Alle rechtspraak  

IEF 11037

Ondertussen al betaald

Hof 's-Gravenhage 13 maart 2012, LJN BV8723 (Prae Artiestenverloning B.V. tegen Artiestenverloningen B.V.)

Incidentele vordering in arrest na IEF 10184. Intellectuele eigendom, procesrecht. Incident ex art. 351 Rv tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis wegens klaarblijkelijke juridische misslag, namelijk (onder meer) proceskostenveroordeling ex art. 1019h Rv zonder dat dit is gevorderd. Aangezien echter Prae de proceskosten ondertussen heeft betaald aan Artiestenverloningen, heeft zij in dit verband bij toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging geen belang meer. Van andere klaarblijkelijke feitelijke en juridische misslagen is niet gebleken, ondanks anders door Prae betoogd. De Incidentele vordering wordt afgewezen en de zaak wordt naar de rol verwezen.

6.  Het hof overweegt als volgt. Blijkens rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis berust de veroordeling van Prae in de proceskostenkosten in conventie op artikel 1019h Rv en niet op artikel 237 Rv. Een vergoeding van de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv dient te worden gevorderd, en de gevorderde kosten dienen zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren, zie HR 30 mei 2008, LJN BC2153, NJ 2008, 556 (‘de Endstra-tapes’), rechtsoverweging 5.4.1.

In het onderhavige geval heeft Artiestenverloningen in eerste aanleg in conventie niet een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd, noch heeft zij daarvan een gespecificeerde opgave gedaan. Zij heeft ‘gewoon’ veroordeling van Prae in kosten van de kort geding procedure gevorderd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter Prae niet had mogen veroordelen tot vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 1019h Rv. Daarbij is niet van belang dat Prae harerzijds in conventie wel aanspraak heeft gemaakt op een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv.

Uit het voorgaande blijkt dat de voorzieningenrechter een vordering heeft toegewezen die niet was ingesteld. Naar het oordeel van het hof berust het bestreden vonnis in dat opzicht klaarblijkelijk op een juridische misslag. Aangezien echter Prae de proceskosten ondertussen heeft betaald aan Artiestenverloningen, heeft zij in dit verband bij toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging geen belang meer.

IEF 11036

Rechtvaardiging voor de vermoedens

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 12 maart 2012, LJN BV9148 (Chronos BTH B.V. tegen Votech c.s.)

Auteursrecht op software van verpakkingssystemen. Rechtmatig belang bij gewenste inzage. Chronos ontwikkelt en produceert industriële verpakkings-, en palletverpakkingssystemen. Zij gebruikt daarvoor een besturingsprogramma, de zogenaamde Programmable Logic Controller. X, Y en Z hadden een fulltime dienstverband bij Chronos en zijn in april 2011 het bedrijf Votech gestart, die soortgelijke diensten aanbiedt. Er is conservatoir bewijsbeslag gelegd.

In hoeverre Chronos een rechtmatig belang heeft bij de door haar gewenste inzage hangt samen met de vraag in hoeverre de stelling van Chronos aannemelijk is dat Votech c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan het zonder toestemming (digitaal) kopiëren van gegevens afkomstig van Chronos. Uit een overgelegd onderzoeksrapport volgt dat de ten tijde van het dienstverband gekopieerde gegevens in ieder geval aanleiding tot twijfel geven omtrent het gebruik van die gegevens (thuis de orders nader bekijken). Omdat Votech in een relatief korte tijd een aanzienlijk aantal orders van voormalige Chronos-klanten heeft binnengesleept, is er naar voorlopig oordeel een rechtvaardiging voor de vermoedens van Chronos dat digitale bedrijfsgegevens zonder toestemming zijn gekopieerd en dat inzage wordt toegewezen.

Er wordt geen inzage gegeven in de besturingssoftware, noch in de klant(contact)gegevens. Er wordt ook geen dwangsom toegewezen, omdat de gegevens waarin Chronos inzage wenst te verkrijgen in beslag en in bewaring zijn genomen en Votech c.s. in zoverre geen invloed kan uitoefenen op de tenuitvoerlegging.

