Auteursrecht  

IEF 11911

Drukproef geruime tijd in zijn bezit

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 oktober 2012, LJN BY0934 zaaknr. 528207 / KG ZA 12-1436 SP/JWR (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot)

Uitspraak ingezonden door Remco Klöters, Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten en Jaap Spoor.

In navolging van IEF 9793 en hoger beroep IEF 11486. Contractenrecht. Toestemmingsvereiste wanneer geestvermogen blijvend of tijdelijk is gestoord. Uitgever. Bescherming persoonsgegevens. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen.

Een beroep op 3:34 BW wordt afgewezen. De depressie van Schafthuizen wordt als nieuw feit gepresenteerd, maar was ten tijde van de vorige procedure reeds bekend. Het is niet aannemelijk dat de voorwaarden waaronder toestemming is verleend zijn geschonden nu de drukproef geruime tijd in het bezit is van Schafthuizen. Er is niet nogmaals toestemming nodig voor reeds openbaargemaakt materiaal waaruit wordt geciteerd. Dat er sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en dat de persoonlijke levenssfeer "onderbelicht" is gebleven in de eerdere procedure, wordt eveneens verworpen.

4.16 (...) Voor zover het al gaat om verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen, geldt, gezien de in artikel 1 van die wet gegeven definitie van het begrip "bestand" dat het boek hieraan uitsluitend kan voldoen door de toevoeging van een persoonsregister. Dat persoonsregister is, zoals ter terechtzitting is gebleken, eerst na de drukproef toegevoegd, zodat deze stelling van Schafthuizen is gebaseerd op een feit  dat zich na  de eerdere procedure heeft voorgedaan.

4.17 Artikel 8 WBP bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens is toegestaan ingeval de betrokkenen daarvoor ondubbelzinnig zijn toestemming heeft veleend. Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat de toestemming waartoe het gerechtshof (...) heeft geconcludeerd niet ondubbelzinnig is gegeven geldt het volgende. Nu alleen Schafthuizen eiser is in deze procedure kunnen uitsluitend de op hem betrekking hebbende persoonsgegevens in de beoordeling worden betrokken. Schafthuizen heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verwerking van zijn persoonsgegevens een zodanig nadelig gevolg voor hem heeft dat dit, na weging van de wederzijdse belangen, tot een maatregel als door hem gevorderd zou moeten leiden.

Lees de grosse KG ZA 12-1436 SP/JWR, LJN BY0934.

Op andere blogs:
Nederlands Juridisch Dagblad (Rechter wijst vordering Joop Schafthuizen derde deel boek Gerard Reve (biografie) af)

IEF 11906

Filesharing 2©12 Downloaden in Nederland

J.P. Poort & J. Leenheer, Filesharing 2©12: Downloaden in Nederland, IViR.nl, 16 oktober 2012.

Introductie IViR-site: Onderzoek op initiatief en onder verantwoordelijkheid van het IViR en CentERdata uitgevoerd, met financiële steun van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ziggo, KPN, XS4ALL, DELTA, CAIW en de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB).

Dit rapport doet verslag van een consumentenonderzoek naar het downloaden en streamen van muziek, films, tv-series en tv-programma’s, games en boeken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vier kanalen: het kopen van materiaal op fysieke dragers in een winkel of webwinkel, betaald downloaden of streamen uit legale bron, onbetaald downloaden of streamen uit legale bron en het downloaden of streamen uit illegale bron (filesharing).

Downloaden uit illegale bron blijkt op de derde plaats te komen, na fysieke dragers en gratis legaal aanbod. Verder blijkt dat het downloaden uit illegale bron op zijn retour is: 27,2% van de bevolking downloadde het afgelopen jaar uit illegale bron, in 2008 was dat nog 35%. Dit komt door een sterke afname bij muziek, terwijl er nog een toename was bij films en series. Het downloaden van games is gelijk gebleven, het downloaden van boeken uit illegale bron is in opkomst en wordt inmiddels door evenveel mensen gedaan als het downloaden van games. Downloaden en kopen gaan nog altijd hand in hand: mensen die wel eens downloaden uit illegale bron kopen vaker ook content via de legale kanalen, gaan vaker naar concerten en de bioscoop en kopen vaker merchandise. Ook blijkt uit het onderzoek dat het blokkeren van de toegang tot The Pirate Bay nauwelijks effect heeft gehad: driekwart van de respondenten downloadde al niet (meer) uit illegale bron en van degenen voor wie de blokkade bedoeld is, rapporteert driekwart geen verandering.

 

Zie ook: Downloaden neemt niet af ondanks bestrijding, www.nu.nl, 17 oktober 2012.

IEF 11902

Reactie Platform Makers op voorstel Richtlijn Collectief Beheer

Platform Makers, Reactie Platform Makers Richtlijn Collectief Beheer, nr. 20120118.

Een bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Collectief beheer. Richtlijnvoorstel CBO. Concurrentiemodel of overheidstoezicht. Gefragmenteerde concurrentie.

Verbreding, versterking en harmonisatie van regelgeving terzake kan naar onze mening van groot belang zijn voor de maatschappelijke legitimatie van het, ook voor Nederlandse auteurs en artiesten zo belangrijke, collectief beheer.

Wij onderschrijven dan ook van harte de doelstellingen van het Richtlijnvoorstel. De uitwerking van deze doelstellingen roept echter vragen op; met name de keuze om niet, zoals in Nederland, voor overheidstoezicht te kiezen, maar te vertrouwen op marktwerking beschouwen wij als een ongelukkige. Daarnaast menen wij dat aan de belangrijke doelstelling het multiterritoriaal licentiëren te vergemakkelijken (H III van de Richtlijn) onvoldoende wordt tegemoet gekomen, nu de Commissie zich hierbij blijft beperken tot het muziekauteursrecht en ook daar blijft vasthouden aan een concurrentiemodel.

