Handelsnaamrecht  

IEF 10184

Om te kunnen “ruilen”

Rechtbank Dordrecht 15 september 2011, LJN BT1520 (ARTIESTENVERLONINGEN B.V. tegen PRAE ARTIESTENVERLONING B.V.)

Artiestenverloningen.nl tegen website Artiestverloning.nl. De domeinnaam van Artiestenverloningen is de naam waarmee zij aan het handelsverkeer deelneemt. Het is niet ongebruikelijk dat een onderneming haar handelsnaam als domeinnaam voert. Het verwarringsgevaar heeft zich al gerealiseerd en deze hoeft Artiestenverloningen niet te duchten. Het verweer dat [betrokkene] de site heeft geregistreerd treft geen doel, immers er bestaat een gebruikersovereenkomst en Prae houdt de website in stand. Dit levert tevens een onrechtmatige daad op (vergelijk met Taartenwinkel.nl, IEF 8665 en IEF 7102).

In reconventie wordt beroep gedaan op mogelijk voornemen tot "ruilen". Er is geen twijfel over de juistheid van deze verklaringen van beiden partijen, maar het ontbeert de vordering aan een spoedeisend belang. Proceskosten: indicatietarieven in IE-zaken; in reconventie begroting overeenkomstig gewone liquidatietarieven.

4.5.  Naar voorlopig oordeel heeft Artiestenverloningen verwarringsgevaar niet slechts te duchten, maar heeft dit gevaar zich bovendien al gerealiseerd. Onder meer blijkt dit uit het volgende: (...) Er is dus niet slechts sprake van enige onoplettendheid en/ of het lichtvaardig de verkeerde domeinnaam intypen door internetgebruikers.

4.6.  Aan het oordeel doet niet af het verweer dat het woord "artiestenverloning" louter beschrijvend zou zijn. Dit neemt het verwarringsgevaar niet weg. Prae spreekt niet tegen de stelling dat Artiestenverloningen een zeer grote speler is in de onderhavige markt. De positie van Artiestenverloningen blijkt ook uit de door haar overgelegde verklaringen, waaronder, onder veel meer, een verklaring van FNV KIEM (Kunsten, Informatie, Entertainment en Media) dat zij voor haar leden al 10 jaar een zeer bevredigende zakelijke relatie heeft met Artiestenverloningen. Dat die verklaringen zijn geschreven door bevriende relaties maakt het voorgaande niet anders. Prae leunt met haar domeinnaam nagenoeg geheel aan tegen de naamsbekendheid van Artiestenverloningen. Anders dan Prae betoogt, voerde Artiestenverloningen haar handelsnaam al voordat Prae haar handelsnaam ging voeren.

4.7.  De handelwijze van Prae levert voorts een onrechtmatige daad op. In het arrest van 9 maart 2010 LJN: BL7683 kwam het Gerechtshof 's-Gravenhage tot een gelijk oordeel in een geschil over de domeinnamen Taartenwinkel.nl. versus TaartwinkeI.nl. De onderhavige situatie is vrijwel identiek.

4.9.  Prae voert aan dat de verkeerde wederpartij is gedaagd, omdat de domeinnaam artiestenverloning.nl niet op haar naam geregistreerd staat, maar op naam van de heer [betrokkene], zijnde de persoon die voorheen de onderneming van UMO B.V. dreef. Voorts voert Prae aan dat er een onderscheid bestaat tussen een website en domeinnaam en dat zij, Prae, geen zeggenschap heeft over de domeinnaam van [betrokkene], zodat daarover niets ten nadele van Prae mag worden beslist. Dit verweer kan Prae niet (ten volle) baten. De domeinnaam mag dan van [betrokkene] zijn, maar het is Prae die de website in stand houdt waar men op uit komt als men de
domeinnaam van [betrokkene] intypt. Prae erkende ter zitting dat zij een gebruikersovereenkomst heeft gesloten met [betrokkene]. Prae heeft het in ieder geval in haar macht om haar website niet meer te (laten) gebruiken. Dit leidt er toe dat de vordering op dat onderdeel wel toewijsbaar is. Niet toewijsbaar is de vordering slechts voor zover het de rechten van [betrokkene] op de domeinnaam zou aantasten.

reconventie
4.12.  Ter zitting heeft Prae gesteld niet voornemens te zijn om de domeinnamen “Prae artiestenverloning.nl” en "Prae-artiestenverloning.nl” zelf te gaan gebruiken. Prae vindt het slechts "handig ze er bij te hebben." Van haar kant heeft Artiestenverloningen ter zitting verklaard zelf evenmin voornemens te zijn om deze domeinnamen te gaan gebruiken. Artiestenverloningen verklaarde deze domeinnamen te hebben laten registreren om deze met Prae te kunnen “ruilen” tegen de domeinnaam “Artiestenverloning.nl.” Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de juistheid van beide verklaringen. Aldus ontbeert de vordering in reconventie een spoedeisend belang en zal deze worden afgewezen.

