DOSSIERS
Alle dossiers

Kamerstukken & EU  

IEF 13107

Implementatie van Richtlijn beschermingstermijn verlengt rechten tot 70 jaar

Wetsvoorstel 33.329 ter implementatie van Richtlijn 2011/77/EU.
Dit wetsvoorstel implementeert richtlijn 2011/77/EU pdf icoon over de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten in de Wet op de naburige rechten. Hiermee worden de rechten van de uitvoerend kunstenaar van muziekwerken en van de platenproducent of platenmaatschappij verlengd van 50 naar 70 jaar.

Het voorstel is op 19 september 2013 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) heeft op 1 oktober 2013 het blanco eindverslag uitgebracht. Het voorstel wordt op 8 oktober 2013 als hamerstuk afgedaan. Uit de korte aantekening: De commissie stemt in met het uitbrengen van blanco eindverslag ten aanzien van wetsvoorstel 33 329 Implementatie richtlijn beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten.

Met dit voorstel krijgen uitvoerend kunstenaars langer een vergoeding voor een door hen gemaakt werk. Ook komt er een fonds waarop minder bekende (sessie)muzikanten die voor een eenmalig bedrag afstand van hun rechten hebben gedaan, in de verlengde termijn tussen 50 - 70 jaar een beroep kunnen doen. Ook krijgt de uitvoerend kunstenaar de uitvoeringsrechten van een werk terug als een platenproducent of platenmaatschappij onvoldoende exemplaren van een geluidsopname voor de verkoop of voor het publiek toegankelijk willen maken.

Zie dossier EK 33.329

IEF 13098

Antwoord kamervragen over trage uitbetaling door Buma/Stemra

Antwoord op kamervragen over de trage uitbetaling van rechten door Buma/Stemra, Aanhangsel Handelingen II, 2013-2014, nr. 112.
Vraag 1 Is het u bekend dat nog altijd ontevredenheid bestaat onder artiesten over het uitkeringssysteem van auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra?
Ja, ik ben bekend met berichten in de media dat er onder bepaalde artiesten ontevredenheid bestaat over de uitbetaling door Buma/Stemra.

Vraag 2 Hoeveel klachten zijn er in de afgelopen 24 maanden geregistreerd van artiesten en wat was de aard van de klachten?
Op advies van het College van Toezicht Auteursrechten maakt Buma/Stemra een onderscheid tussen klachten en commentaren.
Een klacht is iedere schriftelijke melding, niet zijnde een commentaar, van een bij Buma/Stemra aangesloten auteur of uitgever waaruit blijkt dat niet aan diens verwachting is voldaan en die niet het karakter heeft van een snel te verhelpen misverstand of gebrek aan informatie. Deze klachten worden afgehandeld via een interne klachten bezwaarcommissie. In de afgelopen 24 maanden is er slechts één klacht ingediend bij Buma/Stemra.

 

Wanneer een klacht betrekking heeft op besluiten van het bestuur of de directie van Buma/Stemra kan een rechthebbende, nadat de interne klachtenprocedure is afgerond, in beroep gaan bij de Geschillencommissie Buma/Stemra. De Geschillencommissie wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter die afkomstig is uit de rechterlijke macht. Op dit moment zijn bij de Geschillencommissie geen zaken in behandeling.

Een commentaar is een opmerking door een aangesloten componist, tekstdichter of muziekuitgeverij over een uitbetaling (of gebrek daaraan) naar aanleiding van het gebruik van zijn muziekwerk. Commentaren worden op het niveau van een individueel muziekwerk behandeld, omdat ieder muziekwerk andere rechthebbenden kan hebben. Dit komt omdat bij elk werk andere componisten, tekstdichters of uitgeverijen betrokken kunnen zijn, die elk voor een verschillend percentage kunnen meedelen in de opbrengst. Commentaren worden gemiddeld binnen drie maanden afgehandeld.

In 2012 was er bij circa 1% van de 1,5 miljoen muziekwerken sprake van een commentaar (16.057). In 2013 zijn er 6.726 commentaren ingediend. Ongeveer 1.800 commentaren zijn in nader onderzoek. Deze commentaren zijn terug te voeren tot ongeveer 190 leden van de 22.000 leden en aangeslotenen bij Buma/Stemra.

Van de circa 190 leden, die commentaar hebben ingediend, hebben de commentaren van 95 leden niet direct betrekking op Buma/Stemra zelf, maar op het muziekgebruik in het buitenland. Het beheer van deze rechten is niet in handen van Buma/Stemra, maar van buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Buma/Stemra zoeken deze commentaren uit door, namens haar leden, in contact te treden met buitenlandse collectieve beheersorganisaties.

Vraag 3 Kent u de berichten dat de geïnde gelden van Spotify langer op de plank blijven liggen bij Buma/Stemra dan wenselijk?

Nee, mij zijn daarover geen berichten bekend.

Vraag 4 en 5. Welke normen gelden voor de repartitie aan artiesten en in hoeverre worden deze normen door Buma/Stemra gehaald? Deelt u de mening dat de inkomenspositie van de artiest in het geding is als de uitkering onnodig lang op zich laat wachten, terwijl Spotify wel snel afdraagt aan Buma/Stemra? Zo ja, bent u bereid Buma/Stemra aan te spreken op de gang van zaken met betrekking tot de repartitie?

De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten schrijft voor dat collectieve beheersorganisaties uiterlijk binnen drie kalenderjaren, volgend op het jaar van inning, de ontvangen gelden verdelen onder de rechthebbenden (art. 2 lid 2 sub g).

Buma/Stemra stellen in hun eigen repartitiereglement, waarin de regels zijn vastgelegd over de verdeling van gelden van rechthebbenden aangesloten bij Buma, dat zij streven naar een verdeling van de ontvangen gelden, in het kalenderjaar, volgend op het jaar van ontvangst, maar uiterlijk binnen een periode van drie kalenderjaren volgend op het jaar van ontvangst.

