser] de broncode van de App aan CloudOrderBook ter beschikking zou hebben gesteld en vervolgens heeft meegewerkt aan de verdere ontwikkeling daarvan, maar ziet zijn vorderingen afgewezen. Uit de bereikte schikking is geen overdracht van het auteursrecht op te maken.

Na compilatie van de broncode is één geheel ontstaan, waarin in ieder geval voor derden niet meer aanwijsbaar is welke auteur welk deel van het programma heeft geschreven. Voorshands is dan ook een gezamenlijk auteursrecht het meest waarschijnlijk. De vorderingen (auteursrecht / onrechtmatige daad) worden afgewezen. In reconventie wordt een voorschot of de vergoeding voor de door [Bell Curve] verrichte werkzaamheden gegeven.

In reconventie wordt [Bell Curve] een voorschot op een vergoeding toegekend voor de in het kader van de samenwerking door hem verrichtte arbeidsprestatie, “nu het niet tot de oprichting van een gezamenlijk bedrijf is gekomen en de beloning voor de arbeidsprestatie van [eiser] en [Bell Curve] gezamenlijk geheel bij [eiser] terecht is gekomen”, en wel naar de mate waarin ieder tot het programma heeft bijgedragen, waarbij door de Vrz. wordt uitgegaan van het gemiddelde van de door partijen ter zitting genoemde bijdrage, te weten 65% [Bell Curve], 35% [eiser]. Er wordt als voorschot op deze vergoeding een schatting gemaakt van € 2.800,=.

5.2. (…) Uit de aard van het werk, te weten een computerprogramma, volgt dat de bijdragen van de auteurs niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Weliswaar zou wellicht op broncodeniveau kunnen worden uitgemaakt wie welke code geschreven heeft. De broncode is echter geen doel op zich maar een tussenstap om tot het computerprogramma te komen en na compilatie van de broncode is één geheel ontstaan, waarin in ieder geval voor derden niet meer aanwijsbaar is welke auteur welk deel van het programma heeft geschreven. Voorshands is dan ook een gezamenlijk auteursrecht het meest waarschijnlijk.

5.3. (…) Als er veronderstellendewijs vanuit gegaan zou worden dat CloudOrderBook het auteursrecht niet overgedragen heeft gekregen zou dat betekenen dat dit nog bij [eiser] en [Bell Curve] tezamen is blijven rusten.

5.4. Of het CloudOrderBook vrijstond de applicatie zoals deze door [eiser] en [Bell Curve] was ontwikkeld verder te ontwikkelen zal afhangen van de vraag of haar het auteursrecht is overgedragen in het kader van de schikking. De werkzaamheden die [Bell Curve] in dat kader heeft verricht vormen naar het voorlopig oordeel van de Vrz. geen zelfstandige auteursrechtinbreuk, omdat deze noch als verveelvoudiging noch als openbaarmaking kunnen worden gezien.

IEF 11838

Conclusie Stokke tegen H3 Products: verwerping

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/02739 (Stokke c.s. tegen H3 Products c.s.)

Conclusie (56 pagina's) ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek én Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.

In navolging van IEF 9475 en IEF 7465. Auteursrecht. Met de volgende leeswijzer: De conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). "Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep."

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.5)

2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.8)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.6)
4. Auteursrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.24)

4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrechter
4.A.g. Synthese van het voorafgaande
4.B. Unierecht (nrs. 4.25 - 4.40)
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
5. Bespreking van het cassatiemiddel (nrs. 5.1 - 5.34)
6. Conclusie

IEF 11837

Conclusie Stokke tegen Fikszo: verwerping

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/00447 (Stokke c.s. tegen Fikszo BV en H3)

Conclusie (van 69 pagina's) ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V. én Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 9132. Auteursrecht. Merkenrecht. Met de volgende leeswijzer: Conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). "Mijn conclusie strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep".

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.6)
2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.11)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.10)
4. Auteursrechtelijk en merkenrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.24)
4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrecht
4.A.g. Synthese van het voorafgaande


4.B. Unierecht (nrs. 4.25 - 4.40)
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
4.C. Merkenrechtelijk kader (nrs. 4.41 - 4.55)
5. Bespreking van de cassatiemiddelen
5.A. Principaal cassatieberoep van Hauck (nrs. 5.2.1 - 5.17)
5.B. Incidenteel cassatieberoep van Stokke c.s. (nrs. 5.18 - 5.35.7)
6. Conclusie
IEF 11836

Conclusie Hauck tegen Stokke: vragen over wezenlijke waarde van de waar

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/04114 (Hauck GmbH & Co. KG tegen Stokke c.s.)