Proceskosten 4.10. Prae zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Artiestenverloningen. Deze kosten worden begroot op: 
- dagvaarding EUR 76,31
- betaald griffierecht 560,00 
-salaris advocaat 5.000,00 
Totaal 5.636,31 
Het salaris advocaat is begroot conform de "Indicatietarieven in IE-zaken " als zijnde een eenvoudige zaak als daar bedoeld. De omstandigheid dat geen deugdelijke specificatie is overgelegd, maakt dit oordeel niet anders
4.13. Prae zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Artiestenverloningen. Artiestenverloningen vordert EUR 3.000,-, maar de voorzieningenrechter begroot de proceskosten op EUR 816,-, overeenkomstig de gewone Liquidatietarieven. Onaannemelijk is dat Artiestenverloningen hogere proceskosten heeft gemaakt. De vordering in reconventie zal bepaald niet een verrassing zijn geweest voor Artiestenverloningen en de aard van het geschil is beperkt. Slechts een klein deel van de pleitnota van de raadsman van Artiestenverloningen en een klein deel van de mondelinge behandeling was aan de reconventie gewijd. De factor ½ wordt niet toegepast nu de vordering in reconventie een zelfstandige vordering is, zonder voort te vloeien uit het verweer in conventie.

Lees het vonnis hier (link / pdf).

IEF 10137

Onder vermelding van toelatingsnummer

Vzr. Rechtbank Utrecht 10 augustus 2011, KG ZA 11-579, Clearwater Revival BV tegen Eco2Clean BV en Fink Tec GmbH c.s.

Met dank aan Luuk Jonker en Floor de Roos, Holla advocaten.

Als randvermelding. In navolging van ex parte beschikkingHandelsnaam / productaanduiding van biocide in de zin van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biocide. Kon-Des is octrooihoudster en houdster van een toelating in de zin van WGB. Clearwater verkoopt gelijk product en is eveneens houdster van toelating. Middels overeenkomst is Eco2Clean afgeleid toelatingshoudster.

Eco2Clean doet enkele bestellingen bij derde (Fink Tec) het product en verkoopt dit door onder afgeleide toelatingshoudersnummer uit de overeenkomst met Clearwater. Dit wordt niet toegestaan. Vorderingen tegenover Fink Tec worden afgewezen en Clearwater veroordeeld in proceskosten. Eco2Clean veroordeelt in proceskosten.

Ten aanzien van Eco2Clean
5.1. gebiedt Eco2Clean om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis ieder gevruik in Nederland van FoodClean DES46 in combinatie met het afgeleide toelatingsnummer 12736 dat niet bij Clearwater is ingekocht te staken en gestaakt te houden, alsmede iedere import, inkoop, verkoop, verhandeling, aanbieden of op enige andere wijze beschikbaar stellen in Nederland (...)

IEF 10136

Zeer ruime bovenregionale naamsbekendheid

Rechtbank Roermond 1 september 2011, KG ZA 11-144 (Chique B.V., zaakdoende onder de naam "Café Sjiek" tegen Dojaplein B.V., zaakdoende onder de naam "Café Sjiek")

Met dank aan Rens Jan Kramer, Boels Zanders Advocaten.

Handelsnaamrecht. Sinds 1982 exploiteert Chique in Maastricht de horecagelegenheid onder de naam "Café Sjiek", Doja doet dit sinds maart 2011 in Roermond. De aard van de onderneming en de plaats van vestiging kunnen in aanmerking worden genomen bij de mogelijkheid van verwarring.

De voorzieningenrechter kent betekenis toe aan de 'zeer ruime bovenregionale naamsbekendheid' van Café Sjiek (Maastricht) die door middel van overlegde klantenlijsten is aangetoond. Vorderingen worden toegewezen, termijn van 6 weken om inbreuken te staken en het bedrijf aan te passen aan het gewezen vonnis. Dwangsom van €1000 per dag(deel) tot maximum van €100.000. Artikel 1019h Rv begroot op €4.644,31.

4.6. De plaats waarin beide ondernemingen gevestigd zijn is gelegen op een afstand van circa 50 km van elkaar. Hoewel kan worden onderschreven dat artikel 5 van de Handelsnaamwet in beginsel slechts regionale bescherming biedt en derhalve niet kan worden uitgebreid tot bijvoorbeeld geheel Zuid-Nederland, is voldoende aannemelijk geworden dat de onderneming van Chique een zeer ruime bovenregionale naamsbekendheid geniet. Dit blijkt niet alleen uit de door Chique overlegde klantenlijsten, maar ook is van de zijde van Chique niet weersproken verklaard dat in het weekend bijna de helft van haar klanten van buiten de regio komt.

4.7. In verband met het verwarringsgevaar acht de rechter voorts van belang dat van gevaar voor verwarring in de zin van voormeld artikel 5 ook sprake is indien men weliswaar de verschillen tussen beide ondernemingen onderkent, maar een band van economische of juridische aard veronderstelt. Met name met betrekking tot dit laatste blijkt uit de door Chique overlegde verklaringen dat de ondernemingen van partijen door het relevante publiek met elkaar geassocieerd worden, terwijl ook de onder 4.4. genoemde kleurstelling aan die associatie bijdraagt.