Werkingssfeer
Marktregulering door concurrentie in plaats van overheidstoezicht.
Onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten CBO’s
Onduidelijkheden in gehanteerde begrippen
Normering beloningsstructuren ontbreekt
Hoofdstuk III: Multiterritoriaal licentiëren

Werkingssfeer

Het Richtlijnvoorstel is louter gericht op “rechtenbeheerders” (hierna ‘CBO’s’) “met als enig doel of hoofddoel auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren en die eigendom is van of onder zeggenschap staat van haar leden” (art. 2 a). Hiermee vallen commerciële organisaties, agentschappen en uitgevers die collectief rechten beheren en licenties verlenen buiten de bepalingen van de Richtlijn. Het richtlijnvoorstel gaat daarmee voorbij aan het feit dat niet alleen CBO’s een rol spelen in collectief rechtenbeheer, maar dat ook steeds vaker commerciële organisaties (feitelijk nietofficiële CBO’s) en uitgevers diensten verlenen in het kader van rechtenbeheer.

Marktregulering door concurrentie in plaats van overheidstoezicht.

Platform Makers meent dat de Nederlandse aanpak om de navolgende redenen in Europa navolging verdient:
- Marktwerking zal (mogelijk met uitzondering van online muziekrechten –zie ons commentaar op Hoofdstuk III) CBO’s geen of onvoldoende prikkels geven om aan regelgeving te voldoen. CBO’s berekenen hun kostenpercentage in beginsel over de incasso en verdelen de geïncasseerde gelden direct door naar hun leden en indirect (via hun zuster-organisaties) aan leden van buitenlandse zuster-organisaties
- Het Richtlijnvoorstel beoogt makers grotere zeggenschap te verlenen over hun rechten en over het beheer daarvan door hun CBO’s.
- Een nationale onafhankelijk toezichthouder is beter in staat maatwerk te verrichten in de toepassing van regels betreffende governance en transparantie (zie onder).

Onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten CBO’s

Het Richtlijnvoorstel legt gelijke voorschriften op aan alle CBO’s. Hiermee gaat de Commissie voorbij aan fundamentele verschillen tussen verschillende (vormen van) collectief beheersorganisaties. Zo bestaan er essentiële verschillen tussen
- “eigen rechtenorganisaties” (zoals Stichting Leenrecht en Stichting de Thuiskopie) die de wettelijke taak hebben namens alle groepen rechthebbenden vergoedingen te incasseren;
- CBO’s die een grotendeels homogene groep rechthebbenden representeren (zoals LIRA voor schrijvers, NORMA voor uitvoerend kunstenaars en Pictoright voor beeldmakers);
- en CBO’s die zowel makers als producenten in een specifieke sector vertegenwoordigen (zoals SENA, die producenten en uitvoerend kunstenaars, of Buma, die uitgevers en muziekauteurs verenigen).

Onduidelijkheden in gehanteerde begrippen
Normering beloningsstructuren ontbreekt
Hoofdstuk III: Multiterritoriaal licentiëren

Betreffende het online muziekauteursrecht tenslotte betreuren wij (ook op dit gebied) de keuze voor een concurrentiemodel. Doordat de online concurrentie -in tegenstelling tot de eerder genoemde concurrentie offline- de mogelijkheid biedt rechten exclusief bij een CBO onder te brengen, fragmenteert deze concurrentie per definitie de muziekauteursrechten (en staat daarom haaks op het streven naar een “one stop shop” voor muziekauteursrechten).

IEF 11901

Nederlandse cbo's dreigen tussen wal en schip te vallen

VOI©E, 'Verschil in benadering Wetsvoorstel toezicht en richtlijnvoorstel collectief beheer: Nederlandse cbo's dreigen tussen wal en schip te vallen', voice-info.nl nr. 151545.

Bijdrage van VOI©E. Daar waar het Nederlandse wetsvoorstel meer beperkingen oplegt voor collectieve beheersorganisaties (cbo’s) dan het richtlijnvoorstel doet voor overige Europese cbo’s en andere marktpartijen, kan dit de concurrentiepositie van Nederlandse cbo’s negatief beïnvloeden. Dit staat te lezen in de reactie van VOI©E op het richtlijnvoorstel dat voorzitter Job Cohen aan parlement en betrokken ministeries heeft aangeboden.

Verschillende uitgangspunten
Het richtlijnvoorstel betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (“het richtlijnvoorstel”) stuurt aan op zoveel mogelijk concurrentie tussen binnen- en buitenlandse cbo’s, met optimale vrijheid voor rechthebbenden hun rechten geheel of gedeeltelijk zelf of door andere partijen uit te (laten) oefenen. Met betrekking tot governance ligt de focus dan ook op versterkt intern toezicht door de rechthebbenden zelf. Voor het overige dient vooral de markt zijn werk te doen.

Nederland stuurt aan op het in stand houden en waar mogelijk versterken van de monopoliepositie van cbo’s ten behoeve van één loket voor de gebruiker, hetgeen de rechtvaardiging is voor verbreed en versterkt overheidstoezicht.

Het wetsvoorstel toezicht is in een aantal opzichten strenger dan het richtlijnvoorstel, en heeft daardoor een negatieve invloed op de concurrentiepositie van de Nederlandse cbo’s, zoals de beperking van de beleggingsmogelijkheden. Het Nederlandse wetsvoorstel grijpt ook in op de tariefvorming via ex ante toezicht van het College van Toezicht op tariefsverhogingen en door een geschillencommissie bij wet aan te wijzen die achteraf de billijkheid van tarieven kan toetsen. Voor vanuit het buitenland opererende cbo’s of voor andere marktpartijen die rechten exploiteren, gelden deze mogelijke beperkingen van de mededinging niet. Het richtlijnvoorstel is juist gebaseerd op vrije mededinging.