De vergoeding van Spotify die Buma/Stemra in 2010 hebben ontvangen, zijn in 2012 aan de rechthebbenden uitgekeerd. De vergoeding die in 2011 is ontvangen is gedeeltelijk uitgekeerd en het restant wordt uitgekeerd in oktober 2013. In oktober worden eveneens de gelden van 2012 uitgekeerd. De reden dat er vertraging zit tussen het moment van ontvangst van de gelden en het moment van uitbetaling, ligt onder andere in de complexiteit van het analyseren van online datagebruik en de toenemende internationale regelgeving.

Gelet op het feit dat de uitkeringen binnen de gestelde wettelijke termijn plaatsvinden, zie ik geen aanleiding de gang van zaken bij Buma/Stemra met betrekking tot de repartitie onder de aandacht te brengen van het College van Toezicht Auteursrechten.

IEF 13087

Over controle van poststukken door 'postsnuffelaars'

Antwoord kamervragen over controle van poststukken door 'postsnuffelaars', Aanhangsel van de Handelingen II, nr. 81
Merkenrecht. Douane. Vraag 2 en 3 - Is het waar dat de namaakbestrijdingsorganisatie SNB React aan de Douane een voorstel heeft gedaan om de Britse manier van werken voor postzendingen over te nemen, waarbij het namaakbestrijders wordt toegestaan verdachte zendingen te controleren? Zo ja, kunt u dit voorstel toelichten? Worden hierover momenteel gesprekken gevoerd? Wat vindt u van deze Britse praktijken en bent u van plan die ook in Nederland te gaan toepassen?

Ja, het is juist dat SNB-React een voorstel aan de Douane heeft gedaan.

De huidige praktijk is dat de Douane post-, pakket,- en koerierszendingen (hierna: post- en koerierszendingen) selecteert op het risico van namaak. Deze zendingen worden door de Douane gescand en geopend. Post – en koerierszendingen waarin een hoeveelheid van maximaal 25 stuks mogelijk inbreukmakende goederen worden aangetroffen, worden door de Douane op grond van een richtlijn van het OM2 op een vereenvoudigde manier via het strafrecht afgedaan. De goederen worden dan in beslag genomen, waarna het OM de zaak verder afdoet. Na een geconstateerde overtreding kan een besluit tot vernietiging van de goederen worden genomen. Verdachte post- en koerierszendingen, die niet onder deze richtlijn vallen, worden door de Douane apart gezet waarna de merkhouder wordt gewaarschuwd. De merkhouder kan dan vervolgens besluiten civielrechtelijke actie te ondernemen.

Het voorstel van SNB-React komt er in het kort op neer dat merkhouders of hun vertegenwoordigers (zoals SNB-React), na selectie en scan door de Douane, in de gelegenheid worden gesteld om postzendingen die vermoedelijk namaakgoederen bevatten te controleren en onder toezicht van de Douane te openen. Indien zendingen vermoedelijke namaakgoederen bevatten, zou SNB-React de geadresseerden van deze pakketten aanschrijven. Bij geen respons of bij bevestiging dat de goederen mogen worden vernietigd, zou een procedure tot vernietiging worden ingezet.

Op het moment van het verschijnen van het artikel «Plan voor postsnuffelaars» was reeds overleg gaande met SNB-React. Naar aanleiding van dit overleg is gezamenlijk geconcludeerd dat er vooralsnog geen reden is om de huidige controlepraktijk te wijzigen. In tegenstelling tot Groot-Brittannië, zijn er in Nederland meerdere locaties waarop post- en koerierszendingen worden gecontroleerd. Daarnaast worden (zoals hiervoor aangegeven) in Nederland post- en koerierszendingen die een geringe hoeveelheid inbreukmakende goederen bevatten vereenvoudigd strafrechtelijk afgedaan. Deze factoren leiden er in de praktijk toe dat het voorstel van SNB-React in Nederland niet tot efficiencyvoordelen of een toename van vangsten zal leiden.

Bij deze afweging is ook rekening gehouden met de belangen van andere betrokkenen, zoals afzenders en geadresseerden van legitieme postzendingen, andere (vertegenwoordigers van) merkhouders dan SNB-React, postbedrijven en met zaken als de snelheid van afhandelen.

Als vervolg op het overleg met SNB-React zal, ook met andere (vertegenwoordigers van) merkhouders, onderzocht worden of er andere mogelijkheden zijn voor verbeteringen in het proces, bijvoorbeeld door het verbeteren van de informatie-uitwisseling en het organiseren van actiedagen.

Vraag 4 - Vindt u het toezicht op namaakartikelen niet een douanetaak die dus bij de overheid thuishoort? Wat zijn de redenen om te overwegen het bedrijfsleven hierbij in te schakelen?

Antwoord 4 - Het systeem van intellectuele eigendomsrechten, waaronder het merkenrecht, heeft weinig waarde als inbreuken hierop niet gehandhaafd kunnen worden. Alle wetten op dit gebied bevatten dan ook bepalingen over handhaving. Het kabinet is zich bewust van de schadelijke gevolgen van namaakgoederen op economisch en sociaal vlak, voor de goede werking van de interne markt, maar ook uit het oogpunt van de consumentenbescherming, volksgezondheid en de openbare veiligheid. Effectief optreden is dus geboden, waarbij rekening wordt gehouden met alle belangen. Het uitgangspunt is hierbij dat partijen hun geschillen civielrechtelijk regelen. Strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel (ultimum remedium). Er is een uitzondering gemaakt voor door de Douane aangetroffen vermoedelijk inbreukmakende goederen tot maximaal 25 stuks. Als de Douane deze aantreft, dan wordt in geval van overtredingen dit feit vereenvoudigd strafrechtelijk afgedaan. Deze uitzondering op de hoofdregel is gebaseerd op overwegingen van efficiency en doelmatigheid. Doel is te voorkomen dat kleine hoeveelheden van deze goederen in het vrije verkeer worden gebracht.

