DOSSIERS
Alle dossiers

Kamerstukken & EU  

IEF 13567

EP Resolutie inzake thuiskopieheffing

Motion for a European Parliament Resolution, Final report on private copying levies 17 february 2014, (2013/2114(INI))
Thuiskopieheffing. Points out that the cultural sector provides 5 million jobs in the EU and 2.6 % of its GDP, is one of the main drivers of growth in Europe and a wellspring of new and non-relocatable jobs, stimulates innovation and offers an effective means of combating the current recession; Recalls that copyright law should balance the interests of, inter alia, creators and consumers; considers, in this connection, that all European consumers should have the right to make private copies of legally acquired content; Calls on the Commission, therefore, to present a legislative proposal to review Directive 2001/29/EC on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society, including a provision on the full harmonisation of exceptions and limitations, inter alia with regard to private copying.

A virtuous system in need of modernisation and harmonisation (1 - 8)
8. Invites the Member States and the Commission to conduct a study on the essential elements of private copying, in particular a common definition, the concept of ‘fair compensation’ – which at present is not explicitly regulated by Directive 2001/29/EC – and the concept of ‘harm’ to an author resulting from unauthorised reproduction of a rightholder’s work for private use; calls on the Commission to look for common ground as regards which products should be subject to the levy and to establish common criteria for the negotiating arrangement for the rates applicable to private copying, with a view to  enforcing a system that is transparent, equitable and uniform for consumers and creators;

Single collection procedure, clearer consumer information and more efficient reimbursement procedures (9 - 19)
18. Urges the Member States to adopt transparent exemption rules for professional uses in order to ensure that they are exempt, including in practice, from private copy levies in compliance with the case law of the Court of Justice;
19. Calls on the Member States to ensure that private copy levies never have to be paid where the media in question are used for professional purposes, and that various arrangements for the reimbursement of levies paid for professional users are replaced with systems which guarantee that these users are not liable to pay the levy in the first place;

Transparency regarding allocation of revenue (20 - 24)

23. Calls on the Member States to publish reports on the allocation of proceeds in open source format with interpretable data;
24. Urges the organisers of cultural events and performances receiving funding from private copying levies to make their target audience more aware of this by means of additional publicity;

Technical protection measures (25 - 27)
25. Points out that the private copying exemption gives citizens the right to copy freely their musical and audio-visual material from one medium or type of multimedia material to another without the need to seek the authorisation of rightholders, provided that this is for private use;

Licences (28 - 29)

29. Stresses that private copying exception arrangements should apply to certain online services, including certain cloud computing services;

New business models in the digital environment
30. Calls on the Commission to assess the impact on the private copying system of the use of cloud computing technology for the private recording and storage of protected works, so as to determine whether these private copies of protected works should be taken into account by the private copying compensation mechanisms and, if so, how this should be done;

31. Instructs its President to forward this resolution to the Council and the Commission, and to the governments and parliaments of the Member States.

Lees hier het rapport:
17 february 2014, (2013/2114(INI)) (pdf)
17 february 2014, (2013/2114(INI)) (link)

IEF 13525

Antwoord op Kamervragen over plain packaging

Antwoord op Kamervragen over de effecten van plain packaging, Aanhangsel Handelingen II 2013/14, 1150
Antwoord op vraag 2
: Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst. Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten. Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.

Vraag 1, 3 en 4
Hoe reageert u op het bericht dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen («plain packaging») als effect hebben dat rokers meer geneigd zijn om te stoppen met roken?
Deelt u de mening dat het positief is dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen het effect hebben op rokers dat zij sigaretten als kwalitatief minder goed beoordelen? Deelt u voorts de mening dat het positief is dat deze rokers hierdoor ook minder voldoening haalden uit het roken?
Hoe reageert u op de studie van KWF Kankerbestrijding, waaruit duidelijk wordt dat kinderen sigarettenpakjes met verleidelijke, vrolijk gekleurde afbeeldingen associëren met gezond, vakantie en hun lievelingskleuren?

Antwoord 1, 3 en 4
Sinds 1 december 2012 worden sigarettenpakjes in Australië uitsluitend verkocht zonder merksymbolen (generieke verpakkingen of «plain packaging»).
In Australië is de maatregel onderdeel van de nationale tabaksstrategie die loopt van 2012 tot 2018 en die tot doel heeft de gezondheid van de Australiërs te bevorderen.
Ruim een jaar na invoering verschijnen de eerste onderzoeksresultaten, waaronder de door de heer Van Gerven aangehaalde onderzoeken, die lijken te wijzen op positieve effecten op zowel rokers als jongeren die nog niet roken.
In beide onderzoeken wordt echter ook opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te kunnen stellen dat de maatregel ook langetermijneffecten op rokers en jongeren heeft. Dat lijkt mij op dit moment ook de meest verstandige keuze. Tijdens het AO over de Europese Tabaksproductenrichtlijn van 28 februari 2013 heb ik al aangegeven dat we er nu nog te weinig van weten, maar dat ik de ontwikkelingen op de voet volg.

Vraag 2
Wat vindt u ervan dat de tabaksindustrie de merksymbolen op sigarettenpakjes gebruikt om goed zichtbaar te zijn in verkooppunten? Vindt u deze vorm van marketing voor dit dodelijke product wenselijk?

Antwoord 2
Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst.

Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten.
Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.

Vraag 5
Wat vindt u ervan dat er in Nederland dagelijks 200 kinderen beginnen met roken? Ziet u hier een verband met de aantrekkelijke verpakkingen van sigaretten?

