DOSSIERS
Alle dossiers

Diversen  

IEF 14638

Auteursrechtdebat: Plenair debat in de Tweede Kamer - Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Wetsvoorstel auteurscontractenrecht. Plenair debat in de Tweede Kamer: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht – Livestream debat plenaire zaal (vandaag vanaf 16:15) (video/audio).

“Ik wil echt niet beweren dat alle makers arme sloebers zijn, maar het wordt wel steeds moeilijker om van creatieve arbeid te leven,” zei Jan Boerstoel onlangs in een interview1. Ondanks dat dit niet geheel de bedoeling moet zijn geweest van de wetgever – het auteursrecht is immers ondenkbaar zonder de creatieve uitingen van de maker – heeft het toch meer dan tien jaar moeten duren2 totdat de maker nu daadwerkelijk die felbegeerde steun in de rug gaat krijgen van de wetgever3. Althans dat is de bedoeling. De Tweede Kamer zal zich vanmiddag namelijk buigen over het wetsvoorstel Auteurcontractenrecht (Kamerstukken II, 33 308) dat sinds medio 2012 bij diezelfde Kamer aanhangig is. De meningen over dit wetsvoorstel zijn al jaren verdeeld5. De vraag is echter wat de gevolgen zullen zijn van dit wetsvoorstel. Zal de maker erop vooruit gaan? Is de voorgestelde constructie inderdaad mededingsproof? Gaat het partijen lukken om tot een gezamenlijk gedragen advies tot de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding te komen? Leiden verplicht collectieve beheeroplossingen tot het gewenste resultaat? De praktijk zal moeten uitwijzen of dit wetsvoorstel daadwerkelijk leidt tot een sterkere positie van de maker.

Wat gaat er veranderen?

- Aktevereiste: Uitbreiding aktevereiste op exclusieve licenties (art. 2 lid 3 Aw).
- Billijke vergoeding: Algemeen recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van de exploitatiebevoegdheden (art. 25c lid 1 Aw). Deze billijke vergoeding wordt door de Minister OC&W op gezamenlijk verzoek van een vereniging van makers en een exploitant of een vereniging van exploitanten vastgesteld.
- Aanvullende billijke vergoeding voor onbekende exploitatiewijzen (art. 25c lid 6 Aw).
- Bestsellerbepaling: Recht op een aanvullende billijke vergoeding indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk (art. 25d Aw).
- Non-usus-bepaling: Recht op ontbinding wanneer (voldoende) exploitatie van het werk uitblijft (art. 25e lid 1 Aw).
- Vernietigbaarheid knevelcontracten: Bedingen die voor een onredelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn de exploitatie van toekomstige werken van de maker bepalen (art. 25f lid 1 Aw) en evident onredelijk bezwarende contractsbepalingen (art. 25f lid 2 Aw) worden vernietigbaar verklaard. Deze artikelen zijn echter alleen van toepassing op overdrachten en exclusieve licenties (art. 25b lid 2 Aw).
- Geschillencommissie: Een geschillencommissie kan worden ingesteld door de Minister van V&J voor de beslechting van geschillen tussen een maker en zijn wederpartij of een derde ten aanzien van artikel 25c, eerste en zesde lid, 25d, 25e of 25f Aw.
- Toepassingbereik: Deze nieuwe bepalingen die de positie van de maker moeten gaan ondersteunen, komen terecht in een nieuw hoofdstuk (Ia De exploitatieovereenkomst) in de Auteurswet. Fictieve makers (art. 7 en 8 Aw) zijn uitgezonderd van deze bepalingen. Het hoofdstuk is wel van overeenkomstige toepassing op de erfgenaam en de legataris (art. 25b Aw). De maker kan geen afstand doen van de bepalingen uit dit nieuwe hoofdstuk en omzeiling daarvan door rechtskeuze wordt voorkomen (art. 25h). Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op uitvoerende kunstenaars.
- Filmauteursrecht: Het filmauteursrecht (art. 45d Aw) wordt aangepast. Het vermoeden van overdracht aan de producent, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, blijft ongewijzigd. Producenten moeten evenwel een billijke vergoeding aan makers betalen voor de overdracht van deze exploitatierechten en de exploitatie van het filmwerk. Van dit recht kan geen afstand worden gedaan (art. 45d lid 1 Aw). Daarnaast is de exploitant die een filmwerk uitzendt of doet uitzenden of op andere wijze mededeelt aan het publiek, een proportionele billijke vergoeding verschuldigd aan de hoofdregisseur, de scenarioschrijver en de hoofdrolspelers (via schakelbepaling art. 4 WNR) van het filmwerk die deze rechten aan de producent hebben overgedragen. Dit recht dient collectief te worden uitgeoefend (art. 45d lid 3 Aw). Vormen van online beschikbaar stellen waarbij de kijker zelf bepaalt wanneer en waar hij de content bekijkt (video-on-demand), vallen niet onder de verplicht collectief beheer vergoedingsaanspraak. Uitgezonderd van deze proportionele billijke vergoeding zijn makers van een filmwerk waarvan de exploitatie als zodanig niet als hoofddoel is, zoals makers van commercials (art. 45d lid 6 Aw). Van het recht op een proportionele billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

Samengevat
De belangrijkste filmmakers hebben krachtens het vernieuwde artikel 45d Aw recht (mits het exploitatierecht is overgedragen aan de auteur) op wel liefst drie vergoedingen, namelijk het honorarium voor de bijdragen (alhoewel de billijke vergoeding ook inbegrepen kan zijn), een vergoeding voor de overdracht van de exploitatierechten en een proportionele vergoeding voor de exploitatie. Ook genieten zij alle rechten die voortvloeien uit art. 25c, tweede tot en met het zesde lid, art. 25d en art. 25e en 25g Aw, zoals een aanvullende billijke vergoeding voor onvoorziene werken, bestsellerbepaling, non-usus-bepaling en de mogelijkheid om het geschil aan een geschillencommissie voor te leggen.

