Kwekersrecht  

IEF 13275

Voor het toetsen van rasbenamingen worden de Verordening en CPVO-richtsnoeren gevolgd

Wijziging van de toelichting bij de richtsnoeren voor het toetsen van rasbenamingen van nationale aanvragen voor toelating/kwekersrechtverlening, bijlage bij Gazette Raad voor Plantenrassen, 2013, nr. 14 138.
Voor het toetsen van rasbenamingen voor ingediende aanvragen voor toelating en/of nationaal kwekersrecht wordt Verordening (EG) Nr. 2100/94, artikel 63 gevolgd in combinatie met de door het CPVO uitgebrachte richtsnoeren met betrekking tot rasbenamingen.

In de Gazette van de Raad voor plantenrassen van 19 februari jl. kondigden wij al aan dat de ‘explanatory notes’ door het CPVO aangepast zijn en gepubliceerd zijn op hun website; (zie https://www.cpvo.europa.eu/main/nl/homepage/communautair-kwekersrecht/rechtsgeldige-wetgeving -> artikel ‘Rasbenamingen’ en ‘Instructies’).

De Raad voor plantenrassen heeft, in afstemming met Naktuinbouw, besloten deze nieuw vastgestelde toelichting bij de richtsnoeren aan te nemen voor het toetsen van rasbenamingen voor ingediende nationale aanvragen. Hiermee hanteren wij dezelfde uitgangspunten als het CPVO. Dat geeft ons inziens enerzijds duidelijkheid en uniformiteit in het toetsen, anderzijds zorgt dat ervoor dat bij een latere aanvraag voor Europees kwekersrecht het destijds ingediende naamsvoorstel voor de nationale aanvraag niet alsnog op bezwaren stuit bij het CPVO.

Overigens zijn wij van mening dat de nieuwe versie van de ‘explanatory notes’ zorgt voor verduidelijking voor het toepassen van de naamgevingsregels door de vermelding van de extra voorbeelden. In de bijlage vindt u de nieuwe versie van de explanatory notes.

Toepassing van het naamgevingbeleid in de praktijk
In de praktijk zal het ingediende naamsvoorstel getoetst worden aan de nieuwe versie van de explanatory notes van het CPVO. Als het naamsvoorstel acceptabel is ten opzichte van de explanatory notes, zal het naamsvoorstel worden voorgelegd aan het CPVO ter toetsing met behulp van de CPVO Variety Finder. Hieruit komt:
1. Het ingediende naamsvoorstel is acceptabel bevonden.
De rasbenaming wordt verwerkt bij de nationale aanvraag en gepubliceerd in de Gazette. Derden kunnen alsnog bezwaar maken op de gepubliceerde rasbenaming. Drie maanden na publicatie van het naamsvoorstel kan de rasbenaming vastgesteld worden mits geen bezwaar werd ontvangen van derden. Na ontvangst van een naamsbezwaar van derden wordt de aanvrager op de hoogte gebracht van het ontvangen naamsbezwaar en indien gegrond alsnog om een nieuw naamsvoorstel gevraagd.
2. Het ingediende naamsvoorstel is niet acceptabel bevonden door het CPVO.
Als de Raad voor plantenrassen het eens is met de zienswijze van het CPVO, wordt de aanvrager op de hoogte gebracht van het gevonden bezwaar en om een nieuw naamsvoorstel gevraagd.

In het geval van verschil van inzicht hierover tussen CPVO en Raad voor plantenrassen, zal de Raad voor plantenrassen in discussie gaan met het CPVO met het doel tot een oplossing te komen. Mocht het niet lukken om het CPVO te overtuigen van onze zienswijze, dan hanteren wij uiteindelijk de zienswijze van het CPVO. De aanvrager wordt dan alsnog op de hoogte gebracht van het gevonden bezwaar en om een nieuw naamsvoorstel gevraagd.

Wij verwachten dat wij met deze werkwijze situaties voorkomen waarbij er voor een nationale aanvraag een naamsvoorstel is goedgekeurd maar voor de evt. later ingediende aanvraag voor Europees kwekersrecht er alsnog op een naamsbezwaar wordt gestuit. Ook bij een evt. opname van het ras in de EU-rassenverkeerslijst denken wij hiermee onwenselijke situaties rond naamgeving te voorkomen.

Het hierboven beschreven beleid van de Raad voor plantenrassen treedt in werking op de dag na publicatie ervan in de Gazette van de Raad voor plantenrassen. De publicatie is voorzien in mei 2013.

