Auteursrecht  

IEF 15546

Ook access provider moet naw-gegevens afgeven, inbreuk nu niet aannemelijk gemaakt

Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015, IEF 15546; ECLI:NL:RBMNE:2015:8974 (Stichting Brein tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door Joran Spauwen en Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan en Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Mediarecht. Brein vordert de naw-gegevens van een van de klanten van Ziggo. Deze klant zou een zogenaamde Spotweb applicatie op haar server hebben geïnstalleerd, welke gebruikt wordt voor illegale downloads. Er wordt getwist over de toepasselijkheid van het Lycos/Pessers-arrest: dit arrest is ook van toepassing is op access providers en niet alleen op hosting providers. Een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van auteursrechtinbreuken is onvoldoende aannemelijk gemaakt door Brein. Er kan dan ook niet gesproken worden van onrechtmatig handelen door de klant en Ziggo. De vordering wordt afgewezen.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt de omstandigheid dat in het arrest Lycos/Pesser sprake was van een hosting provider niet dat het daarin vermelde toetsingskader niet kan worden toegepast op een access provider als Ziggo. Artikel 6:196c BW gaat over aansprakelijkheid voor door de provider opgeslagen informatie, niet over de vraag of een provider zijn medewerking moet verlenen aan de opsporing door auteursrechthebbenden van (rechts-)personen die inbreuk maken op auteursrechten of die dergelijke inbreuken faciliteren en aanmoedigen. Zoals de Hoge Raad in ro. 5.1.4-5.1.6 van het arrest Lycos/Pessers reeds heeft overwogen:
- doet de Richtlijn waarop voormelde bepaling is gebaseerd (nr. 2000/31), geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de nationale rechter maatregelen treft die van deze tussenpersonen redelijkerwijs kunnen worden verlangd in verband met op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen om onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen,
- doet deze Richtlijn geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van tussenpersonen in gevallen die buiten de in de Richtlijn omschreven beperkingen vallen, en
- heeft de Nederlandse wetgever in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de omzetting van de Richtlijn expliciet overwogen dat dienstverleners kunnen worden verplicht om informatie te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst kunnen worden geïdentificeerd, en de bron van de informatie bekend te maken.
Deze overwegingen van de Hoge Raad zien niet alleen op de specifieke situatie van die betreffende casus, maar in algemene zin op alle internetdienstverleners die onder die bepaling vallen, dus ook op access providers.

4.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Brein in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling was van de klant van Ziggo om derden gebruik te laten maken van de Spotweb app die hij op zijn server had geïnstalleerd, en dat hij dat gebruik heeft aangemoedigd.

4.13 Er zijn een aantal omstandigheden die op een dergelijke bedoeling duiden:
- de klant heeft de Spotweb app bereikbaar gemaakt voor derden door de daarvoor benodigde poort (88) open te zetten voor internetverkeer van buiten zijn lokale omgeving, en de lokale omgeving niet te beveiligen met een wachtwoord,
-de klant heeft de doorzoekbaarheid van de Spotweb app door Google niet uitgeschakeld (productie 12 van Brein),
- rechthebbenden hebben aan Google meldingen gedaan met betrekking tot het lP-adres van de klant (productie 12 van Brein),
- de klant heeft geen onthoudingsverklaring getekend.

4.14 Maar daar staan de volgende omstandigheden tegenover die op het tegendeel duiden:
- de klant is niet de maker van de Spotweb app, maar een gebruiker daarvan die deze op zijn eigen server heeft geïnstalleerd,- op de server van de klant staan niet de auteursrechtelijk beschermde werken zelf of links daar naartoe, maar staat alleen een app die het mogelijk maakt om spots op Spotnet (Usenet) te vinden die verwijzen naar auteursrechtelijk beschermde werken die zich op Usenet bevinden,
- het openstellen van de betreffende poort (88) van zijn server voor internetverkeer van buiten de lokale omgeving kan een ongewild gevolg zijn van het openstellen van poorten voor gewoon internet- en mailverkeer (zoals Ziggo heeft uitgelegd), of bedoeld zijn voor eigen gebruik van de klant, indien hij elders verblijft,
- het niet uitschakelen van de doorzoekbaarheid op Google kan een omissie van de klant zijn geweest; bovendien kan uit productie 12 van Brein niet worden afgeleid dat een enkele zoekactie op een titel van een auteursrechtelijk werk reeds een zoekresultaat op het lP-adres van de klant oplevert: in die productie is immers louter gezocht op het lP-adres van de klant; in ieder geval kan niet geconcludeerd worden dat een auteursrechtelijk beschermd werk op die manier eenvoudiger kan worden gevonden,
- niet gesteld of gebleken is dat derden voordeel hebben bij het gebruik van de Spotweb app die op de server van de klant is geïnstalleerd: vaststaat immers dat iedere internetgebruiker die app kan downloaden van internet en op zijn eigen server kan installeren, dan wel op zijn computer een Spotnet Client kan installeren, en dan dezelfde functionaliteit verkrijgt als met de Spotweb app van de klant van Ziggo,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo voordeel haalt uit het laten gebruiken van zijn Spotnet app door derden,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo (bv. op intemetfora) reclame heeft gemaakt voor zijn Spotweb app en zo derden heeft aangemoedigd daarvan gebruik te maken, dan wel zelf actiefwas in het spotten van nieuw auteursrechtelijk beschermd materiaal op Usenet, dan wel zelf dergelijke content naar Usenet heeft geupload,
-de klant van Ziggo heeft de Spotweb app zelf offline gehaald. Dat is weliswaar pas gebeurd na sommatie daartoe van Brein (via Ziggo ), maar de reden voor het off line halen (en het niet tekenen van de onthoudingsverklaring) is niet bekend.

4.15 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de aanwijzingen die duiden op een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van inbreuken op auteursrechten niet van voldoende gewicht om voldoende aannemelijk te achten dat de klant van Ziggo onrechtmatig heeft gehandeld jegens de bij Brein aangesloten auteursrechthebbenden. Nu dat een basisvoorwaarde is om tot onrechtmatigheid van de weigering van Ziggo (om de NAW-gegevens van de klant te verstrekken) te komen, kan de vordering van Brein niet op de primaire grondslag worden toegewezen.

