DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14357

"Overstappen van..." geen handelsnaamgebruik of negatieve connotatie

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2014, IEF 14357 (Cashdesk tegen Pos4)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten, G.J. van de Kamp, Park Legal en Laurens Kamp, Bingh advocaten. Er is een herstelvonnis aangekondigd. Handelsnaamrecht. Adwords. Eiser levert kassasystemen en -software onder de handelsnaam Cashdesk. Pos4 had een advertentie via Google Adwords "Overstappen van Cashdesk? - pos4.nl" en aanbiedingen voor Cashdesk-gebruikers op haar website geplaatst. Door Pos4 is 'Cashdesk' weliswaar gebruikt, maar niet als handelsnaam. Eiser heeft vordering niet gebaseerd op het recent (met spoed) gedeponeerde (en inmiddels geweigerde) merkrecht. Er is geen sprake van misleidende, vergelijkende reclame of ongeoorloofde mededeling. In reconventie vordert Pos4 veroordeling 'tot hetzelfde' als in conventie wordt toegewezen, daarvan is geen sprake.

Handelsnaam 5.2. Ronist baseert haar vorderingen primair op de stelling dat POS4 inbreuk heeft gemaakt op de aan haar toebehorende handelsnaam Cash desk. Op grond van artikel 5 Handelsnaamwet kan een houder van een oudere handelsnaam optreden tegen het voeren van van een handelsnaam die identiek is aan de oudere handelsnaam of daar slechts in geringe mate van afwijkt, voor zover dientengevolge in verband met de aard van de beide ondernemingen, en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring te duchten is. Het voeren van een handelsnaam moet daarbij worden uitgelegd in die zin dat een onderneming onder deze handelsnaam wordt gedreven. Uit de stellingen van Ronist volgt dat POS4 weliswaar op internet gebruik heeft gemaakt van de term "Cashdesk", maar niet dat zij "Cashdesk" als handelsnaam heeft gebruikt. Uit het in 2.4 - 2.6 beschreven gebruik volgt niet zonder meer dat POS4 haar onderneming onder de naam "Cashdesk" heeft gedreven. Reeds gelet hierop kan Ronist zich niet met een beroep op haar handelsnaamrecht verweren tegen de wijze waarop POS4 de term "Cash desk" heeft gebruikt.

Merkrecht 5.3. Ronist heeft aangegeven dat zij haar vordering niet baseert op het recent geregistreerde merkrecht, welke registratie overigens inmiddels voorlopig is geweigerd. Derhalve zal de voorzieningenrechter dit eventuele merkrecht niet bij haar beoordeling betrekken.

Ongeoorloofde mededinging 5.6. (...) In deze zaak is echter niet aannemelijk geworden dat van zodanige omstandigheden sprake is, nu, zoals reeds is overwogen, de voorzieningenrechter de uitdrukking "overstappen van" niet beschouwt als een negatieve connotatie, en andere bijkomende omstandigheden niet zijn gesteld.

IEF 14328

Inbreuken op KING CUISINE door KING SALADES-logo

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 oktober 2014, IEF 14328 (King Cuisine)
Door gedaagde wordt beeldmerk KING SALADES gedeponeerd, dat stemt zodanig overeen met het woordmerk KING CUISINE dat daardoor conform 2.20 BVIE sub b verwarring bij het publiek kan ontstaan. Inbreuk door de zoon van de oprichter van King Cuisine op het aan King Cuisine toekomende merkrecht en handelsnaamrecht op “King Cuisine”, alsmede het auteursrecht op het logo van een koningskop.