C.J.A. (Kees Jan) Groenewoud
Secretaris Raad voor plantenrassen

IEF 13249

Causaal verband tussen kwekersrechtinbreuk en inkomstenderving ontbreekt

Rechtbank Den Haag 13 november 2013, HA ZA 10-3064 ( X tegen Rooijakkers Breezand B.V. c.s.)
Zie eerder IEF 5688, IEF 9276 en IEF 9620. Kwekersrecht. Schadestaatprocedure. De rechtbank 2008 oordeelde in 2008 dat vermeerdering en of verhandeling door Rooijakkers c.s. van Double Price en/of Double Pleasure lelies inbreuk oplevert op het uitsluitend recht van de houder van het communautaire kwekersrecht ter zake (de lelie) Miss Lucy en een onrechtmatige daad vormt jegens eiser. Ook zijn Rooijakkers c.s. veroordeeld tot vergoeding van de door eiser geleden schade, nader te bepalen in onderhavige schadestaatprocedure.

Het is aan eiser om het gestelde causaal verband tussen de inbreuk van Rooijakkers c.s. en de gestelde schade voldoende te motiveren en onderbouwen. Hierin is eiser niet geslaagd. Onder andere het deskundigenrapport van Van Eck is niet te rijmen met stellingen van eiser en mist feitelijke grondslag. Ook kan eiser niet aantonen of hij het business model daadwerkelijk heeft toegepast. Rooijakkers c.s. hebben zelf een alternatieve berekening gemaakt, uiteengezet in het PWC rapport. Dit rapport is onbestreden gelaten en wordt door de rechtbank gevolgd, eiser heeft ten gevolge van de inbreuk geen inkomsten gederfd die voor schadevergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet niet in hoe eiser imagoschade heeft kunnen leiden nu de 'negatieve publiciteit' niet heeft aangetoond en gemotiveerd. Van gevolgschade is ook geen sprake nu causaal verband tussen de inbreuk en inkomstenderving ontbreekt. De vordering inzake buitengerechtelijke kosten is gedeeltelijk onvoldoende onderbouwd. De rechtbank veroordeelt Rooijakkers c.s. tot betaling van € 19.616,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en veroordeelt eiser in kosten van de procedure.

Beoordeling
4.10. Gelet op het voorgaande heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat hij het gestelde businessmodel zou hebben toegepast bij Miss Lucy als de inbreuk niet was gepleegd en dat er een causaal verband bestaat tussen de inbreuk door Rooijakkers c.s. en het niet toepassen van het businessmodel. Dit betekent dat de door [X] voorgestane methode van schadeberekening, die gebaseerd is op de aanname dat er sprake zou zijn geweest van portieverkoop als Rooijakkers c.s. geen inbreuk hadden gemaakt, niet gevolgd kan worden. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of Miss Lucy aan te merken valt als een ‘doorbraakras’, welke prijs [X] per portie had kunnen bedingen en hoeveel porties hij had kunnen verkopen. Het gestelde potentiële succes van het ras is overigens slecht te rijmen met het gegeven dat, blijkens de eigen cijfers van [X], na het wegvallen van de verkoop van Rooijakkers c.s. van inbreukmakende bollen, het aantal door [X] verkochte bollen niet blijvend aanzienlijk is toegenomen.

4.11. Rooijakkers c.s. hebben zelf een alternatieve berekening gemaakt van de inkomstenderving van [X] ten gevolge van de vastgestelde inbreuk, waarbij zij uitgaan van de aantallen bollen die door Rooijakkers c.s. zijn verkocht en berekend hebben welke extra inkomsten [X] zou hebben gehad als [X] de door Rooijakkers c.s. verhandelde bollen had kunnen verkopen. Deze berekening is uiteengezet in het voor Rooijakkers c.s. door accountantskantoor PWC opgemaakte rapport (hierna: ‘het PWC rapport’) in reactie op het Van Eck rapport. PWC heeft berekend dat de inkomstenderving van [X] ten gevolge van de inbreuk nihil is. [X] heeft in reactie op het PWC rapport zelf weer een rapport van een schade-expert, Lengkeek Expertises, overgelegd. Lengkeek bestrijdt de juistheid van de berekening van PWC alleen met het betoog dat PWC het businessmodel ten onrechte niet tot uitgangspunt neemt. Zoals hiervoor is overwogen volgt de rechtbank dat betoog niet. De alternatieve schadeberekening van PWC is door [X], ook ter comparitie, verder onbestreden gelaten. De rechtbank volgt daarom de berekening in het PWC rapport en stelt vast dat [X] ten gevolge van de inbreuk door Rooijakkers c.s. geen inkomsten heeft gederfd die als schade voor vergoeding door Rooijakkers c.s. in aanmerking komt.

