Alle rechtspraak  

IEF 10838

De luchtfoto als boekomslag

Kantonrecht Wageningen Rechtbank Arnhem 4 januari 2012, LJN BV2096 (eiser tegen gedaagde)

Auteursrecht. Fotografie. Erfrecht moreel recht op portretfoto's. Toepasselijkheid algemene voorwaarde in berekening schadevergoeding. Eiser is (lucht)fotograaf.

In de gevoerde algemene voorwaarden wordt tevens verwezen naar de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie. Eiser beschikt ook over archief van portretfoto´s gemaakt door zijn vader en grootvader. Gedaagde heeft drie boeken uitgegeven waarin beeldmateriaal is opgenomen van eiser (portretfoto's en luchtfoto van eiser).

Luchtfoto. Niet in geschil is of de luchtfoto auteursrechtelijk beschermd is. De kantonrechter is van oordeel dat de algemene voorwaarden niet van toepassing is, omdat er geen gesloten overeenkomst is. Ex 6;97 BW wordt schade op 230,00 vastgesteld. Omdat de luchtfoto als boekomslag is gebruikt geldt het dubbele tarief en voor het ontbreken van een naamsvermelding wordt eenzelfde bedrag toegewezen. In totaal wordt €920 schadevergoeding toegekend (meer luchtfoto-auteursrecht).

Portretfoto's. Voor zover eiser stelt dat hij (ook) schade heeft geleden vanwege het ontbreken van een naamsvermelding bij de foto’s, dient hij tevens te bewijzen dat bij erfopvolging een subjectief recht (zoals bedoeld in artikel 25 AW) aan hem is overgedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiser echter geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van de foto’s. De vordering wordt afgewezen.

Luchtfoto

4.3. (...) De kantonrechter is van oordeel dat de door [eisende partij] gestelde algemene voorwaarden en prijslijst inderdaad niet gelden op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat wel als niet, althans, onvoldoende, weersproken vast staat dat er enige schade is geleden aan de zijde van [eisende partij] door het publiceren van de luchtfoto zonder toestemming en naamsvermelding, ziet de kantonrechter aanleiding de schade te begroten op grond van artikel 6:97 BW. Daarbij ziet de kantonrechter, ondanks het gegeven dat de algemene voorwaarden van [eisende partij] niet rechtstreeks van toepassing zijn, aanleiding om aan te sluiten bij het door [eisende partij] gestelde bedrag van € 230,00 voor publicatie van de luchtfoto. (...) Omdat de luchtfoto als boekomslag is gebruikt geldt het dubbele tarief. Dit betekent dat de kantonrechter voor het ontbreken van toestemming van het gebruik van de foto een schadevergoeding van € 460,00 zal toekennen. Voor het ontbreken van een naamsvermelding zal de kantonrechter eenzelfde bedrag toekennen, hetgeen tot de conclusie leidt dat een totale schadevergoeding van € 920,00 zal worden toegewezen. Hierbij tekent de kantonrechter aan dat btw als verrekenpost voor [eisende partij] niet als schade kan worden gevorderd.


Portretrecht

4.4. Nu [eisende partij] zich beroept op het rechtsgevolg van de stelling dat hij auteursrechthebbende is van de foto’s, dient hij voornoemde stelling te bewijzen. Voor zover [eisende partij] stelt dat hij (ook) schade heeft geleden vanwege het ontbreken van een naamsvermelding bij de foto’s, dient hij tevens te bewijzen dat bij erfopvolging een subjectief recht (zoals bedoeld in artikel 25 AW) aan hem is overgedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] echter geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van de foto’s. De enkele omstandigheden dat mogelijk de naam [eisende partij] op de portretfoto’s staat vermeld danwel dat [eisende partij] over de negatieven van de foto’s beschikt kunnen niet tot een dergelijke conclusie leiden. Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] zelf de maker is van enkele portretfoto’s.

Voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om [eisende partij] op dit punt tot bewijslevering toe te laten. Dit betekent dat het deel van de vordering dat betrekking heeft op de portretfoto’s zal worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10836

Stijlbescherming: tusssen brand identity en concept

Rechtbank Amsterdam 25 januari 2012, HA ZA 10-2047 (Dietwee B.V. tegen Nuna International B.V.)

