Auteursrecht  

IEF 13321

Cohen Jehoram in Meijer-bundel: Het persoonlijk stempel van de maker, hoe stel je dat vast?

T. Cohen-Jehoram, Het persoonlijk stempel van de maker. Hoe stel je dat vast? in: Liber Amicorum voor mr. R.S. Meijer, Middelen voor Meijer, BJu Den Haag 2013, p. 61-70.
Bijdrage ingezonden door Tobias Cohen-Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en EUR.
Rob Meijer heeft een indrukwekkende staat van dienst. Een blik op de Hoge Raad-arresten waarin zijn naam voorkomt, leert dat hij betrokken is geweest bij vele principiële uitspraken.

IE-cassaties. In een deel van die zaken mocht ik Robs tegenstrever zijn. Meer dan een dozijn arresten noemt ons bieder namen, en in vier gevallen leidde de zaak tot een prejudiciële verwijzing. De eerste keer dat ik Rob trof, was in 1993-1994 in de zaak S. jr. versus S. sr.; dat was tegelijk ook de eerste zaak die ik op eigen naam mocht voeren. Daarin ging het nog om bewijslastverdeling in het geval van geldlening, maar in alle volgende zaken zou het gaan om het intellectuele eigendomsrecht, met nadruk op auteursrechtelijke kwesties. Het zal dan ook niet verbazen dat deze bijdrage aan een auteursrechtelijk onderwerp gewijd is, en wel aan het werkbegrip waarover Rob en ik ook enkele malen van mening hebben mogen verschillen.

Dit artikel is ingekort, lees de gehele bijdrage hier.
Werk aan de winkel
Het voorgaande toont maar weer eens aan dat, zelfs nadat vele principiële vragen zijn uitgevochten en beantwoord, er nog steeds een belangrijke rol is weggelegd voor de cassatie-advocaat in IE-zaken.

Tobias Cohen Jehoram
* boek verschijnt: bol.com, amazon.com

IEF 13313

Verklaring voor recht geen inbreuk toegewezen bij verstek

Rechtbank Den Haag 4 december 2013, HA ZA 13-193 (Kalida B.V. tegen Nexco Pharma)
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Deterink.
Zie eerder IEF12790.
Kalida vordert een verklaring voor recht dat zij door de verhandeling van het product 4ME geen inbreuk maakt op enig in Nederland geldend IE-recht van Nexco c.s.. Nexco heeft zich tegenover haar beroepen op niet-bestaande IE-rechten. De vorderingen kunnen onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Nexco c.s. wordt in de proceskosten veroordeeld. De verklaring voor recht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, de proceskostenveroordeling wel.

2.2. Kalida stelt dat daartoe dat Nexco c.s. zich mede tegenover haar heeft beroepen op niet bestaande intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot 4ME waarop zij inbreuk zou maken.
2.3. Voor zover in het incident ook verweer tegen de vorderingen in de hoofdzaak is aangevoerd, is dat verweer na weerlegging daarvan in het incident door Kalida niet gehandhaafd. De primaire vorderingen kunnen derhalve als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
2.5. De verklaring voor recht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu een verklaring voor recht zich daar niet toe leent. De proceskostenveroordeling zal zoals gevorderd wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
IEF 13312

Niet geoorloofde citaten bij columns van Kluun

Ktr. Rechtbank Amsterdam 4 december 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8879 (Klaas Koppe tegen Kluun B.V.)
Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee.

Auteursrecht. Foto. Rechtspersoon. Citaatrecht. Koppe is beroepsfotograaf van onder meer een foto van het Boekenbal in 1984 en Café de Zwart uit 1997. Op Kluun.nl verschijnen door Kluun geschreven columns waarbij de genoemde foto's zijn gebruikt. Kluun B.V. stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de openbaarmakingen, omdat Van de Klundert de inhoud produceert. Nu de rechtspersoon wordt bestuurd en waarvan alle aandelen worden gehouden door de persoon die de feitelijke handelingen heeft op de website verricht, moeten de handelingen aan de vennootschap worden toegerekend.