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
MediaReport
BREIN heeft in principe recht op afgifte persoonsgegevens door internet access provider

IEF 15539

Aanwijzing om foto-auteursrechten uit nalatenschap voor 25 euro verkopen

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 27 november 2015, IEF 15539; ECLI:NL:RBMNE:2015:8462 (Vereffenaar nalatenschap)
Auteursrecht. Nalatenschap. De door de rechtbank benoemde vereffenaar vraagt de kantonrechter op grond van artikel 4:210 BW om een aanwijzing te geven. Deze aanwijzing heeft betrekking op de verkoop van tot de nalatenschap behorende auteursrechten op foto’s voor €25. Volgens Fotografenfederatie zijn auteursrechten als de onderhavige moeilijk te verkopen en leveren zij in de regel weinig tot niets op. Er is sprake van een gegronde reden omdat de auteursrechten moeilijk verkoopbaar blijken te zijn. De gevraagde aanwijzing wordt gegeven.

2.1. De gevraagde aanwijzing heeft betrekking op het volgende. Erflater had een eenmanszaak als fotograaf. Deze eenmanszaak is kort na het overlijden beëindigd en staat niet meer inschreven in het handelsregister. Tot de nalatenschap behoren op dit moment nog enkel de auteursrechten op de foto’s. Verzoeker stelt dat erflater de administratie van zijn onderneming en het categoriseren en archiveren van digitale fotobestanden niet goed op orde had. Voorts heeft zij contact gehad met de Fotografenfederatie. Volgens die organisatie zijn auteursrechten als de onderhavige moeilijk te verkopen en leveren zij in de regel weinig tot niets op. Verzoeker heeft getracht iemand bereid te vinden om de auteursrechten over te nemen. Inmiddels heeft zij twee personen bereid gevonden. Één van de twee is niet bereid om vooraf een bedrag te betalen, maar wil enkel delen in een eventuele opbrengst na aftrek van zijn kosten. De ander is bereid om de auteursrechten voor een bedrag van € 25,-- over te nemen. Volgens verzoeker is het in het belang van de vereffening dat in één keer een bedrag wordt betaald in plaats van mogelijk periodiek bedragen te ontvangen. Tot slot constateert verzoeker dat als zij nog meer inspanningen moet verrichtten om de auteursrechten te verkopen, de opbrengst daarvan waarschijnlijk niet opweegt tegen de door haar te maken kosten hiervoor.

2.2.
Verzoeker vraagt de kantonrechter dan ook om een aanwijzing te geven, inhoudende dat toestemming wordt verleend om de auteursrechten te verkopen voor een bedrag van € 25,--.
2.3. De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 4:210 lid 1 BW kan de vereffenaar de kantonrechter verzoeken om een aanwijzing te geven indien er sprake is van een gegronde reden. De gevraagde aanwijzing heeft betrekking op een bestanddeel van de nalatenschap wat moeilijk althans niet verkoopbaar blijkt te zijn. Het is voorts in het belang van de vereffening dat de auteursrechten worden verkocht. De kantonrechter constateert dat verzoeker inspanningen heeft verricht om de auteursrechten zo goed mogelijk te verkopen, met als resultaat dat er twee personen zijn die deze willen overnemen. Onder de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om een aanwijzing te geven.

2.4. Voorts volgt de kantonrechter de stelling van verzoeker dat het in het belang van de vereffening is dat de auteursrechten zo snel mogelijk worden verkocht en dat daarvoor direct wordt betaald. Daarom zal de kantonrechter de gevraagde aanwijzing geven. Dat betekent dat de kantonrechter toestemming verleent om de tot de nalatenschap van erflater behorende auteursrechten voor een bedrag van € 25,-- te verkopen.
IEF 15533

Auteursrechtdebat: De ontbindingsbevoegdheid van de maker bij non-usus op grond van artikel 25e Aw

Door: Thijs van Aerde, Houthoff Buruma. Thema: Wet Auteurscontractenrecht. Sinds de invoering van de Wet auteurscontractenrecht voorziet artikel 25e Aw in een ontbindingsbevoegdheid van de maker bij zgn. 'non-usus': onvoldoende exploitatie van het werk binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst. In de literatuur wordt gevreesd dat deze voor de maker een achteruitgang zou zijn, omdat, anders dan onder het commune overeenkomstenrecht, de niet presterende exploitant telkenmale de kans zou krijgen om alsnog tot exploitatie over te gaan. De maker zou telkens een stilzittende exploitant moeten sommeren, terwijl deze exploitant iedere keer zijn inactiviteit zou kunnen goedmaken door alsnog in actie te komen (1).  Mijn inziens is deze vrees ongegrond. Interne rechtsvergelijking met het commune overeenkomstenrecht brengt juist met zich dat in beginsel makers een exploitatieovereenkomst direct kunnen ontbinden indien de wederpartij tekortschiet in de nakoming van een voortdurend exploitatieverbintenis.

Op grond van artikel 25e lid 1 Aw kan de maker de exploitatieovereenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien zijn wederpartij het auteursrecht op het werk niet tijdig of niet langer in voldoende mate exploiteert (ook wel 'non-usus' genoemd): "De maker kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de wederpartij het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende mate exploiteert of, na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen, het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert." Artikel 25e lid 3 Aw clausuleert deze ontbindingsbevoegdheid door daaraan de voorwaarde te verbinden dat, voor zover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is, de maker aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn gunt het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en exploitatie binnen deze termijn uitblijft.

De regeling van artikel 25e lid 1 en 3 doet onmiddellijk denken aan de ontbindingsregeling van artikel 6:265 lid 1 en 2 BW (2). Artikel 6:265 lid 1 BW regelt de ontbindingsbevoegdheid zelf: iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis geeft de wederpartij de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke ontbinding, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt. Artikel 6:265 lid 2 BW clausuleert deze ontbindingsbevoegdheid door daaraan de voorwaarde te verbinden dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de schuldenaar in verzuim dient te zijn.