IEF 10131

Nabootsing van fysiek product

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 31 augustus 2011, KG ZA 11-787 (Prof Save, H.T.C., Pardoel, Ecodrive en Axus)

Met dank aan Marcoline van der Dussen, C'M'S' Derks Star Busmann.

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatig handelen. Software-applicatie voor de iPhone.

Pardoel ontwikkelt de Ecodrive snelheidsbegrenzer voor personen- en vrachtauto's, houdster van Benelux en gemeenschapsmerk ECODRIVE, H.T.C. registreerde ecodrive.nl, thans gehouden door Prof Save. Axus  is actief op het gebied van autoleasing en wagenparkbeheer en heeft een (gratis) iPhone applicatie genaamd ALD Ecodrive en de website aldecodrive.

Ecodrive niet beschrijvend. Merkinbreuk op basis van 2.20 lid 1 onder d BVIE onvoldoende gemotiveerd, omdat Ecodrive er geheel vanuit gaat dat de applicatie concurreert. Geen inbreuk handelsnaam via domeinnaam, want Axus gebruikt Ecodrive niet ter aanduiding van haar onderneming, maar ter aanduiding van de applicatie.

Slaafse nabootsing van het product van Ecodrive is niet aan de orde omdat een software applicatie niet een nabootsing kan vormen van een fysiek product.

Beschrijvend / Inburgering
4.8. Ecodrive heeft aangevoerd dat de merken zouden zijn ingeburgerd, maar die door Axus bestreden stelling heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Uit de door haar overlegde producties 3a tot en met 3f (een aantal publicaties in de pers en foto's van stands op een of meer beurzen) volgt weliswaar dat Ecodrive zich heeft ingespannen bekendheid aan haarmerken en haar product te geven, maar de producties zijn onvoldoende om aan te nemen dat zij daarin zodanig is geslaagde dat de merken zijn ingeburgerd.

4.9. Vooralsnog is niet in te zien, en Axus heeft ook niet gemotiveerd, dat de merken
tevens beschrijvend zijn voor de waren toestellen en apparaten voor het verwerken en weergeven van gegevens. In zoverre staan de ingeroepen merken niet ter discussie.

Merkinbreuk
4.13. Dat ook verwarringsgevaar zou bestaan voor zover de merken zijn ingeschreven voor de waren toestellen en apparaten voor het verwerken en weergeven van gegevens heeft. Ecodrive echter onvoldoende gemotiveerd. Zij wijst er in dit verband slechts op dat in het handelsregister als bedrijfsomschrijving van haar onderneming is vermeld 'verkoop van hard- en software voor automotive sector', en dat de applicatie van Axus eveneens software is, maar de relevantie daarvan voor de beoordeling van het verwarringsgevaar van merk en teken is niet in te zien. Mede gelet op de uitvoerig gemotiveerde betwisting van het bestaan van verwarringsgevaar door Axus, kan daarvan in deze procedure niet worden uitgegaan.

4.14. Voor het gestelde gebruik van het teken als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 onder d BVIE geldt eveneens dat dit in het licht van de betwisting van Axus onvoldoende is gemotiveerd omdat het betoog van Ecodrive er geheel vanuit gaat dat de applicatie van Axus concurreert met de waren toeren- en/of snelheidsbegrenzers voor (vracht)auto's en snelheidscontrole-apparaten voor voertuigen. Of en zo ja waarom inbreuk zou bestaan, uitgaande van de inschrijving van het merk voor de waren toestellen en apparaten voor het verwerken en weergeven van gegevens heeft zij niet aangegeven.

Inbreuk op het handelsnaamrecht
4.15. Axus bestrijdt terecht dat de domeinnaam aldecodrive.nl als handelsnaam kan worden aangemerkt. Op de webpagina's die via dit adres bereikbaar zijn, gebruik Axus deze naam niet ter aanduiding van haar onderneming, maar ter aanduiding van de applicatie. Voorshands moet dus worden geoordeeld dat geen inbreuk wordt gemaakt op het handelsnaamrecht van Ecodrive.

Onrechtmatige handelen
4.16. Slaafse nabootsing van het product van Ecodrive is niet aan de orde omdat een software applicatie niet een nabootsing kan vormen van een fysiek product. Ook overigens kan het handelen van Axus niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

IEF 10128

Incompleet denken

WIPO Arbitration and Mediation Center 21 juni 2011, zaaknr. DCO2011-0026 (Comité Interprofessionnel du vin de Champagne (CIVC) tegen Steven Vickers) Arbiter: Warwick Smith.

Met Commentaar in't kort van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird LLP.

Domeinnaamrecht: champagne.co. Beschermde oorsprongsbenaming. Unregistered trademark (handelsnaamrecht). Champagne geen “Rights” zoals onder artikel 4(a)(i) van de Uniform Domain Name Dispute Resolution Policy (“UDRP Policy”). Klacht afgewezen. 