Kluun beroept zich op het citaatrecht ex 15a Aw. Van enig functioneel verband is sprake, maar dit is onvoldoende. Het betreffende boekenbal vond in 2007 plaats, terwijl de foto het boekenbal van 1984 illustreert. De illustratie is ondergeschikt aan de tekst en betreft omvang ongeveer gelijk. Het is een niet geoorloofd citaat.

De tweede foto is geen afbeelding van de besproken boekpresentatie noch van het als gevolg van de drukte bij de boekpresentatie lege terras van Café de Zwart, maar een afbeelding van een vol caféterras op een veel eerder gelegen datum. Naar het oordeel van de kantonrechter overstijgt daarmee het gebruik van de foto niet het gebruik van zuivere illustratie.

Koppe stelt dat hij geen verhoging naast zijn licentievergoeding vordert (2 foto's a €240,00 per jaar). De grondslag voor de vordering van €960,00 is dan voor 50% gederfde licentievergoeding en voor 50% een andere grondslag. De kantonrechter zal het beperkte bedrag van €480,00 aan gederfde licentievergoeding toewijzen.

4.4. (...) Er dient een voldoende functioneel verband te zijn tussen de geciteerde afbeelding en de aankondiging. Van enig functioneel verband is sprake, nu de aankondiging betrekking heeft op een absentie vanwege het boekenbal en de afbeelding een foto is die genomen is op een boekenbal. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat verband echter onvoldoende. Het betreffende boekbal vond immers plaats in 2007, terwijl de foto het boekenbal van 1984 betreft. Kennelijk heeft de foto hier geen andere betekenis dan het begrip 'boekenbal' te illustreren. Daar komt bij dat de illustratie ook niet ondergeschikt is aan de tekst, maar wat betreft de omvang ongeveer gelijk is. Ook naar de betekenis gezien is de foto niet bestemd om dienstbaar te zijn aan de tekst, zoals blijkt uit de uitlating van Van de Klundert ter comparitie. Die heeft immers verklaard: "Het artikel 'hoe ziet een boekenbal er uit', had niet kunnen bestaan zonder de foto. Zonder de foto valt het bestaansrecht van het artikel weg."
In die omstandigheden heeft te gelden dat het gebruik van de foto "Boekenbal 1984" niet is aan te merken als een geoorloofd citaat als bedoeld in artikel 15a lid 1 aanhef Aw.


4.5. (...) De kantonrechter stelt vast dat de betreffende column onder de titel "het was stil in Café De Zwart" een klassieke bespreking is van een boekpresentatie en in die zin een beoordeling als bedoeld in artikel 15a lid 1 aanhef Aw. In zoverre voldoet het gebruik van de foto aan de eist dat deze geplaatst moet worden in het kader van "een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of een uiting met een vergelijkbaar doel". Ook hier echter ontbreekt het aan de noodzakelijke functionele relatie tussen de foto en de beoordeling. De foto is geen afbeelding van de besproken boekpresentatie noch van het als gevolg van de drukte bij de boekpresentatie lege terras van Café de Zwart, maar een afbeelding van een vol caféterras op een veel eerder gelegen datum. De enige relatie met de column is dat op die foto de schrijver A.F.Th van der Heijden is te zien op het terras van café De Zwart en de column de boekpresentatie van een boek van die schrijver bespreekt. Naar het oordeel van de kantonrechter overstijgt daarmee het gebruik van de foto niet het gebruik van zuivere illustratie, zodat het gebruik niet valt onder het geoorloofde citaatrecht.

