DOSSIERS
Alle dossiers

Vormmerk  

IEF 2592

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa,
tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/097HR, LJN: AX317. Eiser tegen Verweerster.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil tussen een architect en een architectenbureau samen met een bouwbedrijf over auteursrecht op zijn bouwtekeningen voor recreatiewoningen; is ontwerp auteursrechtelijk werk?; van deskundigenbericht afwijkend oordeel, motiveringsgebrek.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Amsterdam, 7 september 2006,LJN: AY7784. Inter 2000 Sarl / Stichting Interclarion tegen Colmar Group (Spain) Sa .

Samenvatting Rechtspraak.nl: “De betrokkenheid van eiser sub 3 (Johan Cruijff) bij het project Mosa Trajectum in Spanje is beëindigd. (...)De naam van eiser sub 3 en het portret van eiser sub 3 mogen niet meer in verband worden gebracht met het project, waarin volgens de oorspronkelijke plannen een sportpark met de naam van eiser sub 3 Golf & Sports Resort zou komen. .”

Lees het vonnis hier

IEF 2243

De Enige Echte

HvJ EG, 22 juni 2006, zaak C-24/05 en zaak C-25/05 P. August Storck KG tegen OHIM.

Absolute weigering driedimensionaal merk (vorm van lichtbruin snoepje).

Storck heeft in 1998 geprobeerd de vorm van haar Wether’s Original snoepjesvorm (C-24/05) en verpakking (C-25/05) als merk te deponeren voor suikergoed. OHIM, kamer van beroep, Gerecht van Eerste Aanleg en nu ook het Hof van Justitie achten deze vormen onvoldoende onderscheidend om als merk te kunnen fungeren (7 lid 1 sub b GMV).

Wat de onderscheidendheid van het snoepje betreft:

Alleen een merk dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve de essentiële functie van herkomstaanduiding vervult, heeft dus onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (zie met name reeds aangehaalde arresten Henkel/BHIM, punt 39; Mag Instrument/BHIM, punt 31, en Deutsche SiSi-Werke/BHIM, punt 31).

Derhalve heeft het Gerecht bij de beoordeling of het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezit, terecht rekening gehouden met de in de handel gangbare vormen en kleuren van snoepjes.

In punt 44 van het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat de betrokken vorm van het snoepje „niet wezenlijk van bepaalde, in de handel gebruikelijke basisvormen van de betrokken waren [verschilt]”. Aangezien de voorwaarde van een wezenlijk verschil verder gaat dan een gewone, significante afwijking, zoals wordt geëist in de in punt 26 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, zou het Gerecht van een onjuiste rechtsopvatting blijk hebben gegeven indien het de vaststelling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk had laten afhangen van een dergelijke voorwaarde.

Dat is echter niet het geval. Uit hetzelfde punt van het bestreden arrest blijkt immers dat het Gerecht zich heeft gebaseerd op de vaststelling dat het aangevraagde merk bestaat uit een combinatie van als natuurlijk ervaren elementen van de aanbiedingsvorm die typisch zijn voor de betrokken waren, dat het een variante is van bepaalde, in de suikergoedsector gebruikelijke basisvormen, dat het zich onvoldoende onderscheidt van andere, voor snoepjes gebruikelijke vormen omdat de aangevoerde verschillen niet opvallen, en dat het het relevante publiek niet in staat stelt, rekwirantes snoepjes onmiddellijk en feilloos te onderscheiden van die met een andere commerciële herkomst.

Met deze vaststellingen heeft het Gerecht rechtens genoegzaam aangetoond dat het aangevraagde merk niet op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de suikergoedsector gangbaar is. Derhalve heeft het niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te concluderen dat dit merk onderscheidend vermogen mist.

Waar rekwirante aanvoert dat het Gerecht heeft geëist dat het aangevraagde merk wezenlijk verschilt van eventuele soortgelijke merken in de suikergoedsector, leest zij het bestreden arrest verkeerd, aangezien het Gerecht niet heeft onderzocht of andere merken die voor dit soort van waren worden gebruikt, gelijk zijn aan of overeenstemmen met het aangevraagde merk.