4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door [gedaagde] gedeponeerd beeldmerk KING SALADES zodanig overeenstemt met het woordmerk KING CUISINE, dat daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan, conform lid 1 sub b van artikel 2.20 BVIE.
Het woord KING is het kenmerkende bestanddeel van het merk KING CUISINE. Dit woord wordt beklemtoond en verwijst naar de onderneming van King Cuisine. Gebruik van het woord KING in combinatie met SALADES zal door het publiek worden geassocieerd met de onderneming van King Cuisine. Het in het beeldmerk opgenomen koningskoplogo verwijst eveneens naar King Cuisine, die dit logo in het verleden heeft gebruikt. De associatie met King Cuisine wordt nog versterkt door de betrokkenheid van [gedaagde] en zijn familie in het verleden bij de onderneming van King Cuisine, waardoor afnemers van King Cuisine de associatie zullen maken dat [gedaagde] nog steeds bij King Cuisine is betrokken. Verwarring wordt tevens veroorzaakt doordat de woorden CUISINE en SALADES beide verwijzen naar voedingsmiddelen en het niet ongebruikelijk is om één kenmerkend bestanddeel voor meerdere producten te gebruiken. King Cuisine heeft in dit verband als voorbeeld Easyjet genoemd, die tevens als merknamen Easycar en Easybus gebruikt.
Voorts heeft te gelden dat de merken van partijen zijn ingeschreven voor dezelfde klassen/aanduidingen, namelijk klasse 29 en 30. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting duidelijk is geworden dat King Cuisine nog steeds salades produceert en verkoopt. Op grond van het voorgaande is de vordering op grond van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE toewijsbaar.

4.2. Hetgeen omtrent de verwarring hierboven is overwogen geldt eveneens voor het gebruik door [gedaagde] van de handelsnaam KING SALADES. Als bijkomend argument voor verwarring geldt hier nog dat de onderneming van [gedaagde] op korte afstand (ongeveer 8 kilometer) van de vestigingsplaats van King Cuisine is gevestigd. Ook op grond van artikel 5 Handelsnaamwet is de vordering 6.1 van King Cuisine toewijsbaar.

4.3. Ten aanzien van de auteursrechten op het koningskoplogo, dat onderdeel is van het door [gedaagde] gedeponeerd beeldmerk is de voorzieningenrechter van oordeel dat, indien de stelling van [gedaagde] wordt gevolgd dat Glas Studios rechthebbende is op de auteursrechten op dat werk, die auteursrechten niet toekomen aan [gedaagde]. Gesteld noch gebleken is immers dat Glas Studios haar auteursrechten aan [gedaagde] heeft overgedragen. King Cuisine heeft door overlegging van productie 5 aangetoond dat zij in 1991 het logo met de koningskop nog heeft gebruikt. Daaruit kan worden afgeleid dat Glas Studios minst genomen aan King Cuisine een licentie voor gebruik van het koningskoplogo heeft verstrekt. Met King Cuisine is de voorzieningenrechter van oordeel dat die licentie dan een exclusief karakter heeft, aangezien dit logo immers op verzoek van de vader van [gedaagde] speciaal voor de rechtspersoon die thans King Cuisine heet ontworpen. Gelet op de veronderstelde licentie, dan wel het auteursrecht van King Cuisine, staat het [gedaagde] niet vrij om het koningskoplogo zonder toestemming van King Cuisine te gebruiken. Dat dit logo op dit moment niet in ongewijzigde vorm door King Cuisine wordt gebruikt is in het kader van auteursrechtinbreuk niet relevant.

IEF 14321

Handelsnamen van broers in bulldozerverhuur

Vzr. Rechtbank Overijssel 28 oktober 2014, IEF 14321 (Gebr. Bulldozerverhuur)
Eiser vordert (onder meer) dat gedaagden, beide broers van eiser, het gebruik van hun handelsnamen staken op straffe van een dwangsom. De samenwerking, na bedrijfsopvolging, tussen partijen door zich als één bedrijf te presenteren, levert uitsluitend handelsnaamgebruik van eisers handelsnaam op. De achternaam (al dan niet in combinatie met Bulldozerverhuur) is het kenmerkende element, en de verwarring wordt versterkt door gebruik van hetzelfde logo van een bulldozer met een hoop grond. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen grotendeels toe.