Tussen wal en schip
De doelstellingen van het richtlijnvoorstel vertonen veel overeenkomsten met het Nederlandse wetsvoorstel en worden ook door VOI©E onderschreven: het makkelijk maken voor gebruikers om repertoire te mogen gebruiken, eenduidige eisen ten aanzien van een aantal beheersaspecten en bevordering transparantie.

De Europese Commissie wil dat echter bereiken via het optimaliseren van de mededinging door de rechthebbenden zoveel mogelijk ruimte te bieden hun rechten op verschillende wijze, bijvoorbeeld door verschillende cbo’s en ook zelf, te (laten) beheren. Door minimumeisen te stellen aan de kwaliteit van dienstverlening van cbo’s zal de concurrentie tot de gewenste verbetering leiden. De Nederlandse wetgever stuurt juist op het handhaven van monopolies en samenwerking en waar nodig samenvoeging van cbo’s, waarbij verscherpt overheidstoezicht en inmenging in het beleid via het College van Toezicht eventuele nadelen van een dergelijk monopolie moeten voorkomen.

Wanneer Nederlandse cbo’s in Europa in het kader van de Europese richtlijn volop de concurrentie moeten aangaan – en daarbij vanwege het beperkte taal- en marktgebied al op achterstand zitten in vergelijking met bijvoorbeeld Engeland, Duitsland en Frankrijk – kunnen zij door de Nederlandse wetgeving, die nog steeds van een monopolie uitgaat, extra belemmerd worden in hun concurrentiepositie. De Nederlandse cbo’s dreigen dan tussen de spreekwoordelijke wal en schip te vallen.

Onvoldoende waarborg voor uniformering in Europa
Het belangrijkste aandachtspunt voor de concurrentiepositie van de Nederlandse cbo’s is dat een ‘level playing field’ ontstaat. Het richtlijnvoorstel gaat uit van minimumharmonisatie. Daardoor is er geen garantie dat de omzettingen in de lidstaten tot de beoogde uniformiteit leiden. Een minimumharmonisatie is wat VOI©E betreft onvoldoende.

Zorgpunten en vragen
Bij het Nederlandse voorgestelde systeem, met overheidsbemoeienis met de collectieve exploitatie van rechten, is de zorg van VOI©E gericht op de punten waar de overheid naar de mening van de rechthebbenden te veel op de stoel van de rechthebbenden gaat zitten.

Bij de benadering van het richtlijnvoorstel is de zorg of de keuzevrijheid in beheer voor rechthebbenden inderdaad wel makkelijker en efficiënter is. Die keuzevrijheid kan versplintering van repertoire tot gevolg hebben. Een versplintering van repertoire bevordert voor gebruikers de duidelijkheid niet en is contraproductief aan de doelstelling.

Het gevaar bestaat dat voor bepaald repertoire, bijvoorbeeld met een beperktere doelgroep, of bepaalde cbo’s met name in de kleinere landen de kosten relatief toenemen, waardoor zij op termijn uit de markt gedrukt worden. Dit is niet in het belang van de leden en aangeslotenen en kan uiteindelijk ten koste gaan van een veelzijdig cultuuraanbod.

Er zijn nog veel vragen te stellen en kanttekeningen te plaatsen bij het richtlijnvoorstel, waarop VOI©E uitvoerig uitgaat in zijn brief aan de Eerste Kamer, die dit voorstel op de agenda heeft geplaatst. Deze brief is tevens de reactie van VOI©E op de internetconsultatie. De reactie zal ook worden aangeboden aan de Tweede Kamer, die dit voorstel heeft geagendeerd voor een algemeen overleg over auteursrecht op 22 november.

IEF 11896

Eerste kamerbehandeling multi-territoriale online muzieklicenties

EU-voorstel in Eerste Kamer, Verslag van een schriftelijk overleg inzake wetsvoorstel 31766 en het BNC-fiche inzake het voorstel voor een richtlijn voor collectief rechtenbeheer en multi-territoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt, Kamerstukken I 2012-2012, 31 766, nr. D.  -  COM (2012) 372  -  Brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Uit de brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken: Nederlandse positie Het kabinet verwelkomt het richtlijnvoorstel maar heeft nog veel vragen bij de uitwerking. Nederland staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren. Voorwaarde is wel dat de richtlijn voorziet in minimumharmonisatie en voldoende flexibiliteit biedt om op nationaal niveau regelingen te treffen, bijvoorbeeld om gebruikers te beschermen. De richtlijn moet aansluiten bij voortzetting van het beleid dat zich richt op één factuur voor ondernemingen (werkgroep Pastors) en aan de instelling van één loket voor de incasso van vergoedingen door cbo’s in de offline omgeving. Er zal duidelijkheid moeten komen over de wijze waarop de regels voor transparantie en i worden gehandhaafd in lidstaten waar geen overheidstoezicht bestaat. Zonodig moet het voorstel op dit punt verder worden aangescherpt. De regeling voor multiterritoriaal licentiëren van muziekauteursrecht op internet kan bijdragen aan het versterken van het legale aanbod van muziekwerken op internet. Dat is een wenselijk streven, maar er moet meer duidelijkheid komen omtrent het uiteindelijke effect van deze richtlijn op het aanbod van legale muziekdiensten en op het aantal cbo’s dat overgaat tot multiterritoriale licentiëring. Naast het belang van de gebruiker zijn de gevolgen voor de culturele diversiteit, de positie van Nederlands repertoire, de gevolgen voor de positie van de individuele auteur en de bescherming van persoonsgegevens voor Nederland aandachtspunten in de onderhandelingen.