5.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan in deze omstandigheden, in combinatie met de inhoud van het rapport met Evidentium, een rechtvaardiging gevonden worden voor de vermoedens van Chronos dat Votech c.s. in digitale bedrijfsgegevens afkomstig van Chronos zonder haar toestemming hebben verveelvoudigd.
In hoeverre deze vermoedens terecht zijn, moet nog blijken aan de hand van (door Chronos) uit te voeren nader onderzoek, maar in dat verband wordt Chronos geacht voldoende belang te hebben bij inzage in de in beslag genomen en gekopieerde gegevens.

5.7. Onder de gegevens waarin Chronos inzage wenst te verkrijgen heeft zij genoemd de door Votech c.s. ontwikkelde/gebruikte systeembesturingssoftware. Dat gedeelte van de vordering wordt afgewezen. Inzage in deze egegevens zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter Chronos in staat kunnen stellen kennis te nemen van voor de bedrijfsvoering van Votech B.V. vertrouwelijke informatie die geen verband houdt met Chronos en waarvan in dit stadium niet valt in te zien dat die een bijdrage zou leveren aan het door Chronos gewenste onderzoek naar de door haar gestelde auteursrecht-inbreuk.

5.8. Eveneens wordt afgewezen de door Chronos gevorderde inzage in bescheiden die bestaan uit, verwijzen naar of betrekking hebben op de in nr. 24 van de dagvaarding genoemde bedrijven die klant zijn van Chronos. Chronos wordt geacht onvoldoende belang te hebben bij dat gedeelte van de vordering. In het geval uit inzage mocht blijken dat Votech c.s. contact hebben met één of meer van die genoemde bedrijven zegt dit immers niets over de vraag of Votech c.s. inbreuk hebben gepleegd op de auteursrechten van Chronos.

5.9. Nu Chronos haar vordering dusdanig heeft ingekleed dat niet zij maar een derde ICT-deskundige rechtstreeks inzage in de door haar gevraagde gegevens krijgt staat een gewichtige reden waardoor van inzage zou moeten worden afgezien niet aan toewijzing van de vordering van Chronos in de weg.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)

IEF 11032

Door politie-striping exclusief te houden

Vzr. Rechtbank Zutphen 13 maart 2012, KG ZA 12-24 (Staat der Nederlanden tegen Globe Holding) - LJN BV8590 - persbericht

Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Persbericht ingezonden door Globe Holding.

Auteursrecht op striping. De staat heeft in 1992 een extern bureau opdracht gegeven om een huisstijl te ontwerpen. De auteursrechten zijn onder voorbehoud ex 15b Auteurswet (door of vanwege de openbare macht) overgedragen aan de staat. Globe Holding heeft voor haar beveiligingsbedrijf striping aangebracht op haar vervoersmiddelen in de kleuren blauw en geel. Zij heeft daarbij afwijkende kleuren gebruikt en bovendien staat haar bedrijfslogo op de achterkant en de zijkanten.

De voorzieningenrechter verbiedt de eigenaar van het beveiligingsbedrijf om de auteursrechtelijk beschermde politiestriping te verveelvoudigen op zijn bedrijfsauto’s. De stelling dat er sprake is van willekeur wordt niet gevolgd. De Staat is succesvol in en buiten rechte opgetreden tegen een aantal van de genoemde voorbeelden. Ook andere voorbeelden vertonen duidelijke verschillen met de auteursrechtelijk beschermde striping van de Staat.

4.4. Hoewel er tussen de beide stripings inderdaad verschillen bestaan, stemmen de totaalindrukken zodanig overeen dat de (...) gestelde vraag voorhands bevestigend dient te worden beantwoord. Bij alle voertuigen is sprake van tweekleurige, (even) schuin geplaatste strepen van een vergelijkbare dikte met een horizon op een witte achtergrond. De strepen op de voorzijde van de voertuigen vormen tezamen een V. Van belang is met name dat de strepen in het ontwerp voor de politie volgens een dusdanig ingewikkeld patroon zijn aangebracht dat niet kan worden verwacht dat het publiek de betrekkelijk kleine verschillen tussen beide stripings zal opmerken, zodat er gevaar voor verwarring te duchten valt. Het feit dat de kleuren zoals gebruikt door gedaagde - geel met blauw - afwijken van de kleuren zoals gebruikt door de Staat - rood/oranje met blauw - en daarnaast het logo van Globe Holding op de voertuigen is afgebeeld, doet niet af aan nabootsing van de politie-striping en het bestaan van verwarringsgevaar. Van het publiek kan immers niet worden verwacht dat het zo vertrouwd is met de kleuren die politievoertuigen voeren dat deze afwijkingen terstond zal opmerken. Bovendien is gebleken dat bij andere overheidsdiensten soortgelijke huisstijlen - met inbegrip van stripings - worden gevoerd in andere kleuren dan die, welke de politie gebruikt.