Lotte Anemaet

1) Jan Boerstoel, “Het wordt straks de kip met de blikken eieren”, in: W. de Jonge (red.), Makers aan het woord, Platform Makers: Amsterdam 2014, p. 37, IEF 14358. Zie ook: Wat er speelt. De positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de digitale omgeving. SEO Economisch Onderzoek, maart 2011.
2) Zie P.B. Hugenholtz en L. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling? Onderzoek in opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie), IvIR.nl augustus 2004.
3) Kamerstukken II, 2012-2013, 33 308, nr. 6, p. 2: ‘De bepalingen dienen als steun in de rug voor de maker’.
4) Zie bijvoorbeeld: D.J.G. Visser, ‘De kabeldoorgiftevergoeding is dood; leve de kabeldoorgiftevergoeding! Het arrest Norma/NLkabel en de voorgestelde wijziging van het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht’, AMI 2014/3, p. 82-84; D.J.G. Visser en P.J. Kreijger, ‘Billijke vergoeding video-on-demand verplicht collectief?’, AMI 2015/1, p. 9-11; B.J. Lenselink, ‘Auteurscontractenrecht 2.0. Het wetsvoorstel inzake het auteurscontractenrecht’, AMI 2013/1, p. 1-11; J.J.C. Kabel, ‘Voorbaat of vermoeden? De rol van artikel 45d Auteurswet. Kanttekeningen bij het arrest Norma/NLkabel’, AMI 2014/3, p. 73-77; J.P. Poort en J.J.M. Theewes, ‘Prova d’Orchestra. Een economische analyse van het voorontwerp auteurscontractenrecht’, AMI 2010/5, p. 137-145; Commissie Auteursrecht, Advies aan de Minister van Justitie over het voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht, 14 oktober 2010; W. de Jonge (red.), Makers aan het woord, Platform Makers: Amsterdam 2014, IEF 14358.

IEF 14636

Overeenstemming over vergoeding voor filmmakers

VOI©E bericht: De rechtenorganisaties voor filmmakers en acteurs (verenigd in PAM) zijn samen met de producenten, omroepen en distributeurs (verenigd in RODAP) tot een nieuw vergoedingssysteem voor de film- en televisie exploitaties gekomen. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een convenant en gelden voor alle producenten, omroepen en nagenoeg alle distributeurs en exploitanten op de Nederlandse markt.

Na jaren van gesprekken en (juridisch) getouwtrek, hebben de partijen in de audiovisuele sector consensus bereikt over een vergoedingsregeling. Deze regeling voorziet in een vergoeding voor filmmakers en acteurs voor lineaire televisieuitzendingen plus gratis ‘uitzending gemist’ en video-on-demand diensten. De rechtenorganisaties verenigd in PAM (LIRA, VEVAM en NORMA) zullen deze vergoedingen incasseren en verdelen. Het nieuwe vergoedingssysteem is gebaseerd op het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht dat binnenkort in de Tweede Kamer wordt behandeld.

Voor de lineaire televisie-uitzendingen en gratis 'uitzending gemist' worden door alle Nederlandse distributeurs verenigd in RODAP de komende vijf jaar aan de rechtenorganisaties in PAM een vast bedrag per abonnee betaald. Begin december meldde RODAP dat ze voor de borging van de uitkering van deze vergoeding een fonds van 15 miljoen euro zouden oprichten, maar door overeenstemming met de PAM-partijen zal oprichting van dit fonds niet meer nodig zijn.

Voor video on demand-diensten zoals tv-programma’s en films op bestelling via verschillende platforms en schermen (televisie, tablets, smartphones, home cinema’s, etc.) is voor 2015 een lumpsum vergoeding (een vast bedrag) overeengekomen. Een expertgroep gaat komend half jaar deze markt van on demand diensten verder onderzoeken en in beeld brengen. Op basis hiervan zal de expertgroep voorstellen doen voor de vergoeding door exploitanten aan de rechtenorganisaties in PAM voor de periode vanaf 2016.

De vergoedingsregeling zal periodiek worden geëvalueerd. Over andere exploitaties, de lineaire doorgifte van buitenlandse kanalen en de perioden in het verleden, zal nader overleg gepleegd worden.

"We hebben de overtuiging dat met de gemaakte afspraken een stevige basis is gelegd voor een nieuwe periode van goede samenwerking tussen exploitanten, omroepen, producenten en filmmakers”, zegt Felix Rottenberg, sinds eind december de nieuwe voorzitter van PAM, het samenwerkingsverband voor filmmakers. "Dit is een uiterst positieve ontwikkeling en een nieuw begin binnen de Nederlandse creatieve film- en televisie industrie”, zegt Medy van der Laan, voorzitter van RODAP, de organisatie van producenten, omroepen en distributeurs.

IEF 14611

Sluit de poorten van de rechtbank voor de kunst!?

Bijdrage ingezonden door Gino van Roeyen, BANNING. Bij vonnis van 15 januari 2015 heeft de voorzitter van de rechtbank in Antwerpen geoordeeld dat kunstenaar Luc Tuymans zich schuldig maakt aan inbreuk ‘te kwader trouw’ op de auteursrechten van fotografe Katrijn van Giel, ‘door de reproductie van de foto van Jean-Marie Dedecker van Van Giel in zijn schilderij ‘A Belgian Politician’ [IEFbe 1158]. Tuymans mag dat niet meer doen, heeft de rechtbank bepaald, en als hij dat niet doet, dan staat daarop een dwangsom van € 500.000 en wel per overtreding van het verbod. De beslissing veroorzaakt nog al wat roering. Is de rechtbank hier ten opzichte van de kunst een grens overschreden en zo ja, welke? Of is het (geheel of gedeeltelijk) terecht dat Tuymans is veroordeeld?