4.8. (...) met dien verstande dat hij de totale vordering beperkt tot 200% van de licentievergoeding.
De grondslag voor de vordering van €960,00 is dan voor 50% gederfde licentievergoeding en voor 50% een andere grondslag. (...)In het licht van het voorgaande kan de stelling van Koppe dat de grondslag van zijn vordering steeds geweest is een licentievergoeding over twee jaar niet worden aanvaard.
De kantonrechter zal het bedrag van €480,00 aan gederfde licentievergoeding toewijzen.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)
Afschrift CV EXPL 13-11750

IEF 13311

Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats

F.F. Blokhuis, Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats, IEF 13311.
BK Schoonspringen 2011Een redactionele bijdrage van Fulco Blokhuis, Boekx.
Zie IEF 13194, IEF 13171 en IEF 13166. De afgelopen maanden zijn er drie uitspraken gewezen over de auteursrechtelijke beschermingsomvang van een format. Het betreft drie zaken waarbij een professionele partij een idee van een ander gebruikte om een eigen product op de markt te brengen. De zaak tussen producent Red Arrow en SBS omtrent het format ‘Marriage at first sight’  had ook in dit overzicht gepast, als er in die zaak een beroep zou zijn gedaan op het auteursrecht. Zoals gebruikelijk in alle formatzaken kwamen de eisende rechthebbenden met lege handen thuis. Deze uitspraken onderstrepen nog eens de idea-expression dichotomy: het auteursrecht beschermt geen ideeën als zodanig, maar alleen de oorspronkelijke uitdrukkingswijze ervan. Dit beginsel is overigens ouder dan de Berner Conventie. Bij twee uitspraken van de rechtbank Den Haag wordt nog de interessante vraag behandeld of het werkbegrip ten aanzien van een format al dan niet geharmoniseerd is.

Dit artikel is ingekort, lees het artikel hier.

Ook Hugenholtz en Senftleben zijn van mening het Europese reproductierecht nog niet volledig geharmoniseerd is. Feit blijft dat het Europese Hof zich over deze kwestie nog niet expliciet heeft uitgelaten. Doordat de rechtbank in deze zaak daarover ook geen prejudiciële vraag stelde, blijft het antwoord op die vraag nog een beetje een sprong in het diepe. Voor de eisende partij maakt het praktisch weinig verschil of de begrippen ‘werk’ en ‘reproductie’ in de EU geharmoniseerd zijn, aangezien ook in andere landen ook geen auteursrechtelijke bescherming op formats wordt toegekend. Raab c.s. werd overigens niet op alle punten in het ongelijk gesteld. Zij hoefde slechts 1/5e van de door Eyeworks gevorderde € 154.686,60 aan proceskosten te voldoen. De rechtbank sloot aan bij de hoogte van de kosten die Raab c.s zelf hadden gevorderd.

De juristen moeten nog even wachten totdat het Europese Hof de puzzelstukjes op harmonieuze wijze in elkaar laat vallen.

Fulco Blokhuis

 

IEF 13310

Geen onrechtmatig gebruik onbeschermde Franse stem door TomTom

Hof Amsterdam 3 december 2013, zaaknr. 200.106.436/01 (Beck tegen TomTom)
Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx.
Naburige rechten op stemmen. Portretrecht en ongerechtvaardigde verrijking. Beck is stemacteur en heeft herhaaldelijk werkzaamheden verricht bestaande uit stemopnamen. Op verzoek heeft hij ongeveer 60 woorden en korte zinsneden in de Franse Taal ingesproken. Naar het oordeel van de rechtbank [IEF 10800] kwalificeert de lijst met woorden en zinsneden in de Franse taal niet als een werk in de zin van de Auteurswet en de stemacteur is geen uitvoerend kunstenaar in de zin van art. 1 onder a Wet Naburige Rechten (WNR). Het hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep.

De betaalde dagvergoeding brengt niet met zich mee dat Beck aanspraak kan maken op een hogere vergoeding. De vergelijking met vergoedingen voor literaire auteurs gaat mank, omdat het in casu niet gaat om een beschermde prestatie. Er is niet onrechtmatig gehandeld, er is niet vast komen te staan dat er middels een onjuiste mededeling in de zin van art. 3:44 lid 3 BW door voor te wenden dat een opname voor testdoeleinden was en die opname dan zonder nader overleg, laat staan toestemming, wereldwijd te gaan gebruiken.