Leeswijzer brief:

Impact assessment Commissie, p. 5.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel, p. 6.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten, p. 7.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving, p.8.

Uit't verslag en uit de BNC: 2. Overeenkomsten / verschillen
Het wetsvoorstel en het richtlijnvoorstel kennen een belangrijk gezamenlijk uitgangspunt: een verbetering van het functioneren van cbo’s door het stellen van nadere eisen aan governance en transparantie. Daarom worden voor een deel ook dezelfde onderwerpen geadresseerd, zoals meer toezicht, een betere afhandeling van klachten, de relatie met
gebruikers, de verdeeltermijnen, de belegging van geïnde gelden, representativiteit, inhoudingen voor sociaal-culturele doeleinden, meer openbaarmaking, verslaglegging en een betere informatieverstrekking.

Ook in de inhoudelijke uitwerking bestaan er de nodige overeenkomsten tussen het wets- en het richtlijnvoorstel. Volgens beide moeten cbo’s bijvoorbeeld in het belang van de bij hun aangesloten rechthebbenden handelen, moeten de inning, het beheer en de verdeling van de gelden zorgvuldig geschieden, worden er concrete termijnen gesteld waarbinnen de geïnde gelden moeten zijn verdeeld, en wordt onder meer openbaarmaking geëist van de statuten, repartitiereglementen, procedures voor geschillenbeslechting alsmede van de beloning van degene of degenen die met de dagelijkse leiding is of zijn belast.

Bij de nadere uitwerking hiervan worden soms echter andere accenten gezet. Een treffend voorbeeld bieden de regels over beleggingen. Beide voorstellen kennen als uitgangspunt dat gelden moeten worden belegd in het belang van de aangeslotenen. Het richtlijnvoorstel vertaalt dit in de algemene vereisten dat beleggingen deugdelijk gediversifieerd moeten worden en de zekerheid, kwaliteit, liquiditeit en winstgevendheid van de portefeuille als geheel moeten waarborgen (artikel 10 lid 4). Het wetsvoorstel gaat hierin verder door de mogelijkheid tot beleggen te beperken tot, samengevat, producten met een hoofdsomgarantie aan het einde van de looptijd, vastrentende waarden en van staatswege uitgegeven waardepapieren (artikel 2 lid 4). Hiermee is gevolg gegeven aan de mijns inziens terechte constatering van de parlementaire werkgroep auteursrecht dat het onwenselijk is dat cbo’s met geld van anderen beleggen in risicodragend kapitaal (Kamerstukken II, 2009/10, 31 766, nr. 9). Het minimumkarakter van het richtlijnvoorstel staat dit striktere beleggingsregime toe.

3. Verschillen
Een kwalitatief verschil ligt in het feit dat het wetsvoorstel zich beperkt tot de formulering van enkele meer algemene uitgangspunten inzake governance, met het voornemen om daarover bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Het richtlijnvoorstel is daarin concreter, bijvoorbeeld ten aanzien van de lidmaatschapsregels van cbo’s, specifieke bevoegdheden van de algemene ledenvergadering, de interne toezichtstructuur en de plichten van degenen die met de dagelijkse leiding zijn belast. Verder kent het richtlijnvoorstel, anders dan het wetsvoorstel, uitdrukkelijk regels voor het beheer van rechten krachtens vertegenwoordigingsovereenkomsten en wordt met de beoogde invoering van het zogenaamde transparantiejaarverslag een nieuw verantwoordingsmechanisme geïntroduceerd (artikel 20). Het wetsvoorstel staat hieraan niet in de weg.

Daarentegen bestrijkt het wetsvoorstel een aantal belangrijke terreinen die in het richtlijnvoorstel nauwelijks of helemaal niet aan de orde komen. Zo geeft het wetsvoorstel het College van Toezicht Auteursrechten in de vorm van de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete een beter handhavinginstrumentarium dan nu het geval is. Verder kent het wetsvoorstel de introductie van een toetsing vooraf door het College van door een cbo eenzijdig besloten tariefstijgingen die verder gaan dan indexering, een uitgebreide inlichtingenplicht jegens het College, een concrete normering van topinkomens bij cbo’s, een bij algemene maatregel van bestuur nader in te vullen comply-and-explain-normering van de beheerskosten, de invoering van de 1-factuur voor betalingsplichtigen, en de instelling van een geschillencommissie voor de laagdrempelige, snelle en gekwalificeerde afdoening van tariefgeschillen. Het gaat hierbij, zowel qua inrichting als qua reikwijdte van het toezicht, om structurele en naar mijn mening noodzakelijke verbeteringen in ons stelsel van toezicht op het functioneren van cbo’s.

Uit COM(2012)372:

Maatregelen worden op twee gebieden noodzakelijk geacht.
Ten eerste moeten de doelmatigheid, nauwkeurigheid, transparantie en verantwoording van de dienstverlening bij het collectieve rechtenbeheer in alle sectoren worden verbeterd. Een buitensporig traag moderniseringstempo heeft negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid van nieuwe diensten voor consumenten en dienstverleners doordat innovatieve diensten vooral in de onlineomgeving worden gehinderd. Om een toereikende dienstverlening met door auteursrechten of naburige rechten beschermde werken of andere materie op de interne markt te waarborgen, moeten rechtenbeheerders ertoe worden gebracht hun bedrijfsvoering aan te passen ten gunste van makers, dienstenaanbieders, consumenten en de Europese economie als geheel. Doordat de maatschappijen licentierechten verlenen namens binnenlandse en buitenlandse rechthebbenden, heeft hun functioneren een fundamentele uitwerking op de exploitatie van die rechten op de gehele interne markt. Dit functioneren heeft in bepaalde gevallen aanleiding gegeven tot bezorgdheid over de transparantie, het bestuur en de behandeling van rechteninkomsten die worden geïnd namens rechthebbenden.