4.5.Partijen twisten over de vraag wie als eerste een handelsnaam met daarin de woorden “Bulldozerverhuur” en “[achternaam]” in het handelsverkeer is gaan gebruiken.
De voorzieningenrechter overweegt dat gedaagde sub 1 zijn handelsnaam “K. [achternaam] Bulldozerverhuur” weliswaar enkele weken eerder heeft ingeschreven in het handelsregister dan eiser zijn handelsnaam “Bulldozerverhuur [achternaam]”, maar op basis van deze enkele inschrijving kan niet worden aangenomen dat hij deze naam vrijwel direct daarna ook daadwerkelijk in het handelsverkeer is gaan voeren. Door gedaagden zijn verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit dat kan worden afgeleid. In dit verband is van belang dat de samenwerking tussen gedaagden en eiser op 1 september 2007 is begonnen en dat zij zich naar hun klanten toe hebben gepresenteerd als één bedrijf, waarbij door hen uitsluitend gebruik is gemaakt van eisers handelsnaam. Naast de werkzaamheden onder eisers handelsnaam hebben gedaagden geen andere activiteiten verricht. Gelet hierop kan uit het feit dat de naam “K. [achternaam] Bulldozerverhuur” in 2007 is opgenomen in het telefoonboek niet worden afgeleid dat gedaagden toen al onder deze naam klanten hebben geworven. Ook op basis van de door gedaagden overgelegde facturen op naam van – onder andere – “K. [achternaam] Bulldozerverhuur” kan dat niet worden aangenomen, daar deze facturen afkomstig zijn van leveranciers van gedaagden en niet zijn gericht aan hun eigen klanten. Het feit dat eiser brieven en facturen aan “K. [achternaam] Bulldozerverhuur” en “Jac. [achternaam] Bulldozerverhuur” heeft verstuurd, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dit interne correspondentie betreft. Gezien het voorgaande is voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat eiser zijn handelsnaam “Bulldozerverhuur [achternaam]” eerder in het handelsverkeer is gaan voeren dan gedaagde sub 1 zijn handelsnaam “K. [achternaam] Bulldozerverhuur”.

4.9. Met betrekking tot het onder II. gevorderde wordt overwogen dat eiser ter zitting heeft verklaard dat met het woord beeldmerk het door eiser gebruikte logo van een bulldozer met een hoop grond wordt bedoeld. De voorzieningenrechter constateert dat partijen (nagenoeg) dezelfde afbeelding als logo gebruiken. Door gedaagden is niet weersproken dat eiser deze afbeelding langer als logo gebruikt dan zij. Ook is niet bestreden de verwarring onder de (potentiële) klanten van eiser wordt versterkt door het gebruik van hetzelfde logo door gedaagden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagden onrechtmatig jegens eiser handelen door gebruik te maken van hetzelfde logo als waarvan deze gebruik maakt.
IEF 14291

Plat printwerk is geen waardetoevoeging zoals door uitgeverij

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 oktober 2014, IEF 14291 (Gigaboek tegen Gigaprint)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Handelsnaamrecht. Gigaboek is een uitgeverij gespecialiseerd in printing on demand (pod). Met TED Gigaprint is samengewerkt, na faillissement heeft de directie Gigaprint BV opgericht. Gigaboek profileert zich nadrukkelijk als uitgeverij die een toegevoegde waarde biedt aan het door de klant geleverde werk: redactie, opmaak binnenwerk, ontwerp omslag, publiciteit. Gigaprint verricht uitsluitend zogenoemd plat printwerk. De activiteiten overlappen elkaar niet, ze lijken eerder complementair. De vermelding op websites dat klanten bij hen terecht kunnen voor printing on demand, maakt het niet anders. Giga is niet onderscheidend, de vordering wordt afgewezen.

4.4. Gigaprint heeft ter zitting verklaard uitsluitend zogenoemd plat printwerk te verrichten, waarbij de klant een pdf-bestand aanlevert dat vervolgen door Gigaprint wordt geprint. Gigaprint stelt zelfs geen spellingscheck over de aangeleverde bestanden te halen, laat staan dat zij verdergaande redactionele - of uitgeefwerkzaamheden verricht. Zij rekent grote uitgevers tot haar klanten, die bij Gigaprint boekwerken - zoals wettenbundels - titel en handleidingen laten printen. Kleinere opdrachten passen volgens Gigaprint niet in haar dienstverlening. Gigaboek onderschrijft dat Gigaprint in ieder geval ten tijde van de eerdere samenwerking met TED Gigaprint niet in staat was de kleine opdrachten op kostenefficiënte wijze uit te voeren. Gigaprint heeft verklaard geen plannen te hebben om de aard van haar onderneming te wijzigen of uit te breiden naar het werkterrein van Gigaboek. Vooralsnog is er geen reden om te twijfelen aan deze verklaring van Gigaprint. Gigaprint heeft onweersproken gesteld dat het door Gigaboek in de dagvaarding genoemde selfpublishing concept "mijnbestseller.nl" niet van haar is, maar van één van haar klanten.