3.5. Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat, zo zou komen vast te staan dat genoemd bedrag van €450,- een dagvergoeding is, dit op zichzelf nog niet meebrengt dat Beck aanspraak kon maken op een hogere vergoeding. Beck verwijst hierbij naar vergoedingen die aan literaire auteurs en vertalers en aan fotografen plegen te worden betaald, maar die vergelijking gaat mank omdat het in casu niet om een auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermde prestatie gaat. (...) Bij gelegenheid van het pleidooi heeft de raadsman van Beck deze stukken aangeduid als het "het ultieme bewijs" en te kennen gegeven niet over meer bewijs te beschikken, zodat het bewijsaanbod daarmee is ingevuld. Het hof zal dat aanbod daarom verder passeren. De volgens Beck mogelijk in Amerika door TomTom getroffen schikking met twee stemacteurs is bij gebreke van een vergelijkingsmaatstaf voor de beoordeling van de onderhavige zaak niet relevant zodat reeds om die reden het verzoek ex art. 22 Rv tot overlegging van de schikkingsovereenkomst moet worden afgewezen.

3.11. Voorts heeft Beck gesteld dat TomTom c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door een onjuiste mededeling te doen in de zin van art. 3:44 lid 3 BW door voor te wenden dat een opname voor testdoeleinden was en die opname dan zonder nader overleg, laat staan toestemming, wereldwijd te gaan gebruiken. Deze stelling is echter niet komen vast te staan, nu Beck tegenover de uitdrukkelijke betwisting door TomTom c.s. geen bewijs van het gestelde bedrog heeft aangeboden (...). Ook de prille ontwikkelingsfase waarin het bedrijf van TomTom in 2003 verkeerde maakt het onaannemelijk dat bij het maken van de stemopnamen opzettelijk zou zijn misleid.

Op andere blogs:
DirkZwagerIEIT (Het recht op stemgeluid, wat is het waard?)

IEF 13309

Noot onder Virtuele Boteringepoort

G.A.C. van den Hout, Noot onder Hof Arnhem-Leeuwarden (Virtuele Boteringepoort), IEF 13309.
Redactionele bijdrage ingezonden door Gertjan van den Hout, LinkedIn-profiel.
Op 12 november 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in het geschil tussen de Gemeente Groningen en Efraïm Milikowski betreffende de inmiddels befaamd geworden virtuele Boteringepoort. Centraal in dit arrest staat de verhouding tussen het eigendomsrecht van de eigenaar van een kunstwerk en het recht van de maker van dat kunstwerk om zich te verzetten tegen de vernietiging daarvan. De feiten die de aanleiding vormden tot deze procedure veronderstel ik bekend en verwijs de lezer daarvoor naar r.o. 3.1 t/m 3.2.10 van dit arrest. Waar ik in deze noot met name de aandacht op wil vestigen is de bovenvermelde verhouding tussen het eigendomsrecht van de Gemeente en het verzetsrecht van Milikowski. Daarnaast zal ik nog een opmerking maken over de proceskostenveroordeling en het publieke belang dat in deze zaak speelde.

Dit artikel is ingekort, lees het gehele artikel hier.

13. Tot slot nog een enkel woord over het publieke belang in deze zaak. Het heeft er namelijk alle schijn van dat het hof dit belang heeft laten meewegen in zijn beslissing. In r.o. 3.14 noemt het hof het publieke belang namelijk als relevante factor bij de in het kader van art. 3:13 lid 2 BW te maken belangenafweging. En ook in r.o. 3.15 merkt het hof op dat de kosten voor reparatie en onderhoud uit publieke middelen moeten worden voldaan. Met de zienswijze van het hof dat het publieke belang een relevante factor is, kan ik mij niet verenigen. De gemeente treedt hier op als private partij en daarbij past niet dat de wederpartij (mede) de gevolgen voelt van de politieke verantwoordelijkheid die het desbetreffende overheidsorgaan draagt. Het al dan niet aanwezig zijn van een publiek belang dient dan ook nimmer een rol te spelen in de belangenafweging.