Met dank aan Gregor Vos en Laura van Gijn, Klos Morel Vos & Schaap.

In't kort: Stijlbescherming. 'Brand identity' is de gekozen versie van 'brand concept'. Na het tussenvonnis (8 juni 2011) waarin de gelegenheid werd gegeven aan Dietwee om bij akte te reageren op het verweer dat het slechts zou gaan om een stijl die niet voor auteursrechtelijke bescherming te komen, volgt dat de door Dietwee genoemde elementen te algemeen en te gangbaar zijn om auteursrechtelijke bescherming te genieten.

Feiten. Nuna is gespecialiseerd in de ontwikkeling van innovatieve en 'no-nonsense' baby- en peuterproducten en heeft Dietwee benaderd voor ontwikkeling van wereldwijde huisstijl. Na diverse opdrachten werd de samenwerking beëindigd. Het andere bureau dat Nuna heeft ingeschakeld heeft nieuwe foto's laten maken waarbij in zwart/wit-uitvoering kleuraccenten zijn aangebracht en nieuwe teksten zijn bedacht.

Het auteursrecht is niet overgedragen, slechts de gebruiksrechten, de 'creative rights' bleven bij Dietwee. Artikel 8 Aw - opdrachtgevermakerschhap - is niet van toepassing omdat er een andersluidend beding is en dit artikel is van aanvullend recht.

De rechtbank gaat er wel vanuit dat de licentie nog voortduurt. Deze geldt voor de 'brand identity'. Een brand identity is echter niet hetzelfde als een brand concept. Van en brand identity kan immers pas sprake zijn als er een concreet uitgewerkt ontwerp ligt. Aangezien Nuna voor haar brand identity heeft gekozen voor Direction 1, me een uitvoering in zwart/wit, en Nuna die vervolgens heeft uitgewerkt, moet dit ontwerp als brand identity worden beschouwd. De licentie ziet dus niet op de Brand Concept noch op een twee variant (r.o. 4.13).

Beoordeling. De beschreven visuele communicatiewaarden, brand elements en het kleurgebruik kan wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. In dit geval zijn de 'tone of voice' te algemeen en te gangbaar om auteursrechtelijke bescherming te kunnen genieten nu niet gaat om niet nader uitgewerkte ideeën. De rechtbank wijst de vorderingen af, immers stemmen in de totaalindrukken slechts de typografie overeen, echter...

2.8 (...) "Enkel het gebruik van een zelfde lettertype is naar het oordeel van de rechtbank te weinig om te kunnen spreken van een overeenstemmende totaalindruk, temeer nu voor de totaalindruk het onderwerp van de foto en de daarbij geplaatste tekst zeer bepalend is. Voor de Nieuwe werken zijn geheel nieuwe foto's gebruikt, waarop andere kinderen te zien zijn, in andere situtaties en met daarop (in kleur) andere teksten. Deze werken wijken in belangrijke  mate af van de uitingen in Direction 2. Door Dietwee is nog aangevoerd dat ok sprake is van overeenstemming omdat in één van de Nieuwe Werken evenals bij het werk van Dietwee letters gedeeltelijk weglopen achter het beeld. Volgens Nuna betreft dit werk een 'still uit een filmpje'. Los daarvan acht de rechtbank ook deze gelijkenis te gering ook in samenhang met het lettertype bezien, van een overeenstemmende totaalindruk te kunnen spreken.

2.5. De rechtbank oordeelt als volgt. Dietwee benoemt en omschrijft een aantal 'identity properties', die volgens haar de auteursrechtelijk beschermde trekken vormen die door Nuna zijn overgenomen in de Nieuwe Werken. De rechtbank komt tot het oordeel dat deze elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende bepaald zijn en niet meer behelzen dan een opsomming vn begrippen die een idee voor  een bepaalde stijl uitdrukken. Het gaat om enkele slechts in algemene termen beschreven elementen voor reclame-uitingen, die nog verdere uitwerking behoeven. Aan de hand van deze beschrijvingen kan men komen tot zeer verschillende concrete uitwerkingen. Ze zijn dan ook niet op een lijn te stellen met beschermde (televisie) formats, omdat het daarbij immers moet gaan om zeer concreet uitgewerkte elementen.