4.5 Dat de activiteiten van de ondernemingen van partijen elkaar overlappen, is vooralsnog niet aannemelijk geworden. De vermelding op beider websites dat de klant bij hen terecht kan voor printing on demand, maakt het voorgaande niet anders. De activiteiten lijken eerder complementair. Onder omstandigheden wordt ook wel inbreuk op handelsnaamrechten aangenomen wanneer de activiteiten van ondernemingen in elkaars verlengde liggen, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvoor in de onderhavige zaak geen grond. (...)Bovendien is het voorvoegsel niet zodanig onderscheidend dat daarmee de indruk wordt gewekt dat het om gelieerde ondernemingen gaat. Verder wijken de websites van partijen - voor veel mensen het toegangsportaal tot een onderneming - sterk van elkaar af. (...)

Lees de uitspraak (pdf - IEF 14291/ HTML)

IEF 14286

Orthodontic Services en Integrated Dentistry verschillen voldoende

Hof Amsterdam 15 april 2014, IEF 14286 (Orthodontic Services K tegen Integrated Dentistry)
De handelsnamen "Orthodontic Services K(..)" en "Integrated Dentistry" verschillen voldoende van elkaar en gezien het in aanmerking komende publiek is er geen verwarringsgevaar. Het hof vernietigt het vonnis waarbij de domeinnaam integratedorthodontics.nl inbreukmakend wordt verklaard. Zij verklaart voor recht dat Integrated Orthodontic Services een handelsnaam van OSK is.

3.9. Het hof is van oordeel dat de door partijen gevoerde handelsnamen in voldoende mate van elkaar verschillen en dat er, gezien het in aanmerking komende publiek geen gevaar voor verwarring te duchten is. Het hof stelt voorop dat de term “integrated orthodontics” voor het aangeven van toepassing van orthodontie in de tandartspraktijk een in hoge mate beschrijvend karakter heeft, zeker voor het publiek dat met deze handelsnaam te maken krijgt. Niet in geschil is immers dat het in aanmerking komende publiek bestaat uit tandartsen, kaakchirurgen en orthodontisten. Dat brengt mee dat handelsnamen waarin de term “ integrated orthodontics” voorkomt al gauw voldoende van elkaar verschillen wanneer de volgorde van woorden wordt gewijzigd of wanneer, zoals in dit geval, daaraan een of meer andere woorden ter onderscheiding worden toegevoegd. De beschermingsomvang van handelsnamen met een beschrijvend element is dan ook gering. Uit de overgelegde producties blijkt dat door Integrated Dentistry de handelsnaam European Academy of Integrated Orthodontics wordt gevoerd voor cursussen die door haar worden aangeboden. Die handelsnaam vergeleken met de handelsnaam van OSK “Integrated Orthodontic Services” zijn door de toevoegingen enerzijds “European Academy” en anderzijds “Services” zodanig verschillend dat er voor de in aanmerking komende tandartsen, kaakchirurgen en orthodontisten geen kans op verwarring is over de identiteit van de onderneming. Vergelijkt het hof de handelsnaam “Integrated Orthodontics” met “Integrated Orthodontic Services” dan komt het hof tot dezelfde conclusie. Met de toevoeging “Services” neemt OSK, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel voldoende afstand van de handelsnaam van Integrated Dentistry om verwarring te voorkomen. Het hof benadrukt hierbij dat het in aanmerking komende publiek beperkt van omvang is en als deskundig kan worden beschouwd. Het gaat in dit geval om een zeer specialistische markt waar niet snel van verwarring sprake zal zijn. Uit de stukken blijkt immers dat de doelgroep bestaat uit 7670 tandartsen, 368 kaakchirurgen en 273 orthodontisten. Door Integrated Dentistry zijn als productie 25 en 27 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie een aantal verklaringen overgelegd van cursisten aan [A] die daarin onder meer aangeven door de mailing van [C] in november 2010 in verwarring te zijn geraakt. Die enkele verklaringen, afgezet tegen de hiervoor weergegeven omvang van de doelgroep, leggen naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal om aan te kunnen nemen dat er verwarringsgevaar te duchten is tussen de ondernemingen van OSK en Integrated Dentistry.