Antwoord 5
Mijn beleid is erop gericht om roken onder jongeren tegen te gaan. De meeste jongeren beginnen wanneer ze 15 of 16 zijn. Na het 18e jaar zijn er nog maar weinig jongeren die beginnen met roken. Om die reden heb ik de minimumleeftijd voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar en ben ik een meerjarige campagne gestart die rookgedrag verder moet helpen denormaliseren. Ook maatregelen specifiek gericht op de verpakking en samenstelling van het product horen maken hier deel van uit, zoals de grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto en een verbod op kenmerkende aroma’s in tabaksproducten.

Vraag 6
Bent u van mening dat de maatregelen die nu worden ingevoerd (leeftijdsverhoging en sociale norm campagne en rookvrije horeca) afdoende zijn om substantieel verandering te brengen in het aantal kinderen dat begint met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6
Ik wil het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Daarvoor wordt een groot aantal instrumenten ingezet, zoals de hierboven genoemde maatregelen, maar ook andere wettelijke maatregelen (een algeheel rookverbod, het reclame- en sponsoringverbod), het accijnsbeleid, voorlichting via school en internet en verschillende acties die in het kader van het NPP in gang zijn gezet, zoals de rookvrije schoolpleinen en een versterkte handhaving van de leeftijdsgrens voor tabak. De combinatie van al deze maatregelen moet het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken.

Vraag 7

Deelt u voorts de mening dat de tabaksindustrie de mogelijkheid moet worden ontnomen sigaretten als aantrekkelijk te presenteren? Is dit voor u reden om in navolging van Australië en Ierland ook in Nederland «plain packaging» in te voeren?

Antwoord 7
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1,2, 3 en 4 worden al diverse maatregelen genomen om de aantrekkelijkheid van de sigarettenpakjes te doen verminderen. Een maatregel als «plain packaging» dient eerst uitvoerig te worden geëvalueerd, in het bijzonder de effecten op de gezondheid en intellectuele eigendom.

Vraag 8
Deelt u de visie dat het beperken van de verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken als effect heeft dat sigaretten minder zichtbaar en grijpbaar zijn? Is genoemde berichtgeving voor u aanleiding uw standpunt te herzien, en te kiezen voor het beperken van verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken?

Antwoord 8
Tijdens het debat over de verhoging van de minimumleeftijd voor tabak heb ik de Tweede Kamer toegezegd om onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van aanvullende maatregelen om tabaksgebruik verder terug te dringen, waaronder het terugdringen van het aantal verkooppunten. Mijn streven is de Tweede Kamer hier voor het Zomerreces over te informeren.

IEF 13506

Richtlijn voor collectief rechtenbeheer aangenomen door het Europees Parlement

Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management
European Commission - MEMO/14/80, 4 February 2014

Uit het persbericht: Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management. I congratulate the European Parliament on having today adopted the new Directive on collective rights management and multi-territorial licensing of musical works for online use. This Directive is a cornerstone of the digital single market. It will facilitate the entry of smaller innovative suppliers on the European market. It will also contribute to wider availability and better choice of offers of online music in Europe.

The Directive will modernise the functioning of collective management organisations (also referred to as ‘collecting societies’) which manage copyright and related rights on behalf of rightholders, such as authors or performers, across Europe. It will strengthen and improve the governance and transparency of these organisations. It will, for example, give rightholders the possibility to be more involved in the decision-making processes of their collective management organisations, set out minimum requirements relating to the governance structure of collective management organisations and ensure timely and accurate payments of royalties to rightholders.

In addition, the new rules will foster and improve multi-territorial licensing by collective management organisations for online music services (such as music download services or streaming services). Going forward, it will be easier for those services to cover a multitude of territories and a large catalogue of music, which in turn will increase the offer available in the EU. Today’s vote reflects the efficient and constructive inter-institutional work that has been done on this file. I am convinced the Council will approve the adoption of the Directive in the coming weeks. I am very satisfied with the results obtained. I would like to pay tribute to the work of the rapporteur, Marielle GALLO, and the shadow rapporteurs. Their commitment and spirit of compromise have resulted in a text which will benefit citizens and rightholders (authors, producers or performers, their representative organisations, as well as service providers offering innovative services online).

Background
In July 2012, as announced in its Communication A Single Market for Intellectual Property Rights, the Commission adopted its proposal on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses (IP/12/772). This proposal was important for the completion of the Digital Single Market. Collective management organisations act as intermediaries between rightholders in a variety of industries such as music, books and films, and the service providers intending to use their works. They license rights and collect and distribute royalties in circumstances where negotiating licences with individual creators would be impractical and entail high transaction costs. Cases of mismanagement of rights revenue and long-delayed payments have shown that there is a need to improve the functioning of collective management organisations.

Furthermore, the collective management of rights also plays a key role in the licensing of online music service providers (music download services or streaming services). Online service providers often want to cover a multitude of territories and a large catalogue of music. Many collective management organisations have not been able to meet these challenges, and service providers have faced difficulties when trying to obtain the licences necessary to launch online music services across the EU, resulting in fewer online music services available to consumers.

Leestips

IEF 13486

Eerste Kamer: Invoering beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995

Wijziging 53b ROW 1995, Kamerstukken I 2013-2014, 33 365.
Dit voorstel van rijkswet strekt tot invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW 1995), waarmee de innovatieve slagkracht van plantenveredelaars wordt bevorderd. Het voorstel (EK 33.365 (R1987), A pdf icoon) is op 12 december 2013 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 21 januari 2014 als hamerstuk afgedaan.

Deze veredelingsvrijstelling is een voorziening voor plantenveredelaars om met biologisch materiaal waarop octrooirecht rust, nieuwe plantenrassen te kweken of te ontdekken en te ontwikkelen zonder licentie van de houder van een octrooi voor een uitvinding met betrekking tot dat biologisch materiaal. De voorgestelde vrijstelling is een beperkte. De vrijstelling zal namelijk alleen gelden voor het gebruik van op grond van de ROW 1995 beschermd biologisch materiaal voor veredelingsdoeleinden, maar niet voor de commerciële exploitatie van met die veredeling verkregen nieuwe rassen.