4.5. Globe Holding wordt in haar stelling, dat sprake is van willekeur omdat er heel veel auto's met soortgelijke stripings rondrijden waar de Staat niets aan doet, niet gevolgd. De Staat heeft de stelling onderbouwd betwist. Van de zijde van de Staat is ter ziting gereageerd op een grroot aantal van de door Globe Holding overlegde foto's van voertuigen met stripings. Van een aantal daarvan heeft de Staat onbetwist gesteld dat de stripings naar aanleiding van sommaties reeds zijn verwijderd of aangepast. Van andere voorbeelden heeft de Staat onbetwist gesteld dat deze - met thans circa 140 andere zaken - nog in behandeling zijn. De Staat heeft daarbij verklaard dat niet in alle gevallen wordt geprocedeerd omdat in veel gevallen de stripings al worden verwijderd of aangepast na sommatie. Van andere voorbeelden heeft de Staat uitgelegd waarom deze door duidelijke verschillen niet in strijd zijn met het auteursrecht. De staat heeft onweersproken gesteld in die gevallen geen actie te ondernemen, maar in alle - hem bekende - gevallen hard op te treden en daar net zo lang mee door te gaan als nodig is om de inbreuk te stoppen. Dat de Staat bij het optreden tegen litigieuze stripings willekeurig te werk gaat, wordt daarom niet gevolgd.

4.6. (...) Juist door politie-striping exclusief te behouden voor de politie door op te treden tegen inbreuk op het auteursrecht kan de Staat bewerkstelligen dat die betrouwbare en optimale herkenbaarheid van die striping voor de politie gehandhaafd blijft, hetgeen van groot belang is voor het functioneren van de politie.

Zie ook site: politiestriping.nl.

IEF 11031

Gerepareerd door vaststellingsovereenkomst

Vzr. Rechtbank Amsterdam 9 maart 2012, LJN BV8483 (Ahrend Inrichtn tegen Stichting Regionaal Opleidingencentrum van Amsterdam ten Eromes Holding

Aanbestedingsprocedure. Auteursrecht.

Rechtspraak.nl: Eiseres, die als tweede in de aanbesteding is geëindigd, stelt dat de aanbestedende dienst de winnaar van de aanbestedingsprocedure voor de levering van meubilair had moeten uitsluiten, omdat de winnaar onrechtmatig c.q. ongeldig heeft ingeschreven. De onrechtmatigheid c.q. ongeldigheid bestaat er volgens eiseres in dat de winnaar inbreuk maakt op de auteursrechten van een derde en dat zij deze inbreuk uiteindelijk in strijd met de mededinging en het bestek heeft gerepareerd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met een derde. Volgens eiseres was dit niet toegestaan omdat de hiervoor bedoelde derde mededingingsrechtelijk verbonden is aan andere inschrijvers die aan de aanbesteding hebben deelgenomen, maar lager dan de winnaar en eiseres zijn geëindigd. De voorzieningenrechter is in dit kort geding van oordeel dat niet is komen vast te staan dat van een schending van artikel 6 Mededingingswet sprake is. Van de aanbestedende dienst kon om die reden niet worden gevergd dat zij alsnog tot uitsluiting van de winnaar over zou gaan. De vorderingen van eiseres worden om die reden afgewezen.

Proceskosten: De auteursrechtinbreuken komen slechts zijdelings aan de orde, hetgeen de toepassing van artikel 1019h Rv niet rechtvaardigt.