Als kunst bij wet of rechterlijk vonnis verboden wordt, is dat een nederlaag voor het recht van artistieke expressie, een mensenrecht dat met zoveel woorden is erkend in onder andere de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1949) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950). Eén nederlaag is er strikt genomen op dit gebied al één teveel, maar het wordt een dubbele nederlaag als de kunst zich zélf doet verbieden. In de zaak Van Giel tegen Tuymans wordt dat pijnlijk duidelijk. Van Giel heeft zich tegenover Tuymans beroepen op het haar toekomende auteursrecht met betrekking tot de door haar gemaakte foto. Tuymans erkent - al dan niet terecht, maar hij wil daar kennelijk geen punt van maken en dat siert Tuymans - het oorspronkelijk karakter van de foto en ‘botst’ daarmee tegen het auteursrecht van Van Giel.

Tuymans tracht het door hem vervaardigde schilderij ‘A Belgian Politician’ vrij te pleiten door te verdedigen dat het een parodie is van de foto van Van Giel. Een parodie kan onder zekere voorwaarden - door het Hof van Justitie EU recent beoordeeld in de zaak Deckmyn tegen Vandersteen (Suske & Wiske) [IEF 14169] - soelaas bieden tegen een auteursrechtelijke claim, maar voor Tuymans blijkt de parodie te ver gegrepen te zijn. Essentieel voor een parodiërend werk is dat aan humor wordt gedaan of spot wordt gedreven. Uiteraard kan men er - gelukkig - verschillend over denken wat humor en spot precies is, maar humor en spot liggen mijns inziens niet besloten in ‘A Belgian Politician’, ook al staat het Tuymans natuurlijk vrij te betogen dat zijn werk wel onder dat ‘gesternte’ staat.

Het beroep op parodie in deze zaak lijkt mij overigens meer een kwestie van ‘niet anders kunnen’ van Tuymans advocaat (een bekwame vakman) dan van Tuymans zelf. Die bekwame vakman staat op dit vlak namelijk met een redelijk lege gereedschapskist. Buiten de parodie staat het auteursrecht in de EU als een huis van beton.

‘Diamanten’ uitzonderingen om kunst per definitie buiten het auteursrecht te stellen en te houden zijn er op de keper beschouwd eigenlijk niet echt. Men kan de kunst natuurlijk buiten het auteursrecht stellen, maar dan moet de auteurswetgeving op de schopstoel en dat zie ik niet gebeuren. De auteurswetgeving is juist tot stand gekomen om het creatieve brein, de kunstenaar te beschermen.

Het citaatrecht als uitzondering bestaat slechts bij de ‘gratie Gods’ van de uitdrukkelijke bronvermelding. Dat lijkt echter ‘not done’ in de kunst. Ook van de Europese bagatelregeling moet de kunst het niet hebben, want deze wordt vooralsnog zeer beperkt uitgelegd. Als ‘zaken van niets’ al bestaan en dat zal zeker het geval zijn, komen ze echter hoogstwaarschijnlijk niet voor de rechter en van de bagatelzaken die tot nu voor de rechter zijn verschenen is niets terecht gekomen.

‘Appropriation art’, waarmee Tuymans ‘A Belgian Politician’ nog van de hakbijl van het auteursrecht van Van Giel heeft trachten te redden, zet evenmin zoden aan de dijk, omdat die kunststroming, hoezeer erkend, slechts op kunstmatige wijze - via de boeg van de ‘parodie’ - binnen de auteursrechtelijke kaders kan worden geplooid. Dat is - waag ik te stellen - ook niet wat ‘approprionisten’ voor ogen staat. Zij willen recht door zee kunnen doen waar ‘appropriation’ voor staat: het zich toe-eigenen van andermans ‘werk’ (zonder bronvermelding) in een eigen als een nieuw oorspronkelijk werk. En juist daar wringt de schoen: het is de auteursrechthebbende die wettelijk bij uitsluiting bevoegd is het eigen werk te verveelvoudigen, ook in gewijzigde vorm. Dergelijke verveelvoudigingen zijn, mits oorspronkelijk, als zelfstandige werken auteursrechtelijk beschermd. Het verveelvoudigingsrecht met betrekking tot het origineel houdt op daar waar duidelijk een nieuw oorspronkelijk werk wordt gecreëerd. Daarvan is naar huidige auteursrechtelijke maatstaven géén sprake, indien er qua uiterlijke verschijningsvorm (‘het onvolledige beeld, de positie, het camerastandpunt, de belichting, enscenering en kadrering’ - om het met woorden van de rechtbank in Antwerpen te zeggen) een duidelijke gelijkenis is tussen de betrokken werken.

De transformatie door Tuymans van de foto van Van Giel in ‘A Belgian Politician’ is echter onmiskenbaar aanwezig en niemand zal betwijfelen dat deze uniek is. Uniciteit is echter geen garantie voor succes in een auteursrechtelijke zaak, zoals de onderhavige zaak bewijst. Rechtspraak en kunst blijft wat dat betreft een doos van Pandora, tenzij het grondrecht van artistieke expressie (ten volle) in de rechtszaal wordt erkend. De beslissing in kort geding van de Rechtbank Den Haag in de zaak van Nadia Plesner tegen Louis Vuitton (die overigens niet portretrecht betrof, maar modelrecht versus artistieke vrijheid) bewijst dat zo’n erkenning niet altijd in het verschiet ligt (de artistieke vrijheid en het ingeroepen intellectueel eigendomsrecht worden tegen elkaar afgewogen)[IEF 9614]. Het zou vanuit dat perspectief (misschien) beter zijn geweest als dit kunstgeschil voor de poorten van de rechtbank had halt gehouden. Van Giel en Tuymans is dat helaas (nog) niet gelukt.