Het CVIC behartigt de belangen van producenten van Champagnewijnen en heeft zich vaak met succes verzet tegen het gebruik van de aanduiding Champagne. Zo kreeg Unilever bijvoorbeeld een verbod om haar Andrélon Champagne shampoo nog langer te verkopen (IEF 9142). Wel merkte de rechtbank hierbij nog op dat “niet ieder gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming Champagne verboden is”. En bij toewijzing van de proceskosten werd overwogen dat beschermde oorsprongsbenamingen weliswaar niet genoemd worden in artikel 1019 Rv, maar dat dit “niet het gevolg [lijkt] te zijn van een bewuste keuze van de wetgever om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten, maar van een omissie.”

Uit WIPO beslissing volgt dat in de UDRP Policy de beschermde oorsprongsbenaming wel bewust is uitgesloten en wordt een voorbeeld gegeven van gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming “Champagne” die niet verboden is. Geen reden voor Champagne dus voor CIVC.

Op grond van artikel 4 (a)(i) van de UDRP Policy dient een klager aan te tonen dat de domeinnaam “identical or confusingly similar [is] to a trademark or service mark in which the complainant has rights”. In deze procedure beroept CIVC zich niet op een geregistreerd merkrecht, maar uitsluitend op (i) de beschermde oorsprongsbenaming “Champagne” en (ii) op een “unregistered trademark” gebaseerd op “the English law of passing off”.

Het panel gaat na of het CIVC inderdaad houder is van deze rechten en of een beschermde oorsprongsbenaming en een “unregistered trademark” kunnen worden beschouwd als een recht in de zin van artikel 4 (a)(i) UDRP Policy.

(i) Na wat procedurele overwegingen – het CIVC voelde na een aantal vragen van het panel een negatief oordeel wellicht al aankomen en wilde haar klacht intrekken, de verweerder wilde de procedure voortzetten – stelt het WIPO-panel eerst vast dat CIVC inderdaad houder is van de beschermde oorsprongsbenaming. Maar volgens het panel blijkt uit twee WIPO Reports (30 april 1999, nr. 439 en 3 september 2001, nr. 843 ) de WIPO Overview, 2.0 par. 1.5 dat het een bewuste keuze is geweest van de beleidsmakers om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten van de werkingssfeer van de UDRP Policy. Volgens het panel “There has been no change in that position: geographical indications, as such, remain outside the scope of the Policy.”

Het CIVC had nog vier andere procedures aangehaald, waarin zij wel succesvol de overdracht van verschillende champagne-domeinnamen had gevorderd, maar dit was volgens het WIPO-panel niet relevant. In die procedures werd namelijk niet beslist op grond van de UDRP Policy, maar op grond van andere geschillenregelingen. De regelingen van onder meer Frankrijk en België zijn bijvoorbeeld niet beperkt tot “ownership of a trademark or service mark” zoals de UDRP dat wel is. De geschillenregeling van het SIDN voor “.nl” domeinnamen biedt overigens ook meer ruimte dan de UDRP policy, omdat naast beschermde merken ook handelsnamen een grondslag kunnen vormen. (artikel 2.1 (a) (I) SIDN Geschillenbeslechting voor .nl-domeinnamen).

(ii) Ook het beroep op het “unregistered trademark” was voor CIVC niet succesvol:

In this case, the Panel is not satisfied that the Complainant has shown that its rights in the expression “Champagne” constitute an unregistered trademark right of the kind that would satisfy paragraph 4(a)(i) of the Policy. First, the Panel notes that it is generally accepted that, to be a trademark, a sign must be capable of distinguishing the goods or services of an individual undertaking from those of other undertakings. It seems to this Panel that a geographical indication per se does not distinguish the wine of one champagne producer from the wine of another, and so does not fulfill the fundamental function of a trademark of distinguishing the goods or services of one undertaking from those of other undertakings. (…)

Belangrijker nog is volgens het panel dat het, zoals gezegd, een bewuste keuze is geweest om beschermde oorsprongsbenamingen niet onder de UDRP Policy te brengen.

’Champagne’ may be among the world’s most famous geographical indications, but that in itself is not enough for it to qualify as an unregistered “trademark or service mark” under the Policy.

Verordening 491/2009 EG tot aanpassing van Verordering 1234/2007 EG
De belangenbehartiger van de Champagneboeren heeft tenslotte tevergeefs een beroep gedaan op artikel 118m (quaterdecies) van Verordening EG 491/2009, de bepaling die succesvol werd ingeroepen tegen Unilever’s Champagne shampoo. “Niet in geschil” was destijds dat door Unilever inbreuk werd gemaakt in de zin van dit artikel. Het WIPO-panel gaat nu echter inhoudelijk niet in op dit artikel, maar kijkt strikt naar de UDRP Policy. Zeker gezien de genoemde WIPO-reports – beschermde oorsprongsbenamingen zijn bewust uitgesloten - is het vervolgens een logische beslissing van het panel om de klacht van CIVC af te wijzen. Een beslissing die het CIVC wellicht ook had kunnen verwachten, al oordeelt het panel nog wel dat van kwade trouw van klager geen sprake is: “[it seems] to point more towards incomplete thinking than to bad faith.”