De overeenkomsten tussen de ontbindingsregelingen van artikel 25e Aw en 6:265 BW zijn niet toevallig. In de parlementaire geschiedenis is herhaaldelijk toegelicht dat artikel 25e Aw is gemodelleerd naar artikel 6:265 e.v. BW.  Volgens de Staatssecretaris is artikel 25e Aw te beschouwen als een "inkleuring en precisering (…) van de algemene regeling van artikel 6:265 BW.(3)"  Het ligt daarom voor de hand dat de jurisprudentie over artikel 6:265 BW, ook geldt voor artikel 25e Aw. Dit is ook bevestigd door de Staatssecretaris: "De regeling in het auteurscontractenrecht bouwt voort op de regeling in het algemene overeenkomstenrecht. De jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht blijft dus recht overeind. Alles wat nu is opgebouwd blijft recht en daar voegen we dit aan toe." (4)

Tot die 'jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht' behoort ook de vaste recht-spraak volgens welke een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende verplichting de wederpartij in beginsel (5) de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk 'rauwelijks' te ontbinden. Indien een partij namelijk tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt. Wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk (als bedoeld in artikel 6:265 lid 2 BW), zodat verzuim (of een ingebrekestelling die verzuim doet intreden) voor het ontstaan van de ontbindingsbevoegdheid niet nodig is (6).

Artikel 25e lid 3 Aw kent, als gezegd, een soortgelijke regeling als 6:265 lid 2 BW: de maker dient aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn te gunnen het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren, voor zover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is. Toepassing van artikel 25e lid 3 Aw volgens bovenvermelde rechtspraak betekent dat bij een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis, exploitatie (in het verleden) blijvend onmogelijk is, zodat de ontbindingsbevoegdheid onmiddellijk ontstaat en niet pas na een aanmaning.

Vermoedelijk heeft de wetgever zich niet gerealiseerd dat 'op grond van de algemene regeling' de maker reeds na een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis direct kan ontbinden. In de memorie van toelichting wordt namelijk slechts als voorbeeld van 'onmogelijke nakoming' gegeven, dat de exploitant ondubbelzinnig heeft aangegeven niet tot de exploitatie te zullen overgaan (7).

Ik realiseer mij dat het hier bereikte resultaat merkwaardig aandoet. Immers, een exploitatieovereenkomst zal de exploitant (vrijwel?) altijd verplichten tot het doen van voortdurende inspanningen (8),  zodat de schriftelijke termijnstelling in (vrijwel?) geen geval noodzakelijk zal zijn voor het ontstaan van de ontbindingsbevoegdheid. De aanmaanplicht van artikel 25e lid 3 Aw is dan een dode letter. Toch houd ik dit resultaat voor juist. De gedachte dat de aangehaalde rechtspraak over artikel 6:265 lid 2 BW ook relevant is voor toepassing van artikel 25e lid 3 Aw, is namelijk niet alleen wetsystematisch elegant, maar past bovendien uitstekend bij de doelstelling van artikel 25e Aw. Artikel 25e Aw heeft immers tot doel om de positie van de maker ten opzichte van de exploitant te versterken; en niet om af te doen aan diens (ontbindings)bevoegdheden. De Staatssecretaris verwoordt dit aldus: "Artikel 25e biedt de maker een aantal extra handvatten op grond waarvan het voor de maker eenvoudiger wordt een beroep te doen op de niet nakoming van de overeenkomst. (…) De bepaling heeft tot doel de maker een sterkere bescherming te geven dan hij op grond van de algemene regeling al heeft."(9)  Als de maker 'op grond van de algemene regeling' van artikel 6:265 BW rauwelijks mag ontbinden na een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis – en uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak volgt, dat hij dat mag – dan mag hij dat dus a fortiori onder de regeling van 25e Aw.

Dit artikel is een onderdeel van een groter artikel dat nog in het tijdschrift ORP zal verschijnen.

1. Annotatie P. Katz bij Rb. Amsterdam 9 mei 2012, AMI 2013/1, p. 37 (Nanada c.s./Kooymans c.s.). Van het arrest in hoger beroep in deze zaak (Hof Amsterdam 31 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201) is cassatieberoep ingesteld; schrijver dezes is als cassatieadvocaat betrokken. De in die zaak aan de orde zijnde vraag hoe de ontbindingsbevoegdheid zich verhoudt tot de klachtplicht van art. 6:89 BW, valt buiten het bestek van deze bijdrage.
2. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 18; Kamerstukken II 2012/13, 33 308, nr. 6, p. 8; Kamerstukken I 2014/15, 33 308, nr. C, p. 2, 9.
3. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 4, p. 13.
4. Handelingen II, 2014/15, nr. 52, item 24, 10 februari 2015, p. 11.
5. Behoudens in het geval dat de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
6. HR 11 januari 2002, NJ 2003/255 (Schwartz/Gnjatovic); HR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar v.o.f.) en HR 22 juni 2007, NJ 2007/343 (Fisser/Tycho).
7. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 19-20.
8. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 18: "Op de exploitant rust gedurende de duur van het auteursrecht een voortdurende inspanningsverplichting."
9. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 4, p. 13.

IEF 15525

Merk op een slordige wijze geprobeerd onzichtbaar te maken op foto's

Vzr. Rechtbank Gelderland 9 november 2015, IEF 15525; ECLI:NL:RBGEL:2015:7724 (Lifemaxx)
Auteursrecht. Merkenrecht. Lifemaxx verkoopt sportartikelen en fitnessproducten via haar website en is houdster van gelijkluidend woordmerk en van beeldmerk crossmaxx. Power Impact heeft foto's van fitnessproducten van Lifemaxx op haar website gebruikt waarbij het merk op een slordige wijze is geprobeerd onzichtbaar te maken. De foto's getuigen van eigen oorspronkelijk karakter dragen het persoonlijk stempel van de fotografen. Met een eenvormige wijze van belichting, geringe schaduwvorm, de hoek waaronder is gefotografeerd, tegen een witte achtergrond en volledig scherp zijn producten in beeld gebracht. Staking op grond van auteursrecht wordt bevolen. Niet is gebleken dat het beeldmerk ook op de door gedaagde gebruikte foto’s is weergegeven, het woordmerk LIFEMAXX is wel herhaaldelijk gebruikt om producten te verkopen. Staking van het woordmerk wordt bevolen, voorschot op schadevergoeding wordt afgewezen. 