14. Concluderend kan ik opmerken dat de uitkomst van het arrest tot een – mijns inziens – wenselijk resultaat heeft geleid. Slechts op de wijze waarop het hof tot zijn oordeel is gekomen, valt soms het een en ander af te dingen. Nu de virtuele Boteringspoort uit het stadsbeeld zal verdwijnen, zullen we moeten wachten tot het volgende geld-slurpende kunstobject voorwerp van geschil zal worden.

Gertjan van den Hout

IEF 13308

Overeenstemming met EU Parlement over ontwerprichtlijn collectief auteursrechtbeheer en online muzieklicenties

Uit het persbericht: The Lithuanian Presidency of the EU Council today informed ministers for competitiveness on the agreement reached with the European Parliament regarding the adoption of a draft directive on the collective management of copyright and the multi territorial licensing of online music (...).

Transposition
Member states will have to incorporate the new provisions into domestic law 24 months after its entry into force at the latest.

This initiative is linked to the development of the Digital Agenda for Europe. The "Single Market Act" identified intellectual property as one of the areas in which action is required and underlined that, in the internet age, collective management must be able to evolve towards more transnational, possibly EU-wide models of licensing, covering the territories of multiple member states.

IEF 13304

Conclusie A-G: Staat wel onrechtmatig, maar geen indirect bevel tot wetgeving

Conclusie A-G 29 november 2013, zaaknr. 12/03239 (Staat der Nederlanden tegen Stichting NORMA c.s.)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, bureau Brandeis.
Thuiskopie-AMvB's Zie eerder IEF 11110 en IEF 8934. In deze zaak gaat het in cassatie met name om de vraag of het hof in het bestreden arrest terecht heeft geoordeeld of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door in de AMvB digitale audiospelers en videorecorders niet als vergoedingsplichtige voorwerpen aan te wijzen onder art. 16c Aw jo. 10 sub e WNR en zulks is in strijd met de Auteursrechtrichtlijn. De AMvB's zijn onrechtmatig jegens belanghebbenden en de Staat is schadevergoeding verschuldigd. Artikel 1019h Rv is niet van toepassing. De A-G concludeert tot verwerping van het principale en van het (voorwaardelijk) incidentele cassatieberoep.

De arresten Opus en Padawan en de overige door het hof besproken jurisprudentie leiden tot de conclusie dat Nederland moet voorzien in regelgeving waarin digitale audiospelers en digitale videorecorders die zijn uitgerust met een harde schijf, die bestemd zijn voor en in substantiële mate gebruikt worden voor het kopiëren van auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal, zijn aangewezen als vergoedingsplichtige voorwerpen (6.2.). Het Hof heeft volstaan met de verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door geen specifieke maatregelen te treffen (geen bevel tot nieuwe wetgeving) en met een veroordeling van de Staat tot schadevergoeding wegens het niet treffen van die maatregelen, daarmee is het hof dan ook binnen de grenzen van zijn bevoegdheid gebleven (6.12).

Omdat de Staat alleen aangesproken wordt als wetgever die is tekortgeschoten bij de vaststelling van een billijke vergoeding en niet als inbreukmaker, is art. 1019h Rv, ter handhaving van IE-rechten, niet van toepassing.

6.2. "Met het hof in deze zaak ben ik van mening dat de arresten Opus en Padawan en de overige door het hof besproken jurisprudentie tot de conclusie leiden dat Nederland moet voorzien in regelgeving waarin digitale audiospelers en digitale videorecorders die zijn uitgerust met een harde schijf, die bestemd zijn voor en in substantiële mate gebruikt worden voor het kopiëren van auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal, zijn aangewezen als vergoedingsplichtig." (...)
"Dat lidstaten vrij zijn de wijze van financiering te bepalen, betekent niet dat zij ook geheel vrij zijn de billijke vergoeding naar eigen inzicht vast te stellen. De lidstaten zullen ook niet mogen voorbijgaan aan nieuwe technische ontwikkelingen die leiden tot kopieergedrag dat voor de billijke vergoeding van belang is. Ik verwijs hiervoor naar het arrest van het HvJEU van 13 juli 2013." (…)
"Ik breng hierbij in herinnering dat de Staat ervoor heeft gekozen het privé-kopiëren in Nederland in ruime mate mogelijk te maken en een resultaatsverplichting heeft om te voorkomen dat de belangen van degenen die daardoor benadeeld worden, op ongerechtvaardigde wijze worden geschaad (de laatste stap van de zogenoemde drie-stappentoets bij het aanvaarden van de uitzondering van art. 5 lid 5 Artl.). Juist met deze laatste stap of maatstaf zijn de amvb’s niet in overeenstemming."

