DOSSIERS
Alle dossiers

Vormmerk  

IEF 6303

Volgens Gielen

De Telegraaf bericht: “Marlies Dekkers spant een bodemprocedure aan tegen het lingeriemerk Sapph en wil bovendien dat Livera de lingerielijn van Yolanthe Cabau van Kasbergen uit de winkels haalt. Dat heeft haar advocaat Charles Gielen donderdag gezegd.

Volgens Gielen lijkt een aantal bh's en broekjes van Sapph te veel op de exclusieve ontwerpen van Marlies Dekkers. Ook de onlangs geïntroduceerde lingerielijn van Yolanthe Cabau van Kasbergen en de collectie van het bedrijf Syl Design vertonen sterke gelijkenissen met de ontwerpen van Dekkers.

(…) Als reactie op de juridische stappen van Dekkers, doet Heilbron op zijn beurt aangifte tegen Dekkers wegens bedrijfsspionage. „Een van haar medewerkers probeerde tijdens een lingeriebeurs in het Britse Harrogate een bedrijfsmap van Sapph te stelen”, zegt Heilbron. „Als Marlies wat van me wil hebben, kan ze het me ook gewoon vragen.”

Lees hier meer.

IEF 6291

Eerst even (welwillend) voor jezelf lezen

P&G.bmpHoge Raad, 13 juni 2008, conclusie A-G Verkade, rekestnummer 07/12387, The Procter & Gamble Company tegen het BBIE.

Mini Verkade-album (slechts 9 pagina’s!). Weigering vormmerk wegens gebrek aan onderscheidend vermogen.

4.2. Volgens de (enige) klacht van het middel is dat niet het geval, omdat het hof blijkens de overweging in rov. 11: 'Naar het oordeel van het hof zal het in aanmerking komend publiek, de door P&G gedeponeerde vorm niet herkennen als merk' miskend zou hebben dat het BVIE en de Merkenrichtlijn 89/104/EEG ter voldoening aan het vereiste van onderscheidend vermogen nergens de eis van het ‘door het publiek herkennen als merk' stellen. Volgens het middel maakt het hof de klassieke fout te eisen dat het publiek de vorm ook herkent als merk. Dat vereiste is verworpen door BenGH 16 december 1991, NJ 1993, 596, en wordt ook door het HvJ EG niet gesteld.

(…)4.6.1. De onjuiste (onwelwillende) lezing van 's hofs beschikking in het middel is kennelijk geïnspireerd door de hoop om op die manier de Hoge Raad de beschikking te doen vernietigen wegens strijd met het recht, waartoe het middel verwijst naar BenGH 16 december 1991 ('Burberrys II'). In dat arrest is het vereiste van een door de ondernemer tot het publiek  gericht teken dat de waar van hem afkomstig is, inderdaad verworpen. Lezing van dat arrest (in het bijzonder rov. 23 t/m 26) leert intussen dat het hier specifiek ging om de (door de verwijzende rechter gestelde) vraag of vereist is dat het publiek het teken (ook) opvat als een daartoe tot het publiek gerichte herkomstaanduider. Die vraag was begrijpelijk tegen de achtergrond van de Burberrys-zaak: het inroepen van merkenrechtelijke bescherming voor het in onder meer voeringen van jassen door Burberrys Ltd gebezigde (bekende) ruitmotief, welk ruitmotief allicht als specifiek voor een bepaalde kledingonderneming herkend zou worden, maar waarvan betwist werd dat Burberrys het ook als herkomstaanduider bezigde en dat het publiek het als zodanig opvatte. Als gezegd verwierp het BenGH een aan het merk te stellen eis in laatstbedoelde zin. Het BenGM ging evenwel bepaald niet zo ver dat óók niet vereist zou zijn dat (een relevant deel van) het in aanmerking komende publiek de waar op grond van zijn uiterlijk als afkomstig van de ondernemer herkent: integendeel, zie rov. 24 jo. 20. In die zin diende óók volgens het Benelux-Gerechtshof het publiek het teken als merk (= als een teken dat de waren of diensten van een onderneming kan onderscheiden) te kunnen herkennen, en in die zin achtte ook het BenGH de opvatting van (een relevant deel van) het in aanmerking komende publiek bepalend.

4.6.2 (…)Van een achtergrond als spelend in de Burberrys-zaak, die aanleiding zou kunnen of moeten geven tot de in het cassatiemiddel bedoelde lezing, is in de onderhavige zaak geen sprake (het middel reikt ook niets in die zin aan). Dat zou anders geweest kunnen zijn indien het  hof iets had overwogen (of het Bureau stelling genomen zou hebben) in de zin dat de door P&C als vormmerk gedeponeerde vorm wél herkend zou worden als afkomstig van een bepaalde onderneming, maar dat aan merkenrechtelijke bescherming niettemin in de weg zou staan de omstandigheid dat geen sprake was van een door de ondernemer tot het publiek gericht teken dat de waar van hem afkomstig is is. Daarvan is geen sprake. Daarom is de lezing door P&G van de door haar bestreden volzin geheel onaannemelijk, en is (ook) dit gebrek aan feitelijke grondslag voor de cassatieklacht gegeven. “

Lees de conclusie hier.

bm.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 17 juni 2008, KG ZA 08-544, Raaijmakers tegen Weijtmans c.s.

Octrooirecht. NL Octrooi voor een inrichting voor het rooien van een boom.

 4.7. Raaijmakers kan hier voorshands niet in worden gevolgd. Uit de conclusies en de toelichtende beschrijving van het octrooi is niet op te maken dat het octrooi zich beperkt tot inrichtingen voor het in delen rooien van een boom en zich niet ook uitstrekt tot inrichtingen voor het in één keer vellen van een boom. Conclusie 1 vermeldt slechts dat het grijpgereedschap een deel van de boom – dat zou ook de stam kunnen zijn – aangrijpt en afzaagt. Daarbij komt dat vooralsnog niet is in te zien dat de Waratah-inrichting niet geschikt zou zijn voor het in delen rooien van de boom. Dit lijkt eenvoudig te kunnen worden bereikt door de boom niet onderaan maar bijvoorbeeld in het midden aan te grijpen. Volgens Raaijmakers onderscheidt de geoctrooieerde inrichting zich nog door het geringere gewicht en de geringere omvang van rooimachines als de Waratha-inrichting. De geoctrooieerde inrichting zou juist ook daardoor geschikt zijn voor het aangrijpen van bijvoorbeeld takken en voor het werken binnen de bebouwde kom. Het octrooi vermeldt hierover echter niets, zodat verschil in gewicht en omvang alleen al daarom geen aspecten zijn die aanleiding kunnen zijn de Waratha-inrichting niet relevant te achten voor de beoordeling van de geldigheid van het octrooi. 

4.8. Omdat de Waratha-inrichting geheel voldoet aan de maatregelen van conclusie 1 is hetgeen daarin wordt geclaimd niet als nieuw aan te merken. In ieder geval zijn de maatregelen van conclusie 1 niet inventief. Het octrooi en de Waratha-inrichting betreffen hetzelfde technische gebied. De vakman, die zich gesteld ziet voor het probleem waarvoor het octrooi een oplossing wil bieden, zal dan ook acht slaan op Waratah-inrichting. Welke inventieve stap het octrooi dan nog zet is niet in te zien.

Lees het vonnis hier

IEF 6081

Aan de natuur ontleende vormen

Trianon-links-Revillon-.gifRechtbank ‘s-Hertogenbosch 16 april 2008, HA ZA 06-2073, Trianon Chocolatiers B.V. tegen Revillon Chocolatiers Société par Actions Simplifiée.

(vorm)merkenrecht en slaafse nabootsing. De gemiddelde consument is niet gewend om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan

Revillon (gedaagde) is houdster van een vormmerk voor een driedimensionaal staafje voor klasse 30 (samengevat: chocolade). Trianon (eiseres) brengt chocoladestaafjes in een geslingerde vorm op de markt. Eiseres vordert vernietiging en doorhaling van het vormmerk, gedaagde vordert in reconventie een inbreukverbod met diverse nevenvorderingen, alsmede het staken van het onrechtmatig handelen en vergoeding van de daardoor geleden schade.

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen uitgebreid in (r.o. 4.3) op de primaire functie van een merk, de herkomstaanduiding van in dit geval een vormmerk. De rechtbank overweegt dat de gemiddelde consument niet gewend is om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan. Tenzij het merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve de essentiële functie van herkomstaanduiding vervult.

Feit van algemene bekendheid is (r.o. 4.3.2) dat chocola te koop is in “veel uiteenlopende vormen, waaronder talrijke aan de natuur ontleende vormen, zoals bloemen, dieren, schelpen, koffiebonen etc., abstracte vormen als rondjes, vierkanten etc., om nog maar te zwijgen over letters”. Ook staafvormen acht de rechtbank gangbaar.

Ook als feit van algemene bekendheid ziet de rechtbank dat al deze vormen doorgaans niet als merk worden gebruikt. De enigszins slingerende vorm met kleine uitstulpinkjes (die de rechtbank doet denken aan een wijnrank, waar de vorm echt op is gebaseerd blijkt niet uit het vonnis) zal door het relevante publiek dan ook niet als herkomstaanduiding worden opgevat. Het onderscheidend vermogen ontbreekt en daarmee acht de rechtbank de vorderingen van Trianon gegrond.

Aan de inbreukvordering in reconventie komt de rechtbank dan ook niet meer toe. De vordering mbt slaafse nabootsing wordt afgewezen. Ondanks het feit dat de chocoladestaafjes van beide partijen vrijwel identiek zijn, bezit Revillon geen monopolie op de vorm van haar staafjes. Kopiëren mag dus, tenzij dat onrechtmatig zou zijn. Daar de staafjes van Revillon geen eigen plaats op de markt van chocoladewaar in Nederland hebben, wordt het publiek door de staafjes van Trianon niet nodeloos in verwarring gebracht en is er van onrechtmatigheid geen sprake. 

Er is geen verweer gevoerd tegen de volledige proceskostenveroordeling, die daarom in zijn geheel toegewezen ad € 31.253,37.

Lees het vonnis hier. Grotere afbeeldingen hier.

IEF 6036

Verse Nederlandse rechtspraak

Rechtbank Rotterdam, 2  april 2008, LJN: BC9760, Tbi Holdings B.V. c.s. tegen Technisch Installatie Bureau Rotterdam mede h.o.d.n. TIB Rotterdam B.V. 