3.11. Nu het hof van oordeel is dat de handelsnamen “ (European Academy of) Integrated Orthodontics” en “ Integrated Orthodontic Services” over en weer geen inbreuk op elkaar vormen en dus naast elkaar gevoerd mogen worden, komen de (neven)vorderingen van partijen die ertoe strekken de inbreuk op deze handelsnamen te staken niet voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt ook voor de vordering van OSK die is gebaseerd op haar merkrecht daar er niet alleen geen sprake is van verwarringsgevaar, maar ook van een oudere handelsnaam van Integrated Dentistry. Wel voor toewijzing komt in aanmerking de verklaring voor recht dat Integrated Orthodontic Services een handelsnaam is van OSK. Verder komt ook voor toewijzing in aanmerking de door Integrated Dentistry gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde gebruiksverbod voor zover deze erop zien dat OSK met de domeinnaam www.integratedorthodontics.nl inbreuk maakt op de handelsnaam Integrated Orthodontics. Daar OSK met deze domeinnaam niet afwijkt van de handelsnaam van Integrated Dentristry anders dan met het suffix“ .nl” in plaats van “.com” en aldus onvoldoende afstand neemt en waardoor verwarringsgevaar is te duchten maakt zij inbreuk op die handelsnaam. Voor zover geoordeeld moeten worden dat zij de domeinnaam niet als handelsnaam gebruikt maar enkel als een “ doorway” (een doorlink naar een andere domeinnaam) acht het hof dat gebruik onrechtmatig jegens Integrated Dentistry.
IEF 14285

In de koopovereenkomst geen verplichting tot geen IE-inbreuk

Vzr. Rechtbank Overijssel 8 juli 2014, IEF 14285 (Masol)
Handelsnaamrecht. Contractenrecht. Bevoegdheid. Partijen produceren en verkopen zonweringssystemen. Eiseres koopt o.a. IE-rechten en gedaagden moeten meewerken aan de overdracht hiervan; er zijn geen verplichtingen opgenomen om zich te onthouden van inbreuken op dezelfde rechten. De redelijkheid en billijkheid maken geen onderdeel uit van de koopovereenkomst. Dergelijke verplichtingen laten zich niet in de overeenkomst ‘inlezen’. Inbreuk op deze rechten kwalificeert dus niet als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst. De rechter verklaart zich echter ook onbevoegd ex 5 EEX omdat de plaats waar het schadebrengende feit zich voordoet de Duitstalige markt is.

4.6.2. Op grond van de koopovereenkomst rustte op [A en B] en MSV de verplichting tot (meewerken aan) overdracht c.q. levering van de “IE-rechten”, waaronder de handelsnamen, de merkenrechten en de patenten. Volgens [eiseres] eigen stellingen heeft levering ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
In de overeenkomst zijn geen nadere specifieke verplichtingen opgenomen op grond waarvan [A en B] en MSV zich dienen te onthouden van inbreuken op deze rechten. Daarvoor was ook geen noodzaak omdat inbreuken hierop volgens het reguliere merken-, handelsnaam- en octrooirecht onrechtmatig zijn en [eiseres] op grond daarvan handhaving van haar rechten kan nastreven. Door [eiseres] is niet betoogd dat dergelijke verplichtingen op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst. Evenmin laten dergelijke verplichtingen zich, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter, in de koopovereenkomst ‘inlezen’, reeds omdat niet aannemelijk is dat [A en B] en MSV op een dergelijke uitleg verdacht behoeften te zijn. Een inbreuk op deze rechten kwalificeert dus niet als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst.
IEF 14258

Diensten zijn zelfs niet complementair aan goederen

Hof Arnhem-Leeuwarden 9 september 2014, IEF 14258 (ECEM tegen Stichting ECEMed)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur. Handelsnaamrecht. Het Hof bekrachtigt het vonnis [IEF 12817] waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat handelsnamen zodanig verschillend zijn dat er geen verwarring te duchten is. ECEM kan de handelsnaam ECEMed niet verbieden op grond van 5 en/of 5 a Hnw en in de grieven zijn geen wezenlijk andere stellingen aangevoerd dan in eerste aanleg. De diensten van ECEMed zijn ook niet complementair aan de goederen. Zelfs indien er overlap is met klanten, dan is dat een relevant, deskundig en gespecialiseerd publiek. Dat ECEMed een andere, mindere gelijkende handelsnaam had kunnen kiezen is niet relevant.