In het tweede arrest (C-25/05) gaat het over de snoepjesverpakking.

Derhalve heeft het Gerecht bij de beoordeling of het aangevraagde merk onderscheidend vermogen bezit, terecht rekening gehouden met de in de handel gangbare vormen en kleuren van verpakkingen van snoepgoed.

In punt 55 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat „de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door te oordelen dat ,de uiterlijke verschijningsvorm van het betrokken merk [...] niet op fundamentele wijze [verschilt] van de andere in de handel gebruikelijke aanbiedingsvormen’” en, in punt 57 van dat arrest, dat de betrokken verpakking „niet aanzienlijk [verschilt]” van de verpakkingen voor snoepgoed en karamelsnoepjes die in de handel gebruikelijk zijn. Aangezien de voorwaarde van een fundamenteel of wezenlijk verschil verder gaat dan een gewone, significante afwijking, zoals wordt geëist in de in punt 28 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, zou het Gerecht van een onjuiste rechtsopvatting blijk hebben gegeven indien het de vaststelling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk had laten afhangen van een dergelijke voorwaarde.

Dat is echter niet het geval. In de punten 56 en 57 van het bestreden arrest, waar het Gerecht met name de beoordeling van de feiten door de kamer van beroep overneemt, heeft het immers geoordeeld dat de betrokken verpakkingsvorm een normale en traditionele vorm van een verpakking voor snoepgoed is, dat op de markt heel wat op die wijze verpakt snoepgoed te koop is, dat de goudkleur van de betrokken verpakking op zichzelf niet ongebruikelijk is en ook vaak voor snoepgoedverpakking wordt gebruikt, dat de kenmerken van de combinatie van vorm en kleur van het aangevraagde merk niet genoeg verschillen van die van de basisvormen die vaak worden gebruikt voor de verpakking van snoepgoed, en dat de betrokken verpakking doorgaat voor een typische verpakkingsvorm voor deze waren.

Met deze vaststellingen heeft het Gerecht rechtens genoegzaam aangetoond dat het aangevraagde merk niet op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de snoepgoedsector gangbaar is. Derhalve heeft het niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te concluderen dat dit merk onderscheidend vermogen mist.

Waar rekwirante aanvoert dat het Gerecht heeft geëist dat het aangevraagde merk wezenlijk verschilt van eventuele soortgelijke merken in de snoepgoedsector, leest zij het bestreden arrest verkeerd, aangezien het Gerecht niet heeft onderzocht of andere merken die voor dit soort van waren worden gebruikt, gelijk zijn aan of overeenstemmen met het aangevraagde merk.

IEF 2240

Eerst even voor jezelf lezen.

- HvJ EG, 22 juni 2006, zaak C-24/05 P. August Storck KG tegen  OHIM. Absolute weigering driedimensionaal merk (vorm van lichtbruin snoepje). Lees het arrest hier.

- HvJ EG, 22 juni 2006, zaak C-25/05 P. August Storck KG tegen  OHIM. Absolute weigering beeldmerk (beeld van goudkleurige verpakking voor snoepjes) Lees het arrest hier.

IEF 2137

Het getorste reliëf

Gerecht van Eerste Aanleg, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim de Waele tegen OHIM

Heeft een vorm, die wordt gekenmerkt door het getorste reliëf in de vorm van een streng, onderscheidend vermogen voor darmen en charcuterie? Volgens het Gerecht niet: de aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie.

De Waele heeft een aanvraag ingediend voor een driedimensionale vorm voor onder meer klasse 18: "Darmen voor charcuterie". Na afwijzing wegens het gebrek aan onderscheidend vermogen heeft de kamer van beroep de beslissing ten dele herzien door te oordelen dat het aangevraagde merk wel onderscheidend vermogen heeft voor melkproducten.

