Prejudiciële vragen HvJ EU over de passende vergoeding bij inbreuk op communautair kwekersrecht
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 30 oktober 2014, IEF 14563; zaak C-481/14 (Hansson tegen Jungpflanzen Grünewald)
Kwekersrecht. Kwekersrecht. Obtentions végétales. Verzoeker Jorn Hansson kweekt een soort Spaanse margrieten en heeft hiervoor in 1999 kwekersrecht verworven. Hij verkoopt zijn planten onder de naam ‘Lemon Symphony’. Hij vordert van verweerster Jungpflanzen Grünewald schadevergoeding wegens inbreuk op zijn kwekersrecht (jaren 2002 – 2009) omdat verweerster in die periode Spaanse margrieten onder de naam ‘Summerdaisy’s Alexander’ teelt en verhandelt. In 2003 vraagt hij het Landgericht Düsseldorf in kort geding om verweerster te verbieden dit ras te verhandelen, maar zijn verzoek wordt in twee instanties afgewezen. In de bodemprocedure heeft hij wel succes: verweerster wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.
Met de onderhavige vordering maakt verzoeker op grond van de door verweerster voor de jaren 2002 - 2009 meegedeelde vermeerdering- en verkoopaantallen aanspraak op vergoeding van zijn schade volgens de beginselen van de analogie met licenties. Hij begroot deze op € 66 231,74. Daarnaast vordert hij rente over dit bedrag, een toeslag op het licentierecht, reiskosten, en een vergoeding voor de tijd die hij aan de zaak heeft besteed, waarover hij ook weer rentekosten vraagt. Hij krijgt € 66 231,74 toegewezen maar voor het overige wordt de vordering afgewezen. Beide partijen gaan in beroep. Verzoeker op de grond dat diegene die een inbreuk op het kwekersrecht maakt, zich niet in een betere situatie mag bevinden dan een licentienemer en subsidiair op artikel 94, lid 2, van Vo. 2100/94. Verweerster betwist verzoekers uitleg van de licentietarieven, en meent voor het overige dat haar slechts lichte onachtzaamheid ten laste kan worden gelegd. Vragen gesteld door Oberlandesgericht Düsseldorf, Duitsland:
1. Dient bij de vaststelling van de „passende vergoeding” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 2100/941 moet betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, uitgaande van het gebruikelijke recht dat op hetzelfde grondgebied in een marktconforme licentie wordt gevraagd voor de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 aangeduide handelingen, bijkomend steeds globaal een bepaalde „inbreuktoeslag” te worden begroot? Volgt dit uit artikel 13, lid 1, tweede volzin, van de handhavingsrichtlijn?
2. Dient bij de vaststelling van de „passende vergoeding” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 1, sub a, van verordening nr. 2100/94 moet betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, uitgaande van het gebruikelijke recht dat op hetzelfde grondgebied in een marktconforme licentie wordt gevraagd voor de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 aangeduide handelingen, in het concrete geval aanvullend rekening te worden gehouden met de volgende overwegingen respectievelijk omstandigheden, als factoren die de vergoeding verhogen:
a) de omstandigheid dat het bij het litigieuze ras waarop inbreuk is gemaakt, gedurende de doorslaggevende periode ging om een ras dat op de markt op grond van bijzondere eigenschappen over een unieke positie beschikte, wanneer het marktconforme licentierecht wordt bepaald door middel van licentieovereenkomsten die zijn gesloten en afrekeningen die zijn vereffend met betrekking tot het litigieuze ras;
Indien in het concrete geval rekening kan worden gehouden met deze omstandigheid:
Is een verhoging van de vergoeding alleen toelaatbaar wanneer de kenmerken waardoor het litigieuze ras een unieke positie heeft, zijn vermeld in de beschrijving van het kwekersrecht?