IEF 14246

Nevengebruik afkorting lange bedrijfsnaam als tweede handelsnaam

Hof 's-Hertogenbosch 25 september 2014, IEF 14246 (LMR advocaten tegen LR Advocaten)
Handelsnaam. Proceskosten compensatie (237 en 1019h Rv. Het hanteren van afkorting LMR advocaten als tweede handelsnaam is mogelijk en ligt bij lange bedrijfsaanduidingen vaak ook voor de hand. Wanneer de domeinnaamhouder de domeinnaam of een relevante deel ook gaat gebruiken als aanduiding voor zijn bedrijfsactiviteiten, dan verschiet de domeinnaam van kleur en wordt tevens een handelsnaam (vergelijk IEF 3344). Dat ook een andere handelsnaam wordt gebezigd, welke mogelijk zelfs dominanter wordt gebruikt, staat aan het nevengebruik van LMR Advocaten als handelsnaam niet in de weg. Naar zijn aard is sponsoring van de hockeyclub onder de aanduiding LMR Advocaten duurzaam en kan bij thuiswedstrijden periodiek door publiek zijn waargenomen. Verhouding artikel 237 Rv en artikel 1019h Rv. Compensatie kosten beide instanties.

3.2. Het hof oordeelt als volgt. De handelsnaam als bedoeld in de Handelsnaamwet (Hnw) is de naam waaronder de onderneming zich ter identificatie bij het publiek aandient, o.m. via reclames, visitekaartjes, briefpapier, nieuwsbrieven en andere uitingen. Buiten discussie in de onderhavige procedure is dat [Advocaten 1] Advocaten als handelsnaam werd gebruikt in de relevante periode. Voor de vraag of daarnaast ook LMR Advocaten als handelsnaam is gebezigd voor de onderneming als gedreven door [Advocaten 1] Advocaten in de relevante periode geldt dat een zekere duurzaamheid van dat gebruik vereist is. Het gebruik van de aanduiding LMR Advocaten moet wel in voldoende mate doorgedrongen zijn tot het publiek, in dit geval in ieder geval tot personen in [vestigingsplaats] en de omgeving van [vestigingsplaats]. Voor een dergelijk ‘doordringen’ kan het gebruik door derden van de gebezigde aanduiding in correspondentie met de gebruiker een aanwijzing vormen. Het één of enkele malen gebruiken van een bepaalde naam of aanduiding zal veelal onvoldoende zijn. Het hanteren van een afkorting als (tweede) handelsnaam is zonder meer mogelijk en ligt - zoals de ervaring leert - bij lange bedrijfsaanduidingen (in de advocatuur of na fusie van bedrijven) vaak ook voor de hand.

3.3. In de onderhavige kwestie staat vast dat LMR Advocaten in 2003 als (relevant onderdeel van een) domeinnaam is geregistreerd. Tussen partijen is in confesso dat enkel het voeren van een domeinnaam niet aan te merken is als het voeren van een handelsnaam. Een domeinnaam als zodanig is in feite uitsluitend een adres van de domeinnaamhouder.

Wanneer evenwel de domeinnaamhouder de domeinnaam, dan wel het relevante deel ervan (dus zonder extensie als ‘.nl’ of ‘.com’) ook gaat gebruiken als aanduiding voor zijn bedrijfsactiviteiten (of deel ervan), dan verschiet de domeinnaam van kleur en wordt tevens een handelsnaam (vergelijk Hof Amsterdam 19 oktober 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6080). Van een dergelijk gebruik is sprake indien in communicatie richting het publiek, waaronder de (potentiële) klanten de aanduiding ook wordt gebruikt, bijvoorbeeld in een disclaimer die onder alle e-mails verschijnt als door advocaten of ander personeel namens [Advocaten 1] Advocaten verstuurd. Hetzelfde geldt voor gebruik van de aanduiding LMR Advocaten op een website waar (potentiële) klanten informatie kunnen inwinnen over het kantoor of nieuwsbrieven kunnen raadplegen. Het feit dat ook een andere handelsnaam wordt gebezigd, welke mogelijk zelfs dominanter wordt gebruikt, staat aan het nevengebruik van LMR Advocaten als handelsnaam naar het oordeel van het hof niet in de weg. Dit nevengebruik blijkt uit de gebezigde visitekaartjes (productie 29 bij onderdeel A van het beroepsschrift): op de voorzijde staat de (toen) primaire handelsnaam en op de achterzijde de tweede handelsnaam.
Ook de onbetwist gestelde sponsering van de hockeyclub MHC [MHC] in de periode 2003-2008 onder de aanduiding LMR Advocaten, althans de domeinnaam met als relevant onderdeel LMR Advocaten, draagt bij aan de aannemelijkheid van het ook gebruiken van LMR Advocaten als handelsnaam, naast [Advocaten 1] Advocaten. Naar zijn aard is een dergelijke sponsoring duurzaam en kan in ieder geval – naar de ervaring leert – bij thuiswedstrijden periodiek door publiek in [vestigingsplaats] zijn waargenomen.
Tenslotte blijkt ook voldoende van het gebruik door sommige derden van de aanduiding LMR Advocaten in hun correspondentie met LMR Advocaten, hetgeen bijdraagt aan de aannemelijkheid van het doordringen van de tweede handelsnaam tot de buitenwacht.

