DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14351

Hoe zit het ook alweer met… Spotprenten en de vrijheid van meningsuiting

Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Hoe zit het ook alweer met spotprenten en de vrijheid van meningsuiting? Het onderwerp mag zich verheugen in grote publieke belangstelling door het vonnis [IEF 14330] van de Maastrichtse Voorzieningenrechter van vrijdag 31 oktober 2014 over een spotprent waarin advocaat Hiddema als ‘louche’ werd aangeduid. Er is van vele kanten stevige kritiek op dit vonnis. Er is natuurlijk al vaker over cartoons geprocedeerd, een aantal keren tot in hoogste instantie, namelijk het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De jurisprudentie geeft de cartoonist veel ruimte. Die vrijheid is zeker niet onbeperkt, maar wel een stuk ruimer dan wat deze Maastrichtse rechter toestond.

De gewraakte spotprent van Oppenheimer… en zijn spontane “rectificatie” van die spotprent

De kernoverwegingen uit het Maastrichtse vonnis luiden: ‘In het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. Naar zijn aard zal een cartoon niet lang worden bestudeerd door een gemiddelde lezer. Een tekenaar mag dan ook niet verwachten dat een lezer zich uitgebreid gaat verdiepen in de (mogelijk) diepere betekenis daarvan. Een lezer zal de cartoon in het algemeen interpreteren op basis van een eenmalige en vluchtige kennisname. Dat een lezer wegens het ontbreken van achtergrondinformatie of een context tot een andere, maar redelijke, uitleg van de cartoon komt dan door de cartoonist bedoeld, komt in een dergelijk geval voor rekening van de cartoonist.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van Oppenheimer, dat aan het door hem geuite waardeoordeel over Hiddema in de vorm van een cartoon niet de eis mag worden gesteld dat dit voldoende feitelijke ondersteuning moet vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In het onderhavige geval heeft het gestelde waardeoordeel veeleer het karakter gekregen van een door Oppenheimer gepresenteerd feit en niet, zoals Oppenheimer stelt, een door hem geuite “prikkelende mening.” Zeker gezien het karakter van het waardeoordeel, een ernstige beschuldiging betreffende de integriteit van Hiddema, dient dat waardeoordeel van een voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien.’

Lessen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM

Apocalyps (EHRM 2007)
De omstreden Oostenrijkse kunstenaar Otto Mühl maakte eind jaren ’90 een kunstwerk met de naam ‘Apocalyps’. Op het doek was een dertigtal naakte personen afgebeeld, waarvan een aantal aan het masturberen en ejaculeren was. Voor de gezichten van die personen waren foto’s van bekende en minder bekende personen gebruikt (oa. moeder Theresa en Jörg Haider). Ook Meischberger, bestuurder van de politieke partij FPÖ, was op deze wijze afgebeeld, met een balkje voor zijn ogen. Hieronder een foto van dat kunstwerk, dat zoveel weerstand opriep dat het door een bezoeker van de tentoonstelling met rode verf werd beklad. Meischberger was ondanks deze bekladding nog steeds min of meer herkenbaar, en eiste dat het schilderij niet langer tentoongesteld zou worden. De Oostenrijkse rechter – niet de grootste voorvechter van vrijheid van meningsuiting – wees die vordering toe. Meischberger kreeg zelfs een schadevergoeding.
Maar dit was niet het einde van de zaak. Het geschil werd voorgelegd aan het EHRM, dat in 2007 een principiële uitspraak deed over de ruimte die ‘satire’ biedt.
Het EHRM legt allereerst uit dat kunstenaars een grote vrijheid van meningsuiting hebben, zelfs als hun uitingen beledigend, schokkend of verstorend zijn. Maar die vrijheid is niet onbeperkt. Waar de grens ligt hangt af van de omstandigheden van het geval.
‘The Court reiterates that freedom of expression, as secured in paragraph 1 of Article 10, constitutes one of the essential foundations of a democratic society, indeed one of the basic conditions for its progress and for the self-fulfilment of the individual. Subject to paragraph 2, it is applicable not only to “information” or “ideas” that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb the State or any section of the population. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no “democratic society”. Those who create, perform, distribute or exhibit works of art contribute to the exchange of ideas and opinions which is essential for a democratic society. Hence the obligation on the State not to encroach unduly on their freedom of expression. Artists and those who promote their work are certainly not immune from the possibility of limitations as provided for in paragraph 2 of Article 10. Whoever exercises his freedom of expression undertakes, in accordance with the express terms of that paragraph, “duties and responsibilities”; their scope will depend on his situation and the means he uses.’
Nu alleen voor de hoofden van afgebeelde personen foto’s waren gebruikt, de ogen daarop waren afgebalkt, en de lichamen op een weinig realistische en overdreven manier waren geschilderd, was het duidelijk dat het schilderij niet bedoeld was ‘to reflect or even to suggest reality’, aldus het Hof. Het betreft een karikatuur met satirische elementen. Het Hof stelt vast dat ‘satire is a form of artistic expression and social commentary and, by its inherent features of exaggeration and distortion of reality, naturally aims to provoke and agitate’. De rechter moet daarom bijzonder zorgvuldig te werk gaan als hem wordt gevraagd een beperking toe te staan. Het EHRM oordeelde dat de Oostenrijkse rechter ten onrechte de vorderingen van Meischberger had toegewezen. Daarbij speelde een rol dat Meischberger een publieke figuur was, als bestuurder van de FPÖ. Leden van die partij waren zeer kritisch op het werk van Mühl, en ‘Apocalyps’ kon als een tegenaanval tegen de FPÖ gezien worden. Ondanks het schokkende en beledigende karakter kon deze uiting van satire volgens het EHRM door de beugel.

Cartoon Leroy ‘Le Hamas l’a fait’ (EHRM 2008)

Leroy was de maker van een cartoon die twee dagen na 9/11 in het Baskische weekblad Ekaïtza verscheen. De tekening liet vier instortende gebouwen zien met daarin twee vliegtuigen. Met daaronder de tekst: NOUS EN AVIONS TOUS RÊVÉ ... LE HAMAS L’A FAIT. In het Nederlands: ‘Wij hebben er allemaal van gedroomd...Hamas heeft het gedaan’. De tekst was een verwijzing naar een slogan die Sony indertijd gebruikte om haar producten aan te prijzen. De cartoonist werd in Frankrijk tot een boete van € 1.500,= veroordeeld wegens het verheerlijken van terrorisme (apologie).
Het EHRM heeft dit geschil vervolgens langs de lat van het EVRM en de jurisprudentie gelegd.
Het EHRM oordeelde dat Frankrijk boete inderdaad had mogen opleggen. Het Hof laat zich niet overtuigen door de verdediging van de cartoonist dat hij slechts op satirische wijze het Amerikaanse imperialisme aan de kaak had willen stellen. De cartoon kan volgens het Hof wel degelijk worden gezien als het verheerlijken van een terroristische aanslag, en dat is strafbaar. Belangrijk zijn – zoals altijd – de omstandigheden van het specifieke geval. Relevant waren met name het moment van publicatie (de wereld verkeerde nog in schok na de gebeurtenissen van 9/11) en het feit dat er indertijd met enige regelmaat aanslagen in Frans Baskenland plaatsvonden. Deze omstandigheden verzwaarden de verantwoordelijkheid van de cartoonist ten opzichte van deze tragische gebeurtenis.
De kernoverweging van het EHRM (alleen in het Frans beschikbaar): ‘A cet égard, si les juridictions internes n’ont pas pris en compte l’intention du requérant, elles ont en revanche, en vertu de l’article 10, examiné si le contexte de l’affaire et l’intérêt du public justifiaient l’éventuel recours à une dose de provocation ou d’exagération. Force est de constater à cet égard que la caricature a pris une ampleur particulière dans les circonstances de l’espèce, que le requérant ne pouvait ignorer. Le jour des attentats, soit le 11 septembre 2001, il déposa son dessin et celui-ci fut publié le 13 septembre, alors que le monde entier était sous le choc de la nouvelle, sans que des précautions de langage ne soient prises de sa part. Cette dimension temporelle devait passer, selon la Cour, pour de nature à accroître la responsabilité de l’intéressé dans son compte rendu ‑ voire soutien ‑ d’un événement tragique, qu’il soit pris sous son angle artistique ou journalistique. De plus, l’impact d’un tel message dans une région politiquement sensible n’est pas à négliger ; nonobstant son caractère limité du fait de sa publication dans l’hebdomadaire en question, la Cour constate cependant que celle-ci entraîna des réactions (paragraphe 10 ci-dessus), pouvant attiser la violence et démontrant son impact plausible sur l’ordre public dans la région.’
Het EHRM kent in deze redenering dus groot gewicht toe aan de bijzondere, politiek zeer gevoelige, omstandigheden van de concrete situatie en aan de regio waarin de uitingsvrijheidbeperkende maatregel werd opgelegd. Er kan geen indicatie in worden gelezen dat het EHRM in het algemeen minder vrijheid aan spotprenten zou willen toekennen.

Starfoods / ‘Reksio moordenaar’ (EHRM 2009)

Starfoods brengt in Polen chips op de markt met een op kinderen gerichte reclamecampagne. De reclamemensen van Starfoods hadden bedacht dat zij de doelgroep goed zouden kunnen bereiken door slogans te gebruiken die aansloten bij de culttaal van kinderen, referend aan sex, drank, racisme en geweld. In één van de reclame werd Reksio, een zeer populair striphondje, als moordenaar aangeduid. Deze campagne wekte veel weerstand op. Dit kwam onder meer tot uiting in de kinderbijlage van het weekblad Angora. Op de voorpagina daarvan stond een cartoon van een jongetje dat een Starfoods chipszakje openmaakt en tegen Reksio zegt: ‘Maak je geen zorgen- ik zou ook een moordenaar zijn als ik deze troep at.’ Op de binnenpagina is een tweede cartoon te vinden waarop twee katten een pakje chips in hun poten hebben, terwijl één van hen een stukje papier waarop staat ‘Reksio moordenaar’ uit het pakje haalt. Reksio is in de achtergrond afgebeeld. De kat met het stukje papier in zijn poot zegt tegen de andere kat: ‘Zeker, hij is wel eens onaangenaam, maar een moordenaar?!’ Starfoods vond dat deze cartoons afbreuk deden aan de commerciële reputatie van Starfoods en claimde schadevergoeding. De Poolse rechter oordeelde dat er inderdaad reputatieschade was geleden door Starfoods.

Het EHRM kwam tot een andere conclusie. Het EHRM oordeelt dat de Poolse rechter onvoldoende in aanmerking had genomen dat de cartoons een repliek vormden op de in de ogen van de uitgevers van Angora onaanvaardbare op jonge kinderen gerichte advertentiecampagne. De vrijheid van de cartoonist prevaleert boven het belang van Starfoods. De cartoons worden door het EHRM expliciet gekwalificeerd als waardeoordelen (‘not a defamatory statement of fact but a value judgment’). Het EHRM benadrukt, in het licht van de rol van de pers om het publiek te informeren, dat de pers hierbij mag overdrijven en zelfs provoceren: ‘The press had a duty to impart information and ideas on matters of public interest and in so doing to have possible recourse to a degree of exaggeration or even provocation, or in other words to make somewhat immoderate statements.’ De stijl van de cartoons wordt gezien als een reactie op de agressieve reclamecampagne van Starfoods. Volgens het EHRM konden de cartoons door de beugel.


Auswitchcartoon (Hoge Raad 2012)
Een cartoon van de Arabisch-Europese Liga (AEL) refereerde aan de suggestie dat joden de holocaust (voor hun eigen gewin) hebben verzonnen. Op de cartoon staan twee orthodoxe Joden naast een aantal lijken bij een bordje ‘Auswitch’. De een zegt tegen de ander, die een optelling bestudeert: ‘I don’t think they are Jews’, waarop de ander met het papier antwoordt: ‘We have to get to the 6000000 somehow.’ Er volgde een strafzaak wegens belediging tegen de AEL, die de cartoon op haar website plaatste.
In 2010 oordeelde de Rechtbank Utrecht dat de context waarin de cartoon is geplaatst het beledigende karakter daaraan ontneemt. AEL heeft met de cartoon willen aantonen dat de dubbele moraal die volgens haar in het publieke debat bestaat, maakt dat een cartoon over de profeet Mohammed, die in haar opvatting onnodig grievend is voor Moslims, is toegestaan, terwijl een reactie in dezelfde vorm, te weten een cartoon over dit historische trauma, die Joden én vele anderen grieft, dit niet zou zijn.
In hoger beroep komt Hof Arnhem tot een ander oordeel. De louter subjectieve intentie van AEL is niet beslissend. Als bepaalde uitlatingen in hun context moeten worden beschouwd, dan moet die context voor derden kenbaar zijn en moet naar objectieve maatstaven de context zodanig zijn, dat het beledigende karakter van de betreffende uitlating wegvalt. Bij gebruik van een medium als internet mogen aan degene, die geconfronteerd wordt met een prima facie beledigende cartoon, niet te veel eisen worden gesteld om kennis te kunnen nemen van de context. Uitlatingen via een persbericht in andere media zijn daartoe onvoldoende, want het is geenszins zeker is dat de doelgroep (internetgebruikers) daarvan kennis zal nemen. De Hoge Raad laat het arrest van Hof Arnhem in stand. De HR kan zich verenigen met de redenering van het Hof dat de cartoon een beledigend karakter heeft omdat de bedoeling van AEL om die cartoon te plaatsen (het publiekelijk aan de kaak stellen van de dubbele moraal) niet makkelijk voor derden kenbaar was. In het oordeel over het al dan niet grievende karakter van de cartoon kan de Hoge Raad niet treden. Het is niet de taak van de Hoge Raad de feiten in een zaak te onderzoeken en hierover te oordelen.