Gino van Roeyen

IEF 14604

Logo Jumpman Nike aangeklaagd

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Sportmerk Nike is in de VS aangeklaagd voor auteursrechtinbreuk. Op 22 januari 2015 diende fotograaf Jacobus Rentmeester een klacht in bij de rechtbank van Oregon. Rentmeester maakt bezwaar tegen de ‘jumpman’, het silhouet van basketbalspeler Michael Jordan dat Nike over de hele wereld gebruikt als logo voor zijn Michael Jordan-lijn van producten.

AFSPRAKEN GESCHONDEN
Rentmeester stelt dat de ‘jumpman’ afkomstig is van een foto die hij in 1984 voor Life Magazine maakte. Volgens de fotograaf betaalde Nike hem in maart 1985 een bedrag van $ 15.000,- dollar voor het gebruik van het Jordan-silhouet gedurende een periode van twee jaar in Noord Amerika. Die afspraken heeft Nike volgens Rentmeester op grote schaal geschonden. Het sportmerk heeft sinds 1987 miljarden dollars omgezet met dit logo en ik zie mijn schade dan ook graag vergoed, aldus de fotograaf.

GEEN EXACTE KOPIE
Nike heeft nog niet gereageerd op de aanklacht. Vermoedelijk zal het bedrijf aanvoeren dat hun jumpman geen exacte kopie is van het silhouet van de foto, maar een variant. Blijft de vraag waarom Nike in 1985 daar dan toch $ 15.000,- voor betaalde. Aan de andere kant kun je je ook afvragen waarom die Rentmeester zolang heeft gewacht met zijn klachten.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Nike moet betalen voor Jumpman logo NRC 28-01-2015

IEF 14592

Mathieu Paapst: Embedden is bij gelijkblijvend publiek geen auteursrechtelijke openbaarmaking

Bijdrage ingezonden door Mathieu Paapst, Rijksuniversiteit Groningen. Annotatie bij EU Hof van Justitie 21 oktober 2014, IEF 14315, zaak C-348/13 (Bestwater), verschijnt in: Tijdschrift voor Internetrecht 2014/6. In mei 2013 was door het Bundesgerichtshof (BGH) aan het Europese Hof van Justitie (HvJ) de volgende prejudiciële vraag gesteld:

“Vormt de opneming van een op een website van een derde voor het publiek beschikbaar gesteld werk van een derde in de eigen website onder omstandigheden als in het hoofdgeding, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG , ook als het werk van een derde daardoor niet aan een nieuw publiek wordt meegedeeld en de mededeling niet met behulp van een specifieke technische werkwijze plaatsvindt die verschilt van die van de oorspronkelijke mededeling?”.

De achtergrond van deze prejudiciële vraag is gelegen in het feit dat het BGH op verzoek van het Oberlandesgericht München [OLG München, 16.02.2012 - 6 U 1092/11] wenst te vernemen of een embedded link naar een filmpje dat al openbaar en vrij toegankelijk op Youtube staat , en waarbij door de wijze van embedden de indruk wordt gewekt dat het werk gehost is op de website waarop de link is aangebracht, te beschouwen is als een nieuwe auteursrechtelijk relevante openbaarmakings- of verveelvoudigingshandeling, ook al blijft het publiek dat toegang heeft tot het filmpje hetzelfde. De Duitse rechter geeft richting het HvJ aan dat hij denkt dat dit niet het geval is omdat niet de plaatser van de hyperlink, maar alleen de persoon die de film online heeft gezet de macht heeft om te beslissen of het werk toegankelijk blijft:

“Das Berufungsgericht hat zwar - so der Bundesgerichtshof - mit Recht angenommen, dass die bloße Verknüpfung eines auf einer fremden Internetseite bereitgehaltenen Werkes mit der eigenen Internetseite im Wege des "Framing" grundsätzlich kein öffentliches Zugänglichmachen im Sinne des § 19a UrhG darstellt, weil allein der Inhaber der fremden Internetseite darüber entscheidet, ob das auf seiner Internetseite bereitgehaltene Werk der Öffentlichkeit zugänglich bleibt.”

In de Bestwater zaak maakt het HvJ bij de beantwoording van de prejudiciële vraag gebruik van een zogeheten beschikking. Een dergelijke beschikking wordt op grond van art. 99 Reglement voor de procesvoering van het HvJ afgegeven indien het antwoord op een aan het Hof gestelde vraag duidelijk blijkt uit de jurisprudentie, of omdat over het antwoord redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan [EUR-Lex]. Na het Svensson-arrest (C-466/12) waarin het HvJ begin 2014 over de auteursrechtelijke relevantie van hyperlinks heeft geoordeeld dat er bij een hyperlink alleen sprake is van “een mededeling aan het publiek” indien dat publiek afwijkt van het publiek dat toegang heeft tot de oorspronkelijke website waar de hyperlink naar verwijst, weten we ook dat dit het geval is indien de hyperlink als embedded link wordt gebruikt en “daarbij de indruk wordt gewekt dat het wordt getoond op de website waar de link zich bevindt, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van een andere website”(r.o.29) . Dit gezegd hebbende is het op het eerste gezicht logisch dat het HvJ er in het geval van Bestwater vanuit gaat dat het antwoord op de prejudiciële vraag reeds duidelijk is: embedden is in dit geval niet te beschouwen als een mededeling aan een nieuw publiek.