Met name zijn zorgen uitgesproken ten aanzien van de verantwoording door bepaalde maatschappijen aan hun leden in het algemeen en in het bijzonder over het beheer van hun financiën. Een aantal rechtenbeheerders is nog niet opgewassen tegen de uitdaging om zich aan te passen aan de werkelijkheid en de behoeften van de eengemaakte markt.

Ten tweede heeft de ontwikkeling van een interne markt voor culturele onlinecontent geleid tot de roep om wijzigingen in de licentieverlening van auteursrechten, met name de licentieverlening van de rechten van auteurs van muziekwerken omdat aanbieders van onlinemuziekdiensten problemen ondervinden bij het verwerven van licenties met samengevoegd repertoire voor het grondgebied van meer dan één lidstaat. Een aantal factoren draagt bij aan de territoriale versplintering van onlinemuziekdiensten, waaronder de commerciële keuzes van de aanbieders, en de problemen bij het verkrijgen van multiterritoriale licenties mogen dan ook niet worden onderschat. Deze situatie leidt tot versplintering van de EU-markt voor deze diensten, waardoor het aanbod van onlinemuziekdiensten wordt beperkt en daardoor muziekwerken van auteurs niet op een zodanig brede schaal in licentie zijn gegeven of financieel beloond als het geval had kunnen zijn. Deze versplintering verhindert tevens dat consumenten de ruimst mogelijke toegang hebben tot de grote diversiteit aan muziekrepertoires. Hoewel het collectieve rechtenbeheer op andere terreinen niet heeft geleid tot problemen die in dit verband moeten worden aangepakt, is dat wel het geval met het collectieve beheer van de rechten van auteurs van muziekwerken. Een oplossing voor deze situatie is van cruciaal belang voor de bevordering van het wettige onlineaanbod van muziek in de EU.

(...)

Bijlage II, toelichtende stukken: Complexiteit van de richtlijn en de betrokken sector
Collectief beheer van auteursrecht en naburige rechten is een complexe zaak. Het betreft het beheer van rechten voor onlinegebruik maar ook voor meer traditionele vormen van gebruik. Het heeft betrekking op de rechten van auteurs maar ook op die van uitvoerenden, uitgevers, producenten en omroepen. Er zijn verschillende soorten rechtenbeheerders bij betrokken, van de grote maatschappijen die de rechten van auteurs beheren tot de kleinere maatschappijen die beloningen in verband met het reprografie- of het volgrecht innen. Er zijn verschillende soorten belanghebbenden bij betrokken: niet alleen de rechthebbenden maar ook de commerciële gebruikers die de licenties van rechtenbeheerders verkrijgen.

Er bestaat weliswaar wetgeving inzake auteursrecht en naburige rechten op Europees niveau, maar het is voor het eerst dat EU-wetgeving wordt gericht op collectief beheer. Het uitgebreide wettelijke kader dat met de richtlijn wordt voorgesteld zal leiden tot substantiële veranderingen in de meeste nationale wetten ten aanzien van het toezicht op rechtenbeheerders.

Bovendien is de titel van de richtlijn die betrekking heeft op de multiterritoriale licentieverlening van rechten van auteurs inzake muziekwerken voor onlinegebruik vanuit regelgevingsoogpunt een absolute noviteit. Geen enkele lidstaat heeft wetgeving betreffende dit soort licenties.

De bepalingen van de richtlijn hebben ook gevolgen voor het nationale recht ten aanzien van geschillenbeslechting.

De totstandbrenging van dit nieuwe wettelijke kader vereist een gestructureerde benadering van het toezicht op de omzetting. Gezien het ontbreken van nationale wetgevende of toezichthoudende ervaring met bepaalde delen van de richtlijn, is het van groot belang dat de Commissie omzettingsdocumenten ontvangt waarin wordt toegelicht hoe de lidstaten uitwerking hebben gegeven aan de nieuwe bepalingen. Zonder goed gestructureerde toelichtende stukken zou het vermogen van de Commissie om toe te zien op de omzetting aanzienlijk worden ondergraven.

IEF 11894

De ‘onnodigheid en onwenselijkheid’ van verwatering in het auteursrecht

R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, ‘De ‘onnodigheid en onwenselijkheid’ van verwatering in het auteursrecht’, IE-Forum nr. IEF 11894.

Een bijdrage van Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD, naar aanleiding van de Conclusie van A-G mr. D.W.F. Verkade inzake Stokke c.s. tegen Fikszo c.s. (zaaknummer 11/00447) [IEF 11837]

Op 5 oktober 2012 heeft A-G Verkade geconcludeerd in een drietal Tripp Trapp-kinderstoel zaken. De inhoud van de respectievelijke Conclusies – in het bijzonder hoofdstuk 4 “Auteursrechtelijk kader” – vormt een handzaam overzicht van de nationale auteursrechtpraktijk. In de Conclusie bespreekt Verkade slechts bij uitzondering het Unierecht, en, bij deze zeldzame gelegenheden vrijwel uitsluitend ter bevestiging van het door Verkade geponeerde uitgangspunt dat het nationale auteursrecht in overeenstemming is met het geharmoniseerde auteursrecht. In een tijd dat de toepassing van Unierechtelijke normen zelfs in de nationale praktijk de boventoon voert, schept het vertrouwen dat de Auteurswet, zo kort na haar honderdste verjaardag, nog niet definitief bij het grof vuil wordt geparkeerd.