Hauck Alpha

Stokke

Conclusie (van 96 pagina's) ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Merkenrecht. Met de volgende leeswijzer: De conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). Aan het Hof van Justitie van de EU zouden een zevental vragen van uitleg kunnen worden voorgelegd.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.6)
2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.8)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.10)
4. Auteursrechtelijk en merkenrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.40)
4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrecht
4.A.g. Synthese van het voorafgaande
4.B. Unierecht
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
4.C. Merkenrechtelijk kader (nrs. 4.41 - 4.55)
5. Bespreking van de cassatiemiddelen
5.A. Principaal cassatieberoep van Hauck (nrs. 5.1.1 - 5.25.2)
5.B. Incidenteel cassatieberoep van Stokke c.s. (nrs. 5.26 - 5. 67)
6. Vragen van uitleg
7. Conclusie

Aan het Hof van Justitie van de EU zouden de volgende vragen van uitleg kunnen worden voorgelegd:

1. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1 aanheft en onder e (i) van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar bepaald wordt, om:
(a) een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, waarbij onontbeerlijk verstaan moet worden als: afwezigheid van een (realistisch) alternatief?; of is daarvan reeds sprake
(b) in geval van een of meer (wezenlijke) gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt;
of
(c) geldt een nog andere uitleg?

2.Voor zover het antwoord op vraag 1 geheel of gedeeltelijk zou blijken samen te vallen met het antwoord op vraag 3, in hoeverre zijn de antwoorden op de vragen 4 t/m 6 van belang voor de (nadere) uitleg van de in vraag 1 bedoelde uitsluitingsgrond?

3. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii) van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of motieven) voor de aankoopbeslissing voor het in aanmerking komende publiek.

4. Is van een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft in de zin van even bedoeld voorschrift:
(a) slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste, of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen het geval kan worden geacht met eigenschappen als: veilig, degelijk, duurzaam, comfortabel en deugdelijk, en (daarom pedagogisch en ergonomisch verantwoord), of
(b) kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die voornaamste, of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan (zoals bij kinderstoelen het geval kan worden geacht met : het design (esthetische aantrekkelijkheidswaarde, aantrekkelijk uiterlijk, fraaie vormgeving e.d.))?

5. Is voor de beantwoording van vraag 4 beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde al "wezenlijk" in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

6. Indien het antwoord of vraag 5 luidt in laatstbedoelde zin, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

7. Laat het systeem van art. 3 lid 1, aanhef en onder e van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, toe dat de bevoegde instantie, gelet op die ratio van art. 3 lid 1 sub e MRI en het daarin nagestreefde algemeen belang, kan oordelen dat de gedeeltelijke voldoening aan telkens een meerdere sub criteria tóch kan resulteren in uitsluiting van merkenrechtelijke beschermbaarheid van de als merk geclaimde vorm?

Conclusie
Mijn conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Unie zal verzoeken over vragen van uitleg van Richtlijn 89/104/EEG (geconsolideerde versie: 2008/95/EG) als bedoeld in par. 6 van deze conclusie uitspraak te doen, en het geding zal schorsen totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van dat verzoek uitspraak zal hebben gedaan.

Op andere blogs:
NautaDutilh (Dutch Supreme Court expected to refer further questions regarding shape marks to CJEU)

IEF 11831

Kabelcontract ten einde, producenten voortaan rechtstreeks betaald

D.J.G. Visser, ‘Kabelcontract ten einde, producenten voortaan rechtstreeks betaald’, IE-Forum 11831.

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Per 1 oktober 2012 heeft zich een belangrijke verandering voorgedaan in het auteursrechtelijke medialandschap in Nederland. De producenten zijn uit het ‘kabelcollectief’ en ontvangen nu rechtstreekse betaling van de distributeurs. Daarmee is het kabelcontract zoals dat sinds 1985 bestaat ten einde. Dit is het eerste belangrijke resultaat van de vereniging Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (RODAP) . In RODAP zijn de Nederlandse distributeurs, omroepen en producenten verenigd. Het is de bedoeling van RODAP om te komen tot een nieuw model waarbij voor alle distributie van audiovisueel materiaal in Nederland gezamenlijk wordt afgerekend met de collectieve belangenorganisaties.

(...) RODAP probeert alle lineaire televisie-uitzendvormen naar alle platforms inclusief de ‘catch-up’ (gratis uitzending gemist), door haar aangeduid als ‘Basic Media Services’, in één collectief modelcontract geregeld te krijgen. Daarbij zou in beginsel iedereen evenveel blijven betalen als voorheen: de distributeurs zouden het deel betalen dat zij nu aan ‘het collectief’ betalen en de omroepen zouden het deel betalen dat zij nu aan Buma en Sena betalen. Verder wil RODAP in de afspraken ook direct een regeling voor de zogenaamde ‘Extra Media Services’ c.q. de Video-on-Demand-diensten en andere betaaldiensten die RODAP-partijen aanbieden.