Toch wijkt de Bestwater uitspraak op een cruciaal punt af van de Svensson uitspraak. Bij die laatste zaak ging het in tegenstelling tot Bestwater om content die door de auteursrechthebbende zelf zonder beperkingen op internet beschikbaar is gesteld. Of er in dat geval sprake is van een nieuw publiek is dan mede afhankelijk van de vraag welk publiek de auteursrechthebbende voor ogen had bij die die eerste beschikbaarstelling. In de Svensson zaak onderscheidt het Hof feitelijk twee situaties: Allereerst de situatie waarbij een werk open en vrij via het internet toegankelijk is. Met het aanleggen van een hyperlink naar het werk wijzigt het publiek dat toegang heeft tot het werk niet. In theorie gaat het immers om alle internetbezoekers die ook zonder de hyperlink het werk al konden benaderen.

Daarnaast is er de situatie waarbij een werk, als gevolg van de wil van de auteursrechthebbende, met beperkingen online is gezet. Die beperkingen hebben tot doel om het werk beschikbaar te stellen aan een beperkt publiek. Er is in dat geval sprake van een nieuw publiek indien de hyperlink gebruikt wordt om de beperkingen te omzeilen en het werk aan een groter publiek beschikbaar te stellen. In beide situaties is beantwoording van de vraag of er een mededeling wordt gedaan aan een nieuw publiek in eerste instantie afhankelijk van de feitelijke beschikbaarstelling van het werk.

Bij de Bestwater zaak speelde echter mee dat de derivatieve auteursrechthebbende (in casu Bestwater) niet zelf de content op internet beschikbaar heeft gesteld. Het was in dit geval de producent van de film, de oorspronkelijke rechthebbende, die deze op YouTube had gezet. Uit de feiten blijkt dat de verwijzende rechter niet kan vaststellen of de producent van de film ten tijde van het uploaden zelf de rechthebbende nog was, of dat hij de rechten toen al had overgedragen aan Bestwater. Laten we eens aannemen dat de producent (hierna: A) de film op Youtube zet, waarna een internetgebruiker (hierna: C) op zijn eigen website een hyperlink aanbrengt naar de film. Vervolgens draagt A zijn auteursrechten over aan Bestwater (hierna: B). Op dat moment is de wil van de (derivatieve) auteursrechthebbende , dus B (die mogelijk een beperkte beschikbaarstelling beoogt) niet relevant bij de beoordeling of er sprake is van een nieuw publiek. Die beoordeling heeft immers reeds plaatsgevonden toen C de hyperlink aanbracht naar het reeds vrij en onbelemmerd beschikbare werk. C mocht er vanuit gaan dat A, door het uploaden van de film naar Youtube, aan een publiek bestaande uit alle internetgebruikers heeft gedacht. C kan bovendien niet op de hoogte zijn van de wil van B. Op grond van de feitelijke beschikbaarstelling van het werk is er bij het enkele aanleggen van een hyperlink naar dat werk dus geen sprake van een nieuw publiek. Het HvJ zegt daarover in r.o. 18: “Denn sofern und soweit dieses Werk auf der Website, auf die der Internetlink verweist, frei zugänglich ist, ist davon auszugehen, dass die Inhaber des Urheberrechts, als sie diese Wiedergabe erlaubt haben, an alle Internetnutzer als Publikum gedacht haben”. (onderstreping door mij).

Oftewel: Wanneer en voor zover het werk op de website waar de link naar verwijst vrij toegankelijk is, mag men er (als internetgebruiker en als plaatser van een hyperlink c.q. embedded link) vanuit gaan dat de auteursrechthebbende op het werk toestemming heeft gegeven voor de feitelijke beschikbaarstelling. Het HvJ geeft dus aan dat de plaatser van de link mag uitgaan van de veronderstelling dat een werk legaal beschikbaar is gesteld, en dat er met het aanbrengen van een link naar zo’n werk geen sprake is van een nieuw publiek.

Laten we nu eens uitgaan van een alternatieve situatie: A heeft de rechten reeds overgedragen aan B en zet vervolgens het filmpje op Youtube. C brengt vervolgens een hyperlink aan naar dat filmpje. Net als in de vorige situatie heeft B niet gewild dat alle internetgebruikers toegang krijgen. C kan echter nog steeds niet weten wat de wil is van B. En nu alle internetgebruikers al toegang hebben tot dat filmpje is er feitelijk evenmin een nieuw publiek dat door middel van de hyperlink toegang krijgt. C maakt door het aanleggen van de hyperlink geen auteursrechtinbreuk.

De auteursrechthebbende staat in dit laatste geval natuurlijk niet helemaal met lege handen. Wie zonder toestemming van de auteursrechthebbende een film uploadt op YouTube maakt daarbij inbreuk op het openbaarmakingrecht en het verveelvoudigingsrecht van de auteursrechthebbende. B kan A daarvoor aanspreken. En wanneer die inbreukmaker de film dient te verwijderen vervalt daarmee ook direct de inhoud van de embedded link naar zo’n werk. Bovendien is het mijns inziens nog steeds mogelijk om via de route van de onrechtmatige daad op te treden tegen hyperlinks waarvan de plaatser weet, of moet weten dat het verwijst naar een illegaal aangeboden werk [Aldus ook Spauwen in zijn annotatie bij de Svensson-zaak, Bb 2014/32].

Dr. Mr. M.H. Paapst
Universitair docent Rijksuniversiteit Groningen

IEF 14575

Appropriation art - mooie kunst, parodie of inbreuk

Bijdrage ingezonden door Quirijn Meijnen, LMO advocaten. Het oordeel van de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen [IE-Forum.be - IEFbe 1158] in de zaak Van Giel tegen Tuymans illustreert de moeilijke omgang van het auteursrecht met “appropriation art”. Hoogstwaarschijnlijk zou een Nederlandse rechter ook hebben geoordeeld dat Tuymans inbreuk maakt op de auteursrechten van Van Giel.

In de Belgische procedure beriep Tuymans zich erop dat het schilderij van Jean Marie Dedecker gezien zou moeten worden als een “parodie”. Sinds het recente Suske & Wiske (Deckmyn) arrest van het Hof van Justitie van 3 september 2014 is duidelijk dat het gebruik van andermans (auteursrechtelijk) beschermde werk voor een parodie ook gebruikt mag worden indien de parodie geen verband houdt met het geparodieerde werk. Ruim baan voor de parodie [IEF 14169]! Zou het schilderij van de Belgische politicus Jean Marie Dedecker, geschilderd door Tuymans, aangemerkt kunnen worden als een parodie dan betekent dat een “safe haven”, en is er in beginsel geen sprake van auteursrechtinbreuk. Het –enigszins gezochte argument- van Tuymans is tegen die achtergrond ook begrijpelijk.

Tuymans had natuurlijk toestemming kunnen vragen aan Van Giel om het werk van Van Giel te gebruiken. Indien deze toestemming zou zijn verleend, zou er geen probleem zijn geweest. Het probleem ontstaat indien geen toestemming wordt verleend door de auteursrechthebbende. De kunstenaar wordt dan beperkt in zijn keuze om met bestaand auteursrechtelijk beschermd werk kunst te maken. Dit nu het auteursrecht geen uitzondering biedt voor “appropriaton art”. Is dat erg? Het kan zijn dat de samenleving op die manier mooie, interessante, uitdagende kunst wordt onthouden. Het doel van een appropriation kunstenaar is veelal om middels gebruikmaking van andermans werk commentaar op dat werk of de samenleving waaruit dat werk voortkomt te leveren. Maar dit hoeft natuurlijk niet altijd, het kan ook gewoon om het willen maken van “mooie” kunst gaan.

Zou het auteursrecht een uitzondering willen maken voor (geslaagde) “appropriation art”, dan zal dat niet makkelijk zijn, daar het vrijwel ondoenlijk is om geslaagde appropriaton art – in tegenstelling tot hetgeen als een parodie kwalificeert - op voorhand te definiëren. Uiteraard staat het een rechter - naar Nederlands recht - vrij om in voorkomende gevallen “appropriation art” als een “nieuw oorspronkelijk werk” in de zin van art. 13 Auteurswet aan te merken, zodat van inbreuk geen sprake is.

Quirijn Meijnen

IEF 14571

NUV blij met verbod van Hof tegen Tom Kabinet

Uit het persbericht NUV: Vandaag heeft het Hof Tom Kabinet verboden haar onrechtmatige handelwijze voort te zetten [IEF 14569]. Het overweldigende illegale aanbod op haar website en de onmogelijkheid van Tom Kabinet om daar daadwerkelijk iets tegen te doen vormen daarvoor voldoende grondslag.

Het argument van Tom Kabinet dat zij slechts een neutrale dienst aanbiedt, te vergelijken met Marktplaats, wordt door het Hof verworpen. Het Hof heeft ook duidelijk gesteld dat uitgevers en hun auteurs schade lijden als gevolg van de doorverkoop van illegale e-books via een website als Tom Kabinet.

Tijdens de zitting hebben het Nederlands Uitgeversverbond (NUV), de Groep Algemene Uitgevers (GAU) en Media voor Vak en Wetenschap (MVW) laten zien hoe groot het aanbod van illegale e-books is op de website van Tom Kabinet en hoe eenvoudig het is om deze aan te bieden. Ook vandaag bleek dat er nog steeds aanbieders zijn met meer dan duizend e-books en dat een verkoper een en hetzelfde e-book, waarvan niet eens een legale versie bestaat, drie keer aanbiedt.

Het NUV, de GAU en MVW zijn dan ook blij dat het Hof aan deze praktijken een einde heeft gemaakt.

IEF 14565

Auteursrechtdebat: IE-advocaat gezocht

Door Anthon Keuchenius, Freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Toen ik een jaar of vijftien geleden begon als journalist wilde ik lid worden van vakvereniging NVJ. Ik kreeg een brief: dat kon helaas niet, want ik verdiende te weinig geld met mijn stukjes. Daarop schreef ik een stukje getiteld Catch NVJ, met als argumentatie dat ik te weinig geld verdien, omdat ik te weinig geld verdien. Kort na publicatie in het NVJ-blad kreeg ik bericht dat ik alsnog lid mocht worden. Ik mocht de uitzondering op de regel worden.

Ik moest daar aan denken toen ik me onlangs voor rechtsbijstand wendde tot de Lira, een stichting voor auteursrechten, waarvan ik tegenwoordig lid ben via freelancersorganisatie FLA. Ik had de Lira nodig omdat de website van Distrifood - een blad van Reed/Elsevier - een stukkie van mij integraal had overgenomen, zonder te vragen of ervoor te betalen. Gejat dus.

Het ging niet om wereldnieuws, maar om een gemeentebestuur dat geen zin had in de bouw van een nieuwe Aldi. De redacteur van Distrifood had de woorden van het stukje in een enkele zin omgegooid en een twee alinea’s geschrapt, maar verder stonden in alle zinnen precies dezelfde tweehonderdvijfenveertig woorden in precies dezelfde volgorde. Zelfs mijn gebruikelijke tikfout had de redacteur van Distrifood integraal overgenomen. Eenvoudig bewijsbaar- knip en plakwerk.

Ik stuurde daarop een rekening van €80 naar Distrifood. Het was zeker mijn magnum opus niet, maar er zaten wel uren in en zoiets dacht ik er namelijk mee verdiend te hebben als ik het aan het AD had verkocht, de krant waar ik destijds wel vaker mijn regionale stukjes en foto’s sleet. Ergens was ik niet echt verrast dat antwoord van Distrifood uitbleef, ook niet dat ze nul geld overmaakten. Ook na een herinnering, en nog een herinnering: geen geld en geen reactie. Niks

Daarna benaderde ik ook nog een tweetal IE-advocaten, want die gaan over auteursrecht, ook wel: intellectueel eigendom. Beiden gaven me goede kans een rechtszaak te winnen. Alleen moest de ene advocaat wel keihard lachen toen ze hoorde dat het ging om een factuur van €80. Dat lachen moest voldoende duidelijk zijn, verder maakte ze er geen woorden aan vuil: over €80 gaan we niet procederen.