 

3.4. Het totaalbeeld is dan ook – zij het dat sommige voorbeelden als door LMR Advocaten aangehaald als zodanig inderdaad incidenteel lijken – dat in ieder geval in voldoende mate aannemelijk is dat vóór 2010 door [Advocaten 1] Advocaten de aanduiding LMR Advocaten als handelsnaam is gebruikt.

3.8. Uit de door LMR Advocaten zelf in het geding gebrachte documentatie blijkt dat www.[domeinnaam 1].nl alleen nog wordt gebruikt om gebruikers van zoekmachines via een tussenscherm te leiden naar haar website onder de naam ‘www.[domeinnaam 2]’. Hierbij kan de bezoeker/gebruiker na het bereiken van het tussenscherm zelf bepalen of hij doorklikt, nadat hij of zij zich ervan vergewist heeft daadwerkelijk op zoek te zijn naar [Advocaten 2] Advocaten. Als hij of zij op zoek is naar LMR Advocaten zal hij of zij dus niet doorklikken. Het hof is van oordeel dat de door [Advocaten 2] gekozen oplossing meer recht doet aan de positie van LMR Advocaten dan door het automatisch doorgeleiden als door LMR Advocaten zelf bepleit: in het laatste geval lijkt veeleer wel een gebruik van ‘lradvocaten’ als door LMR Advocaten gewraakt aan de orde. In ieder geval acht het hof geen gebruik als handelsnaam (meer) aan de orde doch slechts gebruik als een (oud) adres, waarbij de gebruiker de mogelijkheid wordt geboden voordat de (nieuwe) website van [Advocaten 2] daadwerkelijk wordt bereikt, af te haken. Van kleurverschieten van die domeinnaam tot handelsnaam (als bedoeld in onderdeel 3.3.) is in ieder geval geen sprake (meer). Hetzelfde geldt voor het (mogelijke) gebruik van de oude emailadressen (met daarin de aanduiding ‘lradvocaten’) van [Advocaten 2] door klanten of derden die nog vóór de aanpassing over deze adressen beschikking hebben gekregen: door het nog bereikbaar zijn via die adressen is als zodanig van een gebruik als handelsnaam geen sprake.
Het door [Advocaten 2] ter zitting gedane voorstel om ten aanzien van het gehanteerde tussenscherm ook een (extra) link op te nemen naar LMR advocaten, behoeft verder geen bespreking meer.

3.10.3. Hierbij overweegt het hof dat artikel 1019h Rv niet beoogt af te wijken van de regel van artikel 237 Rv - inhoudende dat bij over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld worden van partijen kostencompensatie mogelijk is - maar slechts heeft beoogd te regelen dat als een kostenveroordeling zich ten gunste van de (overwegend) in het gelijk gestelde aandient, alsdan een ruime proceskostenveroordeling dient te volgen.

IEF 14223

Verschil tussen dierenartsen wordt door lokaal publiek opgemerkt

Rechtbank Midden-Nederland 17 september 2014, IEF 14223 (Dierenartsen)
Dierenartspraktijken. Ondanks het gegeven dat de aard, de vestigingsplaats en het werkgebied van de ondernemingen van partijen gelijk zijn, is verwarringsgevaar niet aannemelijk, omdat er sprake is van lokale clientèle die reeds langere tijd aan dezelfde dierenarts verbonden is en dat de topografische aanduiding duidelijk verwijst naar een plaats. Het relevante publiek zal de met een topografische aanduiding het verschil opmerken.