IEF 13019

Staatssecretaris wacht oordeel EOB af inzake werkwijzen van wezenlijk biologische aard

Brief van de staatssecretaris betreffende een Europees octrooi, Kamerstukken II, 2012/13, 21501-32, nr 729 (syngenta)
De staatssecretaris van economische zaken geeft antwoord op een vraag van de Partij voor de Dieren betreffende een aan Syngenta verleend Europees Octrooi (EP 2140023B1) voor een peperplant, omdat volgens de Partij voor de Dieren de Biotechnologierichtlijn te ruim zou zijn geïnterpreteerd. De staatssecretaris bespreekt het verleende octrooi en zet het juridische kader uiteen dat relevant is voor het onderhavige geval.

Het onderhavige octrooi EP 2140023B1 met betrekking tot een peperplant
Het gaat om een op 30 april 2008 aangevraagd Europees octrooi dat op 8 mei 2013 (onder nummer EP 2140023B1) is verleend aan Syngenta International te Bazel, Zwitserland, voor een uitvinding met betrekking tot een insectenresistente peperplant (Capsicum annuum). De uitvinding heeft betrekking op een nieuwe gecultiveerde peperplant, die resistent is tegen witte vlieg (Bemisia) en houdt verband met zaden en vruchten van dergelijke planten. Witte vlieg komt vaak voor in kassen en veroorzaakt oogstschade. Door de uitvinding is de betrokken plant sterk resistent tegen ei-afzetting en ontwikkeling van de pop (de ontwikkelingsfase na ei en larve voorafgaand aan het volgroeide stadium van het insect). Volgens de beschrijving is de plant verkregen door kruising van gecultiveerde planten met planten van het zogenoemde wild type dat de resistentie bevat. De aldus ontwikkelde plant bevat markers die het de kweker mogelijk maken planten met deze resistentie gemakkelijk te identificeren.
De uitvinding heeft ook betrekking op markers en het gebruik ervan in markerondersteunde veredeling, het identificeren van de insectenresistente eigenschap o.a. met het oog op vermindering van het gebruik van insecticiden en het voorkomen van het ontstaan van insecticidenresistentie. De uitvinding heeft ook betrekking op kweekproducten die het resultaat zijn van toepassing van kruising en selectie van de betrokken plantenrassen, alsmede op handelingen met deze kweekproducten, zoals het gebruik ervan met het oog op het cultiveren van de betrokken insectenresistente planten, zaadproductie en oogsten van zaden en fruit ervan.

Octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten
Met de Biotechnologierichtlijn (hierna: de richtlijn) is het octrooirecht voor biotechnologische uitvindingen geharmoniseerd. De richtlijn is eveneens, voor zover het gaat om bepalingen die verband houden met de octrooieerbaarheid van biotechnologische uitvindingen, geïmplementeerd in het Europees Octrooiverdrag (en het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement) bij welke momenteel 38 partijen zijn aangesloten, waaronder de landen van de Europese Unie. In de navolgende tekst is in de voetnoten die verwijzen naar de richtlijn ook het daarmee corresponderende artikel vermeld in het Europees Octrooiverdrag (EOV) of het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement.

Octrooieerbaarheid van voortbrengsels (producten)

De richtlijn3 bepaalt dat uitvindingen ook octrooieerbaar zijn wanneer zij betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of op een werkwijze waarmee biologisch materiaal4 wordt verkregen, bewerkt of gebruikt.
Uitvindingen met betrekking tot planten, en dus met betrekking tot biologisch materiaal daarvan, zijn dus in beginsel octrooieerbaar, mits ze voldoen aan de algemene vereisten die aan een uitvinding worden gesteld, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid.5 De richtlijn stelt als extra eis dat de uitvinding die betrekking heeft op planten zich technisch gezien niet beperkt tot een bepaald plantenras.6 Plantenrassen als zodanig zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid.7