“5.13 De slotsom is dat TBI c.s. een beroep toekomt op artikel 5 Hnw. Het gevraagde gebod tot het staken van elk gebruik van de lettercombinatie TIB dan wel een met TBI overeenstemmend teken voert echter te ver, zodat dit zal worden beperkt tot het gebruik daarvan ter aanduiding van de onderneming. Daartoe moet ook worden gerekend het gebruik in de domeinnaam, nu TIB Rotterdam erkent dat zij haar domeinnaam als handelsnaam gebruikt.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 april 2008, LJN: BC9863, Loods 5 Zaandam B.V. c.s tegen Gedaagde

Geschil over domeinnaam loods5.com. “Na het door de rechter tijdens de comparitie van 19 november 2007 gegeven (voorlopig) oordeel, welk oordeel inhield dat de vorderingen van Loods 5 in de zaak tegen [gedaagde] zouden worden afgewezen, is Loods 5 nog in de gelegenheid gesteld om een door haar gemaakte fout te herstellen door alsnog te reageren op de door [gedaagde] gegeven specificatie van zijn proceskosten. Vervolgens heeft Loods 5 de akte houdende eiswijziging genomen. Doordat Loods 5 pas op dat moment alsnog haar eis zodanig heeft gewijzigd dat de nieuwe vordering niet langer zijn grondslag vindt in het intellectuele eigendomsrecht, is de rechtbank van oordeel dat de eiswijziging slechts is ingediend om te ontkomen aan een veroordeling tot betaling van een redelijke en evenredige proceskostenvergoeding aan [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank handelt Loods 5 met de eiswijziging in strijd met een goede procesorde, omdat [gedaagde] in ieder geval tot en met de eerste comparitie van partijen in deze procedure steeds is uitgegaan en ook heeft mogen uitgaan van een vordering die betrekking heeft op het intellectueel eigendomsrecht en daar zijn verweer op heeft gebaseerd.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 april 2008, LJN: BC9865, Trianon Chocolatiers B.V. tegen Revillon Chocolatier Société Par Actions Simplifiée

“4.3.2.  Het is een feit van algemene bekendheid dat chocoladeproducten op de markt worden gebracht in zeer veel uiteenlopende vormen, waaronder talrijke aan de natuur ontleende vormen, zoals bloemen, dieren, schelpen, koffiebonen etc., abstracte vormen als rondjes, vierkanten etc., om nog maar te zwijgen over letters. Eveneens een feit van algemene bekendheid is dat er chocoladeproducten in verschillende (waaronder ook slanke) staafvormen op de markt zijn, hetgeen ook blijkt uit productie 5 van Revillon. De rechtbank acht het voorts een algemeen bekend feit dat deze vormen doorgaans niet als merk worden gebruikt. Het kan zo zijn dat het relevante publiek bij de aankoop van een chocoladeproduct aandacht schenkt aan de vorm, dat neemt niet weg dat dit publiek gewend is aan een veelheid van vormen waar het chocoladeproducten betreft en daarom zal het relevante publiek een andere (nieuwe) vorm niet snel als herkomstaanduiding opvatten.

(…) 4.4.  Nu hetgeen hiervoor is overwogen reeds tot toewijzing van de gevorderde nietigverklaring en doorhaling leidt, behoeven de overige stellingen van partijen in conventie geen bespreking meer.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 april 2008, HA ZA 07-2723,Van Zon tegen Florence Creations B.V.
 “4.2. Naar de kern verwijt Van Zon Florence dat zij niet voldoende tijdig en voldoende stevig rechtsmaatregelen tegen Van den Heuvel heeft genomen om diens aanvoer van Ruby Red op Naaldwijk te stoppen. Volgens Van Zon was Florence daartoe gehouden en vloeit zodanige gehoudenheid voort uit de per 1 september 2004 gesloten productieovereenkomst en de nadere afspraken van 11 mei 2006.” Vorderingen afgewezen.

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Breda, 21 april 2008, LJN: BC9996, Bingham Schiedam B.V.  gedaagde h.o.d.n. Vlaggenmasten.nl.

Oneerlijke mededinging. Mededelingen waarin ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat een concurrent niet langer bestaat of actief is, zijn onrechtmatig. President verbiedt verdere uitlatingen en verplicht gedaagde tot rectificatie.

“4.3. De voorzieningenrechter zal in deze procedure in kort geding evenmin een oordeel vellen over de domeinregistratie door Bingham Schiedam bv van de domeinnaam www.vlaggenenmast.eu nu het Nederlandse recht niet het rechtsbeginsel kent dat een partij die zelf op een bepaalde wijze onrechtmatig handelt jegens een andere partij, zich om die reden ander onrechtmatig handelen van die andere partij moet laten welgevallen. Zo al de registratie van de domeinnaam www.vlaggenenmasten.eu een onrechtmatige daad van Bingham Schiedam bv jegens gedaagde oplevert, doet dit niet af aan de vermeende onrechtmatigheid van het handelen van gedaagde jegens Bingham Schiedam bv.”

Lees het vonnis hier.  

IEF 5928

Het relevante herinneringsbeeld van de meetman-consument

hmr.gifRechtbank ‘s-Gravenhage 2 april 2008, KG ZA 08-7, Hansa Metallwerke AG tegen Tempoline

Kort geding. Inbreuk op vormmerk watervalkraan, pan-Europees verbod. Eerder schikkingovereenkomst en inbreukmakend nieuw model. Gedaagde verschijnt zonder advocaat, waar dat misschien toch niet onvoordelig zou zijn geweest. Geldigheid van het vormmerk is onbestreden, “waarbij zij aangetekend dat de kwesties bedoeld in art. 7 lid 1 sub a, b en e GMVo überhaupt niet in enigerlei vorm aan de orde zijn gesteld.” Afbeeldingen in het vonnis.