Vrijwel tegelijkertijd kreeg ik antwoord van het rechtsbijstandsfonds van Lira. Ze gingen me niet steunen, want het factuurbedrag stond niet in verhouding tot de mogelijke kosten. Mijn verweer dat de kosten uiteindelijk door de tegenpartij vergoed zouden moeten worden werd door het bestuur verworpen; ze deden het gewoon niet.

Kortom zit ik nu een beetje in hetzelfde schuitje als vijftien jaar geleden. Ik krijg niet betaald, omdat ik te kleine facturen schrijf. Zelfs de organisaties die zijn opgericht om de auteur juridisch bij te staan geven niet thuis. Uiteindelijk komt daardoor een beursgenoteerd bedrijf, dat miljarden omzet, weg met diefstal van een journalist die braaf de stukken leest en de lokale bestuurders een beetje in de gaten houdt.

Ik heb op dit moment nog even geen zin me daarbij neer te leggen, vandaar dit stukje. Misschien dat er iemand is bij Distrifood die dit leest en de redelijkheid van mijn factuur alsnog inziet. Of iemand bij Lira, die zich de doelstelling van de stichting toch nog kan herinneren. En anders is er misschien wel een onbaatzuchtige advocaat die dit leest en wel in is voor een geinig zaakje. Ze kunnen me allemaal bereiken op: abumelle@xs4all.nl

Anthon Keuchenius

 

IEF 14556

Auteursrechtdebat: Een freelancer aan het woord: berusting is onverstandig

Door Kees Schaepman, freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. ‘Berusting lijkt mij verstandig’, schrijft Arno Grunberg [IEF 14510] in zijn bijdrage aan deze site. Teksten van artikelen, columns en boeken worden gejat, maar daar valt niet altijd iets tegen te doen. Ik vrees dat Grunberg gelijk heeft. Maar als er wel iets aan te doen valt, en zeker als anderen geld verdienen dankzij mijn arbeid, blijf ik graag onverstandig. Niet zozeer omdat de grootschalige diefstal van intellectueel eigendom mij geld kost, dat valt in mijn geval nogal mee. Het grootste deel van mijn journalistieke leven was ik in vaste dienst en deed ik daarom afstand van mijn auteursrechten. Maar de schaamteloosheid waarmee de wet wordt genegeerd en het geestelijk eigendom van freelancers wordt geplunderd, krenkt mij. Freelance auteurs worden te vaak behandeld als letterknechten die hun mond dicht moeten houden. Doen ze dat niet, dan dreigt uitsluiting. Ik ken alleen al in mijn directe omgeving vele journalisten, documentairemakers en scenarioschrijvers die door hoofdredacties, omroepbazen en uitgevers onder druk zijn gezet om afstand te doen van hun auteursrechten. ‘Grote mond? Voor jou tien anderen’.

Een paar maanden geleden schreef ik een opiniestuk voor de website Villamedia onder de kop ‘Blendle moet freelancers nu betalen’. Ik betoogde daarin dat de initiatiefnemers van Blendle ‘niet zulke aardige jongens’ zijn omdat zij zich gedragen als ‘negentiende-eeuwse werkgevers’. Waarom? Omdat ze geen cent aan freelancers betalen, ook niet na een investering van drie miljoen euro in hun onderneming door de New York Times en het Axel Springer Verlag. Dat had ik volgens de advocaat van de Blendleboys – Alexander Klöpping en Marten Blankesteijn – niet mogen zeggen. Zij hadden overwogen een eis tot rectificatie in te dienen: ‘De uitlatingen zijn namelijk onjuist, suggestief en onnodig grievend. Het is ook niet onaannemelijk dat de uitlatingen reputatieschade opleveren.’ Om de verhoudingen niet verder te beschadigen, werd uiteindelijk geen sommatie verstuurd. Maar ik moet me voortaan wel koest houden, anders weigert Blendle met de auteursrechtenorganisatie Lira, waarvan ik bestuurslid ben, te overleggen over een fatsoenlijke regeling voor freelancers.

Het is de omgekeerde wereld. Blendle publiceert zonder enig overleg stukken van mij en van mijn collega’s. Na lang, lang aandringen komt nu hopelijk eindelijk een gesprek met Lira op gang waarin die inbreuk op onze rechten hopelijk wordt recht gezet, maar dan moet ik wel braaf zijn en mijn mond dicht houden. ‘Persbreidel’, dacht ik in een eerste opwelling van woede. Maar dat is misschien een iets te sterke term, al komt het wel in de buurt.

De houding van Blendle is typerend voor die van veel opdrachtgevers en distributeurs die geen gezeur van freelancers aan hun kop willen. Ze vinden de bestaande wetgeving verouderd en lastig. Vanuit hun perspectief kan ik me dat tot op zekere hoogte indenken. Er is ook nieuwe wetgeving in de maak. Maar het feit dat die nieuwe wetgeving er nog niet is, houdt geen vrijbrief in om ten eigen voordele inbreuken op de bestaande wetgeving te maken. En het mag helemaal nooit reden zijn om individuele freelancers te intimideren, te bedreigen of monddood te maken. Daardoor voel ik me niet alleen bestolen maar vooral gekrenkt in mijn beroepstrots en onnodig gegriefd.

Kees Schaepman

IEF 14555

Commentaar Tom Kabinet: One copy, one use?

Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, 'One copy, one use?', IEF 14555; eerder in: Tijdschrift voor Internetrecht, 5.11.2014.
Bijdrage ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology advocaten. Auteursrecht. Op 21 juli 2014 deed de Voorzieningenrechter in Amsterdam uitspraak over het recht om een ‘gebruikt’ e-book door te verkopen [IEF14055]. De verkoop vindt plaats via het online platform www.tomkabinet.nl. Het businessmodel van Tom Kabinet is duidelijk geïnspireerd door de eerdere UsedSoft-arrest 1 waarover de Europese rechter in 2012 zijn oordeel gaf. In de Tom Kabinet-zaak stond dus de vraag centraal of tweedehands e-books digitaal zijn uitgeput.

(...) Commentaar
In een procedure over het uitlenen van e-books worden al wel prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld.21 In deze bodemprocedure zijn overwegingen gewijd aan de uitputtingsvraag die ook interessant zijn voor de Tom Kabinet-zaak. De rechtbank overwoog dat het door middel van downloaden ter beschikking stellen van een werk letterlijk valt onder de definitie van het recht op mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn.22 Een dergelijke mededeling leidt op grond van art. 3 lid 3 Auteursrechtrichtlijn niet tot uitputting van het recht mededeling aan het publiek. Het HvJ EU heeft daarentegen in het UsedSoft-arrest bepaald dat een handeling bestaande in een dergelijke mededeling aan het publiek door een eigendomsoverdracht een distributiehandeling in de zin van art. 4 Auteursrechtrichtlijn moet worden gezien en tot uitputting van het distributierecht kan leiden in de zin van art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn dan wel art. 4 lid 2 Softwarerichtlijn.23 De vraag die zou moeten worden beantwoord bij Tom Kabinet, is dus of er sprake is van eigendomsoverdracht bij de verkoop van tweedehands e-books door Tom Kabinet. Naar ons oordeel is de uitputtingsregel niet van toepassing bij het online ter beschikking stellen van auteursrechtelijke beschermd werk, zijnde niet software. Uit overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn volgt dit immers uitdrukkelijk. Daarbij kan uit overweging 28 van de Auteursrechtrichtlijn worden afgeleid dat het uitsluitende recht om zeggenschap over distributie van het werk uit te oefenen, beperkt is tot een tastbare zaak.24

Aan de beantwoording van de vraag of sprake is van verkoop dan wel eigendomsoverdracht in de zin van art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn bij het online ter beschikking stellen van e-books kom je naar onze mening helemaal niet aan toe omdat uitputting bij voorbaat al is uitgesloten. Bovendien vereist het te koop aanbieden van een e-book een niet toegestane reproductie. Om een e-book te verkopen moet er namelijk een kopie worden gemaakt.25 In de Softwarerichtlijn wordt reproductie zonder de toestemming van de rechthebbende toegestaan wanneer de reproductie nood zakelijk is om het computerprogramma te gebruiken.26 Een dergelijke bepaling mist in de Auteursrechtrichtlijn.27 Deze uitkomst is naar onze mening niet bevredigend. Een dergelijke strikte beoordeling op grond van de Auteursrechtrichtlijn levert een weinig moderne uitkomst op. Denk aan de situatie wanneer er een e-book wordt gekocht op een Cdrom. Hiervan kan een kopie op een Cd-rom worden gemaakt voor de gebruiker zelf. Dit is namelijk op grond van art. 16c Auteurswet (thuiskopie exceptie) geoorloofd. Vervolgens kan de Cd-rom met daarop het e-book worden verkocht omdat het auteursrecht ten opzichte van dit exemplaar is uitgeput vanwege het feit dat het intellectuele eigendom in een materiële drager is belichaamd. Echter als een e-book wordt gekocht via een online winkel, is het niet mogelijk om het te verkopen. Het auteursrecht op het e-book is niet uitgeput en doordat voor de verkoop van een e-book een kopie moet worden gemaakt, is dit ook een niet toegestane reproductiehandeling. Het wringt dat hetzelfde werk van letterkunde verschillende rechten oplevert voor de koper van het e-book dan voor de koper van een papieren boek.

Zoals Neelie Kroes al zei in een recente speech moet het wettelijk kader rekening houden met de behoeften van de
samenleving.28 Regels moeten niet onpraktisch, onzeker, of onredelijk zijn voor de gewone gebruiker. En dit laatste lijkt nu precies het gevolg te zijn van de – nu al gedateerde – Auteursrechtrichtlijn.

Daarnaast ligt de bal ook bij de uitgeverijen. Aan de opmars van e-books is niet te ontkomen. Het percentage valt nu met 4,7% van de totale Nederlandstalige boekenmarkt in de categorie literaire fictie29 voor het derde kwartaal van 2014 nog mee, maar uiteraard is dat exclusief de illegale kopieën en overigens ook exclusief andere uitgaven zoals educatieve uitgaven.30 Boekenuitgevers komen geleidelijk in beweging met nieuwe modellen zoals het abonnementsmodel voor ebooks Elly’s Choice dat in augustus werd gelanceerd.31 En ook bijv. een streamingdienst voor e-books (een soort Spotify voor boeken) waaraan een aantal grote uitgeverijen werken, zou een mooi antwoord op de realiteit kunnen worden. Maar als de uitgeverijwereld niet snel zelf met slimme antwoorden en aantrekkelijke business modellen komt, zal het haar kunnen opbreken. Denk hierbij aan het gebruik van de forward-and-delete technologie. Deze technologie controleert bij digitale inhoud, zoals e-books, of de digitale inhoud na de verkoop daadwerkelijk onbruikbaar is gemaakt.32 Met de nodige technische en juridische waarborgen zou een model als Tom Kabinet een passend antwoord op wensen van de markt kunnen zijn.