IEF 13482

Nederlandse positie ontwerp-richtlijn trade secrets

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven - Fiche: richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen, Kamerstukken II 2013-2014, 22 112, nr. 1779.
Nederland staat op hoofdlijnen positief ten opzichte van de richtlijn [IEF 13290] en acht het van belang dat aan de huidige versnippering binnen de EU op het punt van de bescherming van bedrijfsgeheimen een einde komt. Daarmee zal ook het Nederlands bedrijfsleven gediend zijn, doordat een geharmoniseerde regeling van de bescherming van bedrijfsgeheimen betere mogelijkheden biedt om ook bij grensoverschrijdende samenwerking afspraken te maken over gebruik van vertrouwelijke bedrijfsinformatie.

Wel bestaan ten aanzien van de maatregelen waarin de richtlijn voorziet nog vragen over de formulering en de gedetailleerdheid ervan en is Nederland van mening dat wat betreft de handhaving van bedrijfsgeheimen het wenselijk is om waar mogelijk nog nauwer aan te sluiten bij hetgeen hierover reeds is geregeld in de richtlijn handhaving IE, zodat de handhavingsbepalingen ook goed kunnen passen binnen het Nederlandse kader van de civielrechtelijke handhaving. Voorkomen moet worden dat de civielrechtelijke handhaving in Nederland versnipperd raakt. Ook zal Nederland uitsluitsel vragen over de wisselwerking tussen dit voorstel en het voorstel inzake privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht.

6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft gevolgen voor de wijze waarop een privaatrechtelijke procedure wordt gevoerd als er sprake is van een inbreuk op een bedrijfsgeheim. Het voorstel vergt specifieke wetgeving met het oog op bescherming tegen inbreuken op een bedrijfsgeheim. Het lex silencio positivo beginsel is niet aan de orde.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Nederland acht de voorziene implementatietermijn (24 maanden na vaststelling van de richtlijn) haalbaar.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal acht jaar na afloop van de omzettingsperiode de effecten van deze richtlijn evalueren en daarover verslag uitbrengen aan de Raad en het Europees Parlement.
Daaraan voorafgaand zal zij vier jaar na de omzettingsperiode een tussentijds verslag uitbrengen over de toepassing van de richtlijn, mede gebaseerd op een rapportage van het Europees waarnemingscentrum voor inbreuk op intellectuele eigendomsrechten over de tendensen bij de procesvoering over inbreuken op bedrijfsgeheimen.
Nederland acht deze rapportage en de aangekondigde evaluatie wenselijk. Gelet op het belang van dit onderwerp en op de noviteit ervan verdient een kortere evaluatietermijn (bijvoorbeeld zes jaar na de implementatietermijn) overweging.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
De bepalingen van het voorstel zijn erg gedetailleerd en roepen door de formulering ervan een groot aantal vragen op, ook over de bruikbaarheid ervan. Met vertegenwoordigende instanties van de betrokken gerechtelijke instanties zal nader overleg gevoerd worden over het te verwachten beslag voor de rechtspraak dat uitvoering van dit voorstel met zich mee zal brengen.
Er is uitsluitsel gewenst over eventuele samenloop tussen dit voorstel en het voorstel voor een richtlijn inzake privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht (voorstel d.d. 12 juni 2013 COM(2013) 404). Het in dat voorstel voorziene regime voor bewijslevering in aldaar bedoelde procedures, dient te prevaleren boven de geheimhouding als bedrijfsgeheim, gelet op het belang voor de handhaving van de mededingingsregels.
Met het oog op de uitvoering van de richtlijn wordt voorgesteld dat de lidstaten een nationaal correspondent benoemen om uitwisseling van informatie hierover tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie te bevorderen. Het verdient overweging om dit netwerk van correspondenten een vastere vorm te geven, bijvoorbeeld door het instellen van een «expert comité».
b) Handhaafbaarheid
De richtlijn ziet uitsluitend op civielrechtelijke handhaving van bedrijfsgeheimen en bescherming tegen inbreuken daarop. Evenals is opgemerkt ten aanzien van de uitvoerbaarheid geldt ook hier dat de bepalingen erg gedetailleerd zijn en door de formulering ervan een groot aantal vragen oproepen. Over mogelijkheden en de wijze waarop men in de praktijk invulling denkt te geven aan dit voorstel zal nog nader overleg moeten plaatsvinden.