IEF 10111

Normal sales activities

Rechtbank Breda 25 augustus 2011, KG ZA 11-397 (Bradford & Hamilton en Australian Gold tegen ThoBa)

Met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Domeinnaamrecht.

Eiseressen vorderen staken van gebruik van AUSTRALIAN GOLD en AG USA, dat wordt gebruikt voor zonnebrandpreparaten en huid/haarverzoring. Verweerder meent dat er toestemming is gekregen van haar toeleverancier, de officiële Duitse distributeur en exclusieve Europese distributeur van eiseressen (Regarding our phone conversation you can use the Australian Gold name and trademark for your normal sales activities). Echter dit betekent niet, zo ook de rechter,

dat ook toestemming is gegeven voor het gebruik van het merk in domeinnamen. De toestemming in de brief is immers uitdrukkelijk beperkt tot het gebruik van het merk voor "normal sales activities" en derhalve uitsluitend voor normale verkoopactiviteiten.

Doorlinken van australiangold.com en australiangold-shop.com naar site van Thoba is niet voldoende duidelijk dat het om een niet-officiële website van merkhouder gaat. Bewerking van het logo is inbreuk op auteursrecht van AG USA. Geen bezwaar tegen gebruik door ThoBa in het kader van promotie en verkoop activiteiten.

Matiging veroordeling ThoBa in de proceskosten volgens indicatietarief voor eenvoudig kort geding in IE-zaken tot €6.000.

4.6 De stelling van ThoBa dat zij van Rottmann & Borm toestemming heeft gekregen om de domeinnamen www.australiangold-shop.nl en www.australiangold.com te gebruiken om de producten van Australian Gold te verkopen is door eiseressen betwist en door ThoBa niet aannemelijk gemaakt. Uit de door ThoBa overgelegde brief van Rottmann & Borm blijkt weliswaar dat ThoBa toestemming heeft gekregen voor het gebruik van het merk voor de aanprijzing en verkoop van de Australian Gold producten, maar niet dat ook toestemming is gegeven voor het gebruik van het merk in domeinnamen. De toestemming in de brief is immers uitdrukkelijk beperkt tot het gebruik van het merk voor “normal sales activities” en derhalve uitsluitend voor normale verkoopactiviteiten.

Voldoende aannemelijk is dat door het gebruik van het merk AUSTRALIAN GOLD met de toevoeging “-shop” in de domeinnamen van ThoBa bij het publiek de indruk zal ontstaan dat ThoBa onderdeel uitmaakt van het officiële netwerk van distributeurs van Australian Gold in Europa, althans dat er tussen AG USA en ThoBa een commerciële band zou bestaan. Een dergelijk gebruik komt er immers feitelijk op neer dat je de eigen webwinkel presenteert als een officiële winkel van Australian Gold. Dat na het doorlinken op de site van ThoBa duidelijk zou worden gemaakt dat het geen officiële website van Australian Gold betreft, zoals ThoBa stelt, is niet relevant, omdat op dat moment de potentiele consument al naar de website van ThoBa is geleid.

4.7. Het gevaar van associatie met het merk AUSTRALIAN GOLD wordt nog versterkt doordat ThoBa ook het logo van AG USA (in bewerkte vorm) heeft overgenomen. Het logo van AG USA dat als eerste is afgebeeld op pagina 3 van de dagvaarding en bestaat uit de woorden Australian Gold voorzien van een afbeelding bestaande uit een door een cirkel omkaderd tafereel, kan worden aangemerkt als een werk dat een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt en is daarom auteursrechtelijk beschermd. Het door ThoBa gebruikte logo dat is afgebeeld op pagina 5 van de dagvaarding stemt in grote mate overeen met het logo dat AG USA gebruikt en heeft ontworpen.
Het logo van ThoBa bestaat uit de woorden Australian Gold in een schrijfwijze die overeenstemt met de wijze waarop deze woorden in het logo van AG USA zijn afgebeeld en is eveneens voorzien van een afbeelding bestaande uit een door een cirkel omkaderd tafereel. De totaalindrukken van het logo van ThoBa en het logo van AG USA, die bepalend zijn bij een onderlinge vergelijking in het kader van auteursrechtelijke bescherming, zijn in zodanige mate overeenstemmend dat sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van AG USA. Het logo van ThoBa moet immers worden aangemerkt als een bewerking van het logo van AG USA in gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.

4.8 Op grond van het voorgaande ligt de vordering sub 1 voor toewijzing gereed. Niet ieder gebruik van het merk AG USA zal echter worden verboden, omdat eiserressen geen bezwaar hebben tegen het gebruik door ThoBa in het kader van promotie en verkoop activiteiten. Het gevorderde verbod zal daarom worden toegewezen voor uitsluitend het gebruik van het merk in een domeinnaam, handelsnaam of logo. Ondanks dat ThoBa heeft toegezegd het gebruik van het merk in de domeinnamen, tevens inhoudende gebruik als handelsnamen te staken, hebben eiseressen bij toewijzing van de vordering sub l voldoende belang. ThoBa heeft geweigerd een onthoudingsverklaring te tekenen en als onbetwist staat vast dat de domeinnaam www.australiangold-shop.nl nog met status "actief op naam van ThoBa in het SIDN-register staat geregistreerd. Gelet op de status "actief" kan de domeinnaam www.australiangold-shop.nl, naar moet worden aangenomen, ieder moment weer door ThoBa in gebruik genomen worden.