4.7.  Daartoe wordt als volgt overwogen. Indien – zoals in dit geval moet worden aangenomen – Howe en Eromes hun vaststellings¬overeenkomst hebben gesloten om een einde te maken aan de onzekerheid over de vraag of sprake was van een auteursrechtinbreuk, betekent dit onder de gegeven omstandigheden ook dat deze vaststellings¬overeenkomst niet de strekking of het gevolg heeft dat de mededinging wordt vervalst. Dit geldt te minder, nu in dit kort geding – anders dan Ahrend heeft betoogd – niet is komen vast te staan dat de vaststellingsovereenkomst enkel is gesloten om Eromes ongestoord de aanbesteding te laten winnen. Dit zou anders kunnen zijn indien Howe (die gelet op de onbestreden stelling van Ahrend mededingingsrechtelijk aan haar distributeurs is verbonden) zich eerst na de gunning jegens Eromes op het standpunt zou hebben gesteld dat Eromes inbreuk op haar auteursrechten maakte, danwel dat Eromes het standpunt van Howe niet vanaf de eerste sommatie zou hebben bestreden. Beide situaties doen zich – gelet op de hiervoor onder 2.11 en 2.12 opgenomen brieven – evenwel niet voor. Het moet er in dit kort geding dan ook voor worden gehouden dat aan de vaststellingsovereenkomst een daadwerkelijk geschil ten grondslag heeft gelegen en deze overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een ‘reparatieovereenkomst’ die de eerlijke concurrentie tussen partijen heeft vervalst.

4.8.  Uit het vorenstaande volgt dat evenmin kan worden aangenomen dat Eromes over de middelen van Howe diende te beschikken om aan alle eisen van de aanbestedingsdocumentatie te voldoen. Om die reden moet de stelling van Ahrend dat Eromes niet in staat was om de leveringstermijnen (paragraaf 6.1.4 van de aanbestedingsdocumentatie) te halen, worden verworpen.

4.11. Ahrend zal als de jegens ROC en Eromes in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Eromes en ROC hebben evenwel verzocht Ahrend in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen op grond van artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ROC geen inhoudelijk verweer tegen de gestelde auteursrechtinbreuk van Eromes heeft gevoerd en ook niet heeft behoeven te voeren, omdat Ahrend geen vordering met die grondslag jegens ROC heeft ingesteld. De auteursrechtinbreuken komen slechts zijdelings aan de orde, hetgeen de toepassing van artikel 1019h Rv niet rechtvaardigt. Met betrekking tot Eromes geldt dat zij wel verweer heeft gevoerd tegen de door Ahrend gestelde auteursrecht inbreuk. Zij heeft daarbij verwezen naar het rapport van professor Jacbobs. De voorzieningenrechter gaat er – mede gelet op de dag waarop het rapport is uitgebracht – vanuit dat dit rapport niet is opgesteld ten behoeve van deze procedure, maar eerder ter onderbouwing van haar stellingen jegens Howe. Voor het overige is de gestelde auteursrechtinbreuk slechts zijdelings in het verweer van Eromes aan de orde gekomen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om van het forfaitaire liquidatietarief af te wijken.

IEF 11029

Uit een passie voor film en muziek

Correctionele kamer (strafrechtbank) van de Rechtbank van Eerste Aanleg Kortrijk, 29 februari 2012, nr. 12/383 (OM gevoegd: VZW IFPI en SABAM tegen MINJAUW)

Uitspraak ingezonden door Jules De Keersmaecker, advocatenkantoor Jules De Keersmaecker.
Met samenvatting van Willem De Vos, Sirius Legal.

België. Strafzaak auteursrecht met burgerlijke partijen IFPI en SABAM. Nadat in 2008 ontdekt werd dat er muziek van de Britse groep Kaiser Chiefs voor de releasedatum op het internet werd verspreid, diende de auteursrechtenvereniging SABAM een klacht in tegen onbekenden. Onderzoek leidde naar een man waarbij tijdens een huiszoeking op zijn computer in totaal 1.127 gedownloade films en CD’s gevonden. De man werd uiteindelijk strafrechtelijk vervolgd voor inbreuken op de auteurswet en de zaak kwam voor de Correctionele Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk. Hierbij stelden o.a. SABAM, IFPI en Universal Music zich burgerlijke partij ten einde een schadevergoeding te bekomen.

Ondanks dat de man de feiten heeft toegegeven, vraagt hij de rechtbank om een milde bestraffing en betwist hij de gevorderde schadevergoedingen. Hij benadrukt dat hij de feiten beging uit een grote passie voor film en muziek en dus niet met een winstoogmerk. Daarnaast stelt hij dat Universal Music een fout beging (lek/fout medewerker/gebrek aan beveiliging) waardoor het album van de Kaiser Chiefs voor de release datum kon verspreid worden.

Bij vonnis van 29 februari 2012 veroordeelt de rechtbank de man wegens het op bedrieglijke wijze namaken van CD’s en DVD’s en deze in voorraad te hebben gehad voor verkoop (art. 80, lid 1 en 3 Auteurswet). De rechter stelt dat wel degelijk een vermogensrechtelijk voordeel – weliswaar niet omvangrijk en niet op commerciële wijze - wordt nagestreefd doordat de aankoopkosten van muziek en films worden vermeden (via ruil met anderen). De rechtbank veroordeelt de man tot het betalen van een geldboete van 5.500 euro, deels met uitstel (op strafgebied) en een schadevergoeding van ongeveer 66.000 euro (op burgerlijk gebied).

Elementen waarmee de rechtbank rekening houdt bij het bepalen van de straf en strafmaat, pagina 5:

Enerzijds:
- de aard van de feiten en hun ernst;
- de lengte van de periode waarin strafbare feiten werden gepleegd;
- het aantal gepleegde inbreuken;
- de immorele ingesteldheid van beklaagde die handelt enkel en alleen met het oog op de snelle, goedkope en intense bevrediging van zijn passie voor muziek en film en hierbij voorbij gaat aan de bijzonder nadelige gevolgen van zijn handelen voor alle actoren actief op de distributiemarkt van film en muziek;
- de genoten materiële en morele voordelen;
- de beoogde voordelen;

Anderzijds;
- het blanco strafregister;
- de inkomsten waarover beklaagde beschikt;

Een geldboete, ernstig doch grotendeels met uitstel, zal - mede om de belangen van de burgerlijke partijen niet onnodig te hinderen - moeten volstaan als eerste confrontatie met de correctionele rechtbank, om beklaagde te confronteren met het laakbaar karakter van zijn handelen en om hem bovenal te weerhouden van het plegen van nieuwe misdrijven in de toekomst.

Elementen waarmee de rechtbank rekening houdt bij de schadebegroting:
-    filmindustrie: pagina 7, paragrafen 6 tem 8
-    muziekindustrie: pagina 9 paragrafen 1 tem 4

 

IEF 11027

Geen plicht om permanent ten toon te stellen

Rechtbank Dordrecht 7 maart 2012, LJN BV8014 (Eiseres tegen Gemeente Papendrecht)

Kunst & Recht. In navolging van eerder tussenvonnis (zie IEF 9668), als randvermelding. Schenking van een kunstcollectie aan de Gemeente Papendrecht. Er is geen sprake van wanprestatie door de gemeente Papendrecht bij het beheer van de aan haar geschonken kunstcollectie.

Schenker stelt dat er wanprestatie wordt gepleegd ter zake van het bewaren, beheer en niet tentoonstellen van de geschonken schilderijen in het museum De Rietgors en wil de schenking ontbinden. De gemeente heeft adequate maatregelen genomen om schade te herstellen en te voorkomen; in de gegeven omstandigheden is er geen sprake van een tekortkoming aan de zijde van de Gemeente. De vorderingen van schenker worden afgewezen. In reconventie wordt succesvol de wijziging van de overeenkomst gevorderd. De opslag mag plaatsvinden in een "state of the art" opslag in Dordrecht en is er geen verplichting om de kunstcollectie permanent ten toon te stellen.

2.2.  De gemeente Papendrecht heeft een uitgebreide samenvatting van de administratie en de archieven overgelegd. De samenvatting geeft een goed overzicht van de kunstwerken die in loop der tijd zijn verkocht, aangekocht en geruild. Weliswaar is de samenvatting niet zeer gemakkelijk inzichtelijk, maar wat er is aangekocht en verkocht, strookt wel steeds met wat uit de jaarverslagen van Stichting de Rietgors blijkt. Voorts worden de namen van de kunstwerken, de omschrijving en de prijzen steeds genoemd. Ook is er voor de jaren 1979-1988 (de jaren waarin er aan- en verkopen hebben plaatsgevonden) steeds een rekening opgemaakt.

2.4.  De gemeente Papendrecht heeft haar stelling, dat zij na het intreden van de schade aan de collectie in 2005 adequate maatregelen heeft genomen om de schade te herstellen en verdere schade te voorkomen, in haar akte meer kracht bijgezet. Zij heeft duidelijker gespecificeerd welke maatregelen zij heeft genomen om de zilvervisjes uit het depot te verwijderen. (...)

Met betrekking tot de specifieke door [eiseres] genoemde werken, die schade zouden hebben opgelopen als gevolg van de opslag, heeft de gemeente Papendrecht gedetailleerd aangegeven dat er hier geen sprake is van een tekortkoming aan haar zijde. De hier aan de orde zijnde beschadigingen houden verband met het feit dat de kunstenaar qua materiaal of techniek minder gelukkige keuzes heeft gemaakt, zoals het plakken van een tekening op een verkeerde drager zodat de tekening loslaat van de achtergrond, of indroogschade als gevolg van overdadig verfgebruik van de schilder. Ook heeft de gemeente Papendrecht nogmaals toegelicht dat de collectie, gelet op de omstandigheden waaronder deze in de bungalow van [schenker kunstcollectie] werd bewaard en het feit dat in de bungalow waterschade is opgetreden, reeds bij aanvang niet in perfecte staat verkeerde.

In de procedure was reeds komen vast te staan dat de gemeente Papendrecht de werken, die schade hebben opgelopen, in 2005 – voor een relatief bescheiden bedrag – heeft laten herstellen, en dat de collectie in 2009 door de taxateur in overwegend goede staat is geacht. Dit alles brengt, in onderlinge samenhang bezien, mee dat niet kan worden aangenomen dat de gemeente Papendrecht met betrekking tot de opslag van de collectie is tekortgeschoten in haar verplichtingen.

In reconventie:

2.7.  De vordering van de gemeente Papendrecht om de kunstcollectie in Dordrecht te mogen opslaan in plaats van in Papendrecht, zal worden toegewezen. De stellingen van de gemeente Papendrecht rechtvaardigen dit oordeel. Dordrecht bevindt zich geografisch zeer in de nabijheid van Papendrecht, de gemeente Dordrecht werkt al nauw samen met de gemeente Papendrecht en in Dordrecht is het niveau van kunstopslag hoger dan in Papendrecht. Het bespaart de gemeente Papendrecht de kosten van het zelf opzetten van een nieuw kunstdepot. Het was voor de gemeente Papendrecht ten tijde van het sluiten van de schenkingsovereenkomsten nog niet voorzienbaar dat de gemeente Dordrecht recentelijk een kwalitatief hoogwaardige (“state of the art”) opslagruimte voor kunst zou laten bouwen. Voorts is van belang dat de schenkingsbepalingen de gemeente Papendrecht, zoals reeds geoordeeld, niet verplichten om de kunstcollectie permanent ten toon te stellen.

IEF 11015

Een serie pocketboekjes

Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad 22 september 2011, LJN BV6714 (BCM Academy B.V. tegen gedaagde)

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan op grond waarvan [gedaagde] de functie van 'Principal Educational Services' heeft bekleed. Hieraan is later een relatiebeding toegevoegd. BCM vordert dat gedaagde staakt met de uitgave van het pocketboek Practice makes Perfect, testen in het business continuity management-proces. Het is echter niet aannemelijk dat de gedaagde (verantwoordelijk voor training, opleiding en consultancywerkzaamheden) opdracht heeft gekregen teksten te schrijven. Noch is het bestaan van een uitdrukkelijke opdracht niet vast komen te staan. Gedaagde heeft daarom de auteursrechten en hoeft de digitale bestanden niet af te geven.

Auteursrecht pocketboek
4.6.  Ter onderbouwing van haar vorderingen sub II tot en met V stelt BCM dat haar op grond van artikel 7 Auteurswet het auteursrecht van het pocketboek toekomt. Daartoe voert BCM aan dat het idee van het boek van BCM afkomstig is en dat BCM [gedaagde] opdracht heeft gegeven om dit boek ten tijde van zijn dienstverband bij BCM te schrijven in het kader van een serie pocketboekjes waarvan er reeds twee waren verschenen. [Uit pagina 2 van het overgelegde concept volgt dat het een derde deel in een reeks van drie gaat. Zie opmerking onder 4.7.]

 

4.10.  [gedaagde] was werkzaam in de functie van Principal Educational Services. Ter mondelinge behandeling heeft BCM verklaard dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor training en opleiding en dat [gedaagde] daarnaast consultancywerkzaamheden verrichtte. Gezien deze toelichting, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het vervaardigen van teksten voor een pocketboek tot de functie van [gedaagde] behoorde. Weliswaar heeft BCM gesteld dat zij [gedaagde] opdracht heeft gegeven de teksten te schrijven, maar gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] is het bestaan van een uitdrukkelijke opdracht niet komen vast te staan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een auteursrecht van BCM op de teksten van het pocketboek, zodat de vorderingen sub II tot en met V zullen worden afgewezen.

Afgifte digitale bestanden en overige bescheiden
4.12.  [gedaagde] stelt dat hij de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de verplichting tot afgifte van digitale bestanden en overige bescheiden is nagekomen. Daartoe voert hij aan dat hij op 27 november 2010 alle eigendommen van BCM heeft overgedragen. [gedaagde] heeft op 1 december 2010 een inventarislijst van alle ingeleverde zaken opgesteld en aan BCM toegezonden. Van de conceptteksten van het pocketboek stelt [gedaagde] dat hem het auteursrecht toekomt, zodat hij deze niet aan BCM behoeft af te geven.

[gedaagde] stelt ten slotte dat BCM haar vordering onvoldoende heeft gespecificeerd. Buiten de concepttekst voor het pocketboek is onduidelijk welke bestanden [gedaagde] nog aan BCM zou moeten overdragen, zodat het voor [gedaagde] onmogelijk is aan deze vordering te voldoen.

IEF 11014

Ingeschreven en voornemens zich uit te schrijven

Rechtbank 's-Gravenhage 7 maart 2012, HA ZA 11-2350 (X tegen K.M.I. Movies)

Auteursrecht. Film. Zekerheidsstelling. X vordert staking van inbreuk op auteursrecht toebehorend aan de producent van de film 'Blue'. X stelt dat de producent hem heeft gevolmachtigd om in eigen naam op te treden. Artikel 224 lid 1 Rv bepaalt dat een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij zou kunnen worden veroordeeld, tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. X heeft GBA-uittreksel overlegd en dient geen zekerheid te stellen. Echter X zou eerder op een kennelijk onbekend adres zijn ingeschreven en dient om die reden al veroordeeld te worden in de nodeloos veroorzaakte proceskosten in dit incident. Deze beslissing wordt aangehouden.

In citaten:

4.2. Nu X een GBA-uittreksel heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 27 oktober 2011 woonachtig is in gemeente Zoetermeer, Nederland, valt op grond van wat thans voorligt niet in te zien waarom X aangemerkt zou moeten worden als een partij zonder woon- of gewone verblijfplaats in Nederland.

4.3. Zelfs als de rechtbank zou aannemen dat X, zoals A c.s. heeft betoogd, zich enkel met het oog op de conclusie van antwoord in het incident heeft ingeschreven en voornemens is zich uit te schrijven bij de eerstvolgende gelegenheid, is dit gezien de vereisten van artikel 224 Rv geen aanleiding de vordering tot zekerheidsstelling toe te wijzen. X heeft zijn stelling dat hij woonachtig is in Nederland met overlegging van het GBA-uittreksel afdoende onderbouwd en A c.s. heeft niet gemotiveerd betwist dat X thans daadwerkelijk op het in de GBA opgegeven adres woont, zodat artikel 224 Rv. geen basis kan zijn voor de gevorderde zekerheidstelling.

4.6. Gelet op de zeer recente inschrijving van X in de gemeente Zoetermeer en nu uit die inschrijving blijkt dat X zich al op 7 april 2010 in Nederland heeft gevestigd op een kennelijk onbekend adres, moet worden geoordeeld dat X zelf aanleiding heeft gegeven tot de incidentele vorderingen van A c.s. Om die reden dient X te worden veroordeeld in de nodeloos veroorzaakte proceskosten van dit incident. A c.s. maakt kennelijk aanspraak op een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 1019h Rv. De beslissing omtrent de proceskosten van het incident zal daarom worden aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak

IEF 11010

Toestemming in 2002 gemakkelijker verleend

Rechtbank Dordrecht 7 maart 2012, LJN BV7786 (Cozzmoss tegen belangen vereniging funderings problematiek)

Eindvonnis na IEF 9979 (bewijsopdracht). Gedaagde heeft bewezen dat aan haar toestemming is verleend voor publicatie van krantenartikelen op haar website. Vorderingen van Cozzmoss worden afgewezen.

2.11. Uit de verklaringen blijkt niet hoe de ondertekenaars – die zelf dus niet bij de gestelde toestemmingsverlening betrokken waren - aan de in de verklaringen opgenomen wetenschap zijn gekomen, en of zij dit hebben getoetst bij de redacteuren van destijds. Nu de ondertekenaars niet als getuigen naar voren zijn gebracht heeft de rechtbank hen daar ook niet naar kunnen vragen. Deze verklaringen wegen daarom onvoldoende op tegen het door BVFP aangedragen bewijs. Zulks temeer nu BVFP heeft aangevoerd dat het beleid van de kranten is veranderd. Zij heeft er verschillende keren op gewezen dat het destijds vanzelfsprekend was dat herpublicatie mocht, maar dat kranten inmiddels strenger zijn geworden. Dit is aangevoerd tijdens de comparitie na antwoord, in de nadere verklaring van [getuige 2] en is tevens aan de orde gekomen tijdens het verhoor van [betrokkene 3] en bij conclusie na enquete van BVFP (alinea 18). Cozzmoss heeft dat niet betwist. Daarom staat tussen partijen vast dat de kranten sinds 2002 strenger zijn geworden als het gaat om het verlenen van toestemming voor herpublicatie van artikelen. Dit brengt met zich dat toestemming in 2002 wellicht gemakkelijker werd verleend dan heden ten dage.

Op andere blogs:
IusMentis (Mondelinge toestemming voor het overnemen van krantenartikelen)

IEF 11002

‘Football Dataco’ rekent ook af met ‘Technip’

D.J.G. Visser, ‘Football Dataco’ rekent ook af met ‘Technip’, nog te verschijnen in NJB 2012.

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Universiteit Leiden.

HvJ EU Football Dataco en HR Technip. Het lijkt erop dat het Hof EU met “Football Dataco” naast de geschriftenbescherming ook heeft afgerekend met de omstreden Technip-theorie van de Hoge Raad die inhield dat ook een “op ervaring en analytisch vermogen berustende visie van de maker” aanleiding kan geven tot auteursrechtelijke bescherming van een kinetisch schema dat werd gebruikt in de petrochemische industrie. Dergelijke bescherming van een gegevensverzameling met bij uitstek technische know how via de achterdeur van het auteursrecht werd door velen systematisch en principieel onwenselijk gevonden. Een ‘op ervaring en analytisch vermogen berustende visie’ komt erg dicht bij ‘skill and labour’ en is als te lage en systematisch onjuiste drempel voor auteursrechtelijke bescherming sinds ‘Football Dataco’ niet meer toelaatbaar. Dit blijkt ook uit de volgende overweging van het Hof EU: “Wat de samenstelling van een databank betreft, is aan dit oorspronkelijkheidscriterium voldaan wanneer de maker ervan, bij de keuze of de rangschikking van de gegevens van deze databank, zijn creatieve vaardigheden op een originele manier tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes”. In de Technip-zaak ging het om keuzes die technische voordelen boden en dus niet om “vrije en creatieve keuzes”.

Misschien zou Nederland en/of Europa er toch verstandig aan doen om de bescherming van technische know how als bedrijfsgeheim op grond van art. 39 TRIPs daadwerkelijk te codificeren, te harmoniseren en wat uit te bouwen. Want uiteindelijk heeft de Hoge Raad in de Technip-zaak gewoon zijn eerlijkheids-onderbuik gevolgd: die waardevolle kinetische schema’s voor de petrochemische industrie waren ‘gepikt’ door een ex-werknemer.

Internationaal wordt bescherming van bedrijfsgeheimen vaak tot de intellectuele eigendom gerekend. Op grond van art. 39 van het TRIPS-verdrag is Nederland verplicht vertrouwelijke bedrijfsinformatie te beschermen. Of die verdragsbepaling directe werking heeft is onduidelijk, maar het Haagse Hof oordeelde dat de strekking ervan in art. 6:162 BW is geïncorporeerd. Dat is de facto al sinds 1919 (Lindenbaum/Cohen) het geval. Den Hartog concludeert dat in recente zaken werkgevers vaak aan het kortste eind trekken, vaak omdat het gestelde misbruik van vertrouwelijke informatie niet kon worden bewezen. Daarnaast mogen ex-werknemers hun algemene vakkennis blijven gebruiken, en is concurrentie uiteraard toegestaan.

[Deze bijdrage zal ook verschijnen als onderdeel van de Kroniek IE in het NJB]