IEF 13448

Kamerverslag afschaffing geschriftenbescherming en Elektronische Programmagids

Verslag wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van de geschriftenbescherming, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 800, nr. 5.
Verslag van dezelfde datum als uitspraak HR (Ryan Air/PR Aviation). Redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming. Programmagegevens en (toelichting) artikel 2.139 Mediawet 2008. Voor opname van de gegevens in de Elektronische Programmagids zijn omroepdistributeurs aan de NPO minimaal de wettelijk vastgestelde vergoeding (0,6 cent per digitale abonnee per maand) verschuldigd. Programmagegevens worden momenteel nog beschermd op basis van de geschriftenbescherming in artikel 10 van de Auteurswet. Van nader onderzoek door de Commissie Auteursrechten is afgezien, omdat uit de internetconsulatie brede steun voor het voorstel is gebleken.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele opmerkingen over de gevolgen van het afschaffen van de geschriftenbescherming voor programmagegevens die nodig zijn voor opname in de Elektronische Programmagids (EPG). Deze programmagegevens geven, getuige de toelichting bij artikel 2.139 Mediawet 2008, een overzicht van en aanvullende informatie over alle programma’s die door zenders worden uitgezonden, alsmede de series linking data (data om harddiskrecorders te kunnen programmeren) en actuele informatie over wijzigingen in de programmering. Uit artikel 2.139 Mediawet 2008 volgt thans dat de Nederlands Publieke Omroep (NPO) voornoemde programmagegevens tegen een licentievergoeding vroegtijdig aanlevert aan kabelexploitanten. Is de regering van mening dat het afschaffen van de geschriftenbescherming tot gevolg heeft dat programmagegevens niet langer op basis van de Auteurswet bescherming genieten? Zo ja, is de regering dan ook van mening dat de programmagegevens om niet ter beschikking moeten worden gesteld aan derden? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden op basis van welke grondslag er in voornoemde situatie voor de NPO een verplichting bestaat de programmagegevens actief aan te leveren. Kan de regering een nadere toelichting geven op de gevolgen van het wetsvoorstel voor het aanleveren van programmagegevens door de NPO aan diverse omroepdistributeurs? Kan de regering de tekst en de strekking van de Mediawet bij haar antwoorden en toelichting betrekken?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de geschriftenbescherming nu vaak wordt gebruikt om te voorkomen dat anderen profiteren van investeringen die aan het geschrift ten grondslag liggen. Deze leden willen nogmaals benadrukken dat het auteursecht bedoeld is om bescherming te bieden aan oorspronkelijke, creatieve prestaties van makers en zij ondersteunen daarom het voorstel. Komt de regering nog met verdere maatregelen om dit uitgangspunt te onderstrepen en uit te bouwen?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat geschriftenbescherming in veel gevallen wordt gebruikt ter bescherming van investeringen in plaats van ter bescherming van een creatieve prestatie. Kan de regering een schatting geven van het aantal gevallen waarin de geschriftenbescherming wordt ingezet ter bescherming van een investering? Kan de regering daarnaast een duidelijk voorbeeld geven van hoe dit in de praktijk wordt toegepast?

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het feit dat op 1 januari 2013 een nieuw regime in de Mediawet 2008 in werking is getreden voor de programmagegevens. Een van de gevolgen daarvan is dat de NPO programmagegevens vroegtijdig en tegen een redelijke vergoeding aan derden levert. Onder de wettelijke regeling vallen ook gegevens die specifiek voor de EPG relevant zijn, namelijk actuele wijzigingen en series linking data. Voor opname van de gegevens in de EPG zijn omroepdistributeurs aan de NPO minimaal de wettelijk vastgestelde vergoeding (0,6 cent per digitale abonnee per maand) verschuldigd. Programmagegevens worden momenteel nog beschermd op basis van de geschriftenbescherming in artikel 10 van de Auteurswet. Volgens de leden van de CDAfractie worden, als de geschriftenbescherming zoals voorgesteld komt te vervallen, de programmagegevens niet langer beschermd op basis van de Auteurswet. Programmagegevens hebben immers geen oorspronkelijk karakter en kunnen voortaan door vrije nieuwsgaring worden verworven. Indien de bescherming van niet-oorspronkelijke geschriften komt te vervallen, blijft de leveringsplicht voor omroepen om de juiste gegevens tijdig beschikbaar te stellen wel nodig. Deze leden vragen of dit logischerwijs niet tot gevolg zou moeten hebben dat de tariefstelling van artikel 2.139 Mediawet 2008 zou moeten dalen tot nul. In verband hiermee wijzen zij erop dat blijkens de toelichting bij de wetswijziging van januari 2013 de wettelijke vergoeding van 0,6 cent per digitale abonnee per maand per voorziening voor de programmagegevens ten behoeve van de EPG is ontleend aan het rapport uit 2011 van het Commissariaat voor de Media (CvdM) ‘Is er nog iets op TV?’. In dat rapport stelt het CvdM dat sprake is van een publicatielicentieovereenkomst en dat uit de kostenbenadering een licentietarief van ten minste 0,6 cent per maand per set-top-box afgeleid kan worden. Het wettelijke tarief is dus het tarief voor de licentie die moet worden gesloten vanwege de geschriftenbescherming die de gegevens genieten. Van een licentie zou volgens de aan het woord zijnde leden na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel geen sprake meer kunnen zijn, waarmee de grondslag voor het in artikel 2.139 Mediawet 2008 vastgestelde wettelijk tarief van 0,6 cent zou verdwijnen. Zij vragen of dit niet zou moeten leiden tot aanpassing van wet- en regelgeving. Graag vernemen zij de reactie van de regering op het voorgaande.

De leden van de D66-fractie lezen dat één van de redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming is dat deze vooral in wordt gezet als investeringsbescherming en niet als bescherming van creatieve prestaties. Deze leden betogen dat dit een reguliere invulling is van het auteursrecht. Immers, exploitatierechten worden overgedragen aan grotere organisaties die het auteursrecht vervolgens gebruiken als investeringsbescherming, terwijl zij geen enkele creatieve prestatie hebben geleverd. Welke consequenties trekt de regering uit deze vergelijking? Voorts willen de leden van de D66-fractie graag weten wat de exacte gevolgen van onderhavig wetsvoorstel zijn voor de verkoop van programmagegevens.

4. Advies en consultatie
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Commissie Auteursrecht heeft gesteld dat onderzoek naar de belangen die door afschaffing van de geschriftenbescherming worden geraakt aan te raden zou zijn. Van nader onderzoek is afgezien, omdat uit de internetconsulatie brede steun voor het voorstel is gebleken. Kan de regering nader toelichten welke reacties negatief of niet ondersteunend waren?