De Waele bekritiseert het feit dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat, hoewel het relevante publiek bestaat uit professionelen, dit geen invloed heeft op de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk. Wat het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk betreft, is hij van mening dat de door hem gebruikte vorm van darmen voor charcuterie uniek is, en dat deze vorm bijgevolg de mogelijkheid biedt om zijn waren te onderscheiden van alle andere op de markt aanwezige waren en deze te identificeren. De Waele stelt dat de geclaimde vorm onderscheidend vermogen heeft, zelfs indien wordt aangenomen dat het doelpubliek ook de gemiddelde consument omvat.

Het Gerecht preciseert eerst "[...] dat geen onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen darmen zonder meer en „darmen voor charcuterie bestemd voor professionele afnemers”. Aangezien lege darmen voor charcuterie als zodanig geen levensmiddelen voor courant gebruik zijn, is de afnemer, of het nu gaat om een professionele charcuterieproducent dan wel om een particuliere persoon, noodzakelijkerwijs in zekere mate vertrouwd met de sector."

Ten aanzien van het relevante publiek oordeelt het Gerecht "[...] dat met betrekking tot verpakkingswaren is geoordeeld dat, ook al zijn het in beginsel professionelen en niet eindverbruikers in het algemeen die deze waren kopen, deze aankoop niettemin gebeurt met het oog op de latere verkoop van verpakte waren aan de eindverbruikers, en dat de perceptie door laatstgenoemden bijgevolg ook in aanmerking moet worden genomen. [...] Of een merk als merk van de verpakking dan wel als merk van de eindproducten wordt gebruikt, is een commerciële keuze van de houder van het merk, die kan veranderen na de inschrijving ervan, en dit mag de beoordeling of het teken als merk kan worden ingeschreven, dan ook op geen enkele wijze beïnvloeden."

Vervolgens gaat het Gerecht in op de vraag of de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat het het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen mist voor darmen van charcuterie, uitgaande van de perceptie door het relevante publiek. Deze perceptie is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk, omdat de gemiddelde consument niet gewend is om de herkomst van de waar bij gebreke van enige grafisch of tekstueel element af te leiden ui de vorm ervan of uit die van de verpakking. Onderscheidend vermogen zou dus moeilijker kunnen worden aangetoond. Volgens vaste jurisprudentie bezit de vorm van de verpakking van dergelijke waren slechts onderscheidend vermogen wanneer hij onmiddellijk kan worden waargenomen als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.

Ten aanzien van de vorm stelt het Gerecht "[...] dat voor de beoordeling of de betrokken vorm van de darm door het publiek kan worden opgevat als een aanduiding van de herkomst van de waar, de door de uiterlijke verschijningsvorm van deze darm opgeroepen totaalindruk moet worden onderzocht. Zoals de kamer van beroep heeft verklaard, vormen nieuwe of originele elementen bovendien geen relevante criteria voor de beoordeling of een merk onderscheidend vermogen bezit, zodat een driedimensionaal merk niet op grond van originaliteit alleen kan worden ingeschreven. Het moet zich wezenlijk onderscheiden van de basisvormen van de betrokken waar die gewoonlijk in de handel worden gebruikt, en mag geen gewone variant van deze vormen zijn."

"Wat de in casu aan de orde zijnde vorm betreft, zij vastgesteld dat de door het merk opgeroepen totaalindruk wordt gedomineerd door de langwerpige vorm, en dat het getorste aspect ervan minder in het oog springt. Een langwerpige vorm is echter de meest gangbare vorm voor darmen en charcuteriewaren, zoals blijkt uit de voorbeelden die het BHIM heeft gegeven. Ook het oppervlak verschilt niet wezenlijk van de basisvormen die in de charcuteriesector worden gebruikt."

"De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren (zie in die zin arrest Henkel, reeds aangehaald, punt 49). De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen."