In de praktijk vindt samenwerking van de Douane met het bedrijfsleven plaats. De Douane controleert op verzoek van het ministerie van Economische Zaken de onder hem vallende intellectuele eigendomsrechten waaronder merken. Op grond van Europese wetgeving (Verordening 1383/2003) kan een merkhouder van wiens merk zonder zijn toestemming gebruik wordt gemaakt, een beschikking aanvragen waarin de Douane wordt verzocht om op te treden voor die merkhouder. Als de Douane bij haar controles dergelijke vermoedelijke namaakgoederen constateert (meer dan 25 stuks), stelt zij de merkhouder in kennis, die dan vervolgens civielrechtelijke actie kan ondernemen. Omdat bestrijding van namaak een gezamenlijk belang is van de overheid en het bedrijfsleven (inclusief vertegenwoordigers van houders van intellectuele eigendomsrechten), zijn deze partijen ook regelmatig met elkaar in gesprek.

Vraag 5 - Mocht u overwegen de Britse werkwijze in Nederland te gaan toepassen, welke Nederlandse wet- en regelgeving moet daarvoor dan worden aangepast?

Antwoord 5 - Zoals in het antwoord op 3 is aangegeven wordt de toepassing hiervan in Nederland niet langer overwogen, zodat een onderzoek naar mogelijke aanpassing van wetgeving ook niet hoeft plaats te vinden.

IEF 13086

Nota na verslag: Goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof

Nota naar aanleiding van het verslag - Goedkeuring van het op 15 oktober 2012 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013,12), Kamerstukken II 2013/2014, 33543, nr. 7.
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag van 3 juli 2013 met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde Protocol. Met belangstelling is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en van de D66-fractie. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord. De antwoorden op vragen met dezelfde strekking zijn samengevoegd.

De leden van de VVD-fractie vragen welke voorbeelden er zijn van een verschillende interpretatie van bijvoorbeeld het merkenrecht tussen de lidstaten en tot welke nadelen dit heeft geleid voor Nederland.

 

Hoewel elke zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, blijkt dat met name tussen de uitspraken van het Belgische Hof van Beroep te Brussel en het Nederlandse Gerechtshof te Den Haag discrepantie bestaat. Uit een inventarisatie van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) bleek dat in de periode 2005–2009 voor wat betreft de toetsing op absolute gronden het Brusselse Hof de beslissingen van BBIE voor het overgrote deel vernietigde terwijl het Haagse Hof alle beslissingen van BBIE in stand liet. Ook is er een aanzienlijk verschil in de termijnen waarbinnen een uitspraak door de verschillende Hoven wordt gewezen. Vastgesteld kan worden dat een gebrek aan uniformiteit in rechtspraak afbreuk doet aan het gemeenschappelijke karakter van het Benelux-merkenrecht en aan de rechtszekerheid. Dat is onwenselijk. Gebruikers van het Benelux-merkensysteem, waaronder Nederlandse bedrijven en burgers, hebben belang bij consistente en voorspelbare rechtspraak. Voorts kan het volgen van een uiteenlopende koers door rechterlijke instanties van de Benelux-landen leiden tot rechtsongelijkheid. Ook kan het leiden tot forumshopping, waarbij degene die het initiatief neemt om een gerechtelijke procedure in te stellen, geneigd is zijn keuze van een gerecht te laten afhangen van de gewenste beslissing.

Ook wensen de aan het woord zijnde leden te vernemen of alle bestaande middelen van het Benelux-Gerechtshof zijn uitgeput voor er werd overgegaan tot het toekennen van de rechtsprekende bevoegdheid.

Bij het toekennen van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid wordt ook gebruik gemaakt van bestaande middelen van het Benelux-Gerechtshof. Deze nieuwe bevoegdheid zal worden uitgeoefend in twee instanties en daarom zijn ook twee onafhankelijk van elkaar functionerende eenheden noodzakelijk. Zaken in eerste aanleg zullen worden behandeld door een nieuw in te stellen Tweede Kamer en cassatieberoepen tegen uitspraken van de Tweede Kamer zullen worden behandeld door de Eerste Kamer.

Deze Eerste Kamer is niet nieuw, maar hierin worden de huidige bevoegdheden van het Benelux-Gerechtshof (rechtspreken in prejudiciële vragen en advisering van regeringen) ondergebracht. Aan deze bevoegdheden wordt dus de nieuwe rechtsprekende taak toegevoegd.

De Benelux-ambtenarenrechtspraak die nu al bij het Benelux-Gerechtshof is ondergebracht, wordt toebedeeld aan de Derde Kamer.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het aan de orde zou zijn dat zonder verdragswijziging ook andere terreinen kunnen worden toegevoegd aan de rechtsprekende macht van het Benelux-Gerechtshof, welke procedure daarvoor nodig is en welke rol de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement hierin hebben. De leden van de fractie van D66 vernemen graag waarom er gekozen is om van geval tot geval te kijken of de rechtsprekende bevoegdheid kan worden versterkt. Welke terreinen lenen zich in de toekomst voor een toekenning aan het Hof van rechtsprekende bevoegdheid?

Met het wijzigingsprotocol wordt in algemene zin voorzien in de toekenning van de rechtsprekende bevoegdheid aan het Benelux-Gerechtshof. Hierdoor hoeft in de toekomst wanneer andere terreinen aan de bevoegdheid zouden worden toegevoegd, het hier aan de orde zijnde Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof niet meer te worden gewijzigd.

Thans bestaan er geen plannen om andere terreinen toe te voegen aan de rechtsprekende bevoegdheid van het Benelux-Gerechtshof. Indien daar in de toekomst wel toe over wordt gegaan, biedt het nieuwe artikel 1, tweede en vierde lid, van het Verdrag (zie artikel I van het Protocol) de mogelijkheid om, steeds per nieuw verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te kennen. Zoals te doen gebruikelijk zal een dergelijk verdrag ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.