IEF 10104

Fonetisch daarop gelijkende

Rechtbank Rotterdam 23 augustus 2011 (bij vervroeging), KG ZA 11-562 (Acétra B.V. en Acetra Logistic Solutions B.V. tegen Acetrex B.V., per 11 augustus 2011 h.o.d.n. onder Aas Logistics B.V.)

Met dank aan Tinga Kleefman, Kneppelhout & Korthals advocaten.

Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Vordering tot het staken van gebruik van de handelsnaam "Acetrex" staken en handelsnaam wijzigen tot lettercombinatie die voor het (internationale) publiek fonetisch benaderd wordt. Ook staken van domeinnaam www.acetrex.nl.

Handelsnaam (zie citeerwijze) is gewijzigd, echter ook de nieuwe naam Aas Logistics maakt; hiervoor is geen vordering ingesteld, daarom afwijzing. "Daarnaast geldt dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is dat door het gebruik van de naam Aas Logistics verwarring te duchten is met de onderneming van Acétra c.s. Het onderscheidende bestanddeel van de naam Aas Logistics is "Aas" " (r.o. 4.3).

Vanwege ondertekende verklaring is het onaannemelijk dat Aas nog gebruik maakt van de naam Acetrex en heeft Acétra geen belang. De website kan niet meer benaderd worden, vooralsnog geen veroordeling tot overdracht van de domeinnaam.

Vorderingen afgewezen, proceskostenveroordeling ex 1019h Rv voor gedaagde.

Verbod (oude) handelsnaam 4.1 Niet in geschil is dat Aas in ieder geval tot voor kort haar onderneming dreef onder de naam Acetrex. Gezien de aard van de bedrijfsvoering van zowel Acétra c.s. als Acetrex en de klanten die zijn beide bedienen, en nu niet zonder meer aannemelijk is dat de naam Acétra niet meer gebruikt zou worden, is bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het gebruik van de handelsnaam "Acetrex" inbreuk maakt op de oudere handelsnaamrechten van Acétra c.s.. het is Aas dan ook verboden deze handelsnaam te voeren.

4.2 Dat leidt evenwel niet zonder meer tot het toewijzing van de vordering van Acétra c.s. tot het staken van het gebruik van de naam "Acetrex". Gelet op het door Aas gevoerde verweer, rijst immers de vraag of Acétra c.s. nog wel belang heeft bij het door haar gevorderde verbod tot het voeren van de naam Acetrex of een  (fonetisch) daarop gelijkende naam. Met de stellingen van Aas en de ter staving daarvan overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden dat Aas de naam Acetrex niet meer gebruikt en dat Aas ook geen belang meer heeft bij het gebruik daarvan. Uit het overgelegde uitreksel uit het handelsregister volgt dat Aas met ingang van 12 augustus 2011 Aas Logistics heet, Aas heeft onbetwist gesteld dat de naam Acetreix inmiddels niet meer wordt gebruikt, niet op haar website en ook niet op het kantoor van Aas. Voorts stelt zij dat de telefoon ook niet meer wordt beantwoord met de naam Acetrex maar met Aas Logistics. Aas heeft gesteld dat zij thans uitlsuitend nog de naam Aas Logistics gebruikt. Aas heeft verder aangevoerd dat zij (zo goed als) alle klanten heeft aangeschreven met de mededeling dat zij haar onderneming thans onder de naam Aas Logistics voert. Voorts heeft Aas, onder overlegging van een afdruk van de startpagina van de website, gesteld dat de domeinnaam www.acetrex.nl niet meer te benaderen is. Onder deze omstandigheden is het niet aannemelijk dat Aas thans de naam Acetrex nog zal gebruiken. Daarbij komt dat, naar onvoldoende gemotiveerd betwist is, Aas een verklaring heeft ondertekend waarin zij aangeeft op straffe van een boete van € 500,- geen gebruik meer te zullen maken van de naam Acetrex, welke verklaring op 8 augustus 2011 aan de advocaat van Acétra c.s. is gestuurd. Nu onaannemelijk is dat Aas nog gebruik zal maken van de naam Acetrex, heeft Acétra c.s. geen belang meer bij haar vordering strekkende tot het staken van - kort gezegd de naam Acetrex.

4.4 Onder de onder 4.2. geschetste omstandigheden is niet aannemelijk dat de domeinnaam www. acetrex.nl (nog) als  handelsnaam wordt gevoerd door Acetrex. Nu vooralsnog genoegzaam gebleken is dat de website niet meer benaderd kan worden, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog geen plaats voor een veroordeling van Aas tot het overdragen van de domeinnaam www.acetrex.nl.