De verschillende Conclusies bevatten vele interessante overwegingen die op zichzelf al een individuele bespreking rechtvaardigen. In deze bijdrage beperk ik mij tot de inhoud van rechtsoverweging 5.29 van de Conclusie in de zaak tussen Stokke en Fikszo; de mogelijkheid van “verwatering van het auteursrecht”.

Lees de hele bijdrage.

IEF 11893

Gelast bekendmaking van de bron

Ktr. Rechtbank Utrecht 17 oktober 2012, zaaknr. 817550 AC EXPL 12-3709 (h.o.d.n. Guus de Jong Photography tegen Stichting de Goeie Ouwe Tijd.nl)

Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee..

De Jong is fotograaf en heeft een foto gemaakt van enkele Ajax-spelers kort na het winnen van de Europese Supercup in 1974 . Tussen Supportersvereniging Ajax (SVA) en De Jong is een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer werd opgenomen dat er een lijst met "discutabele dia's" is en dat de foto's in deze lijst aan De Jong toekomen. DGOT heeft de foto op haar website openbaargemaakt zonder toestemming. Bewijswaardering: "De enkele stelling dat printscreens en uitdraaien van webpagina's kunnen worden gemanipuleerd en dat de informatie op www.archive.org niet als een betrouwbare bron kan worden aangemerkt, is namelijk niet als een voldoende onderbouwd verweer te beschouwen.

De schade, nu de foto twee jaar op de website heeft gestaan is twee maal een jaarlicentie ad €255,00. Er volgt een schadetoewijzing van eenzelfde bedrag voor het ontbreken van de naamsvermelding. De kantonrechter gelast DGOT kenbaar te maken op welke wijze zij in het bezit is gekomen van de foto door bekendmaking van de bron waaruit de foto is overgenomen dan wel de naam en adresgegevens van de (rechts)persoon van wie DGOT de foto heeft verkregen.

3.5. (...) Tussen partijen is niet in geschil dat De Jong de maker van de foto is. Dit betekent dat De Jong in beginsel kan optreden tegen een inbreuk op de auteursrechten van die foto. Dit is alleen anders als De Jong die auteursrechten niet (meer) bezit. Anders dan DGOT stelt, is de kantonrechter van mening dat uit de tekst van de ontvangstverklaring van 31 oktober 2011 voldoende duidelijk blijkt dat de auteursrechten op de foto in het bezig zijn van De Jong. In die ontvangstveerklaring i immers vermeld dat de discutabele dia's, waarvan de foto in kwestie deel uitmaakt, aan De Jong toekomen. met andere woorden: De Jong en SVA hebben ter beëindiging van hun geschil afgesproken dat de foto in kwestie eigendom is van De Jong (en dus niet van SVA). Het is voldoende aannemelijk dat deze partijen hiermee ook hebben afgesproken respectievelijk hebben willen afspr[e]ken dat de auteursrechten op de foto aan De Jong toekomen.

IEF 11892

Rechtbank gebiedt ondertekening IE-exploitatiecontract

Rechtbank Arnhem 3 oktober 2012, LJN BY0532 (8Ball Music tegen Lubix Europe B.V.)

Exploitatie van IE-rechten, waaronder portretrechten. Contractenrecht. 8ball Music B.V. houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van intellectuele eigendomsrechten van uitvoerende kunstenaars met wie zij een exclusieve exploitatieovereenkomst op het gebied van onder andere optredens, ‘merchandising’, ‘sponsoring’ en ‘endorsement’ heeft gesloten. Lubix Europe B.V. voert een groothandel in consumentelektronica, waaronder mobiele telefoonaccessoires als een ‘bluetooth headset’.

Op grond van een overeenkomst is Lubix Europe B.V. aan 8ball Music B.V. een vergoeding verschuldigd voor het gebruik van onder meer de portret-, handelsnaam en merkrechten aangaande de betrokkene. Enkele wensen van Lubix:

• Bekendmaking deal in de Media, bladen etc, etc
• Het is de bedoeling dat [betrokkene1] bij het ontwerpproces nauw betrokken gaat worden, zowel voor de unit zelf evenals de verpakking. Hierdoor wordt het echt zijn ding met zijn Identiteit. Het vaker dragen is dan minder een kwestie daar het echt iets van hem is
• Wij hebben begrepen dat [betrokkene1] nauw betrokken gaat worden in “ The Voice 2” het zou helemaal top zijn als hij zijn “Beetle” om heeft

Vraag of tussen 8Ball Music en Lubix Europe een overeenkomst tot stand is gekomen op 1 augustus 2011, met betrekking tot het herontwerpen door een bekende zanger van een "Lubix Beetle Bluetooth Headset". Rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Overeenstemming over essentialia van de overeenkomst, eventuele openstaande punten zijn van ondergeschikte betekenis, partijen hebben gedeeltelijk uitvoering gegeven aan wat is overeengekomen en tevens verder onderhandeld over deopenstaande punten. Vordering tot betaling factuur toegewezen. De rechtbank gebiedt Lubix Europe B.V. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot ondertekening van de laatste schriftelijke uitwerking van de overeenkomst.

 

4.8.  Op basis van bovengenoemde mailwisseling mocht 8ball Music B.V. erop vertrouwen dat omtrent de daarin genoemde onderwerpen overeenstemming was bereikt. Lubix Europe B.V. heeft weliswaar aangevoerd dat zij nog mondelinge voorbehouden heeft gemaakt, waarmee zij klaarblijkelijk doelt op de onderwerpen die in voormelde emails aan de orde zijn gekomen. Zij heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd. Dat had wel van haar mogen worden verwacht, gelet op de betwisting daarvan door 8ball Music B.V. Lubix Europe B.V. heeft ter comparitie haar verweer slechts herhaald, zonder nadere concretisering. Dat betekent dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat er nog mondelinge voorbehouden zijn gemaakt ten aanzien van de onderwerpen die staan opgesomd in de e-mails van 20 juli 2011 en 28 juli 2011.