6.12. (...) Niet kan worden gezegd dat het hof hiermee indirect de Staat heeft gedwongen om de AMvB’s alsnog aldus aan te passen dat daarin [fabrikanten van] digitale audiospelers en digitale videorecorders die zijn uitgerust met een harde schijf, die bestemd zijn voor en in substantiële mate gebruikt worden voor het kopiëren van auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal, worden aangewezen als vergoedingsplichtig onder art. 16c Aw j° art. 10 sub e WNR. In de onderhavige zaak, waarin het hof heeft volstaan met de verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door geen specifieke maatregelen te treffen en met een veroordeling van de Staat tot schadevergoeding14 wegens het niet treffen van die maatregelen, is het hof dan ook binnen de grenzen van zijn bevoegdheid gebleven. Voor zover de Staat betoogt dat indirect wel sprake is van een bevel tot wetgeving, kan ik dat standpunt niet volgen. Als de Staat tekortgeschoten is in een verplichting tot het vaststellen van een billijke vergoeding, leidt dat alleen tot schadeplichtigheid. Het is aan de Staat te beslissen of en op welke wijze in de toekomst wordt voorkomen dat hij opnieuw deswege schadeplichtig wordt. In de kern komt het betoog van de Staat erop neer dat de rechter de rechtmatigheid van de onderhavige wetgeving niet mag toetsen aan de richtlijn. Mij lijkt dat betoog te berusten op een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder in verband met hetgeen hiervoor aan het slot van 6.11 is opgemerkt. Het onderdeel faalt derhalve.4

IEF 13299

Parijs Tribunal beveelt de-indexering illegale streamingsites bij zoekmachines

Tribunal de Grande Instance de Paris 28 november 2013, 11/60013 (APC, FNDF , SEVN tegen ISP)
Nu.nl bericht: Het gaat om zestien verschillende sites die zich hoofdzakelijk richten op het aanbieden van streamingvideo's die auteursrechtelijk zijn beschermd. Het gaat bijvoorbeeld om Allostreaming en DPstream. Daar worden films en series gratis aangeboden. Het is voor het eerst dat zoekmachines alle links naar een website moeten verwijderen. Voorheen werkten de bedrijven al mee aan het verwijderen van specifieke zoekresultaten.

De groep L'Association des Producteur de Cinéma (APC), dat tal van rechthebbenden en filmmaatschappijen vertegenwoordigt, begon de rechtszaak in 2011 en wint nu een blokkade die een jaar geldig is. De resultaten moeten binnen twee weken niet meer vindbaar zijn in de genoemde zoekmachines. De rechthebbenden draaien mogelijk wel op voor de kosten van het filteren van de zoekresultaten.

France24.com bericht: The court ruled that French sites Allostreaming, DPstream and a whole list of other popular websites were “entirely or nearly entirely dedicated to copying audiovisual productions without the consent of their authors”.

The websites advertise “free streaming” and “free downloading” of the latest cinema releases and popular TV series.

The ruling orders internet access provider such as Orange and Iliad-Free to block access to those websites for their French customers. In addition, search engines including Google, Yahoo! and Microsoft’s Bing must remove search results linking to those websites.

IEF 13292

Conclusie A-G over ambtshalve onderzoek van het toepasselijke nationaal recht

Conclusie A-G HvJ EU 28 november 2013, zaak C-530/12P (BHIM / National Lottery Commission) - dossier
Merkenrecht. Auteursrecht. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht [IEF 11779 onder C], waarbij het Gerecht heeft vernietigd beslissing van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de door Mediatek Italia en Giuseppe De Grégorio ingestelde vordering tot nietigverklaring. Gemeenschapsbeeldmerk dat hand met twee gekruiste vingers en lachend gezicht weergeeft. Artikel 53, lid 2, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009. Bestaan van door nationaal recht beschermd ouder auteursrecht. Bewijslast. Toepassing van nationaal recht door BHIM. Conclusie tot vernietiging.

In de rechtspraak is duidelijk erkend dat dit recht om kennis te nemen van de elementen die de rechter ambtshalve in aanmerking wil nemen niet alleen bestaat wanneer de rechter zijn uitspraak baseert op feiten en documenten waarvan de partijen geen kennis hebben kunnen nemen, maar ook wanneer hij in zijn uitspraak een rechtsmiddel ambtshalve in aanmerking wil nemen.

Er dient te worden onderzocht of in casu de partijen in de loop van de procedure al dan niet de mogelijkheid hebben gekregen om hun opmerkingen te maken over de door het Gerecht ambtshalve opgeworpen elementen. Uit lezing van het bestreden arrest blijkt duidelijk dat de inhoud van het arrest in de redenering van het Gerecht een doorslaggevende rol heeft gespeeld en dat de oplossing anders zou zijn geweest indien het Gerecht geen rekening had gehouden met het ontbreken van de gelegenheid om opmerkingen te maken over het arrest van 14 juni 2007. .

85.      Uiteindelijk kunnen uit de bewoordingen en de opzet van de toepasselijke wetgeving alsmede uit de uitlegging ervan door het Hof twee belangrijke besluiten worden getrokken: een eerste betreffende de positie van het nationaal recht en een tweede betreffende het ambt van de Unierechter.

86.      In de eerste plaats kan het nationaal recht, dat weliswaar moet worden gesteld en bewezen door de partij die nietigverklaring vordert, niet worden aangemerkt als een feit zonder meer. De verwijzing naar het nationaal recht in verordening nr. 207/2009 verleent aan dat recht juridische waarde, waardoor het als het ware wordt opgenomen in het geheel van wettelijke handelingen van de Unie en onderworpen wordt aan het volledige wettigheidstoezicht van het Gerecht.

87.      In de tweede plaats zijn het ambt van de bevoegde instanties van het BHIM en het ambt van de Unierechter, wanneer zij met de toepassing van het nationaal recht te maken hebben, niet onderworpen aan een neutraliteitsbeginsel waardoor hun rol louter passief zou blijven en het hun verboden zou zijn de inhoud van het recht waarop een beroep wordt gedaan, in welke mate ook te onderzoeken.

88.      In het licht van deze twee besluiten dient te worden beoordeeld of het Gerecht ambtshalve het toepasselijke nationaal recht dient te onderzoeken.

iv)    Ambtshalve onderzoek van het toepasselijke nationaal recht
89.      Mijns inziens veronderstelt de uitoefening van de volledige wettigheidscontrole die het Gerecht moet verrichten, dat het Gerecht het geding kan beslechten in overeenstemming met het nationale positief recht en daartoe, desnoods ambtshalve, kan nagaan wat de inhoud, de toepassingsvoorwaarden en de draagwijdte zijn van de regels van nationaal recht waarop de partijen ter onderbouwing van hun betoog een beroep doen.

90.      Drie argumenten pleiten voor deze oplossing.

91.      Het eerste argument is ontleend aan de nuttige werking van verordening nr. 207/2009. De met deze verordening nagestreefde doelstelling van bescherming van het gemeenschapsmerk lijkt mij gevaar te lopen indien een merk nietig kan worden verklaard op grond van een nationaalrechtelijk beschermd ouder recht zonder dat de bevoegde instanties van het BHIM noch het Gerecht kunnen nagaan welke oplossing volgens het nationaal positief recht moet worden gegeven aan de zaak die bij hen aanhangig is gemaakt. Een onjuiste beoordeling van dat recht zou ontegenzeggelijk ertoe kunnen leiden dat ten onrechte het bestaan van een ouder recht wordt erkend en een vordering tot nietigverklaring wordt toegewezen.