Conclusie
De vrijheid van meningsuiting beschermt juist ook uitingen die schokkend, beledigend of verstorend zijn. Satire is een vorm van artistieke expressie die naar zijn aard elementen van overdrijving en vervorming van de realiteit in zich heeft, en is er vaak juist op gericht om te provoceren. Spotprenten moeten volgens het EHRM eerder als waardeoordelen worden gezien dan als feitelijke beschuldigingen. Het beperken van de uitingsvrijheid van een kunstenaar vergt een zeer zorgvuldige afweging door de rechter. De afwegingen van de Maastrichtse rechter die de Hiddema-spotprent verbood zijn te kort door de bocht en onzorgvuldig. Cartoonist Oppenheimer heeft al aangegeven in hoger beroep te gaan. Hof Den Bosch (en daarna eventueel de Hoge Raad) zal de zaak veel zorgvuldiger moeten afwegen, en daarbij in ogenschouw moeten nemen dat het EHRM alleen in extreme gevallen een verbod van een spotprent toegestaan acht.

Otto Volgenant

IEF 14336

Uitgaan van juistheid van persbericht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2014, IEF 14336 (bestuurders Partrust tegen TMG)
Mediarecht. Geschil over publicaties in De Telegraaf over een investeringsmaatschappij Partrust. Eisers hebben bezwaar tegen verschillende passages, waaronder "het frauduleus gebleken beleggingsfonds Partrust" en "De AFM oordeelde dat Partrust een piramidefonds was omdat tot driekwart van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd". Een van de artikelen vormt een letterlijke weergave van een door het ANP opgesteld persbericht. TMG kan hiervoor derhalve geen verwijt worden gemaakt en mocht ze uitgaan van de juistheid van het persbericht. Voorzieningen worden afgewezen.

 

4.10. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.[eisers]heeft niet bestreden dat de Autoriteit Financiële Markten in 2009 aangifte tegen Partrust heeft gedaan wegens beleggingsfraude, en dat het verwijt was dat sprake was van een piramidespel. In die zin is de hier aan de orde zijnde uitlating feitelijk juist. Van onrechtmatigheid kan dan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. In onderhavig geval is het daarbij zo dat de beschuldiging van de Autoriteit Financiële Markten naar zijn aard is herhaald in het verslag van de curator en de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch. Dat deze beschuldiging onjuist is en dat dit TMG c.s. duidelijk had moeten zijn, is door[eisers]niet aangetoond. Dat “tot driekwart” van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd is weliswaar niet gebleken, maar de voorzieningenrechter acht een mogelijke onjuistheid wat betreft de omvang van de als rendement uitgekeerde inleg niet van zodanig gewicht dat dit de hier gewraakte zinsnede onrechtmatig maakt. Dit betreft een ondergeschikt punt, waarvan niet aannemelijk is dat het op zichzelf tot reputatieschade leidt.

4.13. TMG c.s. erkent dat [gedaagde] zonder zich als journalist bekend te maken bij de crediteurenvergadering aanwezig was. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter-commissaris evenwel gezegd dat ook ingeval dit hem bekend was geweest hij [gedaagde] waarschijnlijk zou hebben toegelaten. De weergave in het proces-verbaal van hetgeen de rechter-commissaris heeft gezegd wijkt inderdaad af van de weergave die in het artikel is gegeven. Het proces-verbaal bevat echter geen letterlijke weergave van het verhandelde ter zitting. In dit geval heeft [gedaagde] de uitlatingen van de rechter-commissaris, gezien het verband waarin zij werden gedaan, mogen interpreteren op een wijze zoals in het artikel verwoord. Voorafgaand aan de betreffende uitlatingen van de rechter-commissaris werd door een andere aanwezige de vraag gesteld of de bestuurders zouden kunnen verdwijnen. Dit betrof een vraag naar de (on)mogelijkheid van verhaal. Dat de rechter-commissaris vervolgens uitleg geeft over de (zijns inziens geringe) kans dat via een bestuurdersaansprakelijkheids-procedure geld kan worden terugverkregen mocht [gedaagde] daarom opvatten als gedaan in verband met deze zaak.

4.14. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het proces-verbaal van de crediteurenvergadering staat, voor zover betrekking hebbend op de passage waar het hier om gaat “Je kunt alles op naam van anderen laten zetten. Pas als iemand het komt inleveren bij de curator dan heeft die het tot zijn beschikking, maar dat gebeurt niet. Wel eventueel via de rechter. Het zou zo maar kunnen zijn dat er vrouwen rondlopen met dure juwelen en mensen rondrijden in luxe sportauto’s die betaald zijn van uw geld”.
IEF 14330

Onrechtmatig om advocaat in cartoon als louche aan te duiden

Vzr. Rechtbank Limburg 31 oktober 2014, IEF 14330 (Cartoon louche advocaat)
In het huis-aan-huisblad De Ster is een cartoon gepubliceerd. Recht op vrije meningsuiting. De voorzieningenrechter oordeelt dat een cartoon, waarin een advocaat als louche (onguur, verdacht) wordt aangeduid, onrechtmatig is jegens deze. De gegeven toelichting rechtvaardigt niet om eiser te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat een privédetective eiser beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. Er wordt een rectificatie middels een advertentie bevolen.

3.7. Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de zogenaamde Dikke van Dale) betekent het woord louche: onguur of verdacht.

3.8. [gedaagde 1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met de cartoon refereert aan het feit dat een privédetective, genaamd [naam privédetective], naar aanleiding van een passage over hem in de autobiografie van [eiser], volgens welke [naam privédetective] [eiser] zou hebben afgeperst, aangifte heeft gedaan wegens smaad en laster. [naam privédetective] heeft daarover verklaard in het dagblad De Telegraaf. Deze berichtgeving is volgens [gedaagde 1] aanleiding geweest voor de cartoon. De kwalificatie louche is volgens [gedaagde 1] niet uit de lucht komen vallen, omdat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, hetgeen volgens [gedaagde 1] kan worden omschreven als louche. [gedaagde 1] stelt dat hij daarmee geen feitelijk oordeel geeft over [eiser], maar dat hij deze berichtgeving gebruikt om op spottende wijze het verschijnsel mediagretige advocaat te becommentariëren. Niet de beschuldiging van [naam privédetective] lijkt [eiser] volgens [gedaagde 1] te deren, maar het feit dat mensen denken dat hij homofiel is, waarop [eiser] in de pers uitgebreid reageert.

3.10. Die gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet om [eiser] te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. [eiser] betwist deze beschuldiging ook. Anders dan [gedaagde 1] stelt, is er derhalve in redelijkheid onvoldoende aanleiding om het bewuste waardeoordeel uit te spreken.