De leden van de VVD-fractie vragen of het Benelux-Gerechtshof in de toekomst ook kan opgaan in het Europese Hof, mocht het merkenrecht ooit een Europese aangelegenheid worden?

Op dit moment is er geen sprake van een scenario waarin het merkenrecht een louter Europese aangelegenheid zou worden, dat wil zeggen dat de desbetreffende nationale wetgeving van de EU-lidstaten (in Nederland: Benelux-wetgeving) zou worden ingetrokken, en er geen nationale of Benelux-rechtspraak meer zou zijn. Afgelopen voorjaar heeft de Europese Commissie voorgesteld de huidige Gemeenschapsmerkenverordening en EU-Merkenrichtlijn te wijzigen (zie EU – COM (2013) 161 en COM (2013) 162). Daarbij is aangegeven dat het principe van co-existentie tussen EU- en nationale merken van fundamenteel belang is voor de effectieve en efficiënte werking van het systeem als geheel. Bedrijven, markten en geografische gebieden van verschillende omvang kunnen zo optimaal bediend worden. Zoals blijkt uit het BNC-fiche dat is opgesteld naar aanleiding van deze voorstellen, is ook de regering voorstander hiervan (BNC fiche Wijziging Gemeenschapsmerkenverordening en Herschikking merkenrichtlijn, Kamerstukken II 2012–2013, 22 112, nr. 1618, blz. 2–12). Nederland heeft veel baat bij een goed functionerend Benelux- én EU-merkensysteem die naast elkaar, maar wel zo efficiënt mogelijk, blijven bestaan. Veel Nederlandse bedrijven, organisaties en burgers maken hier gebruik van om hun innovaties te beschermen en zo hun concurrentiekracht te vergroten.

Nu het Benelux- en het EU-merkensysteem naast elkaar blijven bestaan, blijft de rol van het Benelux-Gerechtshof binnen dit rechtsgebied onverkort bestaan (en wordt bij onderhavig Protocol ook uitgebreid). Deze rol kan niet vervuld worden als het op zou gaan in het EU Hof van Justitie. Daarnaast vervult het Benelux-Gerechtshof ook taken voortvloeiend uit rechtsregels die gemeen zijn aan de Benelux-landen op andere terreinen dan het merkenrecht, zoals de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de dwangsom, de visa, de invordering van belastingschulden, de vogelbescherming en de gelijke fiscale behandeling. Ook vanuit deze terreinen ligt opgaan in het EU Hof van Justitie niet in de lijn der verwachting.

De leden van de VVD-fractie vragen toelichting van de regering op de mogelijke voor- en nadelen voor Nederland als het onderhavige verdrag niet geratificeerd zou worden.

De regering ziet geen voordelen als het onderhavige verdrag niet zou worden geratificeerd. Nadeel zou zijn dat de huidige situatie zou voortduren dat op het terrein van het merkenrecht de nationale rechtspraak tussen de Benelux-landen uiteenloopt.

De leden van de D66-fractie vragen of er wel sprake is van samenwerking tussen de drie Kamers en in welke mate en op welke wijze er afstemming plaatsvindt tussen de drie Kamers.

Het Protocol houdt de instelling van drie Kamers in, die onderling onafhankelijk zullen zijn en zelfstandig zullen functioneren. Elke Kamer zal, zonder inmenging in de bevoegdheden van de beide andere Kamers, alleen de geschillen behandelen waarvoor zij specifiek bevoegd is. Behoudens anders bepaald in het Reglement van Orde van het Benelux-Gerechtshof is er tussen de drie Kamers geen sprake van samenwerking of inhoudelijke afstemming. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk wel sprake kan zijn van gemeenschappelijke vergaderingen over administratieve aangelegenheden. De President van het Benelux-Gerechtshof zal de verantwoordelijkheid voor het geheel dragen.

De leden van de fractie van D66 horen graag hoe de vereenvoudiging van de prejudiciële procedure, die de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad in zijn aanbeveling heeft opgenomen, in praktijk doorgevoerd zal worden. Zal dit inderdaad worden doorgevoerd in het Reglement van Orde of in het Reglement op de procesvoering, of is er sprake van een andere wijze waarop deze aanbeveling wordt doorgevoerd?. Zij vragen binnen welke termijn een doorvoering te verwachten is.

Deze vereenvoudiging dient te worden doorgevoerd in het Reglement op de procesvoering van het Benelux-Gerechtshof. Daarin staan namelijk de bepalingen tot organisatie van de te vereenvoudigen procesgang. Dit reglement wordt mede als gevolg van het onderhavige Protocol momenteel herzien. Een door het Benelux-Gerechtshof ingestelde werkgroep is belast met het opstellen van het concept, en op een later moment worden vertegenwoordigers van de Benelux-landen hier ook bij betrokken. Het afgestemde reglement wordt door het Hof aangenomen, waarna het moet worden goedgekeurd door het Comité van Ministers van de Benelux Unie. Ten slotte wordt het bekendgemaakt in het Benelux-Publicatieblad, alvorens het uiteindelijk in werking kan treden. Verwachting is dat een en ander binnen een jaar zijn beslag kan krijgen.