IEF 10081

Groepsaansprakelijkheid

Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2011, LJN BR6484 (Kamer van Koophandel tegen Kantoor voor Klanten BVBA c.s.)

Met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.

In navolging van IEF 8951. Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad schijnfacturen. In het tussenvonnis had de rechtbank al inbreuk op de IE-rechten vastgesteld en hoofdelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen achter de rechtspersonen. Het eindvonnis geeft bevel om inbreuk op IE-rechten te staken en handelsnaam in register door te halen. Dwangsom van toepassing.

Commentaar van Olaf van Haperen: "Op zich niet zo heel veel schokkends nu in het reeds eerder gepubliceerde tussenvonnis alle IE-rechtelijke vraagstukken reeds werden beoordeeld. Ondanks uitgebreid verweer na tussenvonnis is er ook door de rechtbank niet teruggekomen in haar voornemens om tot vaststelling van inbreuk en hoofdelijke aansprakelijkheid over te gaan. Bijzonder blijft natuurlijk dat de rechtbank over is gegaan tot het vaststellen van groepsaansprakelijkheid en daarom alle betrokkenen (hoofdelijk) zelfs de eenmanszaak/websitebouwer heeft veroordeeld tot het betalen van alle schade en kosten. Dat enkele nog over te dragen domeinnamen inmiddels al waren vrijgevallen mag gezien de termijn waarop dit eindvonnis is gewezen niet verbazen ...."

Lees het vonnis hier (pdf/ zuivere pdf / LJN).

IEF 10076

Geen inmenging toegestaan

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 15 augustus 2011 LJN BR4974 (Unie van Katholieke Bonden van Ouderen tegen Katholieke Bonden van Ouderen in Noord-Brabant)

Met gelijktijdige dank aan Marjan Koelemeijer en Rob Hendriks, BANNING advocaten.

In navolging van Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 24 december 2010 LJN BR4964 (Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant tegen Unie van Katholieke Bonden van Ouderen) en IEF 9297. IE-aspecten. Waarbij in laatstgenoemde alle vorderingen met betrekking tot IE-rechten werden aangehouden. In het vonnis van 24 december besloot de rechter dat KBO Brabant de eerste zes maanden geen bemoeienis van de Unie hoeft te dulden. Bij overtreding door Unie moet een dwangsom worden betaald.

5.22.  De door KBO Brabant gevorderde periode van een jaar wordt (vooralsnog) beperkt tot zes maanden, aangezien de verdere ontwikkelingen moeten worden afgewacht en de voorzieningenrechter verdergaande ordemaatregelen thans niet strikt geboden acht. Er moet ooit een moment komen dat de losmaking voltooid moet worden geacht. Bij de keuze van deze termijn heeft de voorzieningenrechter zich laten inspireren door de treffende vergelijking die Unie KBO heeft gemaakt tussen het onderhavige conflict en een echtscheiding. Ook bij verbroken relaties moeten regelmatig voorzieningen worden getroffen, waarbij het karakter van ordemaatregel veelal prevaleert boven de exacte onderliggende juridische positie van beide partijen. Dit biedt tevens aanknopingspunten voor een in het recht redelijk geachte termijn. Een contact/straatverbod wordt in de praktijk veelal opgelegd voor de duur van zes maanden en het “voortgezet gebruik van de echtelijke woning en inboedel” (art. 1:165 BW) geldt ook gedurende zes maanden. Ofwel: KBO Brabant krijgt de eerste zes maanden na de scheiding op 1 januari 2011 “haar” Noord-Brabant voor zich alleen en hoeft geen bemoeienis van haar “aanstaande ex” Unie KBO te dulden.

In het vonnis van 15 augustus oordeelt de voorzieningenrechter dat slechts twee van de tien overtredingen door de Unie stand houden. Veroordeelt KBO Brabant tot terugbetaling van de acht ten onrechte geïnde dwangsommen.

4.15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat twee van de tien beweerdelijke overtredingen stand houden en dat de overige acht naar het oordeel van de rechter op basis van de thans beschikbare informatie onvoldoende aannemelijk zijn. Dat betekent dat KBO Brabant ten onrechte acht keer een dwangsom van Unie KBO heeft geïnd. Die bedragen zal KBO Brabant moeten terugbetalen. De vordering tot terugbetaling van reeds geïnde dwangsommen zal daarom worden toegewezen voor een bedrag van € 80.000,00. Voor matiging van de twee wel verbeurde dwangsommen bestaat onvoldoende grond. De kosten van € 87,41 blijven voor rekening van Unie KBO, want deze zijn ook gemaakt voor de tenuitvoerlegging voorzover deze wel terecht was.

Lees het vonnis van 24 december 2010 hier.
Lees het vonnis van 15 augustus 2011 hier.

IEF 10071

Aanvullende werking van

Vrz. Rechtbank Breda 20 juli 2011, LJN BR4900 (Vereniging Verkeersslachtoffers tegen Stichting voor Verkeers Slachtoffers)

Met gelijktijdige dank aan André Schellart, Schellart advocaten.

