Alle rechtspraak  

IEF 9688

CvdM 22 februari 2011, besluit 24546/2011002047 (toegestane nevenactiviteit licentie aflevering Klokhuis met als thema Diabetes)

Vergroten van betrokkenheid van gebruiker

Gepubliceerd 10 mei 2011. Mediarecht. Licenties. Het in licentie geven van een aflevering Klokhuis met als thema Diabetes aan Bas van Goor Foundation ten behoeve van educatief gebruik. Relatietoets: aannemelijk dat gebruikers zich meer betrokken voelt bij publieke media-instelling. Beeldmerk NTR en Klokhuis in licentiecontract. Marktconform voor niet-commerciële doeleinden en kostendekkend (risico's liggen bij licentienemer). Toegestane nevenactiviteit.

10. Op grond van artikel 3, eerste lid, sub c, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, houdt een nevenactiviteit verband met of staat deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien de betrokkenheid van gebruikers bij het mediaaanbod of de publieke media-instelling met de nevenactiviteit wordt vergroot. In deze gevallen dient de activiteit op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2009, tevens aantoonbaar inhoudelijk aan te sluiten bij het mediaaanbod of de publieke media-instelling.

11. De onderhavige nevenactiviteit betreft het verkopen of in licentie geven van programma’s, programmaformats of programmafragmenten aan (media)bedrijven.

Daarmee wordt de betrokkenheid van gebruikers bij het media-aanbod of de publieke media-instelling vergroot nu het aannemelijk is dat de nevenactiviteit ertoe kan leiden dat degene die gebruik gaat of blijft maken van het media-aanbod, zich meer dan daarvoor betrokken voelt of gaat voelen bij de publieke media-instelling. De programma’s worden door de licentienemer alleen gebruikt ten behoeve van educatieve doeleinden.

12. Verder sluit de nevenactiviteit inhoudelijk aan bij het media-aanbod of publieke mediainstelling nu het gaat om een uit te zenden programma van de NTR. De licentienemer krijgt pas de beschikking over het materiaal nadat de aflevering door de NTR is uitgezonden. De uitzenddatum is nog niet bekend. In het licentiecontract is voor de licentienemer (Bas van Goor Foundation) de verplichting opgenomen om het (beeld)merk van de NTR en van het Klokhuis bij het programmamateriaal te vermelden, zodat kenbaar is dat het materiaal afkomstig is van de publieke media-instelling.

Lees het besluit hier (link)

IEF 9685

Rechtbank Arnhem 4 mei 2011, LJN BQ5280 ( Satellite "Partner In Kleinschalige Kinderopvang" B.V. tegen Stichting Kinderopvang Op De Boerderij)

Opzegging duurzame en exclusieve samenwerking

Rechtbank Arnhem 4 mei 2011, LJN BQ5280 ( Satellite "Partner In Kleinschalige Kinderopvang" B.V. tegen Stichting Kinderopvang Op De Boerderij)

Merkenrecht. Opzegging duurzame en exclusieve samenwerkingsovereenkomst. De stichting is aansprakelijk voor de als gevolg van de abrupte opzegging geleden schade. Geen onrechtmatige handelingen met betrekking tot tariefwijziging, benadering licentiehouders, benaderen van leveranciers en medewerkers voor beëindiging licentie, onbevoegd vlaggen bestelling, effectueren conservatoire beslagen. Tot slot geen merkinbreuk op het Beneluxmerk 'Verenigde Agrarische Kinderopvang'.

Vordering Ib: verklaring voor recht in verband met benaderen licentiehouders

5.6.  Satellite heeft als verweer aangevoerd dat zij met medeweten van de Stichting de ondernemers – die zij zelf had geacquireerd, aan wie zij zelf factureerde en haar diensten leverde, aan wie zij haar omzet ontleende en met wie zij de contacten onderhield – heeft benaderd om haar relatie met hen voort te zetten. Satellite stelt terecht dat geen (rechts)regel haar op zichzelf verbiedt om de door haar geacquireerde ondernemers te benaderen om de relatie met haar voort te zetten. De Stichting heeft niet gemotiveerd gesteld waarom dit anders zou zijn. Het verweer van Satellite slaagt en de vordering van de Stichting moet worden afgewezen.