2.6. Dat neemt niet weg dat de concrete uitwerking van de beschreven 'visuele communicatiewaarden', 'brand elements' en het kleurgebruik wel degelijk auteursrechtelijke bescherming kan genieten. Dat is het geval bij de in Direction 2 opgenomen voorbeelden voor reclame-uitingen, die oorspronkelijk zijn en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Nuna betwist ook niet dat deze voorbeelden als een werk in de zin van de Auteurswet kunnen worden beschouwd.
De rechtbank heeft Dietwee bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om nader aan te geven welke auteursrechtelijk beschermde elementen uit Direction 2 zijn overgenomen in de Nieuwe Werken. Dietwee heeftt een vergelijkingsdocument gemaakt waaruit volgens haar blijkt dat de volgende subjectieve trekken in de Nieuwe Werken van Nuna herkenbaar zijn:
a. de geselecteerde visuele communicatie waarden;
b. de  geselecteerde brand elementen, met name de tone of voice en de typografie. Voor de typografie geldt dat in het bijzonder voor de gebruikte letter, die op specifieke wijze is toegepast en bewerkt, de 'onderkast', minder regelafstand/krappe interlinie en de letters die weglopen achter het ontwerp;
c. de wijze van gebruik van kleuren.
IEF 10833

Portretrecht en oplichtingspraktijken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 19 januari 2012, LJN BV2087 (eiser tegen TROS)

Gelijktijdige dank aan Vivienne Sinaasappel en Bertil van Kaam, Van Kaam Advocaten.

Portretrecht. Rechtspraak.nl: Artikel 21 Auteurswet. Artikel 8 EVRM. Artikel 10 EVRM. De Tros heeft twee uitzendingen (8 sept 2009, 25 okt 2011) van het programma "Opgelicht?!" gewijd aan oplichtingspraktijken van een vrouw. In de tweede uitzending is eiser, de toenmalige vriend van de vrouw, herkenbaar in beeld gebracht en in verband gebracht met de oplichtingspraktijken van de vrouw. Geoordeeld wordt dat voldoende aannemelijk is dat eiser betrokken is geweest bij de oplichtingspraktijken van de vrouw en dat de door de Tros geuite suggestie derhalve voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Daarmee weegt het belang van de Tros om eiser herkenbaar in beeld te brengen zwaarder dan de inbreuk die daarmee op de persoonlijke levenssfeer van eiser wordt gemaakt. Hierbij is nog van belang dat de naam van eiser niet wordt genoemd zodat onvoldoende aannemelijk is dat de uitzending eiser via internet zal worden nagedragen. Nu deze vordering wordt afgewezen, is voor een vergoeding van immateriele schade geen plaats.

4.2.  [eiser] is in de aflevering van “Opgelicht?!” van 25 oktober 2011 herkenbaar in beeld gebracht zonder dat hij daarmee heeft ingestemd. Het beschikbaar stellen en houden van dit portret aan het publiek is zonder toestemming van [eiser] niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van [eiser] zich daartegen verzet (artikel 21 Aw). Als de openbaarmaking van een portret een schending van het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer oplevert, is daarin in beginsel een redelijk belang gelegen als bedoeld in artikel 21 Aw. In de aflevering van “Opgelicht?!” van 25 oktober 2011 is [eiser] in verband gebracht met de oplichtingspraktijken van [ex-partner]. Onbetwist is dat [eiser] hiervan hinder heeft ondervonden doordat hij hierover door derden is aangesproken. Dit kan als een schending van zijn persoonlijke levenssfeer worden aangemerkt. Het portretrecht van [eiser] is echter niet absoluut. Het dient te worden afgewogen tegen, in dit geval, het recht van de Tros op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM. Om te beoordelen aan welke van beide grondrechten, die in beginsel van gelijke rangorde zijn, in een concreet geval voorrang toekomt, dienen aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen.

4.4.  In het kader van de onder 4.2. genoemde belangenafweging wordt voorshands doorslaggevend geacht of de in de uitzending van 25 oktober 2011 door de Tros gesuggereerde betrokkenheid van [eiser] bij de oplichtingspraktijken van [ex-partner] voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Zo dit het geval is, wint het belang van de Tros om [eiser] herkenbaar in beeld te brengen het van de inbreuk die met de uitzending wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser].