Handelsnaamrecht en auteursrecht op website. Er is in geen geval sprake van een onderneming, echter wel kan sprake zijn van (aanvullende werking van) artikel 6:162 BW, waarbij de maatstaf art. 5 Hnw analoog wordt gehanteerd.

Reflexwerking: aanduiding Verkeersslachtoffer(s) is algemeen gebruikelijk en louter beschrijvend. Een alternatieve keuze in de vorm van gangbare synoniemen roept niet dezelfde evidente associatie op. Afwijzing van het gevorderde.

Auteursrecht op website: zowel de vereniging als de stichting hebben van websitebouwer Seneca BV een licentie gekregen. De vereniging laat na te onderbouwen "dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting, onvoldoende onderbouwd is in het licht van de stukken waarin zij is aangeduid als licentiehouder hetgeen toch impliceert dat het auteursrecht niet bij haar berust." Afwijzing van het gevorderde.

3.4. Op grond van art. 1 Hnw wordt onder een handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is sprake indien in georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen bestaat.
Zowel de vereniging als de stichting handelen met het doel: “het in samenwerking met andere organisaties behartigen van de belangen van verkeersslachtoffers, in overleg met de europese, landelijke en provinciale overheden”. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan blijkt dat de vereniging en de stichting handelen met het oogmerk van materieel voordeel. De vereniging en de stichting zijn dan ook geen ondernemingen in de zin van art. 1 Hnw, zodat geen sprake is van een handelsnaam, noch bij de vereniging, noch bij de stichting.

3.5. Aan namen die geen handelsnaam zijn, kan evenwel bescherming toekomen op grond van de (aanvullende werking van) art. 6:162 BW, waarbij de maatstaf van art. 5 Hnw analoog wordt gehanteerd.

3.6. De voorzieningenrechter is met de stichting van oordeel dat de aanduiding Verkeersslachtoffer(s) algemeen gebruikelijk en louter beschrijvend is voor organisaties die actief zijn ten behoeve van verkeersslachtoffers. Het gebruik van deze aanduiding is zodanig essentieel voor het beschrijven van de door partijen beoogde belangenbehartiging dat deze niet door één partij kan worden geclaimd. Een alternatieve keuze in de vorm van een gangbaar synoniem is ook niet gesteld. Als zodanig kan in elk geval niet dienen “mobiliteitsslachtoffer(s)”, als door de vereniging wel aangedragen. Deze term roept niet dezelfde evidente associatie op als de naam in het geding. De term verkeersslachtoffer(s) mag in principe dus ook door de stichting in haar naam gebruikt worden. Dit zou slechts anders zijn indien de stichting met het voeren van die naam geen ander doel heeft dan de vereniging schade toe te brengen. Daarvan is geen sprake. Vast staat dat de stichting (ten minste mede) ten doel heeft de belangen van verkeersslachtoffers te behartigen, hetgeen reeds besloten ligt in de stelling van de vereniging dat de stichting is opgericht omdat de oprichters in de belangenbehartiging een andere koers wensten te varen dan de (meerderheid van de leden van) de vereniging. Het woord Verkeersslachtoffer(s) kan dan ook slechts worden opgevat als een aanduiding van diegenen wier belangen de stichting wenst te behartigen. De stichting handelt dan ook niet onrechtmatig jegens de vereniging. Het sub 1. gevorderde zal worden afgewezen. Vordering sub 2.

3.7. De vereniging stelt dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting. Ter onderbouwing stelt de vereniging dat zij de website door Seneca BV heeft laten bouwen en dat zij Seneca BV hiervoor heeft betaald. De kosten van het bouwen van de website zijn opgenomen in het door haar aan Seneca BV betaalde bedrag van [Euro] 2.680,00 exclusief BTW, aldus de vereniging.

3.8. De stichting betwist dat de vereniging auteursrechthebbende is op de website van de stichting. De stichting voert aan dat zowel de vereniging als de stichting een licentie voor de bouw van een website van Seneca BV hebben gekregen. Ter onderbouwing van haar verweer heeft de stichting een brief d.d. 4 juli 2011 van Seneca BV overgelegd waarin Seneca BV mededeelt dat zij aan de vereniging om niet een Smartsite iXperion licentie heeft gegeven en dat deze aanbieding tevens omvatte de benodigde webhosting tegen een gematigd tarief van [Euro] 2.680,00 per jaar. Voorts deelt Seneca BV mede dat zij aan de stichting een gelijkluidend aanbod met gelijke condities heeft gedaan.

3.9. In het licht van het gemotiveerde verweer van de stichting had het op de weg van de vereniging gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij heeft nagelaten. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat de stelling van de vereniging dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting, onvoldoende onderbouwd is in het licht van de stukken waarin zij is aangeduid als licentiehouder hetgeen toch impliceert dat het auteursrecht niet bij haar berust. Feiten of omstandigheden op grond waarvan sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van de stichting, zijn evenmin gesteld of gebleken. De vordering sub 2. zal dan ook worden afgewezen.