Vordering Id: verklaring voor recht in verband met inbreuk op merkrecht

5.10.  De Stichting vordert een verklaring voor recht dat Satellite onrechtmatig jegens haar handelt respectievelijk heeft gehandeld door inbreuk te maken op het merkrecht van de Stichting – althans op enig ander aan de Stichting toebehorend intellectueel eigendomsrecht – door het gebruik van de aanduiding “Verenigde Agrarische Kinderopvang” en/of “VAK” op haar website en bij haar communicatie met derden in relatie tot berichtgevingen omtrent kinderopvang op de boerderij alsmede door bij derden de indruk te wekken dat Satellite in de plaats zou zijn getreden voor de vroegere “Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK)”.

5.11.  Satellite heeft als verweer terecht aangevoerd dat de door haar gehanteerde verwijzing naar de Verenigde Agrarische Kinderopvang/VAK op haar website en in haar communicatie met derden niet is aan te merken als een inbreuk op het merkrecht of een ander intellectueel eigendomsrecht van de Stichting. Het logo van de VAK staat niet vermeld op de website van Satellite, in ieder geval niet op de door de Stichting overgelegde uitdraaien van die website (productie 30 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). Gesteld noch gebleken is dat het logo elders op de website wel staat afgebeeld. Satellite heeft voorts gemotiveerd betoogd dat zij op haar website uitsluitend aan haar samenwerking met de VAK heeft gerefereerd om aan te geven wat haar professionele achtergrond is. Zij betwist dat zij zich als de rechtsopvolgster van de VAK heeft geprofileerd. De enkele verwijzing door de Stichting naar de e-mail van Satellite van 12 december 2009 aan de licentiehouders (zie onder 2.22) is onvoldoende om het tegendeel uit af te leiden. Weliswaar staat in die e-mail vermeld: “Deze overeenkomst is gebaseerd op de continuïteit van de dienstverlening zoals jullie die van Satellite (de VAK) gewend zijn”, maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan uit die passage niet de conclusie worden getrokken dat Satellite daarmee bij de ondernemers de indruk heeft gewekt dat zij de rechtsopvolgster is van de VAK. Ook uit de e-mails van de leveranciers Radius Nederland en AKTA van januari 2010 aan de Stichting (zie onder 2.28 en 2.29) waarin zij refereren aan de VAK, kan dit zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden opgemaakt. Tegenover het verweer van Satellite heeft de Stichting aldus haar vordering onvoldoende concreet onderbouwd, zodat deze moet worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9681

Gerecht EU 19 mei 2011, zaak T-81/10 (Tempus Vade SL tegen OHIM-Juan Palacios Serrano)

"the FORCE" is niet dominant

Gemeenschapsmerken. Een oppositieprocedure op grond van ouder woord- en beeldmerken TIME FORCE (2),(3)horloges, accessoires) tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk AIR FORCE. Relatieve weigeringsgronden. Verwarringsgevaar niet aanwezig. Geen overeenstemmende tekens. Begripsmatig is het gebruik van standaard woorden uit het Engels niet heel onderscheidend. Het overeenkomende bestanddeel 'FORCE' is niet dominant,  Oppositie afgewezen.

Fonetisch 36 Par conséquent, les différences phonétiques qui apparaissent dans la partie initiale des signes en cause, à laquelle le public pertinent accorde généralement plus d’attention, compensent et neutralisent l’identité finale due à la présence du mot « force » que les signes ont en commun.

Begripsmatig 37 Sur le plan conceptuel, il y a lieu de distinguer le public pertinent qui pourrait avoir une connaissance de la signification des signes en cause de celui qui ne l’a pas. À cet égard, il y a lieu de relever que les termes constituant les marques en conflit sont des mots qui peuvent être qualifiés de mots basiques de la langue anglaise. En outre, il convient de remarquer que la plus grande partie du public pertinent a une connaissance suffisante de la langue anglaise pour comprendre que les deux signes en cause sont conceptuellement distincts, la marque TIME FORCE faisant référence à la « force », au sens littéral du terme, alors que la marque AIR FORCE se réfère aux forces aériennes, au sens militaire du terme. S’agissant du public qui n’a aucune connaissance de la langue anglaise, le mot « force », contrairement à ce que prétend la requérante, n’évoque aucun concept et, par conséquent, ne permet d’établir aucun lien entre les marques en conflit. Dans ce cadre, il y a lieu de relever que l’affaire ayant donné lieu à l’arrêt du Tribunal du 8 septembre 2010, Quinta do Portal/OHMI – Vallegre (PORTO ALEGRE) (T‑369/09, non publié au Recueil), invoquée par la requérante, n’est pas pertinente dans le cas d’espèce dès lors que, dans cette affaire, le mot communaux marques en cause, à savoir « alegre », était pleinement compris par le public pertinent et, par ailleurs, évoquait le même concept. Tel n’est pas le cas en l’espèce.

Visueel 38. Il résulte de ce qui précède que les signes en conflit ne présentent pas, tant sur le plan visuel que sur le plan phonétique, de similitude significative. En effet, la présence de l’élément commun « force » dans les marques en conflit, qui n’est pas, au demeurant, l’élément dominant dans l’impression d’ensemble produite par chacune des marques en conflit, est amplement compensée par les différences que présentent lesdites marques. De même, le contenu conceptuel de cet élément dans les marques en conflit diffère pour une grande partie du public pertinent.

Lees het arrest hier (link).

IEF 9679

HvJ EU 19 mei 2011, zaak C-308/10 (Union Investment Privatfonds GmbH tegen OHIM-Unicre-Cartão International De Crédito SA)

HvJ EU 19 mei 2011, zaak C-308/10 (Union Investment Privatfonds GmbH tegen OHIM-Unicre-Cartão International De Crédito SA)

Merkenrecht. Gemeenschapsrecht. Oppositieprocedure. Inschrijving Gemeenschapsbeeldmerk UNIBANCO en de oppositie wordt gevoerd op basis van oudere beeldmerken UniFLEXIO, UniVARIO en UniZERO (financiële diensten). Procedurefout, oppositie afgewezen vanwege te laat indienen van bewijs van gebruik. Hof oordeelt (met het Gerecht) dat op juiste wijze de discretionaire bevoegdheid van de OHIM oppositieafdeling is toegepast bij het beoordelen of stukken te laat zijn ingediend.

49      Insoweit ergibt sich aus den Randnrn. 42 und 43 des vorliegenden Urteils, dass die Beschwerdekammer, wenn Beweismittel von einem Beteiligten nicht innerhalb der ihm hierfür nach der Verordnung Nr. 40/94 gesetzten Fristen und damit „verspätet“ im Sinne von Art. 74 Abs. 2 der Verordnung Nr. 40/94 eingereicht wurden, über ein weites Ermessen hinsichtlich der Frage verfügt, ob diese Beweismittel zu berücksichtigen sind (vgl. in diesem Sinne Urteil HABM/Kaul, Randnr. 63).

50      Im vorliegenden Fall ist in Anbetracht der in Randnr. 48 des vorliegenden Urteils wiedergegebenen Gründe der streitigen Entscheidung in ihrer Gesamtheit festzustellen, dass das Gericht rechtsfehlerfrei in Randnr. 35 des angefochtenen Urteils festgestellt hat, die Beschwerdekammer sei der Ansicht gewesen, dass die Umstände des vorliegenden Falles und das Stadium, in dem die verspätete Vorlage der am 7. Februar 2003 eingegangenen Schriftstücke erfolgt sei, deren Berücksichtigung entgegenstünden, und in Randnr. 36 seines Urteils zu dem Schluss gelangt ist, dass die Beschwerdekammer ihr Ermessen aus Art. 74 Abs. 2 der Verordnung Nr. 40/94 ausgeübt habe, dass die streitige Entscheidung ordnungsgemäß begründet sei und dass nichts darauf hindeute, dass die Gründe dieser Entscheidung mit einem Fehler behaftet wären.

51      Zu dem Vorbringen der Rechtsmittelführerin, die Beschwerdekammer habe nicht geprüft, ob eine Berücksichtigung der Schriftstücke die Verfahrenseffizienz behindert hätte, da die Entscheidung der Widerspruchsabteilung erst mehr als 15 Monate nach der Vorlage der Schriftstücke ergangen sei, genügt der Hinweis, dass dieses Vorbringen nicht vor dem Gericht geltend gemacht wurde und daher aus den gleichen Gründen wie den in Randnr. 31 des vorliegenden Urteils dargelegten unzulässig ist.

Lees het arrest hier (link).

IEF 9678

Gerecht EU 19 mei 2011, zaak T-580/08, (PJ Hungary Kft tegen OHIM-Pepekillo SL

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag Gemeenschapswoordmerk PEPEQUILLO, ouder woord- en beeldmerk PEPE en PEPE JEANS (beiden kleding). OHIM heeft onvoldoende rekening gehouden met visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming van de merken en de bekendheid van PEPE-merken, ongerechtvaardigd voordeel trekken ex art. 8 lid 5 GMVo 207/2009.

82. (…) Auch wenn, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 20 der Entscheidung in der Sache ausführt, die geläufigen Verkleinerungsformen von „Pepe“ die Ausdrücke „pepito“ und „pepillo“ sein sollten, lässt sich somit nicht ausschließen, dass der spanische Durchschnittsverbraucher glauben könnte, dass das Zeichen PEPEQUILLO „Pepe, der kleine Junge“ bedeutet.

83. Folglich kann der spanische Durchschnittsverbraucher zu dem Gedanken veranlasst werden, dass ein Wortspiel vorliegt, mit dem die angemeldete Marke aus der Verkleinerungsform „Pepe“ gebildet worden ist, wie es für die älteren Marken der Fall ist. Die in Rede stehenden Zeichen sind daher in Bezug auf ihre Bedeutung ähnlich

96. Die Frage, ob es eine Markenfamilie PEPE gibt oder nicht, ändert jedenfalls nichts an der Feststellung, dass die Marken PEPE und PEPE JEANS eine solche Kennzeichnungskraft besitzen, dass die Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen und die Identität der fraglichen Waren und Dienstleistungen ausreichen, um eine Verwechslungsgefahr zu begründen.

120. Somit besteht die Gefahr, dass die Marke PEPEQUILLO in unlauterer Weise die Wertschätzung der älteren Marken ausnutzt, indem sie Verbraucher anzieht, die womöglich Waren einer Marke erwerben wollen, die den bekannten älteren Marken PEPE ähnlich ist.

Lees het arrest hier.

IEF 9675

Gerecht EU 18 mei 2011, zaak T-376/09(Glenton España, SA tegen OHIM-The Polo/Lauren Company)

Silhouet van polospeler

Gerecht EU 18 mei 2011, zaak T-376/09(Glenton España, SA tegen OHIM-The Polo/Lauren Company)

Merkenrecht. In de oppositieprocedure gaat ouder gemeenschapsbeeldmerk van pol lauren silhouet van polo-speler de strijd aan met de gemeenschapsbeeldmerkaanvrage van POLO SANTA MARIA. Relatieve weigeringsgrond. Mogelijk verwarringsgevaar: "correctly, that the earlier mark has enhanced distinctiveness in relation to the goods concerned by the present action (r.o. 55)".  Oppositie toegewezen voor kleding, afgewezen voor zwepen en zadels.

35      Fifthly, the Board of Appeal emphasised, in paragraph 28 of the contested decision, the distinctive character of the ‘image of the polo player’ for the goods concerned by the present action. That figurative element is the sole component of the earlier mark and is one of the elements which go to make up the mark applied for. In that regard, it must be held that the distinctiveness of the sole figurative element constituting the earlier mark, which is similar to one of the figurative elements of the mark applied for, is relevant to the assessment of the visual similarity of the signs at issue (see, to that effect, Golden Eagle and Golden Eagle Deluxe, paragraph 34 above, paragraph 61). In the present case, Glenton España does not dispute the evidence which Polo/Lauren produced before OHIM in order to establish the distinctive character of the earlier mark for the goods in Class 25. In that regard, therefore, the finding made by the Board of Appeal cannot be disputed. As regards the other goods – in Class 18 – concerned by the present action, and contrary to the unsubstantiated assertions made by Glenton España, there is nothing to suggest that they are directly linked to polo playing. In that context, the distinctiveness of the representation of a polo player is, in relation to the Class 18 goods concerned by the present action, intrinsically enhanced because, in relation to those goods, the representation of a polo player has an imaginative content.

55      Fourthly, the Board of Appeal found, correctly, that the earlier mark has enhanced distinctiveness in relation to the goods concerned by the present action (see paragraph 35 above). The point, raised by Glenton España, that other Community marks containing a figurative element similar to that of the earlier mark have been registered does not affect that finding. As is clear from the evidence in the file, that argument was not presented, to that effect, during the proceedings before OHIM. Glenton España has mentioned the existence of those Community marks in order to support its argument that there was no likelihood of confusion. Glenton España did not, however, argue before OHIM that, owing to the existence of those earlier Community marks, the earlier mark did not have enhanced distinctiveness. Accordingly, the Court cannot review the legality of the decision in that regard. Moreover, Glenton España has not submitted any evidence showing that those Community marks did in fact coexist. In addition, it should be borne in mind, first, that it was demonstrated before OHIM that the earlier mark has a distinctive character in relation to the goods in Class 25, owing to the relevant public’s familiarity with it – evidence which was not challenged by Glenton España – and, secondly, that the representation of a polo player inherently has enhanced distinctiveness in relation to the goods covered by the present action.

59      In the light of all of those considerations, and taking into account the visual and conceptual similarities between the signs at issue, the identical nature of the goods covered by the present action and the enhanced distinctiveness of the earlier mark, it must be held that the Board of Appeal was correct in finding that, between the marks in question and in relation to the goods concerned, there was a likelihood of confusion on the part of the relevant public for the purposes of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.35 (...) In that context, the distinctiveness of the representation of a polo player is, in relation to the Class 18 goods concerned by the present action, intrinsically enhanced because, in relation to those goods, the representation of a polo player has an imaginative content.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9672

Gerecht EU 17 mei 2011, zaak T-207/08 (Corporación Habanos SA tegen OHIM - Tabacos de Centroamérika SL)

Indiaan of Aboriginal

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Het beeld van een Indiaan of Aboriginal. Oppositieprocedure. Aanvraag communautair beeldmerk KIOWA en ouder nationaal beeldmerk COHIBA (2). Relatieve weigeringsgrond. Beroep op Art. 8 lid 1 onder b Vo. EG 207/2009 en lid 5 (bekend merk). Afwezigheid van verwarringsgevaar. Visueel en begripsmatig slechts in geringe mate overeenstemming. Geen bekend merk. Afwijzing van het beroep in zijn geheel.

62      Il résulte également de la jurisprudence que, en l’absence de toute similitude entre la marque antérieure et la marque demandée, la notoriété ou la renommée de la marque antérieure, l’identité ou la similitude des produits ou des services concernés ne suffisent pas pour constater le risque de confusion entre les marques en conflit (voir arrêt de la Cour du 2 septembre 2010, Calvin Klein Trademark Trust/OHMI, C‑254/09 P, non encore publié au Recueil, point 53, et la jurisprudence citée).

63      En l’espèce, il ressort de ce qui précède que les signes en conflit sont différents sur les plans visuel et conceptuel et qu’il n’existe qu’un faible degré de similitude phonétique entre eux. Les différences visuelles et conceptuelles qui les caractérisent suffisent toutefois à neutraliser leur faible similitude phonétique, car le mot « kiowa » possède une signification claire et déterminée, de sorte qu’elle peut être saisie directement par le public pertinent.

64      En conséquence, la chambre de recours n’a commis aucune erreur en considérant qu’il n’existe pas de similitude entre les marques en conflit de nature à amener le public pertinent, même hispanophone et faisant preuve d’un degré d’attention accru, à penser que les produits visés par les signes en conflit proviennent de la même entreprise ou, le cas échéant, d’entreprises liées économiquement.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9671

Vzr. Rechtbank Amsterdam 17 mei 2011, KG ZA 11-491 (Jeanette S. h.o.d.n. Galerie Wijdemeren tegen Hans van M.)

De handelsnaam Galerie Wijdemeren

Met dank aan Marc de Boer, Boekx.

Handelsnaam. Merkdepot te kwader trouw. Samenwerking onder de naam Galerie Wijdemeren in de vorm van twee eenmanszaken. Gebruik oudere handelsnaam verbieden met een beroep op jonger merkrecht is niet mogelijk.

Toegewezen wordt verbod op openbaarmaking website en gebruiksverbod op de naam Galerie Wijdemeren. De gevorderde overdracht van de domeinnaam galeriewijdemeren.com wordt wegens onvoldoende spoedeisend belang afgewezen. Volledige toewijzing gevorderde proceskosten.

5.4 (...) op dit moment voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat S degene is die sind oktober 2005 feitelijk en rechtmatig de handelsnaam Galerie Wijdemeren voor haar handelsactiviteiten heeft gebruikt. Dat De B de handelsnaam in juli 2005 aan hem heeft overgedragen, zoals Van M stelt, doet daar niet aan af. Uit de gedingstukken blijkt niet dat hij daar gebruik van heeft gemaakt.

5.5 (...) De rechthebbende op een oudere handelsnaam kan het gebruik ervan in zijn gevestigde bedrijfsdebiet niet worden verboden met een beroep op een jonger merkrecht. Voldoende is komen vast te staan dat S de naam Galerie Wijdemeren vanaf oktober 2005 als handelsnaam heeft gevoerd. Eveneens is voldoende aannemelijk dat zij daarbij het logo gebruikte dat thans door Van M als beeldmerk is gedeponeerd. Gelet hierop heeft Van M dit beeldmerk naar voorlopig oordeel niet te goeder trouw gedeponeerd. Dat Van M stelt dat hij dit logo heeft ontworpen maakt dit niet anders. Nu niet is gebleken dat hij dat logo vóór het depot daarvan als beeldmerk zelf gebruikte, wordt er voorhans van uitgegaan dat hij het logo destijds voor, dan wel in opdracht van, S heeft gemaatk en dat zij ook daarop een ouder recht kan doen gelden.

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9670

Gerecht EU 18 mei 2011, Zaak T-502/07 (IIC - Intersport International Corp. GmbH tegen OHIM - The McKenzie Corporation Ltd.)

McKinley is nog geen McKenzie

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositie. Aanvrage voor woordmerk McKENZIE klasse 18, 25 tegenover ouder woord- en beeldmerk McKINLEY (klasse 18, 20, 22 , 25 en 28) Relatieve weigeringsgrond. Wel voor gelijksoortige waren, maar verwarringsgevaar nauwelijks aanwezig: visueel zwakke, fonetisch enige en begripsmatig geen overeenstemming. Beroep op art. 8 lid 1 onder b Vo nr. 207/2009. Afgewezen.

27 With regard to the comparison of the goods, the Board of Appeal’s conclusion concerning the similarity of the goods at issue is not disputed in the present case. The Board of Appeal confirmed the reasoning and the conclusions of the Opposition Division, which had stated that the goods referred to in the trade mark application and certain goods covered by the earlier trade marks were identical or ‘very similar’, that the goods referred to in the trade mark application and other goods covered by the earlier trade marks were of average or weak similarity, and that the goods referred to in the trade mark application and other goods covered by the earlier trade marks were not similar. However, unlike the Opposition Division, it concluded that the ‘belts’ referred to in the trade mark application and the ‘articles of clothing’ covered by the earlier marks were ‘very similar’ or identical.

28      In addition, concerning the relevant public with reference to which the analysis of the likelihood of confusion must be carried out, it is not disputed that this is constituted by the ‘average Community consumer’.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9669

Rechtbank Assen 18 mei 2011, LJN BQ4868 (Converse Inc en Kesbo Sport B.V. tegen Scapino B.V., gevoegde partij Sporttrading Holland B.V.)

Per ongeluk geautoriseerde schoenen

Met gelijktijdige dank aan Peter Claassen en Janneke Klompmakers, AKD.

Merkrecht. Woord- en beeldmerken "Converse", "Converse Chuck Taylor All Star", "All Star" en "Converse". Scapino heeft, door Sporttrading geleverde schoenen met deze merken verhandeld. Converse: Counterfeit en wanneer toch authentiek, dan kan Converse zich verzetten tegen de bodemprijzen. Uitputting. Strijd met 2.20 BVIE?

Drie categorieën schoenen in omloop: authentieke, counterfeit en counterfeit die per ongeluk geautoriseerd zijn voor de EU. Weliswaar verhandeling van counterfeit Converse schoenen, maar omdat die schoenen voor verkoop op de Europese markt door Converse zijn geautoriseerd, is de merkbescherming voor die schoenen uitgeput. Zonder nadere toelichting is het niet begrijpelijk waarom de verkoop van Converse schoenen door Scapino een inbreuk met zich meebrengt.

4.4.  (...). De rechtbank acht het om de hierna te bespreken redenen van belang om een onderscheid te maken tussen enerzijds counterfeit Converse schoenen in de zin dat deze schoenen niet-authentiek zijn en anderzijds counterfeit schoenen die volgens Converse niet-authentiek zijn maar die door Converse wel voor verkoop op de Europese markt zijn geautoriseerd.

4.6.  In de brief van 2 juli 2009 stelt de advocaat van Converse verder dat de onderzochte schoenen in drie categorieën kunnen worden verdeeld:
A. Authentic CONVERSE shoes
B. Counterfeit CONVERSE shoes
C. Counterfeit CONVERSE shoes that may be part of four shipments of shoes mistakenly authorized for sale in the EU

(...) 4.17.  Aldus staat de rechtbank voor de vraag of, als ervan moet worden uitgegaan dat Scapino Converse schoenen heeft verhandeld die volgens Converse geen counterfeit zijn, er toch sprake is van een merkinbreuk. Converse voert subsidiair aan dat dat het geval is, omdat de verhandeling van die schoenen door Scapino ernstig schadelijk is voor de exclusiviteit van de Converse merken. Wat Converse in dit verband stelt, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van het door Converse in dit verband (onvolledig) aangehaalde arrest van het Europese Hof van Justitie van 23 april 2009, zaak nummer C-59/08 (Copad/Dior). In de zaak die tot dat arrest heeft geleid staat centraal dat een licentieovereenkomst niet werd nageleefd door een distributeur die waren leverde aan een onderneming die als discounter actief was. Converse stelt in deze zaak geen feiten waaruit volgt dat een licentieovereenkomst is geschonden. Dit brengt met zich dat zonder nadere toelichting die Converse niet geeft, niet begrijpelijk is waarom de verkoop van Converse schoenen door Scapino, in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval, een inbreuk op de merkrechten van Converse met zich brengt. De rechtbank is daarom van oordeel dat Converse haar subsidiaire vordering niet laat rusten op een grondslag die die vordering kan dragen.

4.18.  In al wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ligt besloten dat niet blijkt dat Scapino inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Converse. Dit brengt met zich dat evenmin blijkt dat Scapino het op de voet van art. 1019e Rv op 2 april 2009 gegeven inbreukverbod heeft overtreden en Scapino daarom dwangsommen heeft verbeurd.

4.19.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Converse zullen worden afgewezen.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)