4.3. De kern van het geschil betreft de vraag of de door [gedaagde] gebruikte handelsnaam ‘[naam]’ en domeinnaam [website] zodanig op de door [eiser] rechtmatig gevoerde oudere handelsnaam ‘[naam]’ (en domeinnaam [website]) lijken dat door dat gebruik gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen van partijen te vrezen is bij het relevante publiek. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag voorshands ontkennend. Zij overweegt daartoe als volgt.

4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de door [gedaagde] gevoerde handelsnaam ‘[naam]’ in voldoende mate af van de handelsnaam ‘[naam]’. Gelet op het zeer beschrijvende karakter van de door [eiser] gehanteerde handelsnaam is een gering verschil immers voldoende. Daarbij betreft het element ‘[plaats]’ op zichzelf ook een topografische aanduiding, die in dit geval duidelijk verwijst naar de plaats/gemeente waarin de dierenartspraktijk van [gedaagde] gelegen is. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het relevante publiek gelet op hun bekendheid met deze topografische aanduidingen/plaatsnamen het verschil in de door partijen gevoerde handelsnamen zal opmerken. Dit geldt temeer nu onweersproken is komen vast te staan dat de dierenartspraktijken zich ieder aan een andere zijde van [plaats] bevinden en er voornamelijk sprake is van lokale clientèle, die (reeds) langere tijd aan dezelfde dierenarts(praktijk) verbonden is. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het, ondanks het gegeven dat de aard, de vestigingsplaats en het werkgebied van de ondernemingen van partijen gelijk zijn, niet aannemelijk dat direct dan wel indirect verwarringsgevaar te duchten is.
IEF 14220

Geen verwarring tussen adviserende tegelhandelaren

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 19 juni 2014, IEF 14220 (tegeladvies.nl)
Eiser exploiteert sinds 2004 een groothandel in tegels en sanitair (installatie)materiaal. Gedaagde is startend ondernemer, verkoopt tegels en geeft advies (tegeladvies.nl) en zit 73,9 km afstand van eiser. Het gemeenschappelijk bestanddeel geeft aan dat bedrijven "advies" geven over tegels, er is daarom slechts een geringe beschermingswaarde. Rechter: "Simpel gezegd: partijen heten verschillend, ze zitten ver uit elkaar en ze doen deels andere dingen."

4.9. [eiseres] kan het gebruik van het woord “[naam]” niet monopoliseren, zodat het [gedaagde] in beginsel vrij staat om dat woord ook in zijn handelsnaam te voeren, mits daardoor geen gevaar voor verwarring te duchten is bij het publiek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal van gevaar voor verwarring nauwelijks sprake zijn. [eiseres] richt zich nagenoeg uitsluitend op de professionele markt in heel Nederland en haar “core-business” is in eerste instantie niet gericht op het leveren van tegels aan particulieren, terwijl [gedaagde] zich juist voornamelijk wil gaan richten op deze laatste doelgroep en dan met name in de omgeving van [woonplaats]. Voorzover het publiek van [gedaagde] ook uit professionele partijen zal gaan bestaan ([gedaagde] heeft inmiddels een agentuur van een Italiaanse producent Durstone) mag worden verondersteld dat zij minder snel in verwarring zullen raken en beter in staat zijn de ondernemingen te onderscheiden dan een niet-professioneel particulier publiek. Bij dit alles komt dat de onderneming van [eiseres] in Zaltbommel is gevestigd en een kleine 75 km is verwijderd van de showroom van [gedaagde] te [woonplaats]. Simpel gezegd: partijen heten verschillend, ze zitten ver uit elkaar en ze doen deels andere dingen.
4.10. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende aannemelijk is dat door het gebruik van de handelsnaam “[naam]” gevaar voor verwarring is te duchten in de zin van artikel 5 Hnw. Daarmee is tevens onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met het in dat artikel neergelegde verbod.

4.11. Dat het voeren van de handelsnaam “[naam]” door [gedaagde] desondanks jegens [eiseres] als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt is evenmin onvoldoende aannemelijk geworden. [eiseres] heeft in dat kader, anders dan het uiten van haar vermoeden dat [gedaagde] met zijn handelsnaam heeft willen meeliften op de goede naam van [eiseres], ook onvoldoende gesteld. Het onder I. gevorderde zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
Abcor