4.5. Lifemaxx heeft aangevoerd dat bij het maken van de foto’s van de fitnessproducten subjectieve keuzes zijn gemaakt door de fotografen met betrekking tot de eenvormige wijze van belichting (vanuit de linker- en rechterzijde belicht) en de geringe schaduwvorming die daardoor ontstaat, de hoek waaronder gefotografeerd is (tussen 20 en 70 graden), de positionering van de producten tegen een witte achtergrond (waardoor de producten een zelfde kleurstelling hebben die afsteekt tegen die achtergrond) en het scherp en volledig in kleur in beeld brengen van de producten (en dus niet fotograferen met scherpte diepte). Ter onderbouwing hiervan heeft Lifemaxx twee verklaringen van door haar ingeschakelde fotografen van respectievelijk 21 en 23 oktober 2015 overgelegd.

4.6. Vastgesteld kan worden dat als gevolg van deze door Lifemaxx, althans van de door haar ingeschakelde fotografen, gemaakte keuzes bij het maken van de foto’s een duidelijke en herkenbare lijn ontstaat. De onder 4.5. genoemde subjectieve keuzes hebben erin geresulteerd dat voldoende aannemelijk is geworden dat de foto’s een eigen oorspronkelijk karakter hebben en een persoonlijk stempel van de maker dragen. Dat dit anders zou zijn is onvoldoende gemotiveerd uiteengezet. De foto’s van Lifemaxx omvatten dan ook meer dan een uitsluitend technische weergave van gefotografeerde objecten en zijn daarom aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van artikel 10 Aw.

4.8. [bedrijf] en haar vennoten hebben voorts betoogd dat zij toestemming hadden om de foto’s van Lifemaxx op de website van [bedrijf] te plaatsen, omdat [bedrijf] , en daarvoor PI Sports, de producten van Lifemaxx via de website van [bedrijf] verkocht. Ten aanzien daarvan overweegt de voorzieningenrechter dat wat er ook zij van de vraag of door Lifemaxx toestemming aan [bedrijf] zou zijn verleend om de foto’s te gebruiken voor de verkoop van Lifemaxx producten, ter zitting is komen vast te staan ( [vennoot 1] heeft dat desgevraagd verklaard) dat [bedrijf] de producten van Lifemaxx vanaf begin 2015 niet meer heeft verkocht. Bovendien heeft [vennoot 2] tijdens een telefonisch overleg in februari 2015 met de heer Doolhof te kennen gegeven dat [bedrijf] de fitnessproducten rechtstreeks uit China zou gaan betrekken. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat [bedrijf] foto’s van fitnessproducten van Lifemaxx heeft gebruikt om andere dan de producten van Lifemaxx te verkopen – hetgeen ook overigens volgt uit de omstandigheid dat op enkele foto’s het merk “Lifemaxx” onzichtbaar is geprobeerd te maken – waarvoor zij geen toestemming van Lifemaxx had. Dat de in het verleden gegeven toestemming van Lifemaxx om haar foto’s te gebruiken voor de verkoop van fitnessartikelen door [bedrijf] op haar website nog steeds zou gelden, ook indien niet langer de producten van Lifemaxx door [bedrijf] op haar website werden verkocht, is niet aannemelijk.
IEF 15501

Pas als streamen uit illegale bron inbreuk is, is faciliteren dat mogelijk ook

Vzr. Rb. Midden-Nederland 2 december 2015, IEF 15501; ECLI:NL:RBMNE:2015:8685 (Stichting Brein tegen Moviestreamer.nl)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Auteursrecht. Beroep op 26d Aw slaagt niet. Gedaagde verkoopt mediaspelers waarop zogenaamde add-ons zijn geïnstalleerd die toegang geven tot films die illegaal op internet worden aangeboden (“niet content-neutrale losse softwarebestanden”, zie r.o. 2.5). Gedaagde maakt ook nadrukkelijk reclame voor het feit dat met behulp van zijn mediaspeler recente films gratis bekeken kunnen worden (zie r.o. 2.8). De voorzieningenrechter stelt vast dat in de zaak Brein/Filmspeler vragen van uitleg zijn gesteld over de status van streamen uit illegale bron [vgl. Stichting Brein/Filmspeler, IEF 15299].

Zolang niet vast staat dat streamen uit illegale bron auteursrechtinbreuk oplevert (en dus onrechtmatig is), levert het faciliteren van dergelijk streamen uit illegale bron naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrecht geen onrechtmatig handelen op. Dat over de auteursrechtelijk status van het streamen uit illegale bron redelijke twijfel mogelijk is, blijkt uit het feit dat daar vragen van uitleg over zijn gesteld in de bodemzaak Brein/Filmspeler. Als komt vast te staan dat streamen uit illegale bron auteursrechtinbreuk oplevert, is aannemelijk (‘zeer wel’ mogelijk) dat er wel sprake is van onrechtmatig handelen bij het faciliteren ervan (r.o. 4.5). Vorderingen worden afgewezen. [red. Stichting Brein gaat tegen dit vonnis in hoger beroep]