De leden van de SP-fractie vragen of er bij de internetconsultatie reacties zijn binnengekomen van bedrijven of organisaties die gebruik maken van de geschriftenbescherming om hun investeringen te beschermen. Zo ja, hoe kijken deze organisaties en bedrijven aan tegen de voorgenomen wetswijziging?

Deze leden merken voorts op dat de NPO in haar reactie op de internetconsultatie de vraag heeft gesteld of het wetsvoorstel wel de beoogde doelen bereikt en niet een probleem oplost dat er feitelijk niet is. Wat is de reactie van de regering op deze vraag? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie op het bezwaar van de Afdeling advisering van de Raad van State betreft het inzetten van een internetconsultatie als methode om onderzoek te doen naar de economische betekenis van geschriftenbescherming. Zij is van mening dat op basis van de consultatie en een zeer beperkt aantal reacties hierop, geen duidelijke conclusies getrokken kunnen worden. Deelt de regering deze mening? Zo ja, is zij bereid om de economische betekenis op een andere wijze te onderzoeken?

IEF 13432

Amendement auteurswet om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen

Amendement over het in de Auteurswet geven van invulling aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen, Kamerstukken II 33 308, nr. 8.
"Artikel 25fa: De maker van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met publieke middelen is bekostigd, heeft het recht om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, om niet beschikbaar te stellen voor het publiek, mits de bron van de eerste openbaarmaking daarbij op duidelijke wijze wordt vermeld."

Toelichting In het kort is dit amendement erop gericht een bepaling in de Auteurswet op te nemen die invulling geeft aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. De aanduiding kort werk houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. Door deze bepaling heeft de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Dit is toegestaan na verloop van een redelijke termijn na eerste publicatie om de uitgever in staat te stellen zijn investeringen terug te verdienen. Door invoeging van deze bepaling in het hoofdstuk Ia (De Exploitatieovereenkomst) zijn de algemene bepalingen van dit hoofdstuk opgenomen in artikelen 25b en 25h erop van toepassing. Via een aanpassing van overgangsbepaling artikel III geldt een en ander ook voor bestaande overeenkomsten. Hieronder wordt nader op deze materie ingegaan.

Deze bepaling is erop gericht invulling te geven aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. De aanduiding ‘kort werk’ houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. De term is ontleend aan artikel 16 lid 2 Auteurswet. Korte bijdragen aan (congres)bundels kunnen er ook onder vallen. Door deze bepaling behoudt de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Werk van personen in dienst van een universiteit of ander door de overheid gefinancierde onderzoeksinstelling wordt geacht geheel of gedeeltelijk met openbare middelen zijn is bekostigd. De term ‘voor het publiek beschikbaar stellen’ verwijst naar de openbaarmakingsvorm waarbij materiaal per draad of draadloos voor leden van het publiek beschikbaar wordt gesteld op zodanige wijze dat zij daartoe op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang toe hebben’. Dit is de internationaal gebruikelijke omschrijving van beschikbaarstelling via internet. Voorwaarden zijn dat de beschikbaarstelling geschiedt om niet, hetgeen een wezenskenmerk is van open access, en dat de bron van de eerste openbaarmaking, bijvoorbeeld het wetenschappelijke tijdschrift waarin het werk voor het eerst is gepubliceerd, wordt vermeld.

Om tegemoet te komen aan de belangen van de uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften die hun investeringen moeten kunnen terugverdienen, dient een redelijke termijn in acht te worden genomen alvorens de beschikbaarstelling in open access plaatsvindt. De reden waarom een redelijke termijn in acht genomen moet worden is het gerechtvaardigde belang van de uitgevers die tijdschriften uitgeven en peer-review organiseren. De investeringen die daarvoor nodig zijn dienen in sommige gevallen door betaling van abonnements- of toegangsgelden te worden terugverdiend, alvorens na ommekomst van een redelijke termijn het werk gratis voor een ieder beschikbaar komt. De duur van deze redelijke termijn zal per publicatievorm verschillen. Bij een publicatie in een blad dat wekelijks verschijnt, kan een termijn van een maand redelijk zijn. Bij een maandelijkse publicatie kan een termijn van enkele maanden redelijk zijn. Overigens kan de redelijke termijn ook nul zijn, indien het redelijk en niet bezwaarlijk is als een werk, eventueel in een van de formele publicatie afwijkende opmaak, onmiddellijk gratis online verschijnt. Het staat partijen vrij om hier nadere afspraken over te maken, maar de rechter zal uiteindelijk moeten beoordelen of een termijn redelijk is, in het licht van alle omstandigheden van het geval.

De bepaling behelst geen beperking op het auteursrecht, maar slechts een beperking van de overdraagbaarheid van een deel van het auteursrecht. Zij legt slechts vast dat de auteur van een kort wetenschappelijk werk niet contractueel gedwongen kan worden afstand te doen van het recht om zijn werk, als hij dat wenst, na verloop van tijd gratis op internet te plaatsen. De auteur van het werk is overigens niet verplicht om zijn werk om niet op internet te plaatsen. Het ligt wel in de rede dat de overheid of een van overheidswege gefinancierde subsidiënt van een specifiek wetenschappelijk onderzoek in bepaalde gevallen zal overeenkomen of als voorwaarde voor financiering zal stellen dat door haar gefinancierd onderzoek direct of na verloop van een redelijke termijn gratis op internet beschikbaar wordt gesteld.

Door invoeging van deze bepaling in het hoofdstuk Ia (De Exploitatieovereenkomst) zijn de algemene bepalingen van dit hoofdstuk erop van toepassing. Dit hoofdstuk is van toepassing op een overeenkomst die de verlening van exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij tot hoofddoel heeft (art. 25b lid 1). Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de maker als bedoeld in de artikelen 7 en 8. (art. 25b lid 3). Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke persoon die het auteursrecht als erfgenaam of legataris van de maker heeft verkregen. (art. 25b lid 4).

Van het recht kan op grond van artikel 25h lid 1 geen afstand worden gedaan en het recht is dus ook niet overdraagbaar. In geval van en overdracht van het auteursrecht aan een derde, bijvoorbeeld een uitgever, blijft het recht bij de auteur berusten. De mogelijkheid om er via een rechts- en forumkeuze van af te wijken wordt via artikel 25h lid 2 voor zover mogelijk beperkt.

De bepaling is deels geïnspireerd op artikel 38 lid 4 van de Duitse auteurswet zoals dit luidt vanaf 1 januari 2014: „Der Urheber eines wissenschaftlichen Beitrags, der im Rahmen einer mindestens zur Hälfte mit öffentlichen Mitteln geförderten Forschungstätigkeit entstanden und in einer periodisch mindestens zweimal jährlich erscheinenden Sammlung er schienen ist, hat auch dann, wenn er dem Verleger oder Herausgeber ein ausschließliches Nutzungsrecht eingeräumt hat, das Recht, den Beitrag nach Ablauf von zwölf Monaten seit der Erstveröffentlichung in der akzeptierten Manuskriptversion öffentlich zugänglich zu machen, soweit dies keinem gewerblichen Zweck dient. Die Quelle der Erstveröffentlichung ist anzugeben. Eine zum Nachteil des Urhebers abweichende Vereinbarung ist unwirksam.

Een verschil met de Duitse regeling is dat het aandeel van de overheidsfinanciering niet is gefixeerd op minimaal de helft en dat de redelijke termijn niet is vastgelegd op twaalf maanden. Voorts is niet vastgelegd dat het moet gaan om een artikel dat verschijnt een periodiek dat minstens tweemaal per jaar verschijnt. Uitgangspunt bij iedere vorm van gehele of gedeeltelijke overheidsfinanciering van onderzoek dient te zijn dat het onderzoek na verloop van een redelijke termijn via internet voor alle burgers beschikbaar komt. In veel gevallen worden en kunnen wetenschappelijke artikelen aanzienlijk eerder – en zonder de economische belangen van de uitgevers te schaden – gratis op internet worden geplaatst dan na verloop van een termijn van twaalf maanden. Aansluiting bij de verschijningsfrequentie is niet wenselijk omdat dit arbitrair is en bij digitale ‘tijdschriften’ geen sprake meer is van verschijningsfrequentie.

In de overgangsrechtelijke bepaling artikel III wordt bepaald dat deze bepaling ten behoeve van open access ook van toepassing is op overeenkomsten die voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn gesloten.

IEF 13431

Antwoord kamervragen ondertitelen van films inbreuk op auteursrecht

Antwoord Kamervragen over ondertitelen van films als inbreuk op auteursrecht, Aanhangsel Handelingen II, 2013-2014, 822.
Vraag 2: Wanneer en waarom is sprake van inbreuk op het auteursrecht bij het ondertitelen van films zoals de ondertitelsites doen?
Antwoord 2: De dialogen uit een film zijn, net als een boek, auteursrechtelijk beschermd. Dit betekent dat dialogen uit een film niet mogen worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt zonder de toestemming van de rechthebbende, behoudens de beperkingen bij wet gesteld (art. 1 Auteurswet). Een vertaling van dialogen in ondertitels is een vorm van verveelvoudiging, waarvoor toestemming nodig is van de rechthebbende van de oorspronkelijke dialogen (art. 13 Auteurswet). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking daarvan via het internet (art. 12 Auteurswet).

De rechthebbende kan degene die zonder zijn toestemming voornoemde vertalingen vervaardigt en openbaar maakt, aanspreken op schending van zijn auteursrecht. De rechthebbende kan ook een website aanspreken, die weliswaar zelf geen inbreuk pleegt, maar wel de inbreuk faciliteert door daarvoor een platform te bieden. De rechter heeft verschillende malen geoordeeld dat dit onder omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert (zie bijvoorbeeld: Rb. Utrecht, 26 augustus 2009, LJN:BJ6008 (mininova), Hof Amsterdam, 16 maart 2010, LJN:BL7920 (index hascodes), Rb. Haarlem, 9 februari 2011, LJN:BP3757 (FTD/BREIN)).
BREIN heeft aangegeven dat de websites Bierdopje.com en Simply Releases uit dien hoofde zijn aangeschreven. De websites boden gebruikers een platform waarop ongeautoriseerde ondertitels beschikbaar werden gesteld aan het publiek voor illegale kopieën van populaire, buitenlandse, films en tv-series.

Vraag 3: In hoeverre is er sprake van inbreuk op het auteursrecht als samenvattingen van de filmtekst worden gegeven?

Antwoord 3
Het maken van een samenvatting van werken van letterkunde, wetenschap of kunst is in de regel toegestaan. Onder omstandigheden kan het maken van een samenvatting van een filmtekst onrechtmatig zijn.
Daarbij kan worden gedacht aan het integraal overnemen van grote gedeeltes van de inhoud (Vgl. Pres. Rb.»s-Gravenhage, 1 oktober 1985, KG 1985, 320). Voor de goede orde zij opgemerkt dat BREIN heeft aangegeven dat bij de ondertitels op de sites van Bierdopje.com en Simply Releases geen sprake was van een samenvatting.

Vraag 4, 5 en 6
Deelt u de mening dat de auteurswet innovaties op internet als ondertitelsites moet bevorderen in plaats van belemmeren? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat door zelfgemaakte ondertitels ook films en series toegankelijk worden voor Nederlandstaligen, die (nog) niet met Nederlandse ondertitels uitgebracht zijn? Worden zelfgemaakte ondertitels, waarvoor geen commercieel alternatief is ook gezien als inbreuk op het auteursrecht? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Deelt u de mening dat de auteurswet zo dient te zijn ingericht dat innovatieve nieuwe (internet)diensten zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpassingen bent u van plan voor te stellen?

Antwoord 4, 5 en 6
Buitenlandse films en tv-series zijn in toenemende mate beschikbaar via internet. Voorbeelden zijn Netflix, Pathé-Videoland en HBO. Ook bieden bijvoorbeeld Ziggo, UPC en KPN steeds meer video-on-demand diensten aan. Ik verwelkom deze ontwikkeling en zie daarin ook een bevestiging dat het auteursrecht daarvoor geen belemmering hoeft op te leveren. Eén van de manieren om het legale aanbod nog meer te stimuleren, is het verder versimpelen van het verkrijgen van toestemming van de rechthebbenden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Dit kan door de verstrekking van auteursrechtlicenties te vereenvoudigen. Dit is altijd een speerpunt van mijn beleid geweest (Kamerstukken II, 29 838, nr. 29). Deze inzet heeft mede tot gevolg gehad dat in Brussel een akkoord aanstaande is over de richtlijn collectief beheer. Deze richtlijn versimpelt de uitgifte van multiterritoriale licenties voor het gebruik van muziek op het internet binnen de Europese Unie. De muziekmarkt vormt een ideale proeftuin voor de ontwikkeling van het online-aanbod van andere op grond van het intellectuele eigendomsrecht beschermde prestaties.

Deze innovatieve, online verdienmodellen verdienen een eerlijke kans, ongeacht of het nu gaat om muziek, films of e-boeken. Ik ben er beducht voor dat de legale markt voor muziek, films en e-boeken sterk wordt gehinderd door grootschalig en kosteloos aanbod van illegale bestanden, hoe innovatief de daaraan ten grondslag liggende uitwisselingsmethoden ook vaak mogen zijn. Dit geldt ook wanneer zelfgemaakte ondertitels ervoor zorgen dat illegaal, buitenlands, aanbod toegankelijk wordt voor Nederlandstaligen. De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.

Recent is de Europese Commissie een consultatie gestart over de hervorming van het auteursrecht2.
Een van de vragen hierbij is in hoeverre gebruikers problemen hebben ervaren bij de toegang tot diensten of het aanbieden daarvan in andere lidstaten. Momenteel bereid ik met mijn collega’s van OCW en EZ een reactie voor op deze consultatie. Een afschrift daarvan zal aan uw Kamer worden verzonden.

Mocht de (nieuwe) Europese Commissie op basis van de uitkomst van de consultatie besluiten een voorstel voor regelgeving te doen, dan zal ik uw Kamer daarover uiteraard ook informeren en mijn stellingname dienaangaande kenbaar maken.

IEF 13416

Staatssecretaris Teeven: legale markt kan alleen eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt

Uit de VOI©Email: Op de valreep van 2013 deed staatssecretaris Teeven drie belangwekkende uitspraken ten faveure van de creatieve sector: auteursrecht bevordert de innovatie, het economisch belang van het auteursrecht is en blijft onverminderd groot en de legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.

Auteursrecht bevordert de innovatie
In antwoord op vragen over het thuiskopiebesluit geeft de staatssecretaris aan dat het auteursrecht in het leven is geroepen teneinde innovatie te bevorderen.

“Indien eenieder het werk van een ander kan exploiteren voor eigen gewin, neemt de stimulans af om nieuwe werken te scheppen en om daarin te investeren. De topsector creatieve industrie is dan ook bij uitstek gebaat bij de bescherming die het auteursrecht biedt. Uit in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken door SEO in 2008 verricht onderzoek naar de economische betekenis van het auteursrecht blijkt dat de toegevoegde waarde van de auteursrechtelijke relevante sectoren neerkomt op ruim 5% van het bruto binnenlands product. Deze sectoren bieden werkgelegenheid aan bijna 600.000 mensen, hetgeen gelijk staat aan bijna 9 procent van de werkgelegenheid in Nederland. Aan SEO is opdracht verleend het verrichte onderzoek te actualiseren en te bezien welke ontwikkelingen er hebben plaatsgevonden. De uitkomsten van dit SEO onderzoek komen begin volgend jaar beschikbaar. Verwacht wordt dat het belang van het auteursrecht onverminderd groot is. Het voortbestaan van het auteursrecht als zodanig staat daarom naar mijn mening in het geheel niet ter discussie. Wel is van belang dat bij de uitoefening en de handhaving van het auteursrecht een goede balans wordt bereikt tussen het gerechtvaardigd belang van de rechthebbende op zeggenschap over zijn werk en het verkrijgen van inkomen door exploitatie van zijn werk en het maatschappelijk belang bij toegang tot informatie”, aldus staatssecretaris Teeven.

De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt
In antwoord op vragen over de aanpak van illegaal aangeboden ondertitels zegt de staatssecretaris onder meer het volgende:

“Buitenlandse films en tv-series zijn in toenemende mate beschikbaar via internet. Voorbeelden zijn Netflix, Pathé-Videoland en HBO. Ook bieden bijvoorbeeld Ziggo, UPC en KPN steeds meer video-on-demand diensten aan. Ik verwelkom deze ontwikkeling en zie daarin ook een bevestiging dat het auteursrecht daarvoor geen belemmering hoeft op te leveren. Eén van de manieren om het legale aanbod nog meer te stimuleren, is het verder versimpelen van het verkrijgen van toestemming van de rechthebbenden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Dit kan door de verstrekking van auteursrechtlicenties te vereenvoudigen. Dit is altijd een speerpunt van mijn beleid geweest (Kamerstukken II, 29838, nr. 29). Deze inzet heeft mede tot gevolg gehad dat in Brussel een akkoord aanstaande is over de richtlijn collectief beheer. Deze richtlijn versimpelt de uitgifte van multiterritoriale licenties voor het gebruik van muziek op het internet binnen de Europese Unie. De muziekmarkt vormt een ideale proeftuin voor de ontwikkeling van het online-aanbod van andere op grond van het intellectuele eigendomsrecht beschermde prestaties.

Deze innovatieve, online verdienmodellen verdienen een eerlijke kans, ongeacht of het nu gaat om muziek, films of e-boeken. Ik ben er beducht voor dat de legale markt voor muziek, films en e-boeken sterk wordt gehinderd door grootschalig en kosteloos aanbod van illegale bestanden, hoe innovatief de daaraan ten grondslag liggende uitwisselingsmethoden ook vaak mogen zijn. Dit geldt ook wanneer zelfgemaakte ondertitels ervoor zorgen dat illegaal, buitenlands, aanbod toegankelijk wordt voor Nederlandstaligen. De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.”

Actief en succesvol jaar voor ministerie
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie sloot daarmee op auteursrechtterrein een buitengewoon actief en succesvol jaar af met de invoering van de herziening van het toezicht op collectieve beheersorganisaties, de verhoging van de beschermingsduur van de Wet naburige rechten, de verlenging van het Thuiskopiebesluit en twee nieuwe wetsvoorstellen: auteurscontractenrecht en de afschaffing van de onpersoonlijke geschriftenbescherming.

IEF 13380

Verslag Raad voor Concurrentievermogen over herziening EU merkenstelsel

Brief Minister EZ, Verslag Raad voor Concurrentievermogen over Herziening EU merkenstelsel, Kamerstukken II, 2013-2014, 21501-30 nr. 321.
Herziening van het Europees merkenstelsel. Dossier collectief beheer. Unitair Octrooi en eengemaakt octrooigerecht.

Het voorzitterschap meldde de Raad dat veel voortgang is geboekt op dit dossier.
Commissaris Barnier benadrukte het enorme economische belang van het pakket, met name voor het mkb. Daarbij kan het pakket ook een middel zijn om het groeiende probleem van namaak te bestrijden. Het vele werk dat op technisch niveau is verricht, werd daarbij geprezen. De Commissie benadrukte echter wel dat het nu van belang is om het dossier naar een politiek niveau te brengen. Commissaris Barnier wil daartoe de komende periode een aantal onderwerpen in Coreper bespreken: de governance van het Harmonisatiebureau voor de Interne Markt (BHIM), het BHIM als gedecentraliseerd agentschap, de financiering van nationale merkenbureaus en de hoogte van de vergoedingen, de mate van harmonisatie en het debat rondom transit en de distributie van het budgettair surplus van BHIM. Dit zijn één voor één ingewikkelde punten, maar de Commissie gaf aan dat het van belang is om hierover in de Raad beslissingen te nemen en niet op technisch niveau te blijven hangen. De Commissie heeft aangegeven er voor open te staan dit nog binnen het huidige mandaat van het Europees Parlement af te ronden.

Een aantal lidstaten bedankte het voorzitterschap voor al het werk en gaf aan de oproep van de Commissie te hebben gehoord, maar merkte daarbij op dat er meer flexibiliteit aan de kant van de Commissie nodig is, onder andere ten aanzien van de governance van BHIM. Ook merkten lidstaten op dat er een goede balans moet worden gehouden tussen nationale merken en het gemeenschapsmerk en dat de invloed van de Commissie ten aanzien van BHIM niet te ver moet doorslaan. Sommige lidstaten benadrukten dat dit voorstel een unieke mogelijkheid biedt om de werking van het merkenrecht te verbeteren. Hierbij werd benadrukt dat het van belang is om hiervoor voldoende tijd te nemen zodat het voorstel goed kan worden uitgevoerd.
Commissaris Barnier benadrukte dat de belangrijke uitstaande kwesties in de komende weken kunnen worden opgelost. Het voorzitterschap concludeerde dat de Raad nota heeft genomen van de geboekte voortgang en de Raadswerkgroep verzocht heeft door te gaan met het behandelen van de verordening.

Richtlijn collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multi-territoriale licentieverlening van online muziekrechten
Het voorzitterschap informeerde de Raad dat overeenstemming is bereikt over de richtlijn met het Europees Parlement. Commissaris Barnier gaf aan blij te zijn met de voortgang die is geboekt en benadrukte het belang van de overeengekomen modernisering die met dit pakket wordt ingezet. Er was vanuit de lidstaten geen verdere interventie. De Raad heeft met tevredenheid nota genomen van het verslag van het voorzitterschap aangaande goedkeuring van deze richtlijn in eerste lezing.

Het unitair octrooi en het eengemaakt octrooigerecht
Het voorzitterschap maakte melding van goede voortgang op dit dossier en gaf aan dat ook de onderhandelingen over de Brussel I-verordening op schema liggen.
De voorzitter van het «Select Committee», dat werkt aan het unitair octrooi, informeerde de Raad dat het comité zijn werkzaamheden rond juni 2014 zal hebben afgerond en dat parallel aan het werk van het comité gewerkt wordt aan machinevertalingen, die naar verwachting begin 2014 beschikbaar zullen komen. De voorzitter van het «Preparatory Committee», dat werkt aan het eengemaakt octrooigerecht, informeerde de Raad dat er aanzienlijke voortgang is geboekt sinds de oprichting vorig jaar en dat begin 2015 een ambitieuze maar realistische deadline is voor het operationeel worden van het octrooigerecht. Commissaris Barnier (interne markt) riep lidstaten op vaart te maken met de ratificatie.