De Minister van Buitenlandse Zaken,
F.C.G.M. Timmermans

IEF 13085

35% van banen in EU afhankelijk van sectoren die veel gebruikmaken van intellectuele eigendomsrechten

OHIM-EPO Report "Intellectual Property Rights intensive industries: contribution to economic performance and employment in Europe", Industry-Level Analysis Report, September 2013.
Uit het persbericht: De Europese Commissie heeft vandaag met genoegen kennis genomen van een nieuwe studie over het belang van intellectuele-eigendomsrechten voor de economie van de Unie. Deze studie (“Intellectual Property Rights intensive industries: contribution to economic performance and employment in Europe”) is uitgevoerd door het Europees Octrooibureau en het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt. De belangrijkste conclusies van de studie zijn dat 39% van de totale economische activiteit in de EU (goed voor ca. 4,7 biljoen EUR) voortvloeit uit bedrijfssectoren waarin intensief gebruik wordt gemaakt van intellectuele eigendomsrechten. Maar liefst 26% van alle werkgelegenheid in de EU (56 miljoen banen) is direct afhankelijk van deze sectoren, terwijl nog eens 9% van alle banen daarvan indirect afhankelijk is.

Meer lezen: IP Contribution Rapport (link); Full Report (pdf); Study in Figures (pdf) en de Executive Summary NL (pdf):

Belangrijkste uitkomsten
De bijdrage van IPR-intensieve bedrijfstakken aan de werkgelegenheid in de EU bedraagt 26%, die aan het BBP van de EU 39%.

IPR-intensieve bedrijfstakken worden gedefinieerd als bedrijfstakken met een meer dan gemiddeld gebruik van IPR’s per werknemer. Uit deze studie blijkt dat ongeveer de helft van de Europese bedrijfstakken als IPRintensief kan worden beschouwd. Het is echter belangrijk erop te wijzen dat alle bedrijfstakken tot op zekere hoogte gebruikmaken van IPR’s. Het feit dat alleen wordt gekeken naar de IPR-intensieve bedrijfstakken, betekent dus dat de werkelijke bijdrage van IPR’s aan de Europese economie hoger zal zijn dan uit deze studie naar voren komt.

Het blijkt dat in de periode 2008-2010 bijna 26% van alle banen is gegenereerd in IPR-intensieve bedrijfstakken. Voor de merkintensieve bedrijfstakken bedraagt dit percentage bijna 21%, voor modelintensieve bedrijfstakken 12%, voor octrooi-intensieve bedrijfstakken 10%, terwijl auteursrechtintensieve en GA-intensieve bedrijfstakken kleinere percentages laten zien. Gemiddeld waren in deze periode 56,5 miljoen Europeanen werkzaam in IPR-intensieve bedrijfstakken, op een totale beroepsbevolking van ongeveer 218 miljoen mensen. Daarnaast werden nog eens 20 miljoen banen gegenereerd in bedrijfstakken die goederen en diensten leveren aan de IPR-intensieve bedrijfstakken. Indirecte banen meegerekend bedraagt het totale aantal banen dat afhankelijk is van IPR’s bijna 77 miljoen (35,1%).

In dezelfde periode werd bijna 39% van de totale economische bedrijvigheid (BBP) gegenereerd in IPR-intensieve bedrijfstakken; dit komt overeen met een bedrag van 4,7 biljoen EUR. Ook waren deze bedrijfstakken verantwoordelijk voor het grootste deel van de handel van de EU met de rest van de wereld. De modelintensieve, auteursrechtintensieve en GA-intensieve bedrijfstakken genereerden een handelsoverschot IPR-intensieve bedrijfstakken betalen ook significant hogere salarissen dan andere bedrijfstakken. Het verschil bedraagt meer dan 40%. Dit is in overeenstemming met het feit dat de toegevoegde waarde per werknemer in IPR-intensieve bedrijfstakken hoger is dan in andere sectoren van de economie.

De bijdrage van IPR-intensieve bedrijfstakken aan de twee belangrijkste economische indicatoren – werkgelegenheid en productie – wordt in (de onderstaande) drie tabellen samengevat.

IEF 13073

Reactie op evaluatieonderzoek van het Intellectueel Eigendom 2006-2010

Kamerbrief 'Reactie op evaluatieonderzoek van het Intellectueel Eigendom 2006-2010'  25 september 2013. Bijlage: 'Reactie op evaluatieonderzoek van het Intellectueel Eigendom 2006-2010'.
Bewindslieden van het Ministerie van Economische Zaken hebben een reactie aan de Tweede Kamer gestuurd over de evaluatie van het IE-beleid over de periode van 2006-2010.

"Naar aanleiding van de evaluatie informeren wij u in deze brief over het belang van intellectueel eigendom (hierna: IE) voor innovatie en de belangrijkste beleidsinitiatieven. In de bijlage is een gedetailleerde reactie op de evaluatie opgenomen. Tegelijkertijd maken wij er gebruik van om hierin ook het brede IE-stelsel toe te lichten in samenhang met relevante ontwikkelingen, innovatie en topsectoren".

Bijlage: Inleiding
In deze bijlage geven wij onze gedetailleerde reactie op de aanbevelingen van de beleidsevaluatie, en de daarin vervatte kanttekeningen van de onderzoekers bij onderdelen van het beleid (hoofdstuk 2) Ter inleiding hierop wordt u geïnformeerd over het Nederlandse intellectueel eigendomsbeleid in samenhang met relevante ontwikkelingen in Europa en in internationaal verband en over de relatie met het innovatiebeleid en topsectoren. Naarmate kennis belangrijker wordt voor bedrijven en kennisinstellingen, wordt de kennisbescherming ook belangrijker en is intellectueel eigendom voor bedrijven en kennisinstellingen een strategisch instrument.
De beleidsevaluatie is uitgevoerd over de periode 2006-2010 en was gericht op de intellectuele eigendomsrechten (hierna: IE-rechten) waar het Ministerie van EZ ten tijde van de evaluatie verantwoordelijk voor was, te weten: octrooien, merken en modellen/tekeningen (hierna: modellen). Kwekersrecht en geografische indicaties (beide vallende onder de verantwoordelijkheid van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit), auteursrecht (vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) en de interdepartementale coördinatie van EZ betreffende de handhaving van IE-rechten in het algemeen zijn niet meegenomen in deze evaluatie.

IEF 13019

Staatssecretaris wacht oordeel EOB af inzake werkwijzen van wezenlijk biologische aard

Brief van de staatssecretaris betreffende een Europees octrooi, Kamerstukken II, 2012/13, 21501-32, nr 729 (syngenta)
De staatssecretaris van economische zaken geeft antwoord op een vraag van de Partij voor de Dieren betreffende een aan Syngenta verleend Europees Octrooi (EP 2140023B1) voor een peperplant, omdat volgens de Partij voor de Dieren de Biotechnologierichtlijn te ruim zou zijn geïnterpreteerd. De staatssecretaris bespreekt het verleende octrooi en zet het juridische kader uiteen dat relevant is voor het onderhavige geval.

Het onderhavige octrooi EP 2140023B1 met betrekking tot een peperplant
Het gaat om een op 30 april 2008 aangevraagd Europees octrooi dat op 8 mei 2013 (onder nummer EP 2140023B1) is verleend aan Syngenta International te Bazel, Zwitserland, voor een uitvinding met betrekking tot een insectenresistente peperplant (Capsicum annuum). De uitvinding heeft betrekking op een nieuwe gecultiveerde peperplant, die resistent is tegen witte vlieg (Bemisia) en houdt verband met zaden en vruchten van dergelijke planten. Witte vlieg komt vaak voor in kassen en veroorzaakt oogstschade. Door de uitvinding is de betrokken plant sterk resistent tegen ei-afzetting en ontwikkeling van de pop (de ontwikkelingsfase na ei en larve voorafgaand aan het volgroeide stadium van het insect). Volgens de beschrijving is de plant verkregen door kruising van gecultiveerde planten met planten van het zogenoemde wild type dat de resistentie bevat. De aldus ontwikkelde plant bevat markers die het de kweker mogelijk maken planten met deze resistentie gemakkelijk te identificeren.
De uitvinding heeft ook betrekking op markers en het gebruik ervan in markerondersteunde veredeling, het identificeren van de insectenresistente eigenschap o.a. met het oog op vermindering van het gebruik van insecticiden en het voorkomen van het ontstaan van insecticidenresistentie. De uitvinding heeft ook betrekking op kweekproducten die het resultaat zijn van toepassing van kruising en selectie van de betrokken plantenrassen, alsmede op handelingen met deze kweekproducten, zoals het gebruik ervan met het oog op het cultiveren van de betrokken insectenresistente planten, zaadproductie en oogsten van zaden en fruit ervan.

Octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten
Met de Biotechnologierichtlijn (hierna: de richtlijn) is het octrooirecht voor biotechnologische uitvindingen geharmoniseerd. De richtlijn is eveneens, voor zover het gaat om bepalingen die verband houden met de octrooieerbaarheid van biotechnologische uitvindingen, geïmplementeerd in het Europees Octrooiverdrag (en het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement) bij welke momenteel 38 partijen zijn aangesloten, waaronder de landen van de Europese Unie. In de navolgende tekst is in de voetnoten die verwijzen naar de richtlijn ook het daarmee corresponderende artikel vermeld in het Europees Octrooiverdrag (EOV) of het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement.

Octrooieerbaarheid van voortbrengsels (producten)

De richtlijn3 bepaalt dat uitvindingen ook octrooieerbaar zijn wanneer zij betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of op een werkwijze waarmee biologisch materiaal4 wordt verkregen, bewerkt of gebruikt.
Uitvindingen met betrekking tot planten, en dus met betrekking tot biologisch materiaal daarvan, zijn dus in beginsel octrooieerbaar, mits ze voldoen aan de algemene vereisten die aan een uitvinding worden gesteld, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid.5 De richtlijn stelt als extra eis dat de uitvinding die betrekking heeft op planten zich technisch gezien niet beperkt tot een bepaald plantenras.6 Plantenrassen als zodanig zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid.7

Octrooieerbaarheid van werkwijzen van wezenlijk biologische aard
De richtlijn bepaalt dat werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten en dieren niet octrooieerbaar zijn.8 Dat zijn werkwijzen die geheel bestaan uit natuurlijke verschijnselen zoals kruisingen en selecties.9
In jurisprudentie van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau10 is verduidelijkt dat hieronder ook moet worden begrepen de werkwijze voor het kruisen van het hele genoom (de complete genenset) van planten en het vervolgens selecteren van de verkregen planten, als deze werkwijze een technische stap omvat die het kruisen of selecteren vergemakkelijkt of ondersteunt. Zo maakt het gebruik van een technisch middel in een wezenlijk biologische werkwijze, zoals een genetische marker om genetische informatie te traceren of te identificeren, deze werkwijze nog niet octrooieerbaar. De werkwijze is in beginsel wel octrooieerbaar als deze een technische stap omvat waarmee een bijzonder kenmerk in een genoom wordt geïntroduceerd, of een bestaand kenmerk wordt gewijzigd (zoals bij genetische modificatie), waarbij deze introductie of wijziging niet het resultaat is van een natuurlijke kruising van de genomen van planten.
Uit het voorgaande blijkt dat uitvindingen met betrekking tot planten niet zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid, maar uitvindingen die betrekking hebben op werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging daarvan wel.

Rechtsvraag: is een productuitvinding als resultaat van conventionele veredeling octrooieerbaar?

De nu aan de orde zijnde vraag is of een uitvinding met betrekking tot een plant (als product) octrooieerbaar kan zijn als deze plant het resultaat is van een kruising of selectie en deze kruising of selectie zelf op grond van de vigerende regelgeving niet-octrooieerbaar is verklaard. Zoals blijkt uit de verlening van het octrooi vindt het Europees Octrooibureau dat een uitvinding met betrekking tot een plant (mits deze voldoet aan de vereisten voor octrooi) wel octrooieerbaar kan zijn, als deze uitvinding het resultaat is van een werkwijze van wezenlijk biologische aard. Over het antwoord op de gestelde rechtsvraag bestaat momenteel nog geen finale rechtszekerheid, omdat de richtlijn noch het Europees Octrooi Verdrag daarover duidelijkheid verschaffen. Jurisprudentie zal meer duidelijkheid brengen.
Over de vraag of uitvindingen met betrekking tot voortbrengsels van werkwijzen van wezenlijk biologische aard octrooieerbaar kunnen zijn is namelijk momenteel nog een zaak aanhangig bij de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau.

In dat kader zal een aantal rechtsvragen nog moeten worden beantwoord.
Het gaat daarbij om de toelaatbaarheid van product-by-process claims op planten. In deze zaak T-1242/06 zijn op 31 mei 2012 de volgende nog niet beantwoorde vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau:
1. Kan het uitsluiten van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor het veredelen van planten in art. 53(b) van het Europees Octrooiverdrag een negatief effect hebben op de ontvankelijkheid van een productclaim die is gericht op planten of plantenmateriaal als vrucht?
2. Is met name een claim die gericht is op planten of plantenmateriaal, waarbij het niet gaat om een plantenras, ook dan ontvankelijk als de enige op de datum van indiening beschikbare methode voor het produceren van het geclaimde een in de octrooiaanvraag beschreven werkwijze van wezenlijk biologisch aard is voor de voortbrenging van planten?
3. Is het in het kader van de vragen 1 en 2 relevant dat de door de productclaim verleende bescherming zich uitstrekt tot het produceren van het geclaimde product door een werkwijze van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten die volgens art. 53 (b) van het Europees Octrooiverdrag als zodanig niet octrooieerbaar is?
Op 8 juli 2013 zijn in de zaak T 0083/05 in verband met een octrooi verleend voor een uitvinding met betrekking tot broccoli, door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau hiermee vergelijkbare vragen gesteld alsmede een extra vraag te weten: Als een conclusie gericht op planten of plantenmateriaal (anders dan een plantenras) niet toelaatbaar wordt beschouwd omdat de plant product claim het genereren van het geclaimde product omvat door middel van een werkwijze die van octrooieerbaarheid is uitgesloten op grond van artikel 53(b) EOV, is het dan mogelijk om af te zien van de bescherming voor dergelijk genereren door de uitgesloten werkwijze te «disclaimen»?
De beantwoording van deze vragen zal meer duidelijkheid geven over de toelaatbaarheid van octrooi voor uitvindingen die betrekking hebben op loutere voortbrengsels van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten.

Vragen van het Europees Parlement

Op 17 juni 2013 heeft het Europees Parlement aan de Europese Commissie gevraagd14 of deze van oordeel is dat het Europees Octrooibureau bij verlening van Europees octrooi voor uitvindingen met betrekking tot planten die via conventionele veredeling zijn gekweekt, handelt in de geest van de richtlijn, of verdere regelgeving vereist is om hiaten in de bestaande regelgeving op te vullen en of nadere maatregelen nodig zijn om te verzekeren dat het Europees Octrooibureau zijn verplichtingen op grond van het Europees Octrooiverdrag en Gemeenschapsrecht nakomt. De Commissie heeft hierop nog niet geantwoord.

Conclusie

Op grond van het voorgaande stel ik vast dat het Europees Octrooibureau van oordeel is dat octrooi kan worden verleend voor uitvindingen die het resultaat zijn van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten.

Of dit oordeel juist is, zal moeten blijken uit jurisprudentie van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau.

Mij past terughoudendheid om mij uit te laten over beslissingen van het Europees Octrooibureau in individuele gevallen, zeker nu vergelijkbare zaken nog onderwerp zijn van lopende procedures bij de Grote Kamer van Beroep.

Ik wacht de uitkomst van deze procedures af.

Voor de goede orde merk ik op dat mijn inzet voor de oplossing van de problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht in de plantenveredeling is gericht op beperking van de beschermingsomvang van octrooirecht voor plantgerelateerde uitvindingen ten gunste van de plantenveredeling en niet op beperking of uitsluiting van octrooieerbaarheid van dergelijke uitvindingen, om schade aan andere sectoren dan de plantenveredeling te kunnen voorkomen.

Na realisering van de beperkte en uitgebreide veredelingsvrijstelling zullen verleende octrooien uiteindelijk geen gevolgen meer hebben voor de vrije toegang tot biologisch materiaal. Het wordt dan immers mogelijk om zonder toestemming van de octrooihouder(s) octrooirechtelijk beschermd biologisch materiaal niet alleen te gebruiken voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere plantenrassen (op grond van de beperkte veredelingsvrijstelling), maar ook om deze plantenrassen en daarvan afgeleide producten commercieel te exploiteren (op grond van de uitgebreide veredelingsvrijstelling).

IEF 12983

CBP: persoonsgegevens via smart tv’s verzameld in strijd met wet

TP Vision niet transparant over verzamelen en bewaren gegevens online kijkgedrag
Uit het persbericht​: TP Vision verzamelt en bewaart per smart tv wanneer er tv wordt gekeken, welke uitzendingen en apps favoriet zijn, welke uitzendingen de tv-kijker opneemt, welke video's deze huurt en welke 'uitzending gemist'-uitzendingen deze bekijkt. Dit zijn persoonsgegevens waarover mensen zelf zeggenschap moeten hebben. Dat betekent dat gebruikers van smart tv’s informatie moeten krijgen over het feit dat TP Vision deze gegevens van hen verzamelt en wat het bedrijf daarmee doet.

Lees het rapport van definitieve bevindingen onderzoek smart tv's

Lees verder

IEF 12909

Voortgang EU-dossiers auteursrecht en IE

Voortgangsoverzicht EU dossiers Veiligheid en Justitie, Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 181.
Voornemens, dossier in behandeling en implementatie: billijke vergoeding, handhaving, e-justitie, licensing Europe, collectief beheer onlinegebruik, verweesde werken.

Voornemen - VenJ - Billijke compensatie voor reproductie van beschermde werken door natuurlijke personen voor privégebruik (thuiskopieheffing, auteursrecht) - verwacht in 2013 - Bepalen dat regelingen voor billijke compensatie in het kader van de richtlijn zodanig functioneren dat rechthebbenden de verschuldigde inkomsten ontvangen zonder dat het functioneren van de interne markt voor elektronische media en uitrusting daardoor wordt belemmerd.

Voornemen - TK, EK - Handhaving van intellectuele eigendomsrechten - verwacht in 2013 - De hoofddoelstelling zou zijn Richtlijn (2004/48/EG) aan te passen aan de uitdagingen van vandaag om ervoor te zorgen dat de intellectuele-eigendomsrechten in de EU daadwerkelijk en eenvormig kunnen worden beschermd, met name in een digitale omgeving. Betreft procesrecht.

Voornemen - e-Justitie, voorstel voor een richtlijn - Verwacht in 2013 - Dit initiatief zal e-Justitie-project versterken als instrument om groei en rechtszekerheid op de interne markt te bevorderen.

Behandeling - Mededeling inzake content in de digitale markt (Licensing Europe) - COM(2012) 789 BNC 1561 - Voorstel ingediend 18 december 2012 - De mededeling is gericht op het totstandbrengen van een digitale interne markt op het terrein van het auteursrecht door middel van het bevorderen van online licenties.

Behandeling - VenJ, TK - Voorstel voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt - COM (2012) 372 BNC 1451 - BNC- fiche aan de Kamer aangeboden. Bespreking in de Raadswerkgroep, Coreper 19 juni 2013 - Algemene regels en transparantie die gelden voor alle auteursrechtenorganisaties en specifieke regels voor licentiëring van onlinemuziek, om de digitale markt te stimuleren en meer grensoverschrijdende diensten aan te bieden aan klanten in de hele EU.

Implementatie - Richtlijn 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (auteursrecht) - PB L 299 d.d. 27.10.2012 - De richtlijn beoogt harmonisatie van de omgang met verweesde werken bij digitalisering en online beschikbaarstelling van auteursrechtelijk beschermde werken (tekst, beeld en audiovisueel) door bibliotheken, educatieve instellingen, archieven, musea en publieke omroepen. Verweesde werken zijn werken waarvan de rechthebbende niet bekend of niet te traceren is.

IEF 12908

Midterm rapportage Digitale Agenda.nl

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/2013, 32 637 nr. 70. (Midterm rapportage Digitale Agenda.nl)
Europese digitale markt. Aanleiding en doel - Eén Europese interne markt vormt de basis voor onze samenwerking in Europa op economisch gebied. Helaas is deze interne markt op digitaal gebied nog versnipperd. Door het wegnemen van grensoverschrijdende (handels)barrières kunnen consumenten en bedrijven profiteren van de schaalgrootte van de Europese markt.

1.10 Vergroten van de speelruimte ondernemers op de Europese digitale markt

Realisatie
In 2012 zijn twee onderzoeken naar het auteursrecht afgerond en aan uw Kamer aangeboden. Het onderzoek naar digitale drempels geeft een duidelijk beeld van de redenen waarom digitale content achterblijft. Uit het rapport blijkt dat digitale markten zeer dynamisch zijn. Knelpunten die enkele jaren geleden nog actueel waren, zijn inmiddels overwonnen. Dat laat zien dat veel drempels die in dit rapport geconstateerd worden, zonder overheidsinterventie geslecht worden. Sommige knelpunten, met name de juridische, vragen echter wel om maatregelen van de overheid. Deze juridische knelpunten dienen echter primair opgelost worden op Europees niveau. Daarom zet ministerie van Economische Zaken bijvoorbeeld zwaar in op modernisering van het Europese auteursrecht. |

Het Ministerie van Economische Zaken heeft het onderzoek‘Flexible Copyright’ laten uitvoeren. Dit is samen met het eerste advies van de Commissie Auteursrecht, over de vraag in hoeverre binnen de bestaande, op Europees en internationaal recht gebaseerde beperkingen op het auteursrecht ruimte is voor een flexibele uitzondering voor user generated content, op 30 oktober 2012 aan de Tweede Kamer gezonden.

De resultaten van het onderzoek ‘Flexible Copyright’ zijn betrokken bij het tweede advies van de Commissie Auteursrecht, waarin wordt bezien in hoeverre binnen de bestaande Europees- en verdragsrechtelijke kaders ruimte bestaat voor een flexibele uitzondering die aan de in het onderzoek gesignaleerde knelpunten tegemoet kan komen.

Nog te realiseren
De Commissie Auteursrecht heeft inmiddels haar tweede advies aan de Tweede Kamer uitgebracht. Het advies zal zo spoedig mogelijk worden toegezonden. Ook zal een inhoudelijke beleidsreactie op het advies van de Commissie auteursrecht en het onderzoek ‘Flexible Copyright’ de Kamer worden toegezonden.

De digitale interne markt staat de komende tijd prominent op de Europese politieke agenda omdat de Europese bedrijven en consumenten momenteel een potentiële groei van minimaal 4% van het Europese bbp mislopen door het ontbreken van een digitale interne markt. Brussel wil ruimte geven aan grensoverschrijdend zakendoen binnen Europa. Vertrouwen is hierbij cruciaal.

De Richtlijn elektronische handtekeningen wordt vervangen door een verordening die ook de wederzijdse erkenning van elektronische identiteiten gaat regelen. Elektronische identiteiten leveren een belangrijke bijdrage aan veilige digitale dienstverlening. Naar verwachting wordt de tekst van de verordening in 2013 vastgesteld. Om de interoperabiliteit van elektronische identiteiten te beproeven, neemt Nederland actief deel aan Europese pilots.