5.1.  veroordeelt Lubix Europe B.V. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan 8ball Music B.V. te betalen een bedrag van € 59.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 59.500,00 met ingang van 1 oktober 2011 tot de dag van volledige betaling,


5.2.  gebiedt Lubix Europe B.V. om de door haar aangegane verplichtingen uit de overeenkomst van 1 augustus 2011 volledig en tijdig na te komen, met de aantekening dat zij gekweten is van de betaling van € 59.500,00 indien zij tijdig aan de beslissing onder 5.1. heeft voldaan,

5.3.  gebiedt Lubix Europe B.V. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot ondertekening van de laatste schriftelijke uitwerking van de overeenkomst van 1 augustus 2011, zoals aan Lubix Europe B.V. per e-mail verstuurd op 5 oktober 2011, met de aantekening dat de looptijd van de overeenkomst van 1 augustus 2011 aanvangt per 1 oktober 2011, de eerste betalingstermijn verschuldigd is per 1 oktober 2011 en de tweede betalingstermijn verschuldigd is per 1 april 2012,

IEF 11888

De rechtbank zal geen enkele vertraging dulden

Rechtbank Utrecht 17 oktober 2012, LJN BY1265 zaaknr. 323181 / HA ZA 12-671 (O'Neill Europe tegen Brunotti Europe B.V.)

Uitspraak ingezonden door Micheline Don, NautaDutilh.

Tussenvonnis. (werkgevers)Auteursrecht. Incidentele vordering tot afgifte en inzage bescheiden ex 843a Rv en 1019a Rv waaruit blijkt waar en op welk moment de O'Neil Seb Toots jas voor het eerst aan het publiek is verstrekt. Misbruik van procesrecht toegewezen.

In de dagvaarding heeft O'Neil gesteld dat de jas is ontworpen door één van haar medewerkers, zodat aan haar de auteursrechten met betrekking tot de jas toekomen. In een geval als de onderhavige waarin niet wordt betwist dat een Nederlander of een in Nederland gevestigde onderneming de maker is van een auteursrechtelijk beschermd werk, is de Berner Conventie niet van toepassing, omdat dit verdrag alleen ziet op internationale situaties. (5 lid 3 Berner Conventie en 47 lid 1 Aw). Brunotti moest begrijpen dat de incidentele vordering op voorhand kansloos waren en dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Daarom wordt Brunotti niet ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering. Akte niet dienen wordt niet verleend, omdat dat als een te zware sanctie wordt beschouwd. In het vervolg van de procedure zal de rechtbank geen enkele vertraging van de procedure door Brunotti dulden. Indien nodig zal zij maatregelen nemen om dat te voorkomen (artikel 20 Rv).

Leestip: 2.7 - 2.10.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank is het verlenen van akte niet dienen in het onderhavige geval als een te zware sanctie te beschouwen, omdat daarmee feitelijk een einde wordt gemaakt aan het debat in de hoofdzaak en aan Brunotti één feitelijke instantie wordt ontnomen. Het belang om verdere vertraging in deze zaak te voorkomen wordt voldoende gediend bij het beperken van de termijn voor Brunotti om een conclusie van antwoord te nemen. De rechtbank zal Brunotti daarvoor een termijn geven van 2 weken (in plaats van de gebruikelijke 6 weken). Ook in het vervolg van de procedure zal de rechtbank geen enkele vertraging van de procedure door Brunotti dulden. Indien nodig zal zij maatregelen nemen om dat te voorkomen (artikel 20 Rv).

Lees het afschrift HA ZA 12-671, LJN BY1265.

IEF 11877

Maakt het doorverkopen van muziekbestanden inbreuk op auteursrechten?

Een bijdrage van Anke Verhoeven, SOLV.

Auteursrecht. Toepassing UsedSoft-zaak. In de VS loopt momenteel een zeer interessante zaak tussen enerzijds platenmaatschappij EMI en anderzijds het relatief jonge bedrijf ReDigi.

EMI v ReDigi
ReDigi brengt software op de markt waarmee je door jou gekochte iTunes-liedjes kan doorverkopen aan anderen. Deze software zorgt ervoor dat het iTunes-bestand na verkoop wordt gewist uit jouw collectie en voor de koper beschikbaar wordt via streaming vanuit een persoonlijke ‘locker’ in de cloud.

EMI is daar niet blij mee en verzoekt om een ‘preliminary injunction’. Volgens EMI maakt ReDigi namelijk inbreuk op haar auteursrechten doordat de muziekbestanden worden gekopieerd en worden doorverkocht. ReDigi verweert zich met een beroep op de uitputtingsleer (in de VS: ‘first sale doctrine’). Die houdt in dat een rechthebbende zich, nadat een exemplaar van zijn werk voor het eerst door verkoop in het verkeer is gebracht, niet meer kan verzetten tegen verdere distributie van dat exemplaar.

Ook Google heeft zich met de zaak geprobeerd te bemoeien, omdat zij vreesde dat de onafhankelijkheid van de aanbieders van clouddiensten in het geding zou komen. Google stelt zich namelijk op het standpunt dat een dergelijke service provider niet aansprakelijk gesteld kan worden voor kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken die via zijn dienst worden gemaakt en dat doorgifte van een bepaald werk aan één persoon geen mededeling aan het publiek is. Dit baseert Google op de belangrijke Cablevision case in de VS. Door de rechtbank werd de bemoeienis van Google echter niet geaccepteerd.

Wel heeft de rechtbank de ‘preliminary injunction’ van EMI afgewezen. De rechtbank wil dus niet zonder uitgebreide behandeling van de zaak een verbod opleggen aan ReDigi. Er volgt nu een volwaardige ‘trial’.

De rechtsvraag: geldt uitputting ook voor immateriële exemplaren?

Ondertussen wordt ook in de VS volop gediscussieerd over de onderliggende rechtsvraag, namelijk of de uitputtingsleer alleen geldt voor fysieke exemplaren zoals een CD of DVD (standpunt EMI) of ook voor immateriële exemplaren zoals een gedownload muziekbestand (standpunt ReDigi).

In Section 109 van de Copyright Law of the USA staat de uitputtingsleer als volgt verwoord:

“the owner of a particular copy or phonorecord lawfully made under this title, or any person authorized by such owner, is entitled, without the authority of the copyright owner, to sell or otherwise dispose of the possession of that copy or phonorecord.”

Deze formulering maakt niet duidelijk of de uitputting ook geldt voor immateriele exemplaren. De term ‘particular copy’ maakt niet duidelijk of daarmee alleen op een fysiek exemplaar wordt bedoeld.

Het Europese geval - UsedSoft
In Europa is door het Hof van Justitie van de EU afgelopen zomer het belangrijke UsedSoft arrest gewezen over deze rechtsvraag. In een zaak die zag op de wederverkoop van computerprogramma’s, heeft het Hof namelijk geoordeeld dat het in beginsel niet uitmaakt of het gaat om een fysiek exemplaar (op een CD of DVD) of een immaterieel exemplaar (gedownloade kopie). De rechten op beide soorten computerprogramma’s kunnen, onder bepaalde voorwaarden, uitgeput raken. Dat is het geval wanneer er tegen betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht is verkregen, omdat er dan functioneel en economisch geen verschil is met de situatie dat je een fysiek exemplaar koopt.

De redenering in het UsedSoft arrest geldt in beginsel alleen voor software in de zin van de Europese Softwarerichtlijn. Het Hof oordeelt immers alleen ten aanzien van de Softwarerichtlijn dat de wetgever van de EU immateriële en materiële exemplaren heeft willen gelijkstellen.

Muziekbestanden vallen niet onder de bescherming van de Softwarerichtlijn. Het is dus de vraag of de redenering van het UsedSoft arrest ook op andere auteursrechtelijk beschermde werken dan computerprogramma’s kan worden toegepast.

Kan het UsedSoft arrest ook toegepast worden op muziekbestanden?
Problematisch daarbij is met name overweging 29 bij de Auteursrechtrichtlijn:

Het vraagstuk van de uitputting rijst niet in het geval van diensten en in het bijzonder on-linediensten. Dit geldt eveneens voor een materiële kopie van een werk of een andere zaak, die door een gebruiker van een dergelijke dienst met de toestemming van de rechthebbende wordt vervaardigd. Bijgevolg geldt hetzelfde voor het verhuren en het uitlenen van het origineel of kopieën van werken of andere zaken die de aard van diensten hebben. Anders dan het geval is bij een CD-ROM of een CD-i, waarbij de intellectuele eigendom in een materiële drager, dus in een zaak, is belichaamd, is elke on-linedienst in feite een handeling die aan toestemming is onderworpen, wanneer het auteursrecht of het naburige recht dit vereist.

Deze overweging lijkt in de weg te staan aan toepassing van de uitputtingsleer op immateriële exemplaren. Ten aanzien van dezelfde Auteursrechtrichtlijn oordeelt het Hof echter ook:

Zoals de advocaat-generaal in punt 73 van zijn conclusie opmerkt, volgt uit artikel 6, lid 1, van het Auteursrechtverdrag, aan de hand waarvan de artikelen 3 en 4 van richtlijn 2001/29 zoveel mogelijk moeten worden uitgelegd […], dat de „handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek” bedoeld in artikel 3 van die richtlijn door een eigendomsoverdracht een distributiehandeling bedoeld in artikel 4 van die richtlijn wordt, die, indien is voldaan aan de in lid 2 van laatstgenoemd artikel gestelde voorwaarden, evenals een „eerste verkoop van een computerprogramma” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 tot uitputting van het distributierecht kan leiden.

Dit wijst dan weer in de richting dat ook het verspreiden van een immaterieel exemplaar (indien gecombineerd met een eigendomsoverdracht) kan leiden tot een distributiehandeling waardoor de rechten worden uitgeput.

Daar komt nog bij dat het Hof sterk de nadruk legt op de ratio van het auteursrecht en de uitputtingsleer. De bedoeling is immers dat de rechthebbende een passende vergoeding kan vragen voor het eerste vermarkten van zijn werk. Wanneer hij die vergoeding al heeft gehad, is het niet meer wenselijk om de rechthebbende ook bij iedere wederverkoop de mogelijkheid te bieden om een vergoeding te vragen. Economisch gezien maakt het hiervoor niet uit of de eerste verkoop of de wederverkoop via een fysiek exemplaar of via een download geschiedt.

Conclusie
Hoewel het Hof in deze zaak haar oordeel specifiek op de Softwarerichtlijn baseert en in toepassing beperkt tot immateriële exemplaren van computerprogramma’s, ben ik met name op basis van deze laatste overwegingen van mening dat er een mogelijkheid bestaat dat deze redenering ook van toepassing is op immateriële exemplaren van andere auteursrechtelijk beschermde werken, zoals muziek. Vanzelfsprekend is dit echter niet. Het wachten is op een Europese ReDigi-achtige zaak die tot prejudiciële vragen aan het Hof leidt. Ondertussen zal ik de Amerikaanse zaak aandachtig volgen.

Anke Verhoeven