3.12. Ook in dat licht bezien kan de voorzieningenrechter het woord louche noch in het opschrift van de bewuste cartoon noch in de overige delen van de cartoon (de tekening en de tekst in de tekstballon) in de door [gedaagde 1] geschetste context plaatsen en is dit ook ongepast.

3.13. Indien [gedaagde 1] een bepaalde groep advocaten, met [eiser] kennelijk als concreet voorbeeld, als op media-aandacht beluste advocaten op spottende en satirische wijze heeft willen portretteren vanwege die eigenschap, dan is het gebruik van het woord louche in dat verband niet op zijn plaats. Het feit dat een bepaalde advocaat of bepaalde groep van advocaten vaak in de media wil verschijnen, maakt deze advocaten daarom niet louche (dat wil zeggen onguur of verdacht). Door de aanduiding louche, die een ernstig beschuldigend karakter heeft, krijgt deze gestelde spottende en satirische aanduiding ongerechtvaardigd een veel zwaardere lading, die niet past bij de “beschuldiging” van [gedaagde 1] dat [eiser] een glamouradvocaat is.

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten
NVJ
Dirkzwager
Russchen advocatuur

IEF 14325

Publicatie boek zes maanden verboden vanwege lopend strafproces

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 oktober 2014, IEF 14325 (Staat der Nederlanden/gedetineerde tegen Just Publishers/Veldman)
Mediarecht. De voorzieningenrechter beveelt de beoogde publicatie van het boek ‘Moordmakelaar. De biecht van Fred Ros.’ (Ros Tapes) gedurende zes maanden na heden achterwege te laten met het oog op een "fair trial" in de strafzaak onder de codenaam "Passage". Bij het gerechtshof te Amsterdam is aanhangig de strafzaak, bekend onder codenaam “Passage”. Deze strafzaak heeft betrekking op zeven liquidaties en vijf pogingen of voorbereidingshandelingen daartoe. Er wordt een boek voorbereid dat op 22 oktober 2014 beschikbaar komt o.a. via bol.com. De Staat vordert met succes het bevel om de beoogde publicatie van voormeld boek achterwege te laten totdat het hof in hoger beroep heeft beslist in de aanhangige strafzaak en om aan de boekhandel geleverde exemplaren terug te halen.

Met de regel dat in een strafproces getuigen buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord, zodat zij elkaar niet kunnen beïnvloeden, wordt uitdrukking gegeven aan het beginsel van de waarheidsvinding. Hiermee is een “fair trial” als bedoelde in artikel 6 EVRM gewaarborgd. Mede om die reden zijn de processtukken niet openbaar. In dit licht bezien komt de vrees van de Staat c.s. dat kennisname van de inhoud van het boek (dat uiterst gevoelig materiaal bevat) de waarheidsvinding ernstig bemoeilijkt niet ongegrond voor. Daarmee wordt het recht op een eerlijk strafproces, artikel 6 EVRM, in de kern bedreigt.

Het belang van de Staat bij een eerlijk, ordentelijk en effectief strafproces over levensdelicten weegt hier zwaarder dan het belang van gedaagden om het grote publiek in kennis te stellen van de door het OM gesloten deal en alles wat daarmee samenhangt.

4.14.
Anders dan [naam 3], Just Publishers en Veldman Distributie hebben betoogd, kan aan de hand van hetgeen over en weer is gesteld over de inhoud van het (niet in het geding gebrachte) boek, een verantwoorde afweging worden gemaakt tussen de in deze tegenstrijdige belangen van de Staat en met name van de auteur [naam 3]. De Staat heeft ter zitting uit het boek geciteerd en [naam 3] heeft ter zitting verklaard dat hij de verklaringen van [naam 4] grotendeels (voor zover deze naar de mening van [naam 3] interessante stukken bevatten) heeft overgenomen, maar dat hij doublures in de verklaringen van [naam 4] heeft weggelaten. Voorts heeft [naam 3] verklaard dat hij zijns inziens belangrijke details uit de verklaringen van [naam 4] heeft weergegeven en andere in zijn ogen onbelangrijke details heeft weggelaten. Met dit alles is voldoende aannemelijk gemaakt dat het boek naar de kern genomen een getrouwe en (deels) gedetailleerde weergave is van hetgeen [naam 4] tegenover de politie en het openbaar ministerie heeft verklaard en dat het boek met name voldoende relevante details bevat, waarover de getuigen bevraagd kunnen worden.

4.15.    Met de regel dat in een strafproces getuigen buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord, zodat zij elkaar niet kunnen beïnvloeden, wordt uitdrukking gegeven aan het beginsel van de waarheidsvinding. Hiermee is een “fair trial” als bedoelde in artikel 6 EVRM gewaarborgd. Mede om die reden zijn de processtukken niet openbaar.
In dit licht bezien komt de vrees van de Staat en [naam 1] en [naam 2] dat kennisname van de inhoud van het boek (dat uiterst gevoelig materiaal bevat) de waarheidsvinding ernstig bemoeilijkt niet ongegrond voor. Daarmee wordt het recht op een eerlijk strafproces voor de verdachten, onder wie [naam 1] en [naam 2] maar ook [naam 4], welk recht is vastgelegd in artikel 6 EVRM in de kern bedreigd. Het belang van de Staat (en van [naam 1] en [naam 2] en andere verdachten) bij een eerlijk, ordentelijk en effectief strafproces (waarbij het om levensdelicten gaat waarop hoge vrijheidstraffen staan) weegt hier zwaarder dan het belang van [naam 3], Just Publishers en Veldman Distributie om het grote publiek in kennis te stellen van de door het openbaar ministerie met [naam 4] gesloten deal en alles wat daarmee samenhangt alsmede van de kanttekeningen die volgens [naam 3] kunnen worden gemaakt bij de verklaringen van [naam 4]. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat het belang van het openbaar ministerie bij het gevorderde publicatieverbod verder reikt dan het belang van waarheidsvinding in het Passage-proces. De Staat heeft immers onweersproken aangevoerd dat de verklaringen van [naam 4] tevens van belang zijn voor het opsporingsonderzoek in andere zaken. De belangenafweging valt niet anders uit doordat [naam 3] - overigens verder niet voldoende onderbouwd - heeft gesteld dat een publicatieverbod tot zijn persoonlijk faillissement zal leiden.

4.16.
Het vorenstaande leidt voorshands tot het oordeel dat publicatie van het boek onrechtmatig is jegens de Staat. De onrechtmatige daad kan aan [naam 3], Just Publishers en Veldman Distributie worden toegerekend. Dat de Staat als gevolg van publicatie van het boek in zijn belangen als vooromschreven zal worden geschaad, is in deze zaak niet voor redelijke betwisting vatbaar. De door [naam 3], Just Publishers en Veldman Distributie geschonden zorgvuldigheidsnorm strekt tot bescherming van de belangen waarvoor de Staat in deze opkomt.

De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [naam 3], Just Publishers en Veltman Distributie de beoogde publicatie van het boek ‘Moordmakelaar. De biecht van[naam 4].’ gedurende zes maanden na heden achterwege te laten, geheel of gedeeltelijk en in welke vorm dan ook, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- door elk van de veroordeelden,
IEF 14297

Websitenaam de-zorgfraudulent.nl veranderen dat het woord fraude verdwijnt

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 oktober 2014, IEF 14297 (www.de-zorgfraudulent.nl)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Vordering tot verwijdering van website www.de-zorgfraudulent.nl vanwege onrechtmatige inhoud. De weergave op de website in beschrijvende, neutrale bewoordingen van hoe het gedaagde in zijn contacten met eisers is vergaan teneinde publiekelijk aandacht te vragen voor volgens gedaagde bestaande misstand is niet onrechtmatig. Kwalificaties als ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ zijn wel onrechtmatig, het gaat om ernstige beschuldigingen waarvoor niet voldoende bewijs is. De voorzieningenrechter beveelt de naam van de website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en elke betichting van van fraude te verwijderen.

4.7. Het is begrijpelijk dat de gang van zaken de nodige vragen bij [gedaagde] heeft opgeroepen. De gang van zaken zoals die naar voren is gekomen, kan ook niet zonder meer transparant worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het niet onrechtmatig worden genoemd dat [gedaagde] op zijn website publiekelijk aandacht vraagt voor hoe het hem in de contacten met [eiser] is vergaan. Er kan een algemeen maatschappelijk belang mee zijn gediend dat anderen van die ervaringen van [gedaagde] met [eiser] kennis nemen. Voor een algemeen gebod de gehele content van zijn website te verwijderen is geen grond. De door hem gebezigde kwalificaties ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ kunnen echter niet door de beugel. Dat zijn ernstige beschuldigingen die impliceren dat [eiser] zich aan strafbare feiten schuldig maken. Daarvoor moet voldoende bewijs voorhanden zijn en dat is er niet. Al de passages waarin [gedaagde] [eiser] op enigerlei wijze beticht van fraude of frauduleuze praktijken of handelingen zal hij moeten verwijderen en verwijderd houden. Ook de passage die onder punt 11 van de dagvaarding is geciteerd (in dit vonnis opgenomen in rechtsoverweging 2.5) gaat te ver omdat daarvoor geen bewijs is. Dergelijke kwalificaties zijn niet nodig om aandacht te vragen voor de in de visie van [gedaagde] bestaande misstand. Zijn ervaringen kan hij ook in beschrijvende, neutrale bewoordingen weergeven. Het voorgaande betekent ook dat [gedaagde] de naam van zijn website moet veranderen. Die naam in relatie tot die van De Zorgconsulent en de verdere inhoud van de website houdt immers ook een beschuldiging van fraude in. Bij gebreke van aanwijzing door [eiser] van andere specifieke passages op de website die in hun visie onrechtmatig zijn, is er voor een verdergaand gebod tot verwijdering geen aanknopingspunt. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen waarbij de eer en goede naam van [eiser] wordt aangetast, is onvoldoende concreet om toegewezen te kunnen worden.

De voorzieningenrechter,
5.1. beveelt [gedaagde] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de naam van zijn website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen en veranderd te houden dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden elke betichting van [eiser] van fraude en van het systematisch het geïndiceerde zorggeld naar zich toeschuiven tegenover een zeer beperkt aantal uren zorg en van het dwingen van cliënten te tekenen voor meer dan de geleverde uren,
IEF 14294

Gematigde contractuele boete voor flitsen in promo 'de 25 meest'

Hof Amsterdam 14 september 2014, IEF 14294 (SBS Broadcasting tegen X)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Mediarecht. Contract. Boete. In een aflevering van 'Peter R. de Vries, misdaadverslaggever' over huurmoorden is X getoond; delen van deze aflevering zijn herhaald in (de promo van) 'De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen'. Partijen hebben een onthoudingsovereenkomst op straffe van een contractuele boete. De rechtbank oordeelde dat korte flitsen voor jubilem "de 25 meest" leidt tot contractuele boete [IEF 12924]. Het hof gaat niet uit dat een ondergrens van het verbod bestaat in de zin dat er daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op de privacy van X, zoals door SBS bepleit.

Dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat de beelden zonder vermelding van context of naamsvermelding, baat SBS niet. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van X c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Het hof matigt de boete tot €15.000 gelet op onder meer het ontbreken van aantoonbare schade.

3.6. Het hof is van oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van een dergelijk ondergrens, SBS in dit geval geen beroep daarop toekomt. Daartoe is het volgende redengevend. SBS heeft aangevoerd dat het in dit geval gaat om beelden waarop [A], [B] en [C] weliswaar voorkomen maar niet herkenbaar zijn, dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat deze beelden zonder vermelding van enige context of naamsvermelding werden uitgezonden. Het is niet aannemelijk, zo stelt SBS, dat zij voor een dergelijk gebeurtenis een zo hoge boete zou accepteren. [geïntimeerde] voert echter aan dat[B] wel degelijk herkenbaar in beeld komt. [geïntimeerde] wijst erop dat naar aanleiding van de uitzending van de fragmenten derden richting [geïntimeerde] c.s. hebben gereageerd en dat zij vervolgens hun raadsman hebben verzocht contact op te nemen met SBS. SBS heeft deze gang van zaken niet uitdrukkelijk betwist zodat deze vast staat. Het hof concludeert daaruit dat herkenning van [B] in elk geval voor zekere personen mogelijk is geweest. Daarbij komt dat de beelden weliswaar zonder vermelding van het oorspronkelijke onderwerp of andere context zijn vertoond, maar dat deze wel zijn uitgezonden als promotiemateriaal voor het (bekende) misdaadprogramma waarin deze oorspronkelijk zijn uitgezonden. Een en ander is voldoende voor het oordeel dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. door de uitzending in het geding zijn gekomen.
Hieraan doet niet af dat [B], zoals SBS aanvoert, mogelijk alleen voor direct betrokkenen herkenbaar in beeld is gekomen. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor een dergelijk beroep kan naar het oordeel van het hof niet de eis worden gesteld dat sprake is van herkenbaarheid van [B] of van de andere betrokkenen bij het algemene publiek. In dit verband is evenmin van belang dat slechts één van de betrokkenen in beeld is gekomen, alleen al omdat [geïntimeerde] c.s. nu eenmaal familie van elkaar zijn en zij bovendien in de oorspronkelijke uitzending allen in verband met elkaar in beeld komen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [B] slechts (daadwerkelijk) aan de hand van stilstaande beelden kan worden herkend, zoals SBS min of meer erkent (memorie van grieven onder 47), dan is dat naar het oordeel van het hof voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor zover dit al het geval is, hebben derden immers in het vertonen van de beelden aanleiding gezien deze (nogmaals) stilstaand te bekijken en vervolgens [geïntimeerde] c.s. daarover in te lichten. Het is ook geenszins op voorhand uit te sluiten dat derden op enig moment met technische hulpmiddelen stilstaande beelden van de promo’s en de bumper zullen bekijken.

3.17. Het beroep van [geïntimeerde] op het boetebeding is aldus gegrond op de herhaalde uitzending van zeer korte fragmenten zonder dat daaraan, behoudens het verband met het misdaadprogramma, enige context wordt gegeven. In de fragmenten is slechts een van de betrokkenen - zeer kort - herkenbaar in beeld geweest. Dit betekent dat het voor de hand ligt dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. slechts in beperkte mate zijn aangetast, ook al is het fragment vijf maal herhaald. SBS voert in verband daarmee aan dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. beperkt zal zijn geweest. [geïntimeerde] voert omtrent de door [geïntimeerde] c.s. geleden schade alleen in algemene termen aan dat het ondoenlijk is vast te stellen wat de schade is die hoort bij de opmerkingen, intimidatie, bedreigingen, vernielingen en het steeds lastiger vinden van een baan of school na iedere uitzending. Vast staat, zo stelt [geïntimeerde], dat vrijwel geen van de familieleden door de beelden en de herhalingen daarvan in staat is geweest een normaal leven op te bouwen en een betaalde baan te vinden (memorie van antwoord 100). [geïntimeerde] vermeldt echter geen concrete incidenten die zich hebben voorgedaan na de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat deze zich niet hebben voorgedaan. Wat [geïntimeerde] zelf betreft heeft voorts te gelden dat hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf in verband met de destijds in de uitzendingen aan de orde gestelde huurmoorden. Hij licht niet toe wat de gevolgen daarvan zijn geweest en welke schade daarnaast specifiek het gevolg is van de uitzendingen van SBS, laat staan dat hij concreet toelicht wat de uitzendingen van de promo’s aan de door hem gestelde gevolgen hebben bijgedragen. Dat had gelet op de omstandigheden wel op zijn weg gelegen. Dit klemt te meer omdat hij zelf niet in beeld is geweest in de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. SBS wijst voorts terecht erop dat bij de vaststellingsovereenkomst aan [A] en aan [B], overigens tegen finale kwijting, een bedrag van € 1000,- als vergoeding van de schade wegens het op 11 juni 2008 opnieuw uitzenden van de beelden is toegekend. [geïntimeerde] had mede in verband daarmee nader moeten toelichten waaruit de schade door de uitzending van de promo’s concreet bestaat. De schade door de eerdere uitzendingen is wat [A] en [B] aangaat immers afgedaan terwijl, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat de fragmenten die thans te zien zijn geweest, na de eerdere in verhouding daarmee langdurige uitzendingen, daaraan hebben toegevoegd. Het hof gaat dan ook met SBS ervan uit dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. als gevolg van de uitzendingen van 16 en 17 december 2010 nihil is geweest en dus niet in verhouding staat tot het thans (bovenop het reeds door SBS betaalde bedrag van € 15.000,-) gevorderde bedrag van € 60.000,-.

3.18. Het Hof let bij haar oordeel tevens op de aard van de overeenkomst. Die houdt geen absoluut verbod in op het herhalen van de beelden. Wat [geïntimeerde] zelf betreft staat het SBS vrij de beelden te herhalen indien deze actualiteitswaarde krijgen omdat zich nieuwe feiten of ontwikkelingen voordoen. In dat geval worden de gezichten van [A], [B] en [C] weliswaar onherkenbaar gemaakt, als zij aan die actualiteitswaarde niet hebben bijgedragen, maar ook wat hen aangaat is geen sprake van een absoluut verbod op het uitzenden van de beelden. Een en ander betekent dat partijen kennelijk niet ervan uit zijn gegaan dat het uitzenden van de beelden onder alle omstandigheden ongeoorloofd is.

3.19. De overeenkomst is gesloten nadat in enkele afleveringen uitgebreid aandacht is besteed aan de huurmoorden en [geïntimeerde] c.s. allen herkenbaar in beeld zijn gekomen. Gelet op de aanleiding om de overeenkomst te sluiten en op de aard van de overeenkomst is te concluderen dat [geïntimeerde] het beding heeft ingeroepen ter zake van een gering te noemen overtreding. [geïntimeerde] bedoelt bovendien, gelet op de omvang van zijn vordering, het beding vijfmaal in te roepen. Het gevolg daarvan, de verschuldigdheid van een bedrag van in totaal € 75.000,-, is gelet op het ontbreken van aantoonbare schade, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen, is naar het oordeel van het hof een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof zal de verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 15.000,-. Dit komt overeen met het bedrag dat SBS zou hebben verbeurd bij een eenmalige overtreding van het boetebeding. Het hof acht de onderhavige situatie, een geringe overtreding van het beding welke zich vijfmaal heeft voorgedaan binnen een tijdsbestek van vijf uren, daarmee gelijk te stellen, in elk geval voor wat betreft de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde] c.s. Het hof neemt bij zijn oordeel tot deze matiging van de boete tevens in aanmerking dat het boetebeding mede tot doel heeft SBS aan te sporen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en partijen het bedrag dat zij als boete zijn overeengekomen kennelijk passend hebben geacht voor het bereiken van dit doel.

Lees de uitspraak (pdf / HTML)

IEF 14288

Kop Telegraaf publicatie was juist en werd voldoende genuanceerd in het artikel

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 oktober 2014, IEF 14287 (Curaçaose zakenman c.s. Tegen Telegraaf)
Met samenvatting van Wout Olieslagers, Kennedy Van der Laan. Elk jaar vindt op Curaçao, in de Caraïbische Zee, het North Sea Jazz Festival plaats. Dit evenement wordt georganiseerd door een stichting waar een Curaçaose zakenman aan het roer staat, die het festival ook financieel ondersteunt. Op Curaçao is deze zakenman bekend als bankier en eigenaar van een trustfund. In juni 2014 heeft de Nederlandse reisoperator Does, de zakenman ervan beschuldigd dat hij Does in 2012 met de dood zou hebben bedreigd. Later is deze beschuldiging door Does gerectificeerd.

Op 17 september heeft De Telegraaf een artikel gepubliceerd over de beschuldiging van Does, met als kop: “Rijkste man Curaçao beschuldigd van doodsbedreiging“. Daarin werd ook vermeld dat de beschuldiging inmiddels door Does was gerectificeerd. Twee dagen later, nadat De Telegraaf in het bezit was gekomen van de rectificatietekst, volgde een artikel in De Telegraaf waarin uitgebreid werd ingegaan op de rectificatie van Does.

De Curaçaose zakenman vond dat De Telegraaf in het eerste artikel informatie zou hebben verspreid waarvan zij wist dat die lasterlijk was. In kort geding vordert hij  (samen met de stichting die het festival organiseert, en concertpromotor Mojo) onder meer dat De Telegraaf dit artikel verwijdert of rectificeert. In de rectificatie zou De Telegraaf moeten verklaren dat inmiddels vast staat dat de beschuldiging dat hij iemand met de dood zou hebben bedreigd vals is. Ook wordt een verbod gevorderd om nog over de kwestie te berichten, zonder daarbij te vermelden dat de beschuldiging vals en volledig gerectificeerd is.

De Telegraaf erkende dat het oorspronkelijke artikel op een aantal punten onjuist was. Die onjuistheden zijn in de online publicatie hersteld. Ook is de zakenman onvoorwaardelijk toegezegd dat een rectificatie op dezelfde punten zou volgen in de papieren uitgave van de krant als hij dat zou wensen. Als de zaak voor de rechter komt constateert de voorzieningenrechter dat het artikel op die punten onjuist en onzorgvuldig was, maar dat dit inmiddels is rechtgezet. De rechter gaat in de procedure verder uit van het aangepaste artikel.

De rechter is het met De Telegraaf eens dat het feit dat Does de beschuldiging heeft ingetrokken niet betekent dat de beschuldiging ook vals was en dat dit niet kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter zegt verder dat vast staat dat de zakenman er inderdaad van is beschuldigd dat hij een ander met de dood zou hebben bedreigd, zoals de kop vermeldt. Het volstaat dat de lezer er bij verdere lezing van het artikel kennis van neemt dat de beschuldiging is ingetrokken. De rechter bevestigt dat “een kop ongenuanceerder en kernachtiger mag zijn dan het artikel zelf omdat deze bedoeld is om de aandacht van de lezer te trekken. In het artikel kan de lezer vervolgens de gedetailleerde en genuanceerde berichtgeving lezen. De kop moet in samenhang met de rest van het artikel gelezen worden.” En voor zover andere media alleen de kop hebben overgenomen en niet de nuance verderop in het artikel, is dat hun verantwoordelijkheid, en niet die van De Telegraaf.

De rechter overweegt dat de zakenman een publiek bekende en invloedrijke man is op het eiland. Dat deze persoon beschuldigd is van het doen van een doodsbedreiging door een voormalige zakenpartner is maatschappelijk relevant. De Telegraaf moet zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend kunnen uitlaten over maatschappelijk relevante kwesties.

De zakenman klaagt nog over een aantal andere punten in het artikel, maar volgens de voorzieningenrechter is het artikel in zijn huidige vorm feitelijk juist en zijn de klachten onterecht. De vorderingen van de zakenman werden afgewezen.

De Telegraaf werd in deze procedure bijgestaan door Jens van den Brink.

IEF 14284

Telegraaf mag mededader bankroof van de eeuw kroongetuige noemen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 22 september 2014, IEF 14284 (X tegen TMG)
Met samenvatting van Fabienne Dohmen, Kennedy Van der Laan. Onderwerp van deze zaak was het in de Telegraaf verschenen artikel “Den Haag spil mega bankroof”. Het artikel bericht over de grootschalige creditcardfraude in 2013 waarbij criminelen in 1 nacht met behulp van vervalste bankpassen 30 miljoen euro buitmaakten in een wereldwijd gecoördineerde actie, van Japan tot Duitsland. Bij deze bankroof was ook een aantal Nederlanders betrokken, die in Duitsland opgepakt en veroordeeld zijn. Het artikel meldt dat een van deze betrokken personen in het Duitse proces als kroongetuige heeft gefungeerd. Deze persoon heeft een verklaring afgelegd waarin hij een aantal mededaders heeft aanwezen. Dankzij zijn verklaring heeft de Duitse justitie deze personen kunnen arresteren. Het artikel meldt dat deze kroongetuige door zijn verklaring een voorwaardelijke celstraf van twee jaar heeft gekregen.

X voert voor de rechter aan dat de publicatie van de Telegraaf onrechtmatig is. De Telegraaf heeft ten onrechte gesteld dat X een ‘kroongetuige’ was en daardoor de onjuiste indruk gewekt dat hij een ‘deal’ met het Duitse openbaar ministerie heeft gesloten in ruil voor strafvermindering. X claimt dat hij naar aanleiding van het artikel in de Telegraaf bedreigd is en heeft moeten onderduiken.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de publicatie in de Telegraaf niet onrechtmatig. Het artikel vindt voldoende steun in de feiten. Dit blijkt uit het ter zitting overgelegde vonnis in de Duitse strafzaak tegen X en uit een verklaring van de Duitse officier van justitie. Daaruit volgt onmiskenbaar dat de verklaring van X  heeft geresulteerd in strafvermindering tot een voorwaardelijke celstraf van twee jaar. Een kroongetuige is volgens de rechter iemand die als voornaamste getuige is aan te merken. De Telegraaf mag X als kroongetuige aanduiden aangezien uit het Duitse vonnis en de verklaring van de officier blijkt dat hij inderdaad een van de voornaamste getuigen was. De dreigende situatie waarin X door zijn eigen handelen nu verkeert kan niet aan de Telegraaf worden verweten.

De Telegraaf heeft voorafgaand aan de publicatie meerdere malen tevergeefs geprobeerd contact op te nemen met de advocaat van X. Die heeft echter ondanks toezeggingen niets meer van zich laten horen. Zodoende behoefde de Telegraaf  er dan ook niet van uit te gaan dat er bijzondere omstandigheden waren waar zij rekening mee behoorde te houden. Verder is van belang dat voor publicatie in de Telegraaf de Duitse media al veelvuldig over deze zaak hadden bericht.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van X af en veroordeelt X in de proceskosten.

De Telegraaf werd in deze procedure bijgestaan door Jens van den Brink.

IEF 14280

Naam, initialen of bijnaam gebruiken is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Overijssel 15 oktober 2014, IEF 14280 ('Poedel' tegen geredetwijfels.nl)
Onrechtmatige publicatie. X is veroordeeld wegens doodslag op Nathalie Weinreder. Poedel, bijnaam van eiser, was bevriend met Nathalie Weinreder. X is veroordeeld wegens doodslag. Gedaagden zijn familie van X, die geloven in zijn onschuld. Zij laten oud-rechercheur nader onderzoek doen en publiceren daarover op www.geredetwijfels.nl. De uitlatingen van gedaagde op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van eiser bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig, voor zover daarin direct wordt verwezen naar eiser door zijn naam, intitialen of zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

4.5. [gedaagde 1 c.s.] heeft het door [eiser] gestelde gemotiveerd betwist. Haar standpunt kan worden samengevat als volgt. [gedaagde 1 c.s.] is ervan overtuigd dat
[X] niet de dader is. Zij wil de waarheid boven tafel krijgen en gebruikt de website om de zaak onder de aandacht van het publiek en mogelijke deskundigen te brengen in de hoop dat de zaak dusdoende zoveel aandacht trekt dat de weg wordt geopend tot herziening van het inmiddels onherroepelijke arrest van het Hof waarbij [X] als dader is veroordeeld. [eiser] wordt niet bij naam genoemd op de website, zodat van enig onrechtmatig handelen jegens [eiser] geen sprake kan zijn. Ook wordt hij niet beschuldigd op de website. Op de website wordt alleen gesproken over ‘de andere potentiële verdachte’ en ‘de andere niet uit gerechercheerde potentiële verdachte’. Bovendien zoekt [eiser] zelf de media op. Zo plaatst hij op zijn eigen Facebook-account berichten over de zaak, heeft hij de website ‘geliked’ op zijn eigen Facebook-account en heeft hij zelfs een interview bij RTL Boulevard gegeven over de zaak, aldus [gedaagde 1 c.s.]. De vorderingen zijn, tot slot, te onbepaald en werken - voor wat betreft de gevorderde dwangsom - misbruik in de hand.

4.10.
Daarnaast zijn de uitlatingen op een stellige wijze ingekleed en valt niet uit te sluiten dat derden - ook al zijn de uitlatingen gedaan door familie van de veroordeelde - daaraan enig gezag (kunnen) toekennen. Zo staat er onder meer op de website: “Op de website www.geredetwijfels.nl zal ik aantonen door gebruik te maken van originele politie verhoren dat er meer ligt tegen de andere potentiële verdachte, zal ik aantonen dat hij zowel gelegenheid, motief en bovenal dader kennis heeft.”

4.14.
Dat [eiser] ook zelf de publiciteit heeft gezocht door onder meer een interview gegeven in het programma RTL Boulevard over de dood van Nathalie Weinreder en de website www.geredetwijfels.nl op zijn eigen Facebook-account te ‘liken’, is - in het licht van de stellingen van [eiser] - wellicht opmerkelijk, maar maakt het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin anders.

4.15.
De uitlatingen van [gedaagde 1 c.s.] op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van [eiser] bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig jegens [eiser], voor zover daarin direct wordt verwezen naar [eiser] door zijn naam dan wel de afkorting ‘[initiaal]’, dan wel zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

De voorzieningenrechter
5.1. bepaalt dat [gedaagde 1 c.s.] uit al haar publieke uitlatingen waarin de naam ‘[voor- en achternaam]’, ‘[eiser]’, ‘[initiaal]’, ‘poedel’ dan wel ‘Poedel’ voorkomt of wordt gebezigd op de website www.geredetwijfels.nl en het hieraan gelinkte Facebook-account, voornoemde benamingen of aanduidingen dient te verwijderen en te staken en verwijderd en gestaakt te houden, zo ook in de toekomst, op straffe van een dwangsom van € 500,= (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat zij hiermee, nadat vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 50.000,= (vijftigduizend euro),
IEF 14260

Journalistiek onderzoek kennelijk beperkt gebleven

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14260  (Zaman Vandaag)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De website nuhr.be verwees door naar websites met pornografische inhoud. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het enkel doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. Gedaagde stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat slechts sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken. Een journalist dient tevoren na te gaan of zijn informatie juist is, het onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link; dat is te weinig. De publicatie van het artikel is onrechtmatig jegens eisers.

De bewijslastverdeling ter zake van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd verschilt naar gelang van de aard van de verplichting op overtreding waarvan de dwangsom is gesteld: betreft het een verplichting om te geven of te doen, dan moet degene jegens wie de veroordeling is uitgesproken bewijzen dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan; betreft het echter een verplichting om niet te doen, dan zal de executant, als in een bodemprocedure wordt getwist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd, moeten bewijzen dat de geëxecuteerde het verbod heeft overtreden.

4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser1] de eigenaar van de website nuhr.be is. [gedaagde] heeft haar verweer dat [eiser2] – als enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser1] – de facto als eigenaar van de website nuhr.be kan worden aangemerkt, na weerspreking daarvan door [eisers] niet langer gehandhaafd. Dat in het artikel van 7 augustus [eiser2] als eigenaar van de website wordt genoemd is dus feitelijk onjuist. Ditzelfde geldt voor het artikel van 9 augustus, waarin staat dat [eiser2] de domeinnaam heeft gekocht. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met die onjuiste vermelding [eiser2] in persoon wordt beschuldigd van gedrag dat in brede kringen als laakbaar wordt geacht. Een bedrijf en haar directeur kunnen niet op een dergelijke wijze worden vereenzelvigd.
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weersproken dat op de website slechts werd doorverwezen naar websites met pornografische inhoud. Ter comparitie heeft zij dat verweer echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat op de website alleen werd doorgelinkt. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het – enkel – doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. [gedaagde] stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat – slechts – sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken.
In het algemeen dient een journalist tevoren na te gaan of zijn informatie juist is. Dat onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat dat te weinig is. Ter comparitie heeft de heer [persoon1] namens [gedaagde] verklaard dat zij wist dat Nuhr een concurrent is van [eiser1]. Gelet op de ernst van de beschuldiging en de bron van het persbericht lag het op de weg van [gedaagde] om [eisers] om een reactie te vragen. Het niet vragen om een reactie is in strijd met hetgeen een zorgvuldig handelend vakgenoot betaamt. De Leidraad voor de Journalistiek geeft wat dat betreft inzicht in de in de branche heersende opvattingen. Dat een en ander is gedaan c.q. nagelaten door een stagiair, komt voor risico van [gedaagde]. Ook de Raad voor de Journalistiek heeft geconcludeerd dat de (hoofd)redactie van Zaman Vandaag Journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat het artikel van 7 augustus 2013 hoofdzakelijk bestaat uit quotes uit het persbericht. [gedaagde] heeft het persbericht dat aan haar artikel van 7 augustus ten grondslag ligt echter niet overgelegd, zodat dit niet kan worden geverifieerd. De rechtbank zal dit verweer derhalve als niet onderbouwd passeren.
De stelling van [gedaagde] dat tussen Nuhr.nl en [eiser1] een procedure heeft gelopen wegens onrechtmatigheden van [eiser1] is door [gedaagde] evenmin onderbouwd en wordt daarom eveneens door de rechtbank gepasseerd.
4.6.
Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door publicatie van het artikel van 7 augustus 2013 onrechtmatig jegens [eiser1] en [eiser2] heeft gehandeld. De rechtbank rekent [gedaagde] daarbij met name aan dat zij geen wederhoor heeft toegepast voorafgaande aan de plaatsing van het artikel. [gedaagde] is derhalve gehouden de ten gevolge van deze publicatie door [eiser1] en [eiser2] geleden schade te vergoeden.
Nu zijn naam in het artikel van 7 augustus niet wordt genoemd is van onrechtmatig handelen jegens [eiser3] door publicatie van dit artikel naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade voortvloeiende uit dit artikel ten aanzien van [eiser3] te zijner tijd zal worden afgewezen.