 

92.      Het tweede argument houdt verband met de vereisten van het beginsel van daadwerkelijke rechterlijke bescherming. De bevoegdheid om ambtshalve na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de regel van nationaal recht, lijkt mij ook voort te vloeien uit het vereiste dat elke beslissing van de bevoegde instanties van het BHIM waarbij de houder van het gemeenschapsmerk zijn recht wordt ontnomen, kan worden onderworpen aan rechterlijk toezicht dat de daadwerkelijke bescherming van dat recht moet verzekeren. Het rechterlijke toezicht wordt echter een dode letter wanneer de Unierechter zich zou moeten beperken tot de door de verzoeker overgelegde documenten, op het gevaar af van onjuiste toepassing of uitlegging van de toepasselijke regels.

 

93.      Het derde argument is ontleend aan de rol die de bevoegde instanties van het BHIM vervullen in geschillen inzake gemeenschapsmerken. Voor deze instanties is helemaal geen zuiver administratieve rol weggelegd, maar zij oefenen als het ware een rechtsprekende functie uit, die vergelijkbaar is met die van de nationale rechters die in een inbreukprocedure over een reconventionele vordering uitspraak doen. Bovendien krijgt hun uitspraak op grond van artikel 100, lid 2, van verordening nr. 207/2009 gezag van gewijsde. Bijgevolg lijkt het mij niet logisch dat de omvang van het toezicht op de toepassing en uitlegging van het nationaal recht aanzienlijk verschilt naargelang de vordering tot nietigverklaring ten principale bij het BHIM dan wel reconventioneel bij de nationale rechter is ingesteld.

 

94.      Benadrukt zij dat de bevoegdheid om ambtshalve inlichtingen over het relevante nationaal recht in te winnen geenszins ertoe strekt een eventueel verzuim op te vangen van de verzoeker bij de bewijsvoering van de inhoud van het nationaal recht, waarvan de bewijslast op hem rust. Integendeel, het gaat erom de Unierechter in staat te stellen na te gaan of het gestelde en tot bewijs aangevoerde nationaal recht relevant is. Wanneer een ernstig onderzoek zou worden verboden, zou dit uiteindelijk erop neerkomen dat de bevoegde instanties van het BHIM verworden tot gewone kamers voor inschrijving van het nationaal recht dat de verzoeker heeft aangedragen.

 

103. Gelet op een en ander dient het eerste middel van het BHIM mijns inziens te worden afgewezen.

 

113. In de rechtspraak is duidelijk erkend dat dit recht niet alleen bestaat wanneer de rechter zijn uitspraak baseert op feiten en documenten waarvan de partijen geen kennis hebben kunnen nemen(47), maar ook wanneer hij in zijn uitspraak een rechtsmiddel ambtshalve in aanmerking wil nemen(48).

 

115. Bijgevolg dient te worden onderzocht of in casu de partijen in de loop van de procedure al dan niet de mogelijkheid hebben gekregen om hun opmerkingen te maken over de door het Gerecht ambtshalve opgeworpen elementen.

 

117. Uit de lezing van de punten 32, 35, 36, 39 en 40 van het bestreden arrest blijkt duidelijk dat de inhoud van het arrest van 14 juni 2007 in de redenering van het Gerecht een doorslaggevende rol heeft gespeeld en dat de oplossing anders zou zijn geweest indien het Gerecht daarmee geen rekening had gehouden. Het is omdat het Gerecht heeft vastgesteld dat de kamer van beroep geen rekening had gehouden met deze rechtspraak, volgens welke het tegenbewijs van de echtheid van de poststempel kan worden bewezen zonder dat een procedure van betichting van valsheid behoeft te worden ingesteld, dat het heeft geoordeeld dat de kamer van beroep meer belang had kunnen hechten aan de door NLC gestelde anomalieën en dat de litigieuze beslissing derhalve moest worden vernietigd.

 

 

119. Ik ben dus van mening dat het tweede middel in hogere voorziening gegrond moet worden verklaard.