b) de omstandigheid dat het litigieuze ras op het tijdstip van de introductie van het inbreukmakende ras op de markt reeds met groot succes op de markt was gebracht, waardoor de inbreukmaker kosten voor de eigen introductie op de markt van het inbreukmakende ras heeft bespaard, wanneer het marktconforme licentierecht wordt bepaald door middel van licentieovereenkomsten die zijn gesloten en afrekeningen die zijn vereffend met betrekking tot het litigieuze ras;
c) de omstandigheid dat de omvang van de inbreuk op het litigieuze ras, in de tijd en met betrekking tot de verkochte aantallen, bovengemiddeld was;
d) de overweging dat de inbreukmaker – anders dan een licentienemer – niet moet vrezen dat hij het licentierecht betaalt (en niet kan terugvorderen), hoewel het litigieuze ras, waartegen een nietigheidsprocedure wordt gevoerd, later nietig wordt verklaard;
e) de omstandigheid dat de inbreukmaker – anders dan bij licentienemers gebruikelijk was – niet verplicht was om per kwartaal af te rekenen;
f) de overweging dat de houder van het kwekersrecht het inflatierisico draagt, hetgeen zich doet gevoelen door het feit dat de handhaving van het recht een aanzienlijke periode bestrijkt,
g) de overweging dat de houder van het kwekersrecht ten gevolge van de noodzaak om een rechtsvordering in te stellen – anders dan het geval is wanneer hij inkomsten verkrijgt uit het verlenen van licenties op het litigieuze ras – geen rekening kan houden met de inkomsten die zijn verkregen uit het litigieuze ras;
h) de overweging dat de houder van het kwekersrecht bij een inbreuk op het litigieuze ras zowel het algemene, met een gerechtelijke procedure verbonden procesrisico draagt, alsook het risico om bij de inbreukmaker uiteindelijk niet met succes ten uitvoer te kunnen leggen;
i) de overweging dat de houder van het kwekersrecht bij een inbreuk op het kwekersrecht door het eigenmachtige optreden van de inbreukmaker de vrijheid wordt ontnomen om te beslissen of hij de inbreukmaker eigenlijk wel wil toelaten om het litigieuze ras te gebruiken?
3. Dient bij de vaststelling van de „passende vergoeding” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 1, sub a, van verordening nr. 2100/94 moet betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, ook rekening te worden gehouden met een rente op de jaarlijks verschuldigde vergoeding tegen een gebruikelijke moratoire rentevoet, wanneer ervan moet worden uitgegaan dat bedachtzame contractpartijen in een dergelijke rente zouden hebben voorzien?
4. Dient voor de berekening van „alle andere door de inbreuk veroorzaakte schade” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 moet vergoeden aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, het gebruikelijke recht dat op hetzelfde grondgebied in een marktconforme licentie wordt gevraagd voor de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 aangeduide handelingen, als berekeningsgrondslag te worden gebruikt?
5. Ingeval vraag 4 bevestigend wordt beantwoord:
a) Dient bij de berekening van „alle andere schade” op grond van een marktconforme licentie overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 in het concrete geval aldus rekening te worden gehouden met de onder 2. a) tot en met 2. i) vermelde overwegingen respectievelijk omstandigheden en/of de omstandigheid dat de houder van het kwekersrecht ten gevolge van de noodzaak om een rechtsvordering in te stellen, gedwongen is om in de gebruikelijke mate persoonlijk tijd te besteden om de inbreuk te onderzoeken en om zich met de zaak bezig te houden, en om in voor inbreuken op het kwekersrecht gebruikelijke mate onderzoeken naar de inbreuk op het kwekersrecht te verrichten, dat deze een toeslag op het marktconforme licentierecht rechtvaardigen?
b). Dient bij de berekening van „alle andere schade” op grond van een marktconforme licentie overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 steeds globaal een bepaalde „inbreuktoeslag” te worden begroot? Volgt dit uit artikel 13, lid 1, tweede volzin, van de handhavingsrichtlijn?
c). Dient bij de berekening van „alle andere schade” op grond van een marktconforme licentie overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 rekening te worden gehouden met een rente op de jaarlijks verschuldigde vergoeding tegen een gebruikelijke moratoire rentevoet, wanneer ervan moet worden uitgegaan dat bedachtzame contractpartijen in een dergelijke rente zouden hebben voorzien?
6. Dient artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 aldus te worden uitgelegd dat de winst van de inbreukmaker „andere schade” in de zin van deze bepaling is, die kan worden geëist in aanvulling op een passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94, of is overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 verschuldigde winst van de inbreukmaker bij foutief gedrag enkel als alternatief voor de passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, verschuldigd?
7. Staat de schadevordering overeenkomstig artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94 in de weg aan nationale bepalingen volgens welke de houder van het kwekersrecht, die in een procedure van voorlopige maatregelen wegens een inbreuk op het kwekersrecht bij gewijsde is verwezen in de kosten van die procedure, niet kan eisen dat deze kosten worden vergoed met een beroep op materieel recht, zelfs wanneer hij een later bodemgeding wegens dezelfde inbreuk op het kwekersrecht heeft gewonnen?
8. Staat de schadevordering overeenkomstig artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94 in de weg aan nationale bepalingen volgens welke de benadeelde geen vergoeding kan eisen voor de eigen tijd die hij heeft besteed aan de buitengerechtelijke en gerechtelijke afwikkeling van een schadevordering, buiten de strikte grenzen van de kostenbegrotingsprocedure, voor zover de bestede tijd niet meer dan gebruikelijk is?
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Ben Hermans, Frederik Ringoot en Nicole Segers,
Kwekersrecht. Octrooirecht. Uit het persbericht: A new business association, the International Licensing Platform (ILP), launches today to improve global access to and use of plant breeding traits for vegetables. There has been increasing discussion about patents on plant breeding traits over the past years, especially in Europe. Proponents of such patents claim that they foster innovation, knowledge-sharing and continued investments in research and development.
Kwekersrecht. Bewijs. Volgens rekwirant is het Gerecht EU er onjuist van uitgegaan dat, in een beroepsprocedure voor het CPVO betreffende de afwijzing van een verzoek tot nietigverklaring van een communautair ras, de feiten niet ambtshalve dienen te worden onderzocht. En er zou sprake van inbreuk op de regels inzake bewijslast en bewijsvoering. De Advocaat-Generaal concludeert tot afwijzing van het beroep, geen van de argumenten laat een fout zien: Het gaat meer om de beoordeling van Schräders argumenten dan om beoordeling van het bewijs, neither [point] impinges upon the facts and circumstances of the 1997 technical examination in a way that affects the assessment of that examination.
Kwekersrecht. Saatgut-Treuhandverwaltung is een vereniging van houders van kwekersrechten. Verweerders zijn Gerhard en Jürgen Vogel, die samen in een (landbouw-)maatschap werken. Verzoekster onderzoekt jaarlijks met behulp van voorgedrukte formulieren aanplantmateriaal bij boeren ten behoeve van houders van kwekersrechten en licentiehouders. Onderzoek bij verweerders leverde niets op omdat zij de verzoeken onbeantwoord lieten. Via een loonwerker komt verzoekster er echter achter dat verweerders in het afgelopen seizoen 2010/2011 zaaigoed van een beschermd ras wintergerst (’Finita’) heeft gebruikt.
Brief ingezonden door Bert Gravendeel,
Kwekersrecht. Biotechnologie. Bio-octrooirichtlijn. De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben op 10 april 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en Staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu over biotechnologie en kwekersrecht. Op korte termijn wordt er een VAO gepland over biotechnologie en kwekersrecht, aangevraagd door de heer Van Gerven.
Kwekersrecht. Averis heeft aan Scholtenszathe pootaardappelen van de rassen Aveka en Avarna geleverd. Scholtenszathe heeft de door Averis geleverde pootaardappelen gepoot en vermeerderd. Averis heeft de NAK verzocht om de veldkeuring en de teelt afkomstig van Scholtenszathe te weigeren. Nu vaststaat dat Averis het pootgoed niet aan Scholtenszathe heeft verkocht met het oog op de vermeerdering, is er geen uitputting van de kwekersrechten. Van onrechtmatig handelen jegens Scholtenszathe is geen sprake.
Uitspraak ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen,