DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14587

Voldoende steun in feiten voor artikel Paradijs voor Pedo's

Hof Amsterdam 20 januari 2015, IEF 14587; ECLI:NL:GHAMS:2015:119 (Paradijs voor Pedo's)
Mediarecht. Publicaties niet onrechtmatig. [appellant] is vastgoedhandelaar en mede-eigenaar van hotel in Accra te Ghana. OneWorld.nl had een artikel geplaatst met als titel 'Paradijs voor Pedo's'. De daarin geuite beschuldigingen vinden voldoende steun in feitenmateriaal en er is voldoende invulling aan beginsel hoor en wederhoor.

3.11.
Het hof verenigt zich op grond van een en ander met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerde] in haar artikel van 28 juni 2012 jegens [appellant] geuite beschuldigingen voldoende steun vonden in het haar op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Uit dit feitenmateriaal volgt immers, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, dat [appellant] verdacht is geweest van seksueel misbruik van [A], dat hij aangehouden is geweest en op borg is vrijgelaten en dat hij in Ghana werd vervolgd. Het feitenmateriaal biedt aldus voldoende steun aan de strekking van het artikel. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is voorts onvoldoende grond te vinden om beter onderzoek van [geïntimeerde] te verlangen of om van haar te vergen dat zij bepaalde feiten in haar artikel vermeldt.

3.16.
[appellant] wijst nog erop dat het in strijd met de waarheid is dat, zoals [geïntimeerde] in haar artikel meldt, de strafzaak tegen hem is heropend. Uit de door hem overgelegde brief van het openbaar ministerie van 28 november 2013 valt immers, zo voert hij aan, slechts af te leiden dat de sluiting van het strafrechtelijk onderzoek is heroverwogen. Het hof gaat erin mee dat de mededeling in het artikel van [geïntimeerde] feitelijk niet (geheel) juist is. Het valt echter niet zonder meer aan te nemen dat [geïntimeerde] doelbewuste heeft gelogen. Het kan zijn dat sprake is geweest van een begripsverwarring; er lag immers een verzoek om de sluiting van het strafrechtelijk onderzoek te heroverwegen. [geïntimeerde] wijst terecht erop dat dit verzoek pas na publicatie van haar artikel is afgewezen. Het hof ziet in de (onjuiste) mededeling in elk geval onvoldoende grond om de artikelen onrechtmatig te achten, temeer omdat de mededeling dat het strafrechtelijk onderzoek is heropend niet de kern van de artikelen beslaat maar slechts een zijdelingse opmerking is.
3.17.
Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat ook de publicaties van 8 oktober 2013 en 8 november 2013 voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. Ook de grieven IX tot en met XI falen.

3.18.
De voorzieningenrechter heeft bij haar oordeel dat publicatie van de artikelen van 28 juni 2012, 8 oktober 2013 en 8 november 2013 niet onrechtmatig was, meegewogen dat [appellant] tot op zekere hoogte een publieke figuur is en dat het gaat om zeer ernstige misstanden, te weten kinderensekstoerisme in Ghana en de omstreden Ghanese rechtsgang, die enerzijds meebrengen dat er een groot publiek belang is om op de hoogte te worden gebracht van deze misstanden, maar anderzijds dat de onderhavige publicaties het privéleven en de reputatie van [appellant] in aanzienlijke mate schenden. [appellant] heeft een en ander bij zijn grieven niet bestreden. Ook het hof zal deze omstandigheden bij zijn oordeel meewegen.

3.21.
Het hof is op grond van een en ander zoals hiervoor overwogen, gelet op alle omstandigheden met de voorzieningenrechter van oordeel dat de publicaties van [geïntimeerde] niet onrechtmatig zijn jegens [appellant]. Er is dan ook geen grond de door [appellant] gevorderde voorzieningen toe te wijzen.
IEF 14572

Verbod openbaarmaken privégegevens en bedreigende uitlatingen aan AvroTros-medewerkers

Hof Amsterdam 20 januari 2015, IEF 14572 (AvroTros tegen L.)
Uitspraak mede ingezonden door Bertil van Kaam en Nils Winthagen, Van Kaam. Uit het persbericht Hof: Het hof heeft vandaag geoordeeld dat L. geen privégegevens van medewerkers van de redactie van ‘Opgelicht’ en AvroTros openbaar mag maken. Het hof volgt hiermee een eerdere uitspraak van de rechtbank. Anders dan de rechtbank oordeelde het hof echter over de uitlatingen van L. Volgens het hof moeten deze als bedreigend worden aangemerkt en L. dient zich van verdere bedreigende uitlatingen richting medewerkers te onthouden.

Programma ‘Opgelicht’ plaatst dossier L. op website

Het televisieprogramma ‘Opgelicht’ van AvroTros besteedde in 2010 aandacht aan de werkwijze van L. bij de verkoop van zonnepanelen. Ook plaatste AvroTros een dossier over L. op de website van ‘Opgelicht’.

L. wil dat AvroTros zijn dossier van de website verwijdert. Om dat te bereiken zocht hij per email en telefonisch contact met medewerkers van de redactie van ‘Opgelicht’ en AvroTros.
Hierbij kondigde hij aan privégegevens van medewerkers op het internet te zullen plaatsen. Ook deed L. tegenover de medewerkers uitlatingen, die volgens het oordeel van het hof als bedreigend konden worden ervaren.
L. hoopte hiermee kracht bij te zetten aan zijn wens het dossier van de website verwijderd te krijgen.

Dwangsom
Het hof legt L. voor iedere overtreding van een verbod een dwangsom van  € 250,-- op, met een maximum van € 10.000,--.

IEF 14566

Geen verbod op DeMonitor-uitzending over Karl Noten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 16 januari 2015, IEF 14566 (Karl Noten tegen KRO-NRCV)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Kort geding met mondeling vonnis. Karl noten poogt met een kort geding de uitzending van tv-programma De Monitor te verbieden. Noten stelt dat er sprake is van een zeven jaar oude zaak die zonder aanleiding opnieuw onder de aandacht zou worden gebracht. De rechter oordeelt echter dat de zaak door het onderzoek van IGZ wel actueel is, omdat daaruit blijkt dat Noten ondanks zijn veroordeling voor het bezit van kinderporno werkzaam is als zorgverlener. Het recht om het publiek te informeren over misstanden weegt in dit geval zwaarder dan privacy. De vorderingen worden afgewezen.

Bron: Medical Facts en NRC.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 14559

Inbreuk op reeks merken door Tel Sell

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 januari 2015, IEF 14559; ECLI:NL:RBDHA:2015:799 (Tommy Teleshopping tegen Tel Sell)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten. Merkenrecht. Inbreuk. Oneerlijke handelspraktijk. Tel Sell maakt met vrijwel identieke tekens inbreuk op een reeks merken van eisers, waaronder NICER DICER en CERAGOLD. Inbreuk via gehanteerde zoekwoorden op Tel Sell’s website wordt echter niet aangenomen, omdat daarmee slechts een alternatief voor waren of diensten van de merkhouders wordt geboden binnen het kader van vrije mededinging. Tommy Teleshopping heeft geen belang bij een verbod op oneerlijke handelspraktijken, omdat niet de indruk wordt gewekt dat de producten door eiseressen zijn vervaardigd. Tel Sell wordt bevolen om inbreuk te staken en wordt veroordeeld in de proceskosten.

Inbreuk:

4.5. Voorhans is voldoende aannemelijk dat door het gebruik van de bedoelde tekens voor de apparaten die TSA verkoopt, verwarring kan ontstaan bij het relevante publiek. Ten eerste staat buiten kijf dat de apparaten die TSA verkoopt, identiek zijn aan de waren waarvoor het merk is ingeschreven. Ten tweede zijn de apparaten van TSA identiek aan de waren waarvoor Genius, Tommy en Teltv het merk gebruiken lijken de apparaten - zoals Tommy c.s. onbestreden heeft opgemerkt - ook qua vormgeving op elkaar. Ten derde worden de apparaten verkocht via vergelijkbare verkoopkanalen, te weten thuiswinkel via onder meer internet.

Zoektermen:

4.12 Naar voorlopig oordeel kan Tommy c.s. zich niet verzetten tegen het gebruik van de met de merken overeenstemmende zoektermen in het kader van de zoekmachine op de website van TSA. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat een dergelijke praktijk is toegestaan omdat die er in de regel louter toe strekt internetgebruikers een alternatief te bieden voor de waren of diensten van de merkhouders en dus inherent is aan de vrije mededinging (...).

4.13 Het gegeven dat op de website van TSA, anders dan doorgaans het geval is bij reclame via een zoekmachine als Google, geen zoekresultaten van de merkhouder worden getoond, brengt naar voorlopig oordeel niet mee dat een uitzondering op de voorgaande regel moet worden gemaakt. Mogelijk brengt dat gegeven mee dat de merkhouders grotere reclame-inspanningen zullen moeten leveren om de bekendheid van de merken te behouden of te verhogen. Dat op zich volstaat echter niet om te concluderen dat er sprake is van een inbreuk (HvJ EU 22 september 2011, ECLI:EU:C:2011:604, Interflora, r.o. 57).

Oneerlijke handelspraktijken:

4.16. Het gebruik van de tekens Cera gold, Nicer, Slencera en Caresse in het kader van reclame voor de eerstgenoemde keramische pannen, groentesnijders, slankheidsleggings en jeanskleurige leggings zal al worden verboden op grond van merkinbreuk. Aangenomen moet worden dat Tommy c.s. geen belang heeft bij een verbod op oneerlijke handelspraktijken, misleiding of onrechtmatig aanhaken met betrekking tot dezelfde reclame-uiting, laat staan een spoedeisend belang. De oneerlijkheid, misleiding en onrechtmatigheid bestaat er volgens Tommy c.s. namelijk in dat het gebruik van de tekens Cera Gold, Nicer, Slencera en Caresse in die reclame-uitingen bij de consument de indruk wekt dat de producten zijn vervaardigd door een van de eiseressen, terwijl dat niet het geval is.

Lees de uitsprak (pdf/html)

IEF 14542

Advocatenwet kan vrijheid van meningsuiting van advocaat beperken

Hof Den Haag 6 januari 2015, IEF 14542; ECLI:NL:GHDHA:2015:2 (mr. S tegen Orde van Advocaten bij de HR)
Mediarecht. Uit het persbericht: Het Gerechtshof Den Haag heeft op 6 januari 2015 in hoger beroep een advocaat in het ongelijk gesteld in een kort geding, dat hij aanspande tegen de Haagse orde van Advocaten. In dat kort geding eiste de advocaat dat de deken stopt met het maken van inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting. Het hof heeft echter geoordeeld dat de maatregelen die de deken op grond van de advocatenwet kan nemen tegen advocaten niet in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting.

Deze advocaat zet zich in tegen het gebruik van kernwapens. Als advocaat staat hij vredesactivisten bij. In een strafzaak van een vredesactivist bij de Rechtbank Oost-Brabant heeft hij de rechters gewraakt. Zijn wrakingsverzoek is toen afgewezen. Vervolgens heeft de advocaat zich schriftelijk over de wrakingsrechters beklaagd bij de president van de rechtbank. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat het Kernwapenarrest van de Hoge Raad juridisch en moreel misdadig is en dat rechters die daarmee instemmen, een keuze maken die uitsluitend door totaal verdorven lieden kan worden gemaakt. De wrakingsrechters zouden verdorven en schaamteloze lieden zijn, onpeilbaar leugenachtig zijn, integriteit missen, moreel en intellectueel corrupt zijn, ongeschikt zijn en malicieus hebben gehandeld. De president van de rechtbank heeft bij de deken melding gemaakt van deze handelwijze .

De deken heeft de advocaat een aantal malen uitgenodigd voor een gesprek in verband met deze uitlatingen, nu hij deze als advocaat had gedaan. De advocaat heeft geweigerd op de uitnodiging in te gaan en is deze procedure in kort geding begonnen. Hij vordert dat de deken wordt verboden om nadere stappen tegen hem te nemen in het kader van het advocatentuchtrecht. De advocaat is van mening dat de deken onrechtmatig handelt, doordat hij hem zonder enige wettelijke grondslag beperkingen oplegt in zijn meningsuitingen. Volgens hem handelt de deken daarmee in strijd met artikel 7 van de Grondwet en met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft geoordeeld dat de vrijheid van meningsuiting volgens artikel 7 van de Grondwet kan worden beperkt door een wet in formele zin. De advocatenwet is zo’n formele wet. De deken ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 46 Advocatenwet. Dat artikel bevat een open norm, te weten dat de advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze open norm is verduidelijkt in de eed, de gedragsregels en de jurisprudentie van de (centrale) raad van toezicht en daarmee voldoende kenbaar en duidelijk omschreven. Het hof mag op grond van artikel 120 van de Grondwet de Advocatenwet niet aan de Grondwet toetsen. Ook artikel 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat beperkingen op de vrijheid van meningsuiting toe, mits de beperking voldoende kenbaar is en de norm met voldoende precisie is geformuleerd. En dit laatste is naar het oordeel van het hof het geval.

De conclusie van hof is dat het standpunt van de advocaat dat de deken geen bevoegdheid aan artikel 46 van de Advocatenwet kan ontlenen om de advocaat zo nodig te beperken in zijn vrijheid van meningsuiting niet juist is. De vordering van de advocaat wordt daarom afgewezen.

Op andere blogs:
Advocatie

IEF 14540

'Gesjoemel' met milieurapport Utrecht onvoldoende onderbouwd

Rechtbank Midden-Nederland 17 december 2014, IEF 14540; ECLI:NL:RBMNE:2014:6596 (eiser tegen gedaagden)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Bij de gemeente Utrecht-werkzame personen worden op websites en in een huis-aan-huisblad beschuldigd van gesjoemel op het gebied van luchtkwaliteit. Dit wordt echter niet ondersteund door het geleverde bewijs. Gemaakte fouten impliceren nog geen oogmerk om bepaalde gemeentelijke plannen mogelijk te maken. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.9. Ook als [eiser] gelijk heeft in die zin dat er destijds fouten zijn gemaakt op het gebied van de luchtkwaliteit waardoor te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide zijn berekend en dat die fouten op het conto van [gedaagden c.s.] moeten worden geschreven, dan nog heeft [eiser], zeker in het licht van het verweer van [gedaagden c.s.], onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] stelt) die fouten willens en wetens heeft gemaakt met het oogmerk het realiseren van verkeersplannen en gemeentelijke plannen mogelijk te maken, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] met zijn bewoordingen ‘fraude’, ‘boeventuig’, ‘foute en corrupte ambtenaren’ en ‘geldwolf’ suggereert) zulks deed om zichzelf te bevoordelen. Dat oogmerk volgt ook niet uit het door [eiser] gestelde feit dat sommige fouten (volgens hem) erg in het oog springen en/of onverklaarbaar zijn.

4.10. Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de teksten geuite beschuldigingen niet waar zijn en dat bijgevolg (zie rechtsoverweging 4.7) het recht van [gedaagden c.s.] op respect voor zijn privéleven, waaronder bescherming van eer en goede naam, zwaarder dient te wegen dan het recht van [eiser] op vrijheid van meningsuiting. De teksten zijn dan ook onrechtmatig jegens [gedaagden c.s.] De vordering sub I van [eiser] moet om die reden worden afgewezen.
IEF 14535

Debuutroman niet onrechtmatig jegens vader van auteur

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 januari 2015, IEF 14535; ECLI:NL:RBAMS:2015:45 (vader tegen dochter-Uitgeverij Atlas)
Uitspraak mede ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Mediarecht. De publicatie van het debuutroman 'Iedereen kan schilderen' wordt niet onrechtmatig geacht jegens de vader van de auteur. Het belang van expressievrijheid van de auteur weegt zwaarder dan privébelangen vader. Het is duidelijk dat er sprake is van fictie, ook al heeft de auteur zich door reëel bestaande personen laten inspireren. Bezwaren werden vooral gevoed door de interviews met auteur waarin verteld werd dat er veel gelijkenissen zijn met vader-eiser, aangelengd met fictie. De publicatie van het boek, in samenhang met de nadien door gedaagde-dochter gegeven interviews is niet onrechtmatig. De vorderingen tot uit de handel nemen en rectificatie worden afgewezen.

4.5. In dit geval is behalve op de omslag ook in het boek zelf (op pagina 4) vermeld dat het gaat om fictie. [gedaagde] heeft op dit punt terecht aangevoerd dat Hans Kostons niet dezelfde persoon is als [eiser], hetgeen al blijkt uit de volgende voorbeelden:
- zijn naam is anders;
- Hans Kostons heeft een (dwangmatige) hobby, waaraan de roman zijn titel ontleent, namelijk schilderen; [eiser] schildert niet;
- Hans Kostons is ervan overtuigd dat er marters actief zijn in zijn woning; [eiser] heeft die overtuiging nooit gehad.
Deze voorbeelden kunnen met andere (in de pleitnota vermelde) worden aangevuld. Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser] zijn gezin nooit met camera’s heeft bespioneerd.
Hans Kostons is en blijft derhalve een romanfiguur en kan dus niet één op één met [eiser] worden vereenzelvigd. Dat [gedaagde] zich voor het beschrijven van het personage van Hans Kostons heeft laten inspireren door [eiser] en in interviews heeft verklaard dat veel in het boek overeenkomt met de werkelijkheid zoals zij die ervaart, maakt dat niet anders en behoort tot haar artistieke vrijheid.
Het lezerspubliek, waaronder [eiser] en de personen die hem kennen, kan de beschrijving van het personage van Hans Kostons dus niet op goede gronden aanmerken als een volledig op de werkelijkheid gebaseerde beschrijving van [eiser] Negatieve eigenschappen van Hans Kostons kunnen dan ook niet gerechtvaardigd op [eiser] worden geprojecteerd. Dit brengt mee dat de roman niet onnodig grievend jegens [eiser] is.
4.6. Daar komt bij dat ook [eiser] zelf heeft erkend dat met het boek als zodanig niet zo heel veel mis is, aangenomen dat het de lezer duidelijk is dat het als fictie moet worden opgevat. Zijn bezwaren tegen het boek zijn vooral gevoed door de interviews met [gedaagde], met name dat in De Volkskrant, waarin zij heeft verteld dat de vader uit de roman veel gelijkenissen vertoont met [eiser] [gedaagde] heeft echter in dat interview ook met zoveel woorden verklaard dat het gaat om werkelijke gebeurtenissen, aangelengd met fictie. Het lezerspubliek kan dus op basis van het interview in De Volkskrant niet bepaalde persoonlijkheidskenmerken of handelingen van Hans Kostons aan [eiser] toeschrijven, omdat het steeds denkbaar is dat het bewuste kenmerk of de betreffende handeling door [gedaagde] is bedacht.  Anders dan [eiser] heeft bepleit kan het verschijnen van deze interviews een op zichzelf rechtmatige publicatie onder deze omstandigheden niet achteraf het predicaat onrechtmatig verschaffen. (...)

4.9. De vorderingen onder II tot en met IV borduren voort op de stelling dat publicatie van het boek, in samenhang met de nadien door [gedaagde] gegeven interviews, onrechtmatig is jegens [eiser] Nu geoordeeld is dat dat niet het geval is, is ook voor toewijzing van de gevorderde rectificaties geen plaats.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 14512

Geen procesbelang vanwege eer en goede naam ProRail

CBb 18 december 2014, IEF 14512 (ProRail tegen Minister van Infrastructuur en Milieu)
Mediarecht. Procesbelang. Eer en goede naam. Minister paste spoedeisende bestuursdwang toe in de vorm van staking van treinverkeer over voor driekwart doorgescheurde spoorstaaf. Dezelfde dag is bestuursdwang opgeheven en de rechtbank heeft besluit herroepen. ProRail heeft geen procesbelang in verband met de eer en goede naam vanwege toewijzing in rechtbankuitspraak, nu de rechtbank het eerste besluit (besluit in primo) heeft herroepen.

De publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, kan worden gezuiverd. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.

3.3.1 Prorail heeft bovendien onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 3 december 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK7281, respectievelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1903, gesteld dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Het bestreden besluit vormt volgens ProRail namelijk een publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, in welke hoedanigheid zij is gehouden om de veiligheid van het spoor te waarborgen. Zij heeft belang bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit om op die manier haar naam te kunnen zuiveren.

3.3.2 Het College volgt het standpunt van ProRail niet. Weliswaar kan procesbelang bestaan bij een inhoudelijke beoordeling van een besluit dat geen werking meer heeft, maar de belanghebbende in haar eer en goede naam heeft geschaad. Het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd, te weten vernietiging van betreffende besluit, kan dan van meer dan principiële betekenis zijn. Dit doet zich echter in het onderhavige geval niet voor, aangezien de rechtbank het bestreden heeft vernietigd en het primaire besluit heeft herroepen. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.

 

IEF 14503

PowNed mocht Buma/Stemra-bestuurder corrupt noemen

Hof Amsterdam 23 december 2014, IEF 14503 (High Fashion Music tegen Powned)
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Vrijheid van meningsuiting. De uitlating "Buma/Stemra bestuurder corrupt" door Powned vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt aan te merken als corruptie. Gelet op de maatschappelijke positie van Buma/Stemra is de bestuurder aan te merken als publiek figuur, zodat de grenzen van toelaatbare kritiek op zijn functioneren ruimer zijn. Het Hof bekrachtigt het bestreden vonnis [IEF 11920].

3.5.1 (...) Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kwalificatie ‘corrupt’ als waardeoordeel moet worden aangemerkt, dat het begrip een scala van meer of minder ernstige niet-integere handelingen omvat en dat voor de betekenis die daaraan in een voorkomend geval moet worden toegekend de context waarin die beschuldiging is geuit bepalend is. In het onderhavige geval ziet de beschuldiging erop dat [appellant sub 1] bereid was zijn positie als bestuurder van Buma/Stemra in te zetten bij de incasso van aan [A.] als auteur toekomende vergoedingen tegen betaling van een derde deel daarvan. Dat [appellant sub 1] feitelijk werd beschuldigd van omkoping, afpersing, chantage en fraude, zoals hij in zijn memorie van grieven herhaaldelijk betoogt, vindt in de tekst van de gewraakte uitlatingen onvoldoende steun.

3.5.2 Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt naar oordeel van het hof ontegenzeggelijk te kwalificeren als corruptie in de in de voorgaande alinea bedoelde ruime zin. Dat [appellant sub 1] zich aan de hier bedoelde wijze van niet-integer handelen schuldig heeft gemaakt, vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. De diensten die [appellant sub 1] voor [A.] tegen betaling van één derde van de opbrengsten daarvan zou gaan verrichten betroffen (in ieder geval in eerste instantie) niet het uitgeven van diens werk - in de zin van het op de markt brengen daarvan - maar het (louter) incasseren via Buma/Stemra (die daartoe jegens [A.] gehouden was) van vergoedingen die aan [A.] toekwamen op grond van door derden reeds van zijn werk gemaakt gebruik. Dat [appellant sub 1] het deed voorkomen dat hij daarbij zijn toegang tot en zijn bijzondere positie bij Buma/Stemra zou inzetten, blijkt voldoende duidelijk uit (de transcriptie van) het door [appellant sub 1] met [B.] gevoerde gesprek, waarbij het hof met de rechtbank in aanmerking neemt dat [appellant sub 1] door [B.] in voorafgaande contacten op de hoogte was gesteld van het conflict van [A.] met Buma/Stemra over de incasso van de hem toekomende vergoedingen. De stelling van [appellant sub 1] dat hij als bestuurder van Buma/Stemra geen invloed kon uitoefenen op de behandeling van concrete claims, doet hier niet aan af.

3.8 Het hof sluit zich voorts aan bij hetgeen de rechtbank (verder) heeft overwogen over de werkwijze van Powned, de beweerde onjuistheden met betrekking tot de voorgeschiedenis en de wijze waarop de uitlatingen zijn gepresenteerd. Ook sluit het hof zich aan bij de conclusie van de rechtbank dat - voor zover er grond is om aan Powned in dit kader enige mate van onzorgvuldig handelen te verwijten - daaraan in het licht van de maatschappelijke taak van Powned, de overdrijving die door de kijkers van Pownews als inherent aan die uitzendingen wordt ervaren en de aard van de misstand die Powned aan de kaak heeft willen stellen niet een zodanig gewicht toekomt dat de uitzendingen/uitlatingen van Powned daarmee als onrechtmatig jegens [appellant sub 1] kunnen worden gekwalificeerd.

IEF 14495

Ongefundeerde diffamerende mededelingen (defamation) naar Engels recht

Hof 's-Hertogenbosch 16 december 2014, IEF 14495 (Dahabshiil  tegen Stichting Associated Somali Journalists)
Mediarecht. Zie eerder IEF 13874, IEF 12916 en IEF 12109. schending eer en goede naam. Toepassing Engels recht (defamation). Dahabshiil voert als grondslag voor voormelde vorderingen aan dat onrechtmatig is gehandeld/nog steeds onrechtmatig handelt door (a) ongefundeerde diffamerende mededelingen openbaar te maken, en (b) te weigeren voormelde diffamerende mededelingen van door hen beheerde websites te verwijderen en verwijderd te houden. Vordering tot rectificatie per e-mail en website wordt toegewezen, hyperlinks naar artikelen, koppen en afbeeldingen moeten worden verwijderd.

 



12.13.2.
Voorts wordt volgens Dahabshiil haar reputatie geschonden door de kop, een afbeelding en beweringen de artikelen (1) ‘Video: Somaliland condems Dahabshiil Violations against Civilian’ (prod. 30 Dahabshiil eerste aanleg; nr. 2.36 mvg; vordering iv sub j) en (2) ‘Dahabshiil Violations against Civilians condemned’ (prod. 32 Dahabshiil eerste aanleg; nr. 2.37 mvg; vordering iv sub k). Naar het hof begrijpt doet Dahabshiil met name een beroep op de navolgende beweringen uit voormelde – gelijkluidende – artikelen: ‘(..) [authority] is being hooked up by the nose by Dahabshlil and some other big fat cats in the business community who bankrolled his election campaign and owe him millions of dollars in political funding during election campaigns. These individuals expeXXX fit be paid back in kind by the President off course by ways of special favours, contract deals and sometimes exclusive license to exploit natural resources.

It has never been a secret that [authority] was actually put in the presidential seat by Dahabshiil.(..)’.
De kop in beide artikelen komt neer op de bewering dat Somaliland geweld van Dahabshiil tegen burgers veroordeelt. Boven beide koppen bevindt zich een afbeelding van een machinegeweer waaronder de naam van Dahabshiil wordt vermeld, terwijl uit de letters ‘D’ en ‘l’ van de naam een (bloed)sporen naar beneden lopen. Gelet op de ernstige (impliciete) beschuldiging in de koppen, die kracht wordt bijgezet door voormelde afbeeldingen, wordt hierdoor naar het oordeel van het hof de reputatie van Dahabshiil geschonden. De beweringen in de artikelen houden voorts in dat (onder meer) Dahabshiil de president van Somalië door het verstrekken van (campagne)geld in het zadel heeft geholpen, en nu verwacht door de president te worden begunstigd. Ook deze beweringen schenden naar het oordeel van het hof de reputatie van Dahabshiil. Gezien de ernst van voormelde beschuldigingen is sprake van laster en voorts aannemelijk dat Dahabshiil vanwege de publicaties (iedere publicatie en beschuldiging op zichzelf beschouwd) ernstige financiële schade heeft geleden of zou kunnen leiden.

12.20.
Naar het voorlopig oordeel van het hof dient het verweer dat het openbaar maken van de gewraakte beweringen in de bewuste publicaties wordt gerechtvaardigd door een publiek belang, te worden verworpen (zowel naar het vóór 1 januari 2014 als daarna geldende recht). Voor de juistheid van de beweringen bestonden/bestaan zodanig weinig aanknopingspunten (12.19) dat publicatie ervan geen publiek belang dient. Voor zover het publieke belang al werd/wordt gediend door publicatie van de beweringen, diende/dient het belang van Dahabshiil bij bescherming van haar reputatie zwaarder te wegen.