IEF 10831

Infopaq II

HvJ EU 17 januari 2012, zaak C-302/10 (Infopaq II tegen Danske Dagblades Forening)

Infopaq I: IEF 8070 ("Elf woorden"). Vergelijk met Conclusie AG in DR TV2 Danmark, IEF 10787. Wanneer is er sprake van vastlegging van voorbijgaande aard?

Het hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een zogenoemd „data-captureprocedé” verrichte tijdelijke reproductiehandelingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn,
– voldoen aan de voorwaarde dat deze handelingen een integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé moeten vormen, ondanks het feit dat zij aan het begin en aan het einde van dit procedé worden verricht en menselijke tussenkomst vereisen;

– voldoen aan de voorwaarde dat de reproductiehandelingen als enig doel moeten hebben, rechtmatig gebruik van een werk of van beschermd materiaal mogelijk te maken;
– voldoen aan de voorwaarde dat deze handelingen geen zelfstandige economische waarde mogen bezitten, wanneer enerzijds door het verrichten van die handelingen geen extra winst kan worden gemaakt die boven op de winst komt die uit het rechtmatige gebruik van het beschermde werk wordt gehaald, en anderzijds de tijdelijke reproductiehandelingen niet op een wijziging van het werk uitlopen.
2) Artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een zogenoemd „data-captureprocedé” verrichte tijdelijke reproductiehandelingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, moeten worden geacht te voldoen aan de voorwaarde dat de reproductiehandelingen geen afbreuk mogen doen aan de normale exploitatie van het werk en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk mogen schaden, wanneer zij voldoen aan alle voorwaarden van artikel 5, lid 1, van deze richtlijn.

IEF 10823

Per element, op detailniveau, verschillen

Vzr. Rechtbank Zwolle 24 januari 2012, LJN BV1721 (Studio Light tegen Find IT Media)

Inbreuk op auteursrecht en slaafse nabootsing van 3d-wenskaarten.

Zowel Studio Light als Find It Media exploiteren een groothandel in (onder andere) "selfmade kaarten". Sedert april 2010 geeft Studio Light een serie boekjes uit, door haar aangeduid als "Mini Pyramids". Find It Media geeft ook sedert 2008 vergelijkbare boekjes uit, in die zin dat daarmee ook kaarten kunnen worden gemaakt door de plaatjes uit deze boekjes uit te knippen en zodanig op elkaar te plakken dat een gelaagd effect ('3D-effect') ontstaat.

a. rust er een auteursrecht op de lay-out; JA
b. is Studio Light de auteursrechthebbende; JA
c. maakt Find It Media door de uitgave van haar A6-boekjes inbreuk op het auteursrecht van Studio Light. JA

Dat per element, op detailniveau, er sprake is van verschillen doet er niet aan af of er auteursrechtelijke inbreuk wordt gepleegd. Daar bovenop wordt ook nog eens slaafse nabootsing aangenomen.

Ad a.
4.2.2. In dit verband moet eerstens worden opgemerkt dat uit de aard van de zaak, het betreft hier een lay-out die in meerdere boekjes van Studio Light terugkomt, voor de vraag wat voor bescherming in aanmerking komt, anders dan Find It Media stelt, het noodzakelijk is een vergelijking te maken tussen de verschillende A6-boekjes van Studio Light. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een auteursrecht sprake is gelet op de volgende elementen, die - anders dan Find It Media heeft betoogd - in onderlinge samenhang moeten worden bezien: (...)

Uit het aantal, de keuze en de plaats van voormelde elementen blijkt in voldoende mate van een creatieve, scheppende arbeid, die - wederom anders dan Find It Media heeft betoogd - dermate afwijkt van de (oudere) A5-boekjes van Find It Media dat geen afbreuk wordt gedaan aan de oorspronkelijkheid en eigenheid van het werk. Immers, geen van de hierboven genoemde elementen, met uitzondering van de nummering van het boekje, komt overeen met de A5-boekjes van Find It Media.

Find It Media heeft voorts gesteld dat Studio Light niet voldoende heeft onderbouwd dat de lay-out van de omslagen van A6-boekjes van Studio Light een persoonlijk karakter heeft.

De voorzieningenrechter volgt Find It Media hierin niet. Studio Light heeft in voldoende mate gewezen op - onder andere - de verschillende hierboven vermelde elementen en de samenhang daartussen. Daaruit blijkt, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende van een persoonlijk karakter. Meer behoefde van Studio Light in dit verband niet verwacht te worden.

Ad.b.
4.3.2.  Artikel 4 Auteurswet bepaalt, voor zover van belang, dat "behoudens bewijs van het tegendeel" degene die op het werk als zodanig is aangemerkt, voor maker wordt gehouden. Studio Light heeft erop gewezen dat op de achterzijde van haar A6-boekjes is vermeld: "(c)2010: Produced in Holland by: Studio Light b.v." en heeft daarmee voldoende onderbouwd dat zij auteursrechthebbende is, temeer nu Find It Media heeft nagelaten (een begin van) een aanwijzing voor "het tegendeel" naar voren te brengen.

Ad. c.
4.4.2.  Met Studio Light is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door Find It Media gebruikte lay-out in haar A6-boekjes dermate veel gelijkenis vertoont met de (auteursrechtelijk beschermde) lay-out van de A6-boekjes van Studio Light dat een inbreuk voldoende aannemelijk is geworden.

Zoals hiervoor is opgemerkt betreft het hier een auteursrecht dat rust op de lay-out van de A6-boekjes, welk auteursrecht kan worden afgeleid uit de overeenkomsten van haar verschillende door Studio Light in het geding gebrachte A6-boekjes. Daardoor snijdt het eerste hierboven aangeduide verweer van Find It Media geen hout.

De inbreukmakende overeenstemming bestaat er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, uit dat de A6-boekjes van Find It Media alle onder 4.2.2 genoemde elementen bevatten (met uitzondering van de vermelding van het thema in de onder 4.2.2 genoemde cirkel), waardoor de totaalindrukken van de litigieuze A6-boekjes een treffende gelijkenis vertonen.

Dat per element, op detailniveau, van verschillen sprake is, doet aan het voorgaande niet af. Het tweede hierboven aangeduide verweer faalt derhalve eveneens.

Voldoende aannemelijk is geworden dat een gemiddelde normaal oplettende consument de A6-boekjes van Find It Media voor die van Studio Light zal houden.

Slaafse nabootsing
4.5.2.  Gelet op deze toetsingsmaatstaf is de uitgave van de litigieuze A6-boekjes door Find It Media jegens Studio Light - naast de inbreuk die deze boekjes maken op het auteursrecht dat Studio Light heeft op de lay-out van haar A6-boekjes - in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer in acht is te nemen en om die reden onrechtmatig. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat sprake is van een dermate grote gelijkenis tussen de A6-boekjes van Studio Light en die van Find It Media dat verwarring is te duchten en voorts dat Find It Media deze verwarring kan voorkomen door, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid, voor een afwijkende, niet verwarringscheppende lay-out te kiezen. Voormelde gelijkenis blijkt, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, uit de omstandigheid dat Find It Media in haar A6-boekjes de elementen genoemd in 4.2.2 (met uitzondering van de vermelding van het thema in de aldaar aangeduide cirkel) heeft overgenomen.

IEF 10818

Voor e-books ontbreekt dat recht

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de herstructurering van het openbaar bibliotheekwerk, Kamerstukken 28 330, nr. 51, niet-dossier stuk 2012D02113.

In navolging van IEF 10650. Digitaal leenrecht. E-books. Rol van de bibliotheek.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding:
Markt en overheid
2. Uitgangspunten
3. Hoofdlijnen aanpassingen bibliotheekwetgeving
4. Advies van de Raad voor Cultuur
5. Overige punten
   - Overleg met de VNG over lokale bezuinigingen
   - Leenrecht
   - Informatievoorziening

Onder punt 5. overige punten Leenrecht:
De zorgen betreffen met name de positie van de auteurs van boeken. Voor fysieke boeken hebben auteurs een wettelijk recht op een leenvergoeding. Voor e-books ontbreekt dat recht. Auteurs maken zich dan ook zorgen dat een belangrijke inkomstenbron verloren gaat. Graag horen de leden hoe de staatssecretaris aankijkt tegen deze zorgen en welke rol zij daarbij voor zichzelf weggelegd ziet. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Peters geeft het kabinet aan dat een leenvergoeding zoals voor fysieke boeken geldt in strijd is met Europese wetgeving en dat de markt aan zet is in het ontwikkelen van innovatieve bedrijfsmodellen. De aanschaf van digitale media en de afkoop van rechten of licenties zullen echter landelijk worden uitgevoerd en daarmee rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen. De leden horen graag hoe de staatssecretaris vanuit die verantwoordelijkheid van plan is om te gaan met de positie van auteurs en hun zorgen daarover. Zij hebben begrepen dat gedurende de pilot auteurs een vaste ‘leenvergoeding’ krijgen. Is dat ook een mogelijkheid bij de verdere ontwikkeling, zo vragen de leden.

IEF 10813

Functioneel ontwerp voor een broncode

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 augustus 2011, KG ZA 11-682 (Teachers Channel c.s. tegen Holding XXL)

Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Auteursrecht. Databankrecht. Geen afgifte kopie van de meest recente broncodes. Teachers Channel c.s. (hierna: TC) ontwikkelen en verzorgen professionele scholing en onderwijsinformatie via tv, internet en andere media. Ditnet (met als enig bestuurder Holding XXL) ontwikkelt, adviseert, implementeert en houdt informatietechnologische-/webapplicaties actueel. Holding XXL en Ditnet hebben een portal voor TC hebben ontwikkeld, en partijen van mening verschillen over de vraag wie de auteursrechten (en databankrechten) heeft ten aanzien van de portal en de broncode. TC vorderen afgifte van de meest recent broncode, zodat zij deze verder kan doorontwikkelen.

TC bepleiten als volgt: Op het functioneel ontwerp hebben TC het auteursrecht. Omdat XXL onder leiding van TC deze software tot stand heeft gebracht moeten TC als maker worden aangemerkt.

Holding XXL en Ditnet bepleiten als volgt: XXL heeft de portal ten behoeve van TC gebouwd aan de hand van de reeds bestaande portal, deze is door XXL aangepast ten behoeve van TC. Het doel daarbij was dat de mogelijkheid werd geboden de content in externe databases op trefwoord te doorzoeken en weer te geven in de portal. Noch de koppeling, de zoekfunctionaliteit en de werking konden middels het functioneel ontwerp worden gerealiseerd.

Het valt niet uit te sluiten dat de aangebrachte veranderingen (n.a.v. het functioneel ontwerp) van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen. Het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft. Ook dat TC als producent in de zin van art. 1b Databankenwet heeft te gelden, kan haar niet baten, met verwijzing naar art.1 lid 3 Databankenwet.

Er volgt geen afgifte van de broncode op basis van de OSA noch art. 45j en k Auteurswet.

4.9. (...) zelfs indien de broncode van het door XXL ontwikkelde functioneel ontwerp ten behoeve van TC Concept zouden zijn gebaseerd op het functioneel ontwerp van TiM - XXL en Ditnet betwisten dat en daarmede staat de relevantie van de het Wend-ontwerp voor de thans door TC gepretendeerde rechten op zijn minst ter discussie - dan valt niet uit te sluiten dat de door XXL nadien aangebrachte veranderingen aan dit ontwerp van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen en daarmee het persoonlijk stempel van XXL en/of Ditnet bezit.

(...) het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft.

4.10. Ook de stelling van TC dat zij als producent in de zin van artikel 1b Databankwet heeft te gelden kan haar niet baten. De voorzieningenrechter verwijst naar artikel 1 lid 3 Databankwet.

IEF 10811

Na overname van een website

Kantonrechter Amsterdam 23 december 2011, Rolnr. 1238149  CV (Cozzmoss tegen Klap)

Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Auteursrecht. Na overname van een website, ook aansprakelijk voor door rechtsvoorganger openbaargemaakte artikelen. Geen schadevergoeding.

Cozzmoss houdt zich bezig met de handhaving en exploitatie van auteursrechten en heeft een lastgevingsovereenkomst met de Volkskrant. Klap heeft op haar website pensioendeskamsterdam.nl artikelen van de Volkskrant openbaar gemaakt. Klap voert aan dat zij de domeinnaam heeft gekocht en dat haar rechtsvoorganger de artikelen op de site heeft geplaatst. Zij betoogt dat de artikelen vrijwel direct na aankoop zijn verwijderd, aangezien zij niet zeker wist of deze gepubliceerd mochten worden en omdat zij er geen nieuwswaarde meer in zag.

Er wordt een verklaring voor recht gegeven voor de inbreuk op auteursrechten. Echter er wordt geen schadevergoeding toegekend, omdat artikelen (vrijwel) direct zijn verwijderd na overname van de website en de artikelen zijn direct verwijderd nadat Klap ervan op de hoogte raakte dat deze nog via Google cache en haar server bereikbaar waren.

7. Ter discussie staat of Klap als domeinhouder in 2010 (nog) inbreuk maakte op het auteursrecht van de Volkskrant. Volgens Klap was in 2010 geen sprake meer van openbaarmaking in de zin van artikel 12 Aw. Klap betwist dat de overlegde screenshots op 18 januari 2010 direct van haar website zijn gemaakt. Zij betwist dat zij aansprakelijk is voor Google cache bestanden en voor op haar server aanwezige bestanden. Als onweersproken staat overigens vast dat Klap zowel de Google cache bestanden als de bestanden op haar server in maart 2010 heeft verwijderd. Cozzmoss betwist dat zij de screenshots heeft gemaakt van Google cache bestanden, en stelt dat deze - anders dan screenshots van Google cache bestanden - bovenaan geen groot grijs kader vertonen.

8. (...) Anders dan Klap heeft betoogd, kan het geplaatst houden van bestanden op een server, indien de locatie niet wordt afgeschermd, worden aangemerkt als openbaarmaking of verveelvoudiging in de zin van artikel 12 en 13 Aw. Geoordeeld wordt dat derhalve Klap in de periode tussen de overname in 2008 en de verwijdering van de artikelen van haar server in 2010 door na te laten de artikelen van de server te verwijderen, inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de Volkskrant.

10. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding en de daarop betrekking hebbende verklaring voor recht (r.o. 2.1 onder c) wordt als volgt overwogen. Nu als onweersproken vast staat dat Klap de artikelen destijds niet zelf heeft geplaatst, het er gelet op het hiervoor overwogene voor moet  worden gehouden dat zij deze vrijwel direct na de overname in 2008 van de website heeft verwijderd, en bovendien door Klap onweersproken is aangevoerd dat zij de artikelen direct nadat zij ervan op de hoogte raakte dat deze nog via Google cache en haar server bereikbaar waren, ook deze heeft verwijderd wordt geoordeeld dat er geen plaats is voor het toekennen van een schadevergoeding. De in dit kader gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen. De gevorderde administratiekosten komen evenmin voor toewijzing in aanmerking.

IEF 10809

Ingekleurd met groen- en roodtinten

Conclusie AG Verkade HR 11 november 2011, 10/05136 HR (7-Eleven Inc. tegen Laprior)

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

In navolging van IEF 4664 (Gem. Hof NA en Aruba), IEF 7821 (Concl. AG), IEF 7885 (HR) en IEF 9055 (Gem. Hof NA en Aruba).

Auteursrecht in navolging van een niet-geslaagd merkenrechtelijk beroep in een langlopende zaak. In deze zaak - waarin de feiten zich afspelen op Sint Maarten - heeft de internationaal, maar niet op Sint Maarten opererende supermarktketen 7-Eleven zich tevergeefs gekeerd tegen het gebruik van de handelsnaam '7 Alive' door Laprior op Sint Maarten.

Het geschil is al eerder bij de Hoge Raad geweest, hetgeen heeft geleid tot het arrest HR 8 mei 2009, LJN BH2956. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan het beroep van 7-Eleven op een haar krachtens art. 8 Auteursverordening 1913 (hierna ook: Av) toekomend auteurschap. Thans - in deze nieuwe ronde bij de Hoge Raad - is aan de orde of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: GHJNA en Aruba of kortweg: het hof) andere bepalingen uit de Av juist heeft toegepast.

Pas in hoger beroep is een beroep op auteursrecht gedaan. Voor het (behoud van) merkrecht geldt de eis van merkgebruik in dat land, daaraan werd door 7-Eleven niet voldaan. Voor het auteursrecht geldt deze eis niet. Dat het (vernieuwde) logo uit 1968 ten opzichte van het logo van 1946 geen juridisch relevante afwijking bevat, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter (lees: voldoende (aanvullend) persoonlijk stempel) te hebben verkregen is een niet onjuiste maatstaf.

Het onderdeel dat zich richt tegen een onbegrijpelijke overweging dat de inkleuring van de logo’s uit 1946 en 1968 gelijk is, wordt verworpen. Ondanks dat 7-Eleven stelling heeft genomen dat er verschillen zijn. Zowel het oude als het nieuwe logo is immers ingekleurd met groen- en roodtinten. Tot slot middel tegen een deeloverweging waarbij het middel nog eens stil staat bij een zestal verschillen en dat die de auteursrechtelijke drempeleis overschrijden. Dit middel wordt eveneens verworpen.

Het cassatiemiddel noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. En de AG concludeert tot verwerping van het beroep.

IEF 10800

Stemopname is geen portretrecht

Rechtbank Amsterdam 18 januari 2012, HA ZA 11-1621 (Beck tegen TomTom)

Met dank aan Paul Reeskamp, Klos Morel Vos & Schaap.

Naburige rechten op stemmen. Portretrecht en ongerechtvaardigde verrijking. Beck is stemacteur en heeft herhaaldelijk werkzaamheden verricht bestaande uit stemopnamen. Op verzoek heeft hij ongeveer 60 woorden en korte zinsneden in de Franse Taal ingesproken.

Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert de lijst met woorden en zinsneden in de Franse taal niet als een werk in de zin van de Auteurswet en de stemacteur is geen uitvoerend kunstenaar in de zin van art. 1 onder a Wet Naburige Rechten (WNR). Het portretrecht ziet op een afbeelding van een persoon zodanig dat daaruit de identiteit van die persoon kan blijken. Echter een stemopname valt niet onder het bereik van artikel 21 Auteurswet. Een beroep op ongerechtvaardigde verrijking, omdat Beck is verarmd doordat hij voor elk gebruik van zijn stem een redelijke licentievergoeding had kunnen bedingen, wordt afgewezen.

Een bedrag ineens van €450 euro is, ook bij stemopname van een bekende of grappige stem die additioneel kan worden aangeschaft na aanschaf van een navigatiesysteem, gebruikelijk. De vorderingen worden afgewezen.

Naburige rechten
4.2. Voor bescherming als uitvoerend kunstenaar in de zin van de WNR is ingevolge de in artikel 1 onder a WNR gegeven definitie, voor zover hier van belang, vereist dat sprake is van het uitvoeren van een werk van letterkunde of kunst. Deze bewoordingen zijn ontleend aaan de Conventie van  Rome, die op haar beurt aansluit bij de bewoordingen van de Berner Conventie. Nu de WNR zelf geen definitie geeft van het begrip ´werk´ wordt aangenomen dat in de WNR met een werk wordt bedoeld een werk in de zin van de Auteurswet. (...) Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert dee lijst met woorden en zinsneden in de Franse taal niet een zodanig werk. Het betreft een lijst van losse woorden en korte zinsneden waarmee routeaanwijzingen kunnen worden samengesteld. Ook anderszins zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat die lijst een oorspronkelijk karakter heeft. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de vraag of ten aanzien van de uitvoering sprake is van artistieke en persoonlijke activiteit.

Portretrecht
4.4. Het portretrcht ziet op een afbeelding van een persoon zodanig dat daaruit de identiteit van die persoon kan blijken. De enkele omstandigheid dat de stem van Beck informatie geeft op grond waarvan zijn identiteit eventueeel kan worden vastgesteld, is onvoldoende om te oordelen dat de stemopname valt onder het bereik van het portretrcht in de zin van artikel 21 Auteurswet. Niet is in geschil dat de stem van Beck als zodanig niet bij het publiek bekend is. Daarmee is niet in te zien dat de stemopname onder het bereik van het portretrecht valt. Hetgeen partijen in het kader van dit geschilpunt verder verdeeld houdt, kan op dit punt niet tot een ander oordeel leiden en behoeeft dan ook geen bespreking.

Leestip ongerechtvaardigde verrijking en gebruikelijke vergoeding
r.o.  4.5 - 4.9.

Op andere blogs:
IE-Forum (Het portretrecht op de stem van een onbekende stemacteur)
MediaReport (Geen portretrecht op stem)
Nederlandsch Octrooibureau
(Exclusieve rechten op stemopname?)
Wijn en Stael (Geen portretrecht op stem)