4.5. Gedaagde in dit geding heeft zich (ook) beroepen op de stelling dat het gebruik van de MovieStreamer door zijn afnemers niet een auteursrechtinbreuk door die afnemers vormt, langs de lijn van de geschilpunten die aan de orde waren in de voormelde bodemzaak, zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven (met name de vraag of hier sprake is van rechtmatig gebruik als bedoeld in artikel 13a Aw). De voorzieningenrechter neemt hetgeen de rechtbank in haar vonnis van 30 september 2015 in dat opzicht heeft overwogen en beslist over. Op die grond moet het oordeel zijn dat het antwoord op de vraag of streamen door eindgebruikers van content uit ongeoorloofde bron auteursrechtelijk is toegestaan (omdat de daarbij gemaakte tijdelijke reproductie van de gestreamde content met rechtmatig gebruik in voornoemde zin samenhangt), niet met een zodanige mate van waarschijnlijkheid in een bodemzaak in het voordeel van Brein in ontkennende zin zal uitvallen, dat er grond bestaat om in dit kort geding op een dergelijk oordeel vooruit te lopen. Voor het geval de desbetreffende vraag door het HvJEU aldus wordt beantwoord dat in het zich hier voordoende geval sprake is van rechtmatig gebruik - in de genoemde zin - door de eindgebruikers, zijn door Brein niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld om de slotsom te rechtvaardigen dat alsdan desondanks sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens de bij Brein aangesloten rechthebbenden, door de MovieStreamer te verkopen en daarvoor reclame te maken. In dat geval telt immers in het voordeel van [gedaagde] dat hij door zijn handelen rechtmatig handelen van de eindgebruikers bevordert én dat hij dat doet door een MovieStreamer te verhandelen die - op zichzelf bezien - op content-neutrale wijze functioneert, met daarop geïnstalleerd de in geding zijnde add-ons die weliswaar niet content-neutraal zijn, maar niet door hemzelf vervaardigd zijn en (ook voor de eindgebruikers) vrij verkrijgbaar zijn op internet. Hij initieert, anders gezegd, dat gebruik niet in technische zin, maar vergemakkelijkt het doordat de eindgebruikers de add-ons niet zelf behoeven te installeren op de MovieStreamer . Onder die omstandigheden vormt zijn gewraakte handelen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende rechtvaardiging voor het oordeel dat hij onrechtmatig handelt. Dat zal zeer wel anders kunnen zijn indien het gebruik van de MovieStreamer door de eindgebruikers een auteursrechtinbreuk betekent, maar voor een dergelijk oordeel is in dit geding, zoals hiervoor overwogen, geen plaats.
4.6. Het voorgaande kan ook anders zijn indien en voor zover er add-ons op de MovieStreamer zijn voorgeprogrammeerd die werken als bit torrent site, met behulp waarvan de eindgebruikers de van (meerdere) andere websites te verkrijgen content door streaming bekijken en waarbij die content tijdens dat streamen automatisch ten behoeve van andere gebruikers wordt geüpload. Het gebruik van dergelijke add-ons door de eindgebruikers brengt een inbreuk met zich op de auteursrechten van de door Brein vertegenwoordigde rechthebbenden. Het bedoelde uploaden door de eindgebruikers geldt op grond van de bestaande jurisprudentie als een openbaarmaking in de zin van de Auteurswet en de Wet op de Naburige Rechten, die - nu daaraan de toestemming van de rechthebbenden ontbreekt - een auteursrechtinbreuk oplevert. Nu de gevorderde verboden daar echter niet op zien, ligt dit niet ter beoordeling voor.
4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het beroep van Brein op artikel 26d van de Auteurswet niet slagen. Nog daargelaten de vraag of [gedaagde] als tussenpersoon in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt, kan immers, nu vooralsnog niet kan worden aangenomen dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat streamen door eindgebruikers van content uit ongeoorloofde bron auteursrechtelijk niet is toegestaan, in het verlengde daarvan thans niet worden aangenomen dat [gedaagde] gehouden is om alle redelijke maatregelen te treffen (zoals in het petitum omschreven) om inbreuken door derden te voorkomen of te ontmoedigen in de door Brein bedoelde zin en dat hij door dit niet te doen, onrechtmatig handelt.
4.8. De voorzieningenrechter zal ten slotte ingaan op de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens de door Brein vertegenwoordigde rechthebbenden vanwege het aanbieden van IPTV abonnementen. Brein stelt, onder verwijzing naar de overgelegde producties 7, 8 en 9, dat [gedaagde] IPTV abonnementen aanbiedt, waarmee hij gebruikers al dan niet in combinatie met de MovieStreamer tegen betaling van € 25,00 per maand toegang geeft tot een groot aantal (live)streams van (buitenlandse) televisiekanalen en films en een catalogus van “on demand” films, die zonder toestemming van de rechthebbenden worden aangeboden. [gedaagde] betwist dat hij IPTV abonnementen aanbiedt. Hij voert daartoe aan dat hij alleen een éénmalige vergoeding vraagt voor een referral, zijnde een betaalde verwijzing, naar een portal waarmee toegang kan worden verkregen middels een abonnement op Popcorn Time. Hij biedt naar zijn zeggen uitsluitend een eenmalige hyperlinkverwijzing aan. De gebruiker dient zelf het abonnement met de provider af te sluiten en daarvoor ontvangt [gedaagde] geen commissie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Brein haar stelling dat [gedaagde] IPTV abonnementen aanbiedt, mede in het licht van de betwisting door [gedaagde] , onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Uit de overgelegde producties blijkt niet duidelijk dat [gedaagde] daadwerkelijk een IPTV abonnement aanbiedt. Uit de als productie 8 overgelegde e-mail kan alleen worden afgeleid dat [gedaagde] een link stuurt waarmee gedurende een maand toegang kan worden verkregen tot IPTV. Voorts wordt in de als productie 9 overgelegde verklaringen weliswaar verklaard dat op de website [naam webside] IPTV abonnementen worden aangeboden, maar dit wordt niet door bescheiden ondersteund. Het gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde] op dit punt kan reeds om die reden niet worden aangenomen.

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
Brein

IEF 15497

BGH: Access provider pas na sitebeheerder en hosting provider aanspreken

BGH 26 november 2015, IEF 15497; I ZR 3/14 en I ZR 174/14 (Access-providers)
Gebaseerd op het persbericht: De access providers, die internettoegang verlenen aan hun klanten, waaronder de toegang tot 3dl.am, goldesel.to en sharehosters RapidShare, Netload, Uploaded en het filesharingnetwerk eDonkey, worden aangesproken voor 'Störerhaftung' door GEMA en fonogramproducenten. Een access provider aanspreken is pas proportioneel wanneer een rechthebbende ondanks redelijke inspanningen tegen de sitebeheerder of de hosting provider - deze staan dichter bij de inbreuk - geen resultaat behaald en daarom geen rechtsbescherming krijgt. De beheerder en de host-provider staan dichter bij de inbreuk dan degene die internettoegang verleend. Het vaststellen van valse adressen van de beheerder en de hosting providing, is onvoldoende. GEMA had nog verdere 'redelijke inspanningen' moeten verrichten. De fonogramproducenten hebben geen procedure gevoerd tegen de beheerder.

Uit het persbericht: Eine Störerhaftung des Unternehmens, das den Zugang zum Internet vermittelt, kommt unter dem Gesichtspunkt der Verhältnismäßigkeit allerdings nur in Betracht, wenn der Rechteinhaber zunächst zumutbare Anstrengungen unternommen hat, gegen diejenigen Beteiligten vorzugehen, die - wie der Betreiber der Internetseite - die Rechtsverletzung selbst begangen haben oder - wie der Host-Provider - zur Rechtsverletzung durch die Erbringung von Dienstleistungen beigetragen haben. Nur wenn die Inanspruchnahme dieser Beteiligten scheitert oder ihr jede Erfolgsaussicht fehlt und deshalb andernfalls eine Rechtsschutzlücke entstünde, ist die Inanspruchnahme des Access-Providers als Störer zumutbar. Betreiber und Host-Provider sind wesentlich näher an der Rechtsverletzung als derjenige, der nur allgemein den Zugang zum Internet vermittelt. Bei der Ermittlung der vorrangig in Anspruch zu nehmenden Beteiligten hat der Rechtsinhaber in zumutbarem Umfang - etwa durch Beauftragung einer Detektei, eines Unternehmens, das Ermittlungen im Zusammenhang mit rechtswidrigen Angeboten im Internet durchführt, oder Einschaltung der staatlichen Ermittlungsbehörden - Nachforschungen vorzunehmen. An dieser Voraussetzung fehlt es in beiden heute entschiedenen Fällen.

Im Verfahren I ZR 3/14 hat die Klägerin gegen den Betreiber der Webseite "3dl.am" eine einstweilige Verfügung erwirkt, die unter der bei der Domain-Registrierung angegebenen Adresse nicht zugestellt werden konnte. Den gegen den Host-Provider gerichteten Verfügungsantrag hat die Klägerin zurückgenommen, da sich auch seine Adresse als falsch erwies. Mit der Feststellung, dass die Adressen des Betreibers der Internetseite und des Host-Providers falsch waren, durfte sich die Klägerin nicht zufriedengeben, sondern hätte weitere zumutbare Nachforschungen unternehmen müssen.

Im Verfahren I ZR 174/14 ist die Klage abgewiesen worden, weil die Klägerinnen nicht gegen den Betreiber der Webseiten mit der Bezeichnung "goldesel" vorgegangen sind. Dessen Inanspruchnahme ist unterblieben, weil dem Vortrag der Klägerinnen zufolge dem Webauftritt die Identität des Betreibers nicht entnommen werden konnte. Die Klägerinnen haben nicht vorgetragen, weitere zumutbare Maßnahmen zur Aufdeckung der Identität des Betreibers der Internetseiten unternommen zu haben.

IEF 15496

Reflecties - De Publieke Omroep

Erwin Angad-Gaur, Reflecties: De Publieke Omroep, Performers Magazine, 4 -2015, p. 10-11.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur secretaris/directeur Ntb en voorzitter sectie Uitvoerend Kunstenaars Sena. Wat onder druk van toenmalig gedoogpartner PVV werd afgebroken door het kabinet Rutte I lijkt de afgelopen jaren voorzichtig naar een herstel te bewegen. Regering en Tweede Kamer staan weer positief ten opzichte van de waarde van cultuur. Reden tot te groot optimisme is dat niet: wat letterlijk werd afgebroken (zoals diverse orkesten en andere culturele instellingen) zal vermoedelijk nooit heropgebouwd kunnen worden. Maar stap voor stap ontstaat bij kabinet en Tweede Kamer hernieuwde aandacht voor talentontwikkeling en zelfs aandacht voor de inkomenspositie van de kunstenaar, iets wat jarenlang – ook voor de komst van Rutte I – een taboe was.

Schreeuwen om cultuur lijkt niet langer nodig; de overheid en de cultuurwereld zijn weer gewoon met elkaar in gesprek. Een goede zaak. Maar nu wij toch met elkaar in gesprek zijn een paar punten over de publieke omroep, als dat mag.

(...) VOORBEELDFUNCTIE
Dit gezegd hebbende en nu we toch met elkaar spreken, opnieuw zonder te schreeuwen: Uw kabinet en uw kamer voerden dit jaar (tien jaar na de landen om ons heen) het auteurscontractenrecht in. Steeds meer heeft u oog voor de marktpositie van auteurs en artiesten, zoals ook uw adviesorganen, waaronder niet in het minst De Raad voor Cultuur.

Opeenvolgende bewindspersonen van opeenvolgende kabinetten hebben de contractpraktijk van de publieke omroep (met gedwongen uitgavecontracten en kickbackregelingen) veroordeeld, maar u heeft werkelijk ingegrepen. In het nieuwe auteurscontractenrecht worden dergelijke bepalingen vernietigbaar, via een gang naar de rechter, of via de nog op te richten geschillencommissie auteurscontractenrecht. Wat ik u, namens de Ntb, de VCTN, Sena Performers en alle bij Platform Makers aangesloten belangenorganisaties voor auteurs en artiesten wil vragen is het volgende: zou u willen overwegen de publieke omroep te verplichten te contracteren conform de wet? Zou u de bedoeling van de nieuwe wet in de subsidievoorwaarden voor de publieke omroep willen opnemen, met relevante financiële consequenties bij overtreding? et zou veel procedures kunnen voorkomen en een uiterst eenvoudige bijdrage zijn aan uw beleidsdoelen.
Ik dank u zeer.

Erwin Angad-Gaur

IEF 15453

Spoedeisend belang Moooi vanwege ontoereikend boetebeding

Rechtbank Den Haag 26 november 2015, IEF 15453; ECLI:NL:RBDHA:2015:13518 (Moooi tegen LforLight)
Uitspraak mede ingezonden door Daan van Eek, Hoogenraad & Haak. Auteursrecht. Zie ook IEF 15479. Moooi produceert verschillende lampen waarvan zij licentiehoudster is. LforLight biedt op haar website twee lampen uit de collectie van Moooi aan. Er wordt een inbreuk vastgesteld en Moooi vordert dat LforLight deze onmiddellijk staakt. LforLight stemt in met de inbreuk, maar de eenzijdig opgestelde onthoudingsverklaring is voor Moooi onacceptabel. LforLight stelt dat door de onthoudingsverklaring er geen spoedeisend belang meer bestaat. De rechter gaat niet mee in dit verweer nu de verklaring niet van dien aard is dat de dreiging van inbreuk teniet wordt gedaan. De vorderingen worden toegewezen.

4.5. Als meest verstrekkende verweer heeft LforLight aangevoerd dat de vorderingen van Moooi spoedeisend belang missen. LforLight heeft in dit verband aangevoerd dat hij slechts vier inbreukmakende lampen van Moooi heeft verkocht en dat hij heeft toegezegd te stoppen met zijn handel, versterkt met een boetebeding. Dit verweer kan niet worden gevolgd. Moooi voert terecht aan dat de door LforLight gestelde boete van € 500,- per overtreding en € 250,- per dag aan de lage kant is gelet op de waarde van de lampen (LforLight verkocht deze voor prijzen tussen € 220-550) en zo onvoldoende prikkel vormt. Verder staan er nog wat onduidelijkheden in de boeteclausule, zoals de zinsnede “such breach including a guarantee that proves to be incorrectly given”. Aldus is er, gegeven de eerdere verhandeling, nog altijd sprake van een dreiging van inbreuk.

4.7. Nu de door LforLight verhandelde lampen als inbreukmakende producten moeten worden aangemerkt en een (dreigende) verdere inbreuk niet kan worden uitgesloten, is de door Moooi onder B gevorderde opgave, zij het met in achtneming van het navolgende, toewijsbaar.

4.8. De gevorderde opgave van het aantal vervaardigde, ingekochte en verkochte inbreukmakende lampen en de voorraad lampen, alsmede de gegevens van producenten, leveranciers, afnemers en andere betrokken personen zal eveneens worden toegewezen. Deze opgave dient er immers toe verdere (dreigende) inbreuken te beëindigen of te voorkomen. Indien en voor zover LforLight, zoals hij ter zitting heeft verklaard, in redelijkheid niet over deze gegevens kan beschikken zal dat blijken uit de onderbouwde opgave.

4.9. De vordering om de opgave te doen waarmerken door een registeraccountant zal evenwel – bij gebrek aan spoedeisend belang – worden afgewezen. De opgave zal immers worden versterkt met een dwangsom en, indien daartoe aanleiding is, kan de opgave in de bodemprocedure alsnog door een accountant worden gecontroleerd.

IEF 15479

Ontoereikende onthoudingsverklaringen voor inbreuk Octo-lamp

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 november 2015, IEF 15479; ECLI:NL:RBDHA:2015:13519 (Secto Design tegen Lforlight)
Uitspraak mede ingezonden door Daan van Eek, Hoogenraad & Haak. Auteursrecht. Merkenrecht. Secto is licentiehouder voor de in 2005 openbaargemaakte Octo-lamp en heeft merken SECTO en OCTO ingeschreven. LforLight brengt de Octo-lamp op de markt. De eenzijdig opgestelde onthoudingsverklaringen van LforLight zijn echter niet toereikend voor Secto, de lampen zijn niet omschreven en de boete is te laag. Dus er is nog belang, er volgt toewijzing van auteursrecht- en merkenrechtelijke vorderingen.

3.2. Daartoe heeft Secto c.s. het volgende gesteld. De verhandeling van de inbreukmakende lampen door LforLight maakt inbreuk op de merk- en auteursrechten van Secto c.s. Dat er een inbreuk heeft plaatsgevonden wordt door LforLight erkend. De eenzijdig opgestelde onthoudingsverklaringen van LforLight zijn echter niet acceptabel voor Secto c.s. In de onthoudingsverklaring staat bijvoorbeeld geen duidelijke omschrijving van de inbreukmakende lampen en de boete van € 500,-- is te laag. Secto c.s. heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen teneinde de inbreuk te beëindigen. Secto c.s. wenst voorts direct actie te ondernemen teneinde de verdere verhandeling van de inbreukmakende lampen tegen te gaan. Van Secto c.s. kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure of eventuele schadestaatprocedure moet afwachten voordat zij de door LforLight onrechtmatig verkregen winst, of althans een voorschot daarop, ontvangt.
3.3. LforLight voert de volgende verweren. Secto c.s. heeft de dagvaarding te laat verstuurd. Daarnaast heeft de oproeping door Secto c.s. verkeerd plaatsgevonden. Bovendien heeft Secto c.s. geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, aangezien LforLight reeds voldaan heeft aan hetgeen door Secto c.s. wordt gevorderd. Zo heeft LforLight verklaard zich te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten en Gemeenschapsrechten van Secto c.s. Ook heeft LforLight een volledige, juiste opgave verstrekt van de gegevens die beschikbaar waren over de leverancier(s) van de lampen, het aantal ingekochte lampen, het aantal verkochte lampen, het aantal lampen op voorraad en de berekening van de behaalde winst.
IEF 15473

Overnemen van indeling webwinkel auteursrechtinbreuk

Rechtbank Rotterdam 25 november 2015, IEF 15473; ECLI:NL:RBROT:2015:8708 (Bronze and more)
Auteursrecht. Partijen voerden gezamenlijk een webwinkel waarop zij bronzen beelden te koop aanbieden. Na hun echtscheiding komt de webwinkel in het bezit van eiseres. Kort daarna start gedaagde een eigen webwinkel, ook handelend in bronzen beelden. Volgens eiseres heeft gedaagde delen van haar website gekopieerd en zij eist dat hij onmiddellijk deze inbreuk op haar auteursrechten op de inrichting van haar website staakt. De vorderingen op deze grondslag worden toegewezen. De vordering tot algehele staking van webwinkel op grond van oneerlijke concurrentie en echtscheidingsconvenant afgewezen.

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de op de website geplaatste foto’s op zichzelf beschouwd kwalificeren als werken in auteursrechtelijke zin. Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat dit ook geldt voor de afzonderlijke teksten ter aanprijzing van de bronzen beelden en andere artikelen. Weliswaar zijn deze teksten van algemene aard, maar door de gemaakte keuzes en rangschikking van de woorden voldoen ook zij aan de hiervoor weergegeven werktoets. Dit laatste geldt evenzeer voor de inrichting van de website als geheel. Het aangekochte, door [gedaagde] aangeduid als “huis, tuin en keuken” frame, laat voldoende ruimte voor het maken van creatieve keuzes. Ook het enkele feit dat op de website tevens afbeeldingen of teksten staan die afkomstig zijn van leveranciers en deze toestemming voor verder gebruik hebben gegeven, doet niet af aan de omstandigheid dat bij de samenstelling van de inhoud en de inrichting van de website als geheel creatieve keuzes zijn gemaakt, waardoor de website van [eiseres] als werk kwalificeert.

4.5. Er veronderstellenderwijs vanuit gaande dat partijen destijds gezamenlijk de website hebben opgesteld en teksten hebben bedacht – hetgeen [gedaagde] ten verwere heeft aangevoerd, maar door [eiseres] is weersproken; zij stelt deze zelf te hebben samengesteld – is sprake van een gemeenschappelijke werk. De handhaving daarvan kan door een ieder van hen geschieden (art. 26 Aw), maar dat betekent niet dat ook ieder van hen los van de ander dit werk mag exploiteren. Ter zake daarvan moet worden aangenomen dat krachtens het algemene artikel 3:166 BW e.v. steeds de instemming van een ieder is vereist. Voor zover nog relevant wordt met betrekking tot de op de website voorkomende foto’s overwogen dat [gedaagde] in eerste instantie heeft gesteld dat deze allemaal afkomstig zijn van de leverancier, maar ter zitting de stelling van [eiseres] dat zijzelf een deel van deze foto’s heeft gemaakt niet meer heeft betwist. Een en ander leidt tot de conclusie dat er in rechte vanuit kan worden gegaan dat [eiseres] als maker van een deel van de foto’s en in ieder geval als medemaker van de teksten en de inrichting van de website als geheel kwalificeert, zodat het [gedaagde] niet was toegestaan zonder de instemming van [eiseres] haar website te kopiëren of te wel in termen van de wet op ongeoorloofde wijze te verveelvoudigen.

4.7. Vaststaat dat [gedaagde] teksten van de website van “Bronzeandmore” letterlijk heeft overgenomen op zijn eigen website zonder daarvoor eerst toestemming aan [eiseres] te vragen. Dat hij foto’s van de website van [eiseres] heeft overgenomen is evenmin betwist door [gedaagde] . Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte producties blijkt bovendien dat naast het overnemen van de afbeeldingen met de daarbij behorende teksten [gedaagde] gekozen heeft voor een gelijke inrichting van de website, dat wil zeggen dat hij de “header” en de rubrieken “Winkelwagen (leeg)”, “Uw gegevens” en “Bestellen” op precies dezelfde locatie heeft geplaatst. Voor zover er verschillen zijn aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld in de combinatie van de hoofdtekst en de daarnaast links gelegen tekst, zijn die ondergeschikt. Daarmee wordt niet afgedaan aan de zeer gelijkende totaalindruk van de websites. De conclusie is dat [gedaagde] met het overnemen van (delen van de) website van [eiseres] inbreuk heeft gemaakt op het (mede) auteursrecht van [eiseres] .

4.13. Anders dan [gedaagde] echter meent, komt aan het echtscheidingsconvenant wel degelijk betekenis in deze toe. Weliswaar is in de bepalingen daarvan ter zake van de webwinkel niet letterlijk bepaald dat het [gedaagde] niet zou zijn toegestaan concurrerende werkzaamheden aan te vangen, maar zeker in een geval als het onderhavige geldt dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de puur taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013 (Lundiform/Mexx), ECLI:NL:HR:2013:BY8101). Nu het hier om een echtscheiding gaat, brengt een redelijke uitleg mee dat er vanuit mag worden gegaan dat de overeengekomen verdeling er toe strekte [eiseres] in staat te stellen haar werkzaamheden in de webwinkel voort te zetten en daaruit inkomsten te halen, te meer nu daartegenover stond dat [gedaagde] de hele inboedel kreeg. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat het daarbij niet past om gelijk nadat het convenant was gesloten gelijksoortige concurrerende werkzaamheden aan te vangen. [eiseres] mocht van [gedaagde] verwachten dat hij zich daarvan zou onthouden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een redelijke uitleg van de overeenkomst ook meebrengt dat dit ‘verbod’ niet eeuwigdurend is. Gelet op het feit dat het thans meer dan twee jaar geleden is dat het convenant werd overeengekomen, kan het [gedaagde] niet meer verboden worden om – binnen de grenzen van hiervoor geschetste algemene kader en de auteursrechten van [eiseres] respecterend – concurrerende werkzaamheden te ondernemen. Dat hij de algemene grenzen als hiervoor ponder 4.12. geschetst heeft overtreden is niet vast komen te staan, nu van een stelselmatige benadering van klanten niet gebleken. [eiseres] heeft dit wel gesteld maar zij heeft deze stelling, ook na gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onder overlegging van producties, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Aan nadere bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.