Tot slot: "Aangaande verzoekers argument dat volgens de rechtspraak de gemiddelde consument zich ervan bewust is dat de vorm van de verpakking van de betrokken waren wordt gebruikt als een aanduiding van de commerciële herkomst, behoeft slechts te worden vastgesteld dat het Gerecht in de door verzoeker aangehaalde rechtspraak geenszins heeft geoordeeld dat de eindverbruikers zich bewust zijn van de vorm van de verpakking van alle courante verbruiksgoederen, doch zijn beoordeling heeft beperkt tot de in geding zijnde waren. In casu is er echter geen enkele reden om aan te nemen dat de producenten van darmen of charcuterie ernaar streven, hun waren te onderscheiden door de vorm van de darmen, en dat de charcuterieproducenten en de consumenten daardoor in staat zijn, de vorm van de darmen en van de charcuterie als een aanduiding van herkomst te beschouwen. Dat argument dient dus te worden afgewezen."

Hieruit volgt dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet heeft geschonden. Het beroep wordt aldus verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 2134

Eerst even voor jezelf lezen

Conclusie AG Huydecoper, Hoge Raad, 12 mei 2006, zaaknr. C05/098HR. Kruidvat Retail B.V. tegen Lancôme, Cacharel, LÓréal etc.

“Deze klacht ziet er aan voorbij dat aantasting van een werk zeer wel kan bestaan in ingrepen die de auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk zelf niet raken. De Memorie van Toelichting bij de wijzigingswet van 1972 noemt een verhelderend voorbeeld: publicatie van een werk in een vorm of omgeving “van min allooi” Een dergelijke publicatie hoeft aan het werk zelf niets te veranderen, maar levert toch aantasting op.

Men kan zich geredelijk voorstellen hoe, met name, werken van beeldende kunst kunnen worden “aangetast” door ingrepen die de trekken van het werk zelf ongemoeid laten, zoals het aanbrengen of veranderen van ontsierende coderingen op overigens “neutrale” oppervlakken van het werk(exemplaar).”

Lees de volledige conclusie hier

GvEA, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim De Waele tegen OHIM.

Weigering vormmerk wokkelworst (afbeelding in arrest).

“De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.

De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.”

Lees het arrest hier.

IEF 2097

Darmen

De kalender op de Curia-website laat weten dat zowel het Hof van Justitie als het Gerecht van Eerste Aanleg deze week geen zitting hebben.

Pas op woensdag 1 juni a.s. kunnen we weer fraai proza verwachten van het Hof, te weten het arrest in de zaak C-169/05(Uradex). Het Gerecht komt een dag eerder met het arrest in de zaak De Waele tegen OHMI met zaak T-15/05, onder de de welluidende titel 'Forme d'une saucisse' (voor de minder welluidende waren 'darmen voor charcuterie bestemd voor professionele afnemers').

IEF 2050

Jetzt geht's lossss

Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch, 2 mei 2006, LJN: AX0691. Inter Shop tegen Free Time Products B.V.

U kent ze wel, die ludieke oranje Stahlhelmpjes. Het ontwerp is door Inter-Shop als merk en als model gedeponeerd (welk model ten tijde van dit vonnis nog niet was ingeschreven). Inter-Shop heeft het helmpje via de website van Free Time verkocht. Partijen hebben ruzie gekregen over de verdeling van de winst. Naar aanleiding van deze ruzie heeft Free Time besloten om de helmpjes zelf te gaan produceren hetgeen aanleiding is voor Inter-Shop om de stap naar de rechter te nemen.

De rechter laat het modeldepot en merkdepot voor wat het is en doet de zaak af op de leer van de slaafse nabootsing.

5.7.  Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom, geldt de regel dat nabootsing van dit product weliswaar in beginsel vrijstaat, doch dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (HR 31 mei 1991, NJ 1992, 391). Verwarring bij het publiek zal in het algemeen reeds te duchten zijn op het tijdstip waarop het product dat met veronachtzaming van hiervoor bedoelde verplichting door een concurrent is nagebootst, bij potentiële afnemers bekend is geworden, bijvoorbeeld door van de producent afkomstige documentatie, reclame of offertes; vanaf dit tijdstip moet het in Nederland verhandelen van het product van de nabootsende concurrent dan ook als onrechtmatig worden beschouwd. De behoefte aan standaardisatie kan onder omstandigheden een rechtvaardiging zijn voor het slaafs nabootsen van een product. (HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84). Voor de bescherming tegen slaafse nabootsing is niet vereist dat het nagebootste product oorspronkelijk is (HR 7 juni 1991, BIE 1992, 16, Rummicub). Het door Free Time gevoerde verweer dat niet is voldaan aan het vereiste dat het uiterlijk zich moet onderscheiden van soortgelijke voortbrengselen, dient derhalve daarmee te worden gepasseerd, nu oorspronkelijkheid geen vereiste is.

De rechter gaat als maatstaf bij de beoordeling van het verwarringgevaar uit van de totale indruk, die bepalend is voor het helmpje en van de beschouwing door een weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet. Door Free Time is ter terechtzitting erkend, dat het door haar geproduceerde helmpje vrijwel identiek is aan het helmpje van Inter Shop. Naar het oordeel van de rechter wordt derhalve impliciet erkend dat sprake is van verwarringgevaar bij het kopend publiek. Het door Free Time naar voren gebrachte verweer dat zij zelfstandig het idee van het huidige helmpje heeft ontwikkeld, slaagt niet, nu het daarbij ging om een helmpje van een totaal andere materiaalsoort (vilt), waardoor naar het voorlopig oordeel van de rechter voor het publiek de totaalindruk van het helmpje volledig anders is. De verwarring bij het publiek wordt daarnaast nog verder vergroot doordat Free Time de door haar geproduceerde helmpjes vanuit die website te koop aanbiedt, welke voorheen gebruikt werd voor de verkoop van de helmpjes van Inter Shop en welke ook onder meer door een krantenartikel in "De Telegraaf" kennelijk bij een groot publiek bekend is.

Ook heeft de rechter in zijn oordeel betrokken dat het voor Free Time tamelijk eenvoudig zou zijn geweest dusdanige veranderingen aan te brengen aan het product dat de kans op verwarring bij het publiek aanmerkelijk lager zou zijn. Dit betreft dan weliswaar wellicht niet de kleurstelling (voor de Nederlandse markt de kleur oranje) van de helmpjes, maar bijvoorbeeld wel de keuze van het gebruikte materiaal. Dit geldt te meer nu Free Time erkend heeft pas na de beëindiging van de samenwerking met Inter Shop er bewust voor te hebben gekozen een identieke mal te laten maken voor het maken van de litigieuze plastic helmpjes. Dat mogelijk ook derden identieke helmpjes aanbieden doet aan het bovenstaande niet af.

Lees het vonnis hier.

IEF 1818

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ, 23 maart 2006, zaak C-206/04.  Mülhens  tegen OHIM. Woordmerk ZIRH, Oppositie door houder van gemeenschapsmerk SIR. Lees het arrest hier.

- HvJ, 23 maart 2006, zaak C-24/05 P en C 25/04 P.  2 x conclusie AG Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer. Storck tegen OHIM. Vormmerk bonbon, onderscheidend vermogen (door gebruik). Lees de conclusies hier en hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 maart 2006, HA ZA 04-1670. Merck & Co Inc. / Merck Sharp & Dohme B.V. tegen Steunpunt Apotheek magistrale bereidingen Mierlo-Hout B.V. Octrooi-inbreuk. Vlecam Den Haag B.V. en Vanessa Euro Promotion B.V. zijn de beherende vennoten van New-Fill Center Den Haag C.V. New Fill Clinic biedt onder meer cosmetische behandelingen aan tegen mannelijke kaalheid. Deze behandeling wordt door New Fill Clinic aangeboden en verkocht onder de naam "New Hair". De New Hair behandeling omvat onder meer het gebruik van zekere capsules welke afkomstig zijn van Apotheek Mierlo- Hout. Lees het vonnis hier.

IEF 1783

Afgeplat merk

GvEA, 15 maart 2006, zaak T-129/04, Develey Holding GmbH & Co tegen OHIM.

Na weigering van een vormmerk plastic fles voor waren in de klassen 29, 30 en 32, gaat deposant Delevey in beroep. Maar ook het GvEA constateert een gebrek aan onderscheidend vermogen. 

Delevey voert aan dat het aangevraagde merk in casu het door de rechtspraak vereiste minimum aan onderscheidend vermogen bezit. Zij merkt op dat de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk wordt gekenmerkt door een slanke flessenhals, een brede en afgeplatte buik, met een grotendeels bolle voor- en achterkant, een kussenvormige voet en symmetrische uitsparingen aan de zijkanten van de fles. Zij betwist ook de stelling dat de consument zijn keuze maakt aan de hand van het etiket of het logo op de waar, en niet op basis van de vorm van de fles en is van mening dat de consument bij de aankoop zijn keuze maakt op basis van de vorm van de fles en pas wanneer hij de gewenste waar heeft geïdentificeerd, zijn keuze controleert aan de hand van het etiket. De gemiddelde consument zou zeer goed in staat zijn de vorm van de verpakking van de betrokken waren als een aanduiding van de commerciële herkomst ervan waar te nemen.


Met betrekking tot het relevante publiek oordeelt het GVEA dat het in casu gaat om levensmiddelen voor courant gebruik. Bijgevolg bestaat het relevante publiek uit alle consumenten. Het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk moet dus worden beoordeeld met in aanmerkingneming van de vermoedelijke verwachtingen van de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en omzichtige gemiddelde consument.

Aangezien verzoekster geen bewijzen heeft overgelegd die tegen toepassing van de rechtspraak waarin is bepaald dat de consument in de eerste plaats een loutere functie van verpakking toeschrijft aan flessen met dergelijke waren - dient haar stelling te worden afgewezen.

In de tweede plaats dient aangaande de vier kenmerken die volgens verzoekster onderscheidend vermogen geven aan de fles, om te beginnen te worden opgemerkt dat het feit alleen dat een vorm een variant is van een van de gebruikelijke vormen van een bepaalde soort waren, geen voldoende bewijs is dat het uit deze vorm bestaande merk onderscheidend vermogen bezit. Steeds moet worden nagegaan of een dergelijk merk het de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument mogelijk maakt, de betrokken waar zonder analytisch onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid van die van andere ondernemingen te onderscheiden. De kans dat de als merk aangevraagde vorm van een waar elk onderscheidend vermogen mist, wordt immers groter naarmate deze vorm een grotere gelijkenis vertoont met de meest waarschijnlijke vorm van de betrokken waar.

Wat de langgerekte hals en de afgeplatte buik betreft, zij vastgesteld dat deze parameters van het aangevraagde merk niet verschillen van de gebruikelijke vorm van een fles voor waren als die waarop het aangevraagde merk betrekking heeft. De lengte en de diameter van de hals noch de verhouding tussen de breedte en de dikte van de fles zijn in enig opzicht opvallend. Hetzelfde geldt voor de kussenvormige voet. Dit designkenmerk is immers gebruikelijk voor flessen in de betrokken sector.

Het enige kenmerk waardoor het aangevraagde merk verschilt van de gebruikelijke vorm, zijn de uitsparingen in de zijkanten. Anders dan de door het BHIM gegeven voorbeelden vertoont het aangevraagde merk scherpe krommingen, waardoor bijna de indruk van een halve cirkel ontstaat.

Maar ook al zou dit kenmerk als ongebruikelijk worden aangemerkt, het is op zich niet voldoende om de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk zodanig te beïnvloeden dat het aangevraagde merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve zijn essentiële functie van herkomstaanduiding kan vervullen.
De totaalindruk die de vier genoemde kenmerken, in hun geheel beschouwd, oproepen, kan deze vaststelling niet op losse schroeven zetten. Uitgaande van de totaalindruk die het aangevraagde merk oproept, mist dit dus elk onderscheidend vermogen.

Lees het arrest hier.