Hansa ontwerpt sinds 1911 sanitaire producten waaronder een serie kranen onder de benaming Hansamurano. Deze kranen hebben een zogenoemd waterval-effect: Het water stroomt uit op een glazen plaat of schaal, waarna het van die plaats als een waterval afstroomt in het bassin. Verticaal op de glazen plaat is een kegelvormige en zilverkleurige conische steunbout geplaatst. Hansa heeft een Europees merk op de vorm van dit product. Ook heeft zij een internationaal model met Beneluxdesignatie hiervoor.

Tempoline biedt op haar website ‘waterval’-kranen aan die volgens Hansa inbreuk maken op haar merk en model, auteursrechtinbreuk alsmede een daad van ongeoorloofde mededinging. Partijen hebben met betrekking tot een eerdere versie van de watervalkranen een schikking getroffen waarbij Tempoline heeft toegezegd te zullen stoppen met de verkoop. Die toezegging heeft zij niet nageleefd. Na een tweede sommatie heeft zij alsnog de levering van die betreffende kranen gestaakt. De nieuwe versie watervalkranen van Tempoline zijn volgens haar geen inbreuk en zij heeft dan ook geweigerd om ten aanzien van deze producten een vaststellingsovereenkomst aan te gaan.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat de oude “waterval”kranen een inbreuk vormen op het merk van Hansa. Tempoline heeft immers inhoudelijk-juridisch de gestelde vormmerkinbreuk niet betwist. Ter zitting heeft zij zelfs te kennen gegeven dat de oude kraanmodellen in beginsel onder de beschermingsomvang van het merk en het model vallen van Hansa. Ten aanzien van deze oude modellen maakt Hansa volgens de rechter terecht aanspraak op een inbreukverbod, omdat Tempoline aantoonbaar bij herhaling toezeggingen niet is nagekomen.

Ten aanzien van de nieuwe kranen neemt de voorzieningenrechter ook inbreuk aan op het ingeroepen vormmerk. Tempoline heeft geen overzicht van het vormgevingserfgoed overgelegd en derhalve gaat de rechter er in kort geding vanuit dat het merk uniek is. Omdat ook de geldigheid van het merk onbetwist is, is de beschermingsomvang van het vormmerk in principe niet op enigerlei relevante wijze beperkt.  Naar voorlopig oordeel roept de vorm van de nieuwe versie watervalkranen van Tempoline verwarring in het leven met het vormmerk van Hansa.

“4.6. Vormmerkenrechtelijk is bij de WP-06 geen sprake van een identiek teken, maar van een met het ingeroepen vormmerk overeenstemmend teken (vorm van de kraan) gebruikt voor dezelfde waren (kranen), waardoor naar voorlopig oordeel verwarringsgevaar in het leven wordt geroepen in de zin van art. 9 lid 1 sub b GMVo. De conische steunbout en de zilverkleurige hals van de WP-06 kraan zijn volledig, danwel hoofdzakelijk overeenstemmend met de betreffende vormen uit het Gemeenschapsvormmerk. De glazen plaat, hoewel vlak in plaats van schaal- of schotelvormig, wordt verwarringwekkend geoordeeld in merkenrechtelijke zin, nu die in verband met de zeer gelijkende overige elementen voor het relevante herinneringsbeeld van de merkenrechtelijke maatman-consument te weinig afwijkt. Het – in meest welwillende lezing zo begrepen – verweer van Tempoline dat een ovale vlakke glazen plaat geen overeenstemmend teken vormt met de schaalvormige glazen plaat volgens het ingeroepen Gemeenschapsvormmerk snijdt geen hout, omdat dit verschil bij globale beoordeling van alle elementen voorshands wegvalt, zodat daar aan voorbij te gaan is. Het valt, gelet op het niet verschafte overzicht van het relevante vormgevingserfgoed, ook niet anderszins in te zien in dit kort geding.”

Het gevorderde Gemeenschapsmerkinbreukverbod is toewijsbaar voor de hele EU. Hansa heeft volgens de rechter daarnaast geen belang bij toewijzing van een Benelux modellenrechtinbreukverbod. Hetzelfde geldt voor het verbod op grond van slaafs nabootsing.

Volledige proceskosten worden toegewezen (€ 11.000,-).

Lees het vonnis hier.

IEF 5900

Lotusbloemen, afhangende mondhoekjes en omgekeerde meeuwen

Wr.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2008, HA ZA 06-2291, Wrangler Apparel Corp. tegen  sarl Dogg Label.

Stikselzaak, merkenrecht. Geen louter decoratieve functie. Gemiddelde consument van spijkerbroeken heeft geen hoog aandachtsniveau. Auditieve en begripsmatige overeenstemming is niet aan de orde. Marktonderzoek werkt tegen onderzoekers.  Aanhouding opdat partijen zich in het kader van de gevorderde winstafdracht nog kunnen uitlaten over het recente kwade trouw criterium van het BenGh in Ondeo Nalco v Michel Company.

Eiser Wrangler is houdster van een (Gemeenschaps- en Benelux)beeldmerken betreffende, kort gezegd, W-vormige zakstiksels (afbeelding in het vonnis) en heeft op grond daarvan een drietal winkels in Amsterdam gesommeerd de verkoop van spijkerbroeken van gedaagde Dogg Label te staken aangezien de op die broeken aangebrachte tekens volgens eiser Wrangler inbreuk maakten op haar merkrechten. In de onderhavige zaak tegen Dogg Label beroept Wrangler zich alleen op haar  haar Gemeenschapsbeeldmerk.  In tegenstelling tot wat gedaagde stelt heeft Wrangler in haar dagvaarding voldoende duidelijk gemaakt tegen welke jeanskleding (het gaat in beginsel namelijk niet alleen om spijkerbroeken) zij bezwaar maakt.

Dogg Label heeft zich op het standpunt gesteld dat de tekens op haar spijkerbroeken versierende stiksels zijn, model staand voor een lotusbloem, met een louter decoratief oogmerk en aldus niet als merk functioneren. Dat betoog wordt niet gevolgd door de rechtbank.

“4.6 (…) Wrangler heeft met juistheid aangevoerd dat een teken meerdere functies kan vervullen, te weten die van herkomstaanduiding en die van decoratie, doch dat zulks nog niet betekent dat de laatste functie die van herkomstaanduiding aantast. (…) Eerst indien een teken louter als versiering wordt opvat, zal het publiek logischerwijs geen verband meer leggen met een ingeschreven merk. Daarvan is in casu echter geen sprake. Dat blijkt namelijk uit een in opdracht van Dogg Label (…) uitgevoerd marktonderzoek. Aan respondenten (n=400) is een gevouwen spijkerbroek van Dogg Label getoond (van het type als weergegeven in r.o. 2.3. onder a) met de rechterbovenzak naar boven zodat het teken goed zichtbaar was. Op de eerste vraag (“Waar denkt u aan bij het zien van deze spijkerbroek?”) noemt 12 procent een merk, en 5 procent direct het merk Wrangler. Hieruit volgt dat er kennelijk een zodanige mate van overeenstemming bestaat tussen teken en merk dat minstens een niet te verwaarlozen deel van het in aanmerking komende publiek een verband tussen beide legt. Van een “louter” decoratieve functie in voormelde zin is derhalve geen sprake zodat Wrangler bescherming uit hoofde van artikel 5 lid 1 Merkenrichtlijn toekomt.”

Er is geen sprake van identieke tekens (9.1 onder a GMeVo), maar wel van enkele verwarringwekkend overeenstemmende tekens (9.1 onder b). Dat er zeer goed geïnformeerde en kritische consumenten zijn die goed op de hoogte zijn van alle visuele kenmerken van spijkerbroeken en die zich niet snel laten verwarren, wil niet zeggen dat het aannemelijk is dat de gemiddelde consument van spijkerbroeken dit hoge aandachtsniveau heeft. Verwarring bij de gemiddelde consument is wel degelijk aannemelijk.

“4.10. (…) Zelfs indien echter wordt uitgegaan van een gering onderscheidend vermogen van het merk neemt dat niet weg dat, bovenstaande maatstaf toepassend, moet worden geoordeeld dat het teken in r.o. 2.3. onder a en b in zodanige mate overstemt met het merk als geregistreerd dat daardoor de hiervoor bedoelde verwarring bij het publiek kan ontstaan. (…)
4.11. Auditieve en begripsmatige overeenstemming is niet aan de orde. Wel stemt het teken visueel in hoge mate overeen met het beeldmerk, zeker wanneer bedacht wordt dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar aanhaakt bij het onvolkomen beeld dat bij hem is achtergebleven.

4.12. Daar komt bij dat het teken en het beeldmerk worden gebruikt ter onderscheiding van dezelfde waren. De relevantie van het betoog van Dogg Label dat de waren niet soortgelijk zijn, althans niet sprake is van een grote soortgelijkheid omdat Dogg Label mikt op de zeer modebewuste jongeren die designer jeans willen hebben met een vintage-look, en Wrangler daarentegen vooral zou mikken op de ‘cowboy-consument’, terwijl de waren niet in dezelfde soort winkels verkocht zouden worden, kan de rechtbank niet inzien. Die omstandigheid neemt niet weg dat de waren als soortgelijk moeten worden aangemerkt. Zoals Wrangler terecht naar voren heeft gebracht miskent de opvatting van Dogg Label bovendien dat de hier betrokken doelgroepen “schuivende panelen” zijn. (…)

4.13. Ook als – ten slotte – met Dogg Label zou worden aangenomen dat het merk, zoals zij heeft betoogd, niet heel bekend is (Wrangler heeft zich daar overigens niet op beroepen, naar haar zeggen omdat het merk van huis uit al een sterk merk is), brengt de combinatie van vorenstaande omstandigheden met zich dat tenminste het gevaar bestaat dat het in aanmerking komende publiek in verwarring zal raken omtrent de herkomst van de door Dogg Label met de in r.o. 2.3. onder a en b weergegeven tekens op de markt gebrachte waren, in die zin dat het publiek zal kunnen menen dat die waren van de merkhouder afkomstig zijn. Dogg Label heeft zulks weliswaar betwist, doch dat het gevaar van verwarring geenszins denkbeeldig is, blijkt uit het door haar zelf in het geding gebrachte marktonderzoek.

Behalve de initiële vraag zoals hiervoor besproken in r.o. 4.6., is aan de respondenten die bij het zien van de spijkerbroek direct een merk noemden (12 procent), immers een tweede vraag gesteld (“Denkt u dat deze broek van … [merknaam] afkomstig is?”). Van de respondenten die bij het zien van de spijkerbroek direct het merk Wrangler noemden, denkt 89 procent, waarvan 68 procent vanwege het W-vormig teken op de achterzakken, dat de broek ook daadwerkelijk van Wrangler afkomstig is. Deze resultaten zijn niet gering te noemen, zeker niet als bedacht wordt dat, als Wrangler ter zitting nog heeft opgemerkt, zij in Nederland slechts een marktaandeel heeft van 3 procent. Bovendien is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het publiek meent dat de broek afkomstig is van de merkhouder maar niet in staat is de naam van de merkhouder te noemen. Het verwarringsgevaar is dus mogelijk groter dan uit het onderzoek blijkt. Op grond van het vorenstaande luidt de conclusie dat de tekens als weergegeven in r.o. 2.3. onder a en b op verwarringwekkende wijze overeenstemmen met het gemeenschapsmerk zoals geregistreerd, zodat het gebruik van die tekens zal worden verboden.” 4.14. Hetzelfde moet worden aangenomen voor het teken in r.o. 2.3. onder c. (…) 

 4.15. De rechtbank is van oordeel dat [het teken weergeven in r.o. 2.3. onder d – IEF]  in onvoldoende mate overeenstemt met het merk om gevaar voor verwarring te kunnen aannemen. De ‘afhangende mondhoekjes’ aan de linker- en rechterzijde van het teken maken dat sprake is van een andere totaalindruk. Het teken maakt de indruk van een omgekeerde meeuw in plaats van een “W” zoals volgens het beeldmerk van Wrangler. Voor zover de vorderingen van Wrangler zich ook op dit teken toespitsen, zullen die derhalve worden afgewezen.”

Het verbod op de wel inbreukmakende tekens  is gebaseerd op een Gemeenschapsmerk en dient dus te worden beperkt tot gebruik van de tekens in de lidstaten. De beslissing wordt echter aangehouden onder verwijzing naar de recente uitspraak van het BenGH in Ondeo Nalco v Michel Company: 

 “4.19. Voor zover voormelde vordering aldus zou moeten worden begrepen dat Wrangler afdracht vordert van genoten winst, anders dan als element van de geleden schade, wordt het volgende overwogen. De grondslag voor die vordering kan ten aanzien van het Beneluxgebied worden gevonden in artikel 98 lid 2 GMeVo jo. artikel 2.21 lid 4 van het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) – hierna: BVIE. Voor toewijzing is evenwel vereist dat Dogg Label ter zake het gebruik van de tekens te kwader trouw is geweest, hetgeen zij betwist.

Bij arrest van 11 februari 2008 heeft het Benelux Gerechtshof (zaak A 2006/4/9, Ondeo Nalco v Michel Company, IEPT 20080211; IEF 5609) geoordeeld dat van gebruik te kwader trouw in de zin van artikel 13A lid 5 Benelux Merkenwet, welk artikel overeenstemt met het huidige artikel 2.21 lid 4 BVIE, slechts sprake is in geval van moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk, hetgeen volgens het Hof het geval zal zijn indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, zich ten tijde van zijn handelen bewust is geweest van het inbreukmakend karakter daarvan (vgl. r.o. 14 en 15 van het arrest). Van bewustheid in vorenbedoelde zin is volgens het Benelux Gerechtshof geen sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt (zie r.o. 15). Aangezien dit arrest is gewezen nadat het pleidooi in deze zaak was gehouden, hebben partijen nog geen gelegenheid gehad zich over deze relevante rechtspraak uit te laten. Gelet daarop zal de zaak, uitsluitend voor dat doel, worden verwezen naar de rolzitting van 23 april 2008 voor akte aan de zijde van Wrangler, waarna Dogg Label zich bij akte zal mogen uitlaten op de rolzitting van 4 weken nadien, te weten op 21 mei 2008.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5854

Wieldoppen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 maart 20088, KG-RK 2008 / 467, Ford Motor Company tegen Service Best Automateriaal B.V.

Ex Parte beschikking. Merkenrecht. Wieldoppen (afbeeldingen in vonnis) gedaagde maken inbreuk op Gemeenschapsmerkrecht van eiser Ford. Pan-Europees verbod toegewezen.

Lees de beschikking hier.

IEF 5738

(Redelijk) verse rechtspraak

tsh1st.gif1- Rechtbank Rotterdam, 4 maart 2008, KG ZA 07-1121, A.M. Zegers Beveiligingssystemen tegen Zegers B.V.(met dank aan Huib Berendschot, AKD Prinsen Van Wijmen).

Handelsnaam/domeinnaamgeschil. “ 4.2.2. (…) Het gebruik door Zegers B.V. van de - algemeen beschrijvende en gangbare – aanduiding "beveiliging" in de domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl, terwijl tussen partijen vaststaat dat aan hen bedien het gebruik van de naam 'Zegers" is toegestaan. is. mede gelet op het hiervoor overwogene, onvoldoende om (ook) te spreken van een gcbruik door Zegers B.V. van de aanduiding “Zegers beveiliging" alshandelsnaam. De domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het "adres" van Zegers B.V. weer. Dit geldt temeer nu, zoals reeds is gebleken, op de website met als domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geen informatie wordt verstrekt: bezoekers worden onmiddellijk  doorgeleid naar de website van Zeges B.V. met als domeinnaam wwv-zegers-iss.nl, terwijl laatstgenoemde website qua lay-out, logo en tekst ook niet identiek is aan de website van Zegers Beveiligingssytemen.”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, Bettacare Ltd. tegen H3 Products B.V. en Wedeka B.V.

Octrooirecht. Tussenvonnis in versnelde bodemprocedure.  “4.3. De rechtbank is blijkens deze uitspraak niet alleen bevoegd van de grensoverschrijdende inbreukvorderingen kennis te nemen, de uitspraak brengt tevens mee dat de rechtbank zich ervan dient te vergewissen of Bettacare de inbreukprocedure, voor zover zij een grensoverschrijdend verbod vordert, wenst aan te houden in afwachting van een door H3 en/of Wedeka uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter. Bettacare heeft verzocht toepassing te geven aan een door het Handelsgericht Zürich gehanteerde oplossing, welke aansluit bij de thans door de Hoge Raad uitgezette koers, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om ervan uit te gaan dat Bettacare aanhouding wenst. Volgens deze Zwitserse methode krijgt de partij die zich beroept op de nietigheid van het buitenlandse deel van een Europees octrooi zes weken de gelegenheid om een nietigheidsvordering aanhangig te maken. Maakt zij daarvan gebruik, dan wordt de procedure voor wat betreft de grensoverschrijdende inbreukvordering geschorst.

Belangrijk verschil met de door de Hoge Raad aan GAT/Luk gegeven uitleg is dat, indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid een nietigheidsvordering aanhangig te maken, de rechtbank volgens de Zwitserse methode bevoegd is en de vordering inhoudelijk beoordeelt. Volgens de Hoge Raad is de rechtbank in dat geval weliswaar bevoegd, maar moet zij het gevorderde grensoverschrijdende inbreukverbod afwijzen. Gelet hierop zal de rechtbank in conventie nog geen eindvonnis wijzen, maar Bettacare de gelegenheid geven zich bij akte op de rol van 26 maart 2008 uit te laten over de vraag of zij aanhouding wenst in afwachting van een oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter.”

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2008, KG ZA 08-4, Consejo Regulador Del Tequila A.C. c.s. tegen Toorank B.V. c.s

Merkenrecht. “4.12. De impliciete toestemming tot het gebruik van het merk SOMBRERO NEGRO ontleent Toorank aan de faxbrief van 1 maart 2000 waarin de Overeenkomst werd opgezegd. In die brief wordt Toorank er expliciet op gewezen dat zij als gevolg van die opzegging niet langer gerechtigd is gebruik te blijven maken van de company name Tequilas del Señor en het registratienummer NOM-1124 van TDS. Volgens Toorank mocht zij hieruit af leiden dat het gebruik van het Tequila Sombrero Negro etiket en het teken Tequila Sombrero Negro haar impliciet was toegestaan. De voorzieningenrechter kan deze gedachtegang niet volgen.”

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-8, Lachmansingh tegen Sital.

Merkenrecht. “4.5. Lachmansingh heeft uitdrukkelijk betwist de goederen zelf te hebben besteld of ooit eerder samen met Sital goederen geïmporteerd te hebben. Sital heeft een verklaring van de leverancier overgelegd waarin wordt bevestigd dat de goederen zijn besteld door Lachmansingh en zijn meegezonden met de zending van Sital. Deze verklaring is echter niet voldoende om in deze procedure aannemelijk te achten dat Sital met de invoer van de goederen niets van doen heeft. In dit verband is van belang dat uit niets blijkt dat, zoals Sital aanvoert, partijen eerder op deze wijze goederen geïmporteerd zouden hebben. Vooralsnog moet er daarom van uit gegaan worden dat Sital inbreuk op het Kamalmerk heeft gemaakt. 4.6. Gezien het voorgaande wordt het gevorderde verbod toegewezen.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-69, Enanef Limited c.s tegen Eurosolar B.V.

Merkenrecht. “4.6. De voorzieningenrechter begrijpt dat Enanef in het modelrecht een plaats zou willen geven aan de zogenoemde resultaatgerichte leer. Het modelrecht is evenwel nog minder dan het merkenrecht aangewezen voor toepassing van deze leer (vergelijk voor het merkenrecht HvJ EG 18 juni 2002, Philips- Remington). De resultaatgerichte leer zou immers met zich meebrengen dat techniek welke principieel vrij is – het apparaat van Enanef wordt niet beschermd door enig in Nederland geldig octrooi – en ook equivalenten van diezelfde techniek, langs de weg van het modelrecht alsnog uitsluitend voor Enanef beschikbaar zou zijn.”

Lees het vonnis hier.

6- Rechtbank Haarlem, 29 februari 2008, Ampy Metering Ltd c.s. tegen Range King B.V.(met dank aan Hester Overbeek, Van Diepen Van der Kroef).

Auteursrecht. “5.4. De voorzieningenrechter oordeelt dienaangaande als volgt. De deskundige Slijk heeft zijn oordeel blijkens zijn rapport gebaseerd op argumenten die op liet eerste gezicht valide lijken. De voorzieningenrechter mist zelf de deskundigheid om te kunnen beoordelen of de magneetkaarten en de gegevens die daarop staan voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen omdat feitelijk niet goed valt vast te stellen hoe de informatie op de magneetkaarten dient te worden gekwalificeerd. Vooralsnog is daarom, gelet op de betwistingen door Range King, geenszins komen vast te staan dat de magneetkaarten van Ampy c.s. software of anderszins instructies bevatten die te kwalificeren zijn als een werk in de zin van artikel 10 lid 1 onder 12 Auteurswet. Daartoe is derhalve nader onderzoek door deskundigen vereist. Dientengevolge kan niet worden toegekomen aan de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht. Nu de procedure in kort geding zich daarvoor niet leent, zal dit in een bodemprocedure aan de orde dienen te komen.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Arnhem, 20 februari 2008, KG ZA 08-54, Smeba Brandbeveiliging B.V. tegen Life Safety Products B.V.

Executiegeschil. “4.13 (…) Deze vraag is bevestigend beantwoord in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 1985, KG 1986, 11. Met inachtneming van dit arrest ziet de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak ook aanleiding het maximumbedrag aan dwangsommen te verhogen. Gebleken is immers dat Smeba de opgelegde geboden op verschillende punten niet, dan wel niet tijdig is nagekomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5685

Geen significante afwijking van de bestaande “veelheidsnorm”

Pleisters.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 21 februari 2008, R07/1029, Cederroth International AB tegen BBIE.

Merkweigering vormmerk. Het gedeponeerde teken bestaat uitsluitend uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen. Geen onderscheidend vermogen. Introductie begrip “veelheidsnorm”.

Beslissing van het hof op de weigering van het BBIE: “7.  Het onderhavige teken betreft een navulverpakking voor een pleisterdispenser. De navulverpakking bestaat uit een (kartonnen) mapje met meerdere compartimenten, waarin pleisters zitten. Doordat de voorkant naar voren hangt en de voorkant lager is dan de achterzijde, zijn de pleisters (in verschillende maten) duidelijk zichtbaar en kunnen deze gemakkelijk worden gebruikt. De geometrische basisvormen van het mapje, zijnde recht- en driehoeken, vormen bij elkaar een waaier. Deze wezenlijke kenmerken van het door Cederroth gedeponeerde teken zijn naar het oordeel van het hof uitsluitend tot stand gekomen op grond van technische overwegingen. De vorm van de navulverpakking is zodanig ontworpen dat een pleister vlug en gebruiksvriendelijk uitgenomen en aangebracht kan worden. Niet is gebleken dat (één van de) wezenlijke kenmerken niet is bepaald door het gebruiksdoel.”

Voor wat betreft het (gebrek aan) onderscheidend vermogen oordeelt het hof: “13.  Met inachtneming van het vorenoverwogende is het hof van oordeel dat het door Cederroth gedeponeerde teken niet over onderscheidend vermogen beschikt. Er is geen sprake van een significante afwijking ten aanzien van de bestaande “veelheidsnorm” voor navulverpakkingen van pleisters. Er bestaan immers verschillende vormen van navullingen voor pleisters, zoals langwerpige vormen, doosjes, zakjes, rolletjes, ronde vormen, rechthoeken en driehoeken. De waaiervorm van de gedeponeerde navulverpakking van Cederroth kan aan deze veelheid van vormen worden toegevoegd. Het in aanmerking komende publiek zal de herkomst van het teken niet uit de vorm kunnen afleiden.”

Lees het arrest hier

IEF 5332

Een geringe derde dimensie

3h.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 3 januari 2008, zaaknr. 06/202, Mars Inc. Tegen Kraft Jacobs Suchard S.A. ( met dank aan Anne Marie Verschuur, NautaDutilh).

Arrest in vormmerk zaak Mars/Kraft over merkenrecht & marktonderzoeken. Het Hof Den Haag oordeelt dat het Driehoeksmerk van Kraft (IR 711078) nietig moet worden verklaard en dat het WAVE product van Mars geen inbreuk maakt op diverse Toblerone merken van Kraft.

Geen onderscheidend vermogen van huis uit: "Het onderhavige driehoeksmerk heeft gelet op die veelzijdigheid van chocoladeverpakkingen (waaronder begrepen de driehoeksverpakkingen) niet zodanige kenmerken die in voldoende mate afwijken van wat de gemiddelde consument louter als een basale driehoeksvorm zal waarnemen" (r.o. 6).

Geen (mee)inburgering: "Anders dan de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat de driehoek (de "Abschnitt", een van het blok afgebroken blokje oftewel de Matterhornvorm als onderdeel van het reepmerk) niet geacht kan worden te zijn meeingeburgerd met het reepmerk van Kraft. (…) Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte de derde dimensie van het driedimensionale teken genegeerd door alleen de tweedimensionale gelijkzijdigheid in haar oordeel te betrekken" (r.o. 11 en 13).

Het arrest bevat een zeer interessante overweging (r.o. 14) met betrekking tot het gebruik van marktonderzoeken in merkenzaken. Het Hof overweegt onder verwijzing naar Philips/Remington dat de overgelegde marktonderzoeken niet voldoen aan de hoge eisen die aan marktonderzoeken gesteld moeten worden. Marktonderzoeken zijn volgens het Hof alleen relevant indien deze weergeven wat de perceptie van het publiek ten aanzien van het teken is ten tijde van het depot. Volgens het Hof is ook niet voldoende dat 350 respondenten in Nederland en 350 respondenten in België in het onderzoek waren betrokken, want: "(…) Luxemburg is daarin niet betrokken". Ten slotte acht het Hof marktonderzoeken van beperkt belang omdat de ondervraagde consument bij een marktonderzoek met andere informatie wordt geconfronteerd dan in een “normale winkelsituatie”.

Geen inbreuk op andere Toblerone merken (reepmerk, staafmerk, Matterhorn merk), want de derde dimensie verschilt en: "(…) gegrondbevinding van het betoog van Kraft [zou] ertoe strekken dat de gelijkzijdige driehoek door Kraft wordt gemonopoliseerd voor chocoladeverpakkingen, hetgeen strijdt met het algemeen belang (…)" (r.o. 18).

Het hof vernietigt het vonnis van de Rechtbank ’s-Gravenhage en vernietigt eveneens de inschrijving van de internationale registratie van Kraft en beveelt de doorhaling ervan.

Lees het arrest  hier.