Octrooieerbaarheid van werkwijzen van wezenlijk biologische aard
De richtlijn bepaalt dat werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten en dieren niet octrooieerbaar zijn.8 Dat zijn werkwijzen die geheel bestaan uit natuurlijke verschijnselen zoals kruisingen en selecties.9
In jurisprudentie van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau10 is verduidelijkt dat hieronder ook moet worden begrepen de werkwijze voor het kruisen van het hele genoom (de complete genenset) van planten en het vervolgens selecteren van de verkregen planten, als deze werkwijze een technische stap omvat die het kruisen of selecteren vergemakkelijkt of ondersteunt. Zo maakt het gebruik van een technisch middel in een wezenlijk biologische werkwijze, zoals een genetische marker om genetische informatie te traceren of te identificeren, deze werkwijze nog niet octrooieerbaar. De werkwijze is in beginsel wel octrooieerbaar als deze een technische stap omvat waarmee een bijzonder kenmerk in een genoom wordt geïntroduceerd, of een bestaand kenmerk wordt gewijzigd (zoals bij genetische modificatie), waarbij deze introductie of wijziging niet het resultaat is van een natuurlijke kruising van de genomen van planten.
Uit het voorgaande blijkt dat uitvindingen met betrekking tot planten niet zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid, maar uitvindingen die betrekking hebben op werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging daarvan wel.

Rechtsvraag: is een productuitvinding als resultaat van conventionele veredeling octrooieerbaar?

De nu aan de orde zijnde vraag is of een uitvinding met betrekking tot een plant (als product) octrooieerbaar kan zijn als deze plant het resultaat is van een kruising of selectie en deze kruising of selectie zelf op grond van de vigerende regelgeving niet-octrooieerbaar is verklaard. Zoals blijkt uit de verlening van het octrooi vindt het Europees Octrooibureau dat een uitvinding met betrekking tot een plant (mits deze voldoet aan de vereisten voor octrooi) wel octrooieerbaar kan zijn, als deze uitvinding het resultaat is van een werkwijze van wezenlijk biologische aard. Over het antwoord op de gestelde rechtsvraag bestaat momenteel nog geen finale rechtszekerheid, omdat de richtlijn noch het Europees Octrooi Verdrag daarover duidelijkheid verschaffen. Jurisprudentie zal meer duidelijkheid brengen.
Over de vraag of uitvindingen met betrekking tot voortbrengsels van werkwijzen van wezenlijk biologische aard octrooieerbaar kunnen zijn is namelijk momenteel nog een zaak aanhangig bij de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau.

In dat kader zal een aantal rechtsvragen nog moeten worden beantwoord.
Het gaat daarbij om de toelaatbaarheid van product-by-process claims op planten. In deze zaak T-1242/06 zijn op 31 mei 2012 de volgende nog niet beantwoorde vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau:
1. Kan het uitsluiten van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor het veredelen van planten in art. 53(b) van het Europees Octrooiverdrag een negatief effect hebben op de ontvankelijkheid van een productclaim die is gericht op planten of plantenmateriaal als vrucht?
2. Is met name een claim die gericht is op planten of plantenmateriaal, waarbij het niet gaat om een plantenras, ook dan ontvankelijk als de enige op de datum van indiening beschikbare methode voor het produceren van het geclaimde een in de octrooiaanvraag beschreven werkwijze van wezenlijk biologisch aard is voor de voortbrenging van planten?
3. Is het in het kader van de vragen 1 en 2 relevant dat de door de productclaim verleende bescherming zich uitstrekt tot het produceren van het geclaimde product door een werkwijze van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten die volgens art. 53 (b) van het Europees Octrooiverdrag als zodanig niet octrooieerbaar is?
Op 8 juli 2013 zijn in de zaak T 0083/05 in verband met een octrooi verleend voor een uitvinding met betrekking tot broccoli, door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau hiermee vergelijkbare vragen gesteld alsmede een extra vraag te weten: Als een conclusie gericht op planten of plantenmateriaal (anders dan een plantenras) niet toelaatbaar wordt beschouwd omdat de plant product claim het genereren van het geclaimde product omvat door middel van een werkwijze die van octrooieerbaarheid is uitgesloten op grond van artikel 53(b) EOV, is het dan mogelijk om af te zien van de bescherming voor dergelijk genereren door de uitgesloten werkwijze te «disclaimen»?
De beantwoording van deze vragen zal meer duidelijkheid geven over de toelaatbaarheid van octrooi voor uitvindingen die betrekking hebben op loutere voortbrengsels van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten.

Vragen van het Europees Parlement

Op 17 juni 2013 heeft het Europees Parlement aan de Europese Commissie gevraagd14 of deze van oordeel is dat het Europees Octrooibureau bij verlening van Europees octrooi voor uitvindingen met betrekking tot planten die via conventionele veredeling zijn gekweekt, handelt in de geest van de richtlijn, of verdere regelgeving vereist is om hiaten in de bestaande regelgeving op te vullen en of nadere maatregelen nodig zijn om te verzekeren dat het Europees Octrooibureau zijn verplichtingen op grond van het Europees Octrooiverdrag en Gemeenschapsrecht nakomt. De Commissie heeft hierop nog niet geantwoord.

Conclusie

Op grond van het voorgaande stel ik vast dat het Europees Octrooibureau van oordeel is dat octrooi kan worden verleend voor uitvindingen die het resultaat zijn van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten.

Of dit oordeel juist is, zal moeten blijken uit jurisprudentie van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau.

Mij past terughoudendheid om mij uit te laten over beslissingen van het Europees Octrooibureau in individuele gevallen, zeker nu vergelijkbare zaken nog onderwerp zijn van lopende procedures bij de Grote Kamer van Beroep.

Ik wacht de uitkomst van deze procedures af.

Voor de goede orde merk ik op dat mijn inzet voor de oplossing van de problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht in de plantenveredeling is gericht op beperking van de beschermingsomvang van octrooirecht voor plantgerelateerde uitvindingen ten gunste van de plantenveredeling en niet op beperking of uitsluiting van octrooieerbaarheid van dergelijke uitvindingen, om schade aan andere sectoren dan de plantenveredeling te kunnen voorkomen.

Na realisering van de beperkte en uitgebreide veredelingsvrijstelling zullen verleende octrooien uiteindelijk geen gevolgen meer hebben voor de vrije toegang tot biologisch materiaal. Het wordt dan immers mogelijk om zonder toestemming van de octrooihouder(s) octrooirechtelijk beschermd biologisch materiaal niet alleen te gebruiken voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere plantenrassen (op grond van de beperkte veredelingsvrijstelling), maar ook om deze plantenrassen en daarvan afgeleide producten commercieel te exploiteren (op grond van de uitgebreide veredelingsvrijstelling).

IEF 12892

Nota na verslag: invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling

Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling, Kamerstukken II 2012/2013, 33 365-(R1987), nr. 7.
De (uitgebreide) nota (betreffende het voorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling), bestaande uit:
1. Aanleiding en doel
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst
4. Verhouding tot Richtlijn 98/44/EG
5. Administratieve lasten
6. Vergelijking met het buitenland
7. Inwerkingtreding en gevolgen voor reeds verleende licenties
8. Artikelen
9. Overig

Zie ook Brief van de staatssecretaris van economische zaken (Kamerstukken II 2012/2013, 33 365-(R1987), nr. 6.) en Nota van wijziging (Kamerstukken II 2012/2013, 33 365-(R1987), nr. 8.)

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Toegestane handelingen bij gebruik van materiaal van plantenrassen waarop kwekersrecht of octrooirecht rust (na invoering beperkte veredelingsvrijstelling).
(...) de beperkte veredelingsvrijstelling ook geldt voor de handelingen die verband houden met de toetsing aan de vereisten voor kwekersrecht of toelating. Op deze plaats wordt verwezen naar hetgeen de regering aldaar ter motivering daarvan heeft aangegeven.

3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst
Bij de onderstaande beschouwing over de TRIPS-Overeenkomst en de verschillende visies daarop, in termen van uitleg van de verschillende bepalingen, staat centraal de discussie over octrooieerbaarheid enerzijds en de reikwijdte van de bescherming van een eenmaal verleend octrooi anderzijds. Bij octrooieerbaarheid gaat het om de mogelijkheid octrooirecht te verkrijgen voor een uitvinding, die aan bepaalde wettelijke vereisten voldoet. Bij de reikwijdte van de octrooibescherming, de beschermingsomvang, gaat het om de vraag hoe ver de bescherming reikt van een verleend octrooirecht, alsmede de mogelijkheden daarop uitzonderingen te maken. Een en ander wordt onderstaand nader toegelicht bij de bespreking van de TRIPS-Overeenkomst.

De voor het onderhavige wetsvoorstel meest relevante bepalingen uit de TRIPS-Overeenkomst, zijn:
− artikel 27: octrooieerbare onderwerpen;
− artikel 28: omvang van de verleende rechten;
− artikel 30: uitzonderingen op de verleende rechten.

IEF 12818

Dijksma: Vrije beschikbaarheid biologisch materiaal plantenveredeling nodig

Aanbiedingsbrief uitgebreide veredelingsvrijstelling en voorstel van rijkswet tot wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling, Kamerstukken II 2012/13, 33 365.
Uit het persbericht, zie eerder IEF 11759:
Om de balans tussen octrooirecht en het recht van kwekers op vrije beschikbaarheid te herstellen, zijn volgens de staatssecretaris maatregelen nodig, zowel in Nederland als internationaal. De eerste stap is gezet met het indienen van het wetsvoorstel waarin ze een beperkte veredelingsvrijstelling invoert. Maar er zijn verdere stappen nodig. 'Het herstel van de balans tussen kwekersrecht en octrooirecht kan het beste bereikt worden door een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Maar daarvoor is een wijziging nodig van internationale regelingen en verdragen. Dat zal nog heel wat voeten in aarde hebben, maar dat is wel waar ik naartoe wil,' aldus staatssecretaris Dijksma.

Stappenplan

Met het oog op de realisatie van een uitgebreide veredelingsvrijstelling voorzie ik voorshands de volgende stappen welke nader zullen moeten worden uitgewerkt in nauw overleg met de daarbij belanghebbenden en verantwoordelijke betrokkenen.
Mijn verdere inzet zal zich daarop richten. Onder meer zal ik in gesprek gaan met mijn Europese collega's zoals de Duitse Minister van Landbouw Aigner.

Periode activiteit
juni-oktober 2013 Overleg met belangenorganisaties over follow up oplossingsrichtingen rapport Trojan
juni-december
2013
Effectenonderzoek met zo mogelijk aanbevelingen voor verdere
vormgeving uitgebreide veredelingsvrijstelling
septemberdecember
2013
Overleg in Raad voor Concurrentievermogen over uitgebreide veredelingsvrijstelling
Overleg met andere lidstaten over wens tot invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling
2014 Reactie op Verslag Europese Commissie over ontwikkeling en implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en gentechnologie
2014 e.v. Voorbereidingen wijziging Richtlijn 98/44/EG

Aanbiedingsbrief van staatssecretaris Dijksma (EZ) aan de Tweede Kamer bij de Nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging inzake de uitgebreide veredelingsvrijstelling en Voorstel van rijkswet tot Wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling.

Nota naar aanleiding van het verslag 33 365 (R 1987) Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling

Nota van wijziging 33 365 (R 1987) Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling 

IEF 12794

Reactie motie monopolisering in Nederlandse veredelingssector

Beleidsnota Biotechnologie - reactie motie monopolisering in Nederlandse veredelingssector, Kamerstukken II 2012/13, 27 428, nr. 246.
In deze motie werd verzocht onderzoek te verrichten naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van verdere monopolisering in de Nederlandse veredelingssector. Het rapport «Concurrentie in de kiem» dat als bijlage bij deze brief is gevoegd, is het resultaat daarvan. Uit het onderzoek blijkt tevens dat de concentratie in de veredelingssector twee typen oorzaken heeft, te weten:
a. economisch: de belangrijkste zijn schaal- en synergievoordelen in het innovatieproces, fusies en overnames en mondialisering.
b. institutioneel: intellectueel eigendomsbescherming, tot uiting komend in de doorlooptijd en kosten van octrooiaanvragen en vergunningen voor de ontwikkeling en het vermarkten van ggo’s.

Met de opkomst van de biotechnologie in de plantenveredeling en de introductie van genetische modificatie groeide ook de belangstelling voor het aanwenden van het octrooirecht als IE-beschermingssysteem. In Europa laat het octrooirecht sinds 1998, het jaar van de aanneming van de EU-Biotechnologierichtlijn3, octrooien toe voor planteigenschappen.

(...)

Actuele ontwikkeligen intellectueel eigendomsrecht

In het rapport stippen de onderzoekers de discussie aan die in uw Kamer gaande is om de balans tussen bescherming van en toegang tot biologisch materiaal te herstellen. Het herstellen van de balans tussen kwekersrecht en octrooirecht is mogelijk op basis van de oplossingsrichtingen aangedragen door het rapport van de heer Trojan, het voorstel tot wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling en door de invoering van een gedragscode voor licenties.

IEF 12715

Vrijstellen van registratierechten voor kleine telers, hobbytuiniers en zelfgekweekt zaaigoed

Antwoord kamervragen over het bericht dat de EU de teelt van fruit- en groententuin wil verbieden, Aanhangsel van de Handelingen 2012/13, nr. 2253.
VegetablesAls randvermelding. Kwekersrecht. Gestelde vragen: Deelt u de analyse dat deze voorstellen gaan leiden tot het aan banden leggen en reguleren van kleinschalige productie zoals stadslandbouw en volkstuinen? (...)
Antwoord: De Europese Commissie heeft op 6 mei jl. voorstellen gepresenteerd ten aanzien van plant- en diergezondheid, de handel in teeltmateriaal en de officiële controles op deze terreinen. De stelling dat tuinieren alleen nog mag met door Europa toegelaten zaaizaad, dat de Europese Commissie land- en tuinbouwers zou willen verplichten standaard zaadgoed te gebruiken ten koste van oude en traditionele rassen, en hobbytuiniers zou willen verbieden zelfgekweekt zaaigoed te ruilen, blijkt bij eerste lezing niet uit de voorstellen. En is ook niet de gewenste richting zoals de Europese Commissie voor ogen heeft.

Het in de door de Europese Commissie gedane voorstel van het vrijstellen van registratierechten voor kleine telers lijkt mij een goede zaak te zijn. Dat voor oude en traditionele rassen slechts lichte registratievoorschriften worden voorgesteld, wil ik nader bezien met het oogpunt van vereenvoudiging en voorkomen van administratieve lasten.Conform afspraak met de Tweede Kamer zal het kabinet zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 6 weken middels een zogenaamd BNC-fiche zijn standpunt over deze voorstellen toezenden. Voor mij staat voorop bij de verdere beoordeling dat er geen negatieve effecten mogen zijn voor productie in volkstuinen en (buurt)moestuinen. Los daarvan zal ik me er ook voor inzetten dat het belang van traditionele rassen en de belangen van de biologische landbouw op een goede manier zullen worden geborgd in het voorstel.
IEF 12662

Amerikaanse Supreme Court doet uitspraak in Monsanto v. Bowman

Annemieke Kooy, Amerikaanse Supreme Court doet uitspraak in Monsanto v. Bowman, IE-Forum.nl IEF 12662.
Een bijdrage van Annemieke Kooy, Axon advocaten

1. Inleidende samenvatting
In de zaak Monsanto v. Bowman concludeerde het Supreme Court van de Verenigde Staten van Amerika op 13 mei 2013 dat er sprake was van inbreuk op Monsanto’s octrooi op de zogenaamde ‘Roundup ready’ sojaplant. Het hoogste gerechtshof veroordeelde de Amerikaanse boer Bowman tot betaling van 84.000,00 dollar. De uitputtingsclausule binnen het Amerikaanse octrooirecht is niet van toepassing op het produceren van nieuwe producten die onder octrooi vallen en het planten en oogsten van zaden is precies dat: het creëren van nieuwe producten.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de opgemaakte versie hier.

3.    procedure
Monsanto sprak Bowman aan wegens handelen in strijd met octrooirecht nu Bowman zonder toestemming nieuwe sojabonen had gecreëerd die onder Monsanto’s octrooi zouden vallen. Bowman bracht hier tegen in dat hij met legaal verkregen sojabonen zou mogen doen wat hij wilde: het octrooirecht van Monsanto zou zijn uitgeput.

5.     tot slot
Het Supreme Court besluit het arrest met de waarschuwing dat de beslissing “is limited” en slechts ziet op het onderliggende geval. De uitspraak ziet niet op elke procedure “involving a self-replicating product. We recognise that such inventions are becoming more and more prevalent, complex, and diverse”. In een andere zaak zou er wel degelijk sprake kunnen zijn van een zelfreproductie buiten controle van de ‘legale’ koper van een product dat onder octrooi valt.

IEF 12594

Opheffing bewijsbeslag, geen redelijk vermoeden van inbreuk kwekersrechten

Vzr. Rechtbank Limburg, locatie Roermond 25 april 2013, zaaknr. C/04/122013 / KG ZA 13-63 (Anti-Infringement Bureau for IPR on Plant Material tegen Novisem B.V.)
Uitspraak ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology Advocaten.

Opheffing bewijsbeslag. Kwekersrecht. AIB is een vereniging die belangen van zaad- en plantveredelaars behartigt en gevolmachtigd is om op te treden namens rechthebbende op kwekersrechten van diverse soorten knolselderij (Diamant, Brilliant en Prinz). Novisem is een zaadveredelingsbedrijf. Door AIB is conservatoir bewijsbeslag op mogelijk relevante digitale bestanden gelegd.

Novisem vordert succesvol de opheffing van de gelegde beslagen en teruggave van de zaken, waaronder monsters en gegevensdragers. Het voorhanden hebben van, zoals door AIB beweerd, "fors meer plantmateriaal" is - volgens verklaringen - een niet ongebruikelijke hoeveelheid voor de ontwikkeling van nieuwe rassen. En de pakbon waarop een adres in Nederland staat, hoewel productie en bewerking elders plaatsvindt, betekent niet per definitie in- of uitvoer vanuit Nederland. De reconventionele vorderingen worden toegewezen. Tevens dient AIB het bericht over vermeende inbreuk op de website van AIB te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.

In citaten

5.2.2. Vooralsnog oordeelt de voorzieningenrechter dat er gelet op dit verweer niet blijkt van een redelijk vermoeden van eerstvermelde inbreuk. Uit de e-mail (...) blijkt niet van een dergelijk aanbod, terwijl het gestelde het gestelde in de beide verklaringen van (...) (die kwalificeren als de auditu partijverklaringen) in afdoende mate is weerlegd door de door Novisem ingediende verklaringen van (...). Uit de verklaring valt ook af te leiden dat de e-mail niet zag op levering in Nederland.

5.2.3. De tweede gestelde inbreuk grondt AIB op de aanwezigheid bij Novisem van fors meer plantmateriaal dan vereist voor veredelingsdoeleinden, zodat Novisem behalve veredelt blijkbaar ook produceert. Zij beroept zich daarbij op verklaringen van werknemers van Bejo respectievelijk Nunhems.

5.2.4. Vooralsnog leidt de rechter uit laatstvermelde verklaringen af dat de bij Novisem hoeveelheid aangetroffen plantmateriaal niet ongebruikelijk is voor de ontwikkeling van nieuwe rassen, zodat een redelijk vermoeden van het bestaan van de onder 2. genoemde inbreuk deswege niet aanwezig geacht kan worden.

5.2.5. De gestelde inbreuk onder 3. baseert AIB op een pakbon, (...) en op een tweetal facturen van Novisem met daarop vermeld het adres in Nederland, gericht aan afnemers in België en Duitsland (...).
Novisem heeft uiteengezet op welke wijze zij haar zaken drijft: productie van in Nederland beschermde  rassen vindt plaats in België en Frankrijk, behandeling van die zaden vindt plaats in Italië en van daaruit worden die behandelde zaden verstuurd en geleverd aan afnemers in het buitenland. Dat op een tweetal facturen eht adres van Novisem in Nederland is vermeld betekent dan ook niet per definitie dat sprake zou zijn van in- of uitvoer vanuit Nederland.
Met betrekking tot de ingediende pakbon heft Novisem betoogd dat deze wel degelijk vanuit Italië is afgehandeld, hetgen ook blijkt ui het feit dat het transport is verzorgd door DHR, terwijl Novisem altijd gebruik maakt van de dienstn van UPS.

5.2.6. Ook hier oordeelt de rechter voorshands dan ook dat een redelijk vermoeden van het bestaan van deze derde inbreuk niet aanwezig geacht kan worden.
De rechter wijst verder vooralsnog van de hand de visie van AIB inhoudende dat de door Novisem toegepaste wijze zoals hierboven beschreven, indien deze niet is te zien als een inbreuk op kwekersrechten, dan in ieder geval (anderszins) onrechtmatig zou zijn.

IEF 12504

Bestuursreglement van de Raad voor plantenrassen

Bestuursreglement van de Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2013, nr. 8507.

Vanwege het toevoegen van een nieuw artikel 2a in het Bestuursreglement wordt dit besluit integraal gepubliceerd. Artikel 2a (taakverdeling van de Raad)

1. De afdelingen van de Raad zijn belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken die ingevolge de hoofdstukken 4, 5 en 7 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 aan de Raad zijn opgedragen. De taakverdeling tussen de afdelingen is als volgt:
a. de Afdeling Tuinbouwgewassen is belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken ten aanzien van:
1°. groentegewassen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
2°. fruitgewassen als bedoeld in artikel 3a van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
3°. siergewassen. Voor de toepassing van dit Bestuursreglement zijn dit tuinbouwgewassen die niet voor voedsel worden gebruikt, maar primair worden gebruikt voor hun decoratieve waarde.
b. de Afdeling Landbouwgewassen is belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken ten aanzien van landbouwgewassen als bedoeld in artikel 4 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
c. de Afdeling Bosbouwgewassen is belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken ten aanzien van bosbouwgewassen als bedoeld in artikel 5 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen.