Alle rechtspraak  

IEF 12850

Internetforum komt vaak neer op "digitale borrelpraat"

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 3 juli 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:3992 ([M tegen STICHTING OMROP FRYSLÂN en X)
Uitspraak mede ingezonden door Max van Olden, Hilberts & Van Olden advocaten.
Onrechtmatige daad. Rectificatie. Verwijdering bericht van internet (nieuwsbericht op website omroep en postings internetforum). Verstrekken e-mailadres, IP-adres en NAW-gegevens. M. exploiteert een evenementenbureau met de naam "M. Events". X is houder van de domeinnaam "www.waldnet.nl" en tevens voorzitter van het bestuur van de Stichting Waldnet. Op de website waldnet.nl wordt regionaal nieuws gepubliceerd en kunnen bezoekers (anoniem) reacties plaatsen op een forum onder de artikelen, zogenoemde postings. Op de website van Omrop Fryslân is in november 2012 het artikel 'Bedrigings feesten Dokkum nep' gepubliceerd waarin staat dat M. bedreigingen heeft verzonnen omdat hij de financiën niet rond zou kunnen krijgen (zie r.o. 2.15.).

M. heeft partijen gesommeerd het artikel respectievelijk de postings van hun websites te verwijderen en rectificaties te plaatsen. In feite komt een internetforum als waldnet.nl vaak neer op "digitale borrelpraat", hetgeen ook algemeen bekend mag worden verondersteld. Dit brengt mee dat niet al te snel tot onrechtmatigheid kan worden geconcludeerd. Een dergelijke website is echter geen vrijbrief om zonder dat er enige steun in beschikbaar feitenmateriaal voorhanden is, personen te beschuldigen van (ernstige) feiten of zich in een zodanige mate over iemand kwetsend uit te laten, dat zonder meer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. De berichten van 'mafia66' gaan (veel) verder dan het enkel "meediscussiëren" over de handel en wandel van M. en zijn ronduit diffamerend en bedreigend te noemen. X handelt onrechtmatig door te weigeren om deze berichten te verwijderen en de (beschikbare) gegevens van 'mafia66' niet te verstrekken.

De voorzieningenrechter oordeelt tot gedeeltelijke verwijdering van het artikel en de postings van "mafia66", rectificatie en het opgeven van informatie betreffende een van de postings.

2.15. Op de website van Omrop Fryslân (www.omropfryslan.nl, hierna te noemen: omropfryslan.nl) is op 2 november 2012 uur het volgende artikel gepubliceerd:
Bedrigings feesten Dokkum nep. Zeker vier boekingskantoren die artiesten zouden leveren voor de twee afgelaste feesten volgende week in Dokkum, geloven er niets van dat de organisator van de feesten is bedreigd. Zij denken dat organisator [[M] 1] de bedreigingen heeft verzonnen omdat hij de financiën niet rond kan krijgen. Ze hebben de ervaring met [[M] 1] dat hij vaak niet of te laat betaalt. Ze hebben nu ook allemaal nog geen geld van hem gekregen. De boekingskantoren zijn gebeld door de advocaat van [[M] 1]. [[M] 1] zei dat de feesten niet door kunnen gaan omdat er was gedreigd met een bommelding. De gemeente Dongeradeel heeft de vergunning voor de feesten ingetrokken omdat wegens bedreigingen de veiligheid niet kon worden gegarandeerd. De meeste boekingskantoren overwegen een schadeclaim richting [[M] 1]. [[M] 1] zelf wil niet op de bedreigingen aan zijn adres reageren.

4.14.2.
De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat het een ervaringsregel is dat in berichten op internetfora als waldnet.nl de nuance regelmatig ver te zoeken is en dat betwijfeld kan worden of de (anonieme) posters wel altijd over voldoende feitelijke achtergrondinformatie beschikken om hierop hun nog wel eens ongezouten mening te kunnen baseren. In feite komt een internetforum als waldnet.nl vaak neer op "digitale borrelpraat", hetgeen ook algemeen bekend mag worden verondersteld. Dit brengt mee dat niet al te snel tot onrechtmatigheid kan worden geconcludeerd. Een dergelijke website is echter geen vrijbrief om zonder dat er enige steun in beschikbaar feitenmateriaal voorhanden is, personen te beschuldigen van (ernstige) feiten of zich in een zodanige mate over iemand kwetsend uit te laten, dat zonder meer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. In het geval van [[M] 1] gaat het in essentie om de vraag of hij moet tolereren dat hij in diverse postings als "oplichter" wordt weggezet. De voorzieningenrechter volgt [[M] 1] in zijn stelling dat de bewijslast voor de juistheid van dit verwijt niet op hem rust, maar op degenen die dergelijke verwijten aan zijn adres maken. Daar staat tegenover dat [[M] 1] veelvuldig in de media is geweest en daarin uitlatingen heeft gedaan die op zijn minst twijfel doen rijzen aan de juistheid daarvan. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de omstandigheid dat - zoals [[X] 2] op goede gronden heeft betoogd - er duidelijk reden is voor twijfel over het antwoord op de vraag of hij daadwerkelijk een groot bedrag, althans EUR 2.200.000,00, in de Mega Millions Jackpot heeft gewonnen. [[X] 2] heeft immers gemotiveerd tot zijn verweer aangevoerd dat [[M] 1] niet een van de personen is geweest die in de periode vanaf mei 2007 een bedrag in deze orde van grootte heeft gewonnen en [[M] 1] heeft er vervolgens voor gekozen om ter zitting de juistheid van dit verweer niet inhoudelijk te betwisten. Ook mag opmerkelijk genoemd worden dat [[M] 1] - volgens zijn uitlatingen in de Leeuwarder Courant van 30 januari 2013 - nog zou beschikken over negentig procent van zijn in het casino vergaarde vermogen en dit op een geblokkeerde bankrekening zou hebben gestort, terwijl hij sinds 27 maart 2012 in staat van faillissement verkeert en de curator de schuldenlast vooralsnog heeft vastgesteld op een bedrag van bijna EUR 1.000.000,00. Uit het bewuste krantenartikel blijkt dat de curator naar haar zeggen de bankrekening waar [[M] 1] op doelt niet heeft aangetroffen, hetgeen ook niet voor de hand ligt gelet op het voortduren van de faillietverklaring. [[M] 1] heeft - ook niet desgevraagd - ter zitting zijn eerdere uitlatingen op dit punt niet nader willen onderbouwen. Ten slotte is er - zonder hier naar volledigheid te willen streven - nog het voorbeeld van de actie ten behoeve van Warchild, die - naar niet in geschil is - het toegezegde bedrag van EUR 10.000,00 niet van [[M] 1] heeft ontvangen. Wat hier verder ook van moge zijn, in ieder geval kan geconstateerd worden dat aan [[M] 1] een bepaald beeld kleeft en wel in die zin dat bij het publiek wellicht niet geheel zonder enige grond het beeld kon ontstaan dat hij fantaseert, althans de feiten en omstandigheden waarover hij verhaalt fors aandikt, en toezeggingen niet nakomt (niet na kan komen). Onder deze omstandigheden is het in het algemeen niet zonder meer onrechtmatig te noemen dat hij op waldnet.nl in minder vleiende bewoordingen wordt omschreven. De beoordeling van de vorderingen jegens [[X] 2] zal mede tegen deze achtergrond dienen plaats te vinden. Ten aanzien van de vorderingen wordt als volgt overwogen.

4.14.7.
De berichten van "maffia66" zijn daarentegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter wél onrechtmatig jegens [[M] 1]. Deze berichten gaan (veel) verder dan het enkel "meediscussiëren" over de handel en wandel van [[M] 1] en zijn ronduit diffamerend en bedreigend te noemen. [[X] 2] handelt dan ook onrechtmatig jegens [[M] 1] door te weigeren om deze berichten te verwijderen en de bij hem (beschikbare) gegevens over deze poster niet aan [[M] 1] te willen verstrekken. De vordering tot verwijdering en het verwijderd houden van deze postings zal daarom worden toegewezen. Voorts zal de vordering tot het plaatsen van een bericht onder het artikel worden toegewezen voor zover het om de postings van "maffia66" gaat. Tot slot zal ook de vordering tot het verstrekken van het e-mailadres, het IP-nummer, de naam en woonplaats van deze poster worden toegewezen. Uit de door [[X] 2] overgelegde gegevens (zie productie 3) blijkt niet dat hij de beschikking heeft over de adressen (anders dan de woonplaats) van personen die een account aanmaken bij waldnet.nl. De vordering zal in zoverre worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal [[X] 2] voor het nakomen van de vorderingen een ruimere termijn toekennen dan door [[M] 1] is gevorderd, nu [[M] 1] geruime tijd heeft gewacht met het instellen van zijn vorderingen jegens [[X] 2].

De beslissing

De voorzieningenrechter

ten aanzien van Omrop Fryslân
5.1. gebiedt Omrop Fryslân om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis het op omropfryslan.nl geplaatste artikel "Bedrigings feesten Dokkum nep" gedeeltelijk te verwijderen en verwijderd te houden en wel voor zover het gaat om de kop van het artikel en verder voor zover daarin tot uitdrukking is gebracht dat zeker vier boekingsbureau's denken dat [[M] 1] de bedreigingen in scène heeft gezet;
5.2. gebiedt Omrop Fryslân binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis op de homepage van omropfryslan.nl - zonder dat scrollen noodzakelijk is, in een goed leesbaar letterype met lettergrootte 12, met als aanhef "rectificatie", zonder begeleidende teksten en in een rood kader - een rectificatie te plaatsen met de volgende tekst: (zie 5.2.)
en wel voor de duur van veertien onafgebroken dagen vanaf het moment van plaatsing van de rectificatie;
ten aanzien van [[X] 2]

ten aanzien van [[X] 2]
5.6. gebiedt [[X] 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de berichten van "maffia66" onder het bericht "Bedreiging rondom festijn [[M] 1]" op waldnet.nl te verwijderen en verwijderd te houden;
5.7. gebiedt [[X] 2] om - binnen een dag nadat de berichten door hem zijn verwijderd - onder het in 5.6. bedoelde artikel een bericht te plaatsen met de tekst: "De postings van "maffia66" onder dit artikel zijn verwijderd op last van een vonnis van de voorzieningerechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 juli 2013."
5.8. gebiedt [[X] 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het e-mailadres, het IP-nummer en de naam en woonplaats van "maffia66" aan [[M] 1] te verstrekken;

Lees de uitspraak ECLI:NL:RBNNE:2013:3992 (pdf)

IEF 12841

Loyaliteit ten opzichte van AEX-ticker symbolen

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 juli 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8009 (Euronext c.s. tegen Tom c.s. en BinckBank)
Rechtspraak.nl: Merkinbreuk. Refererend merkgebruik. Loyaliteit ten opzichte van merkhouder. Gedaagden gebruiken voor de verhandeling van optieproducten op hun platform (TOM MTF. BinckBank en Alex) ticker symbolen die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de AEX-merken van eiseressen. Aandelen en opties worden op een beurs of MTF aangeduid met een unieke, vaak drie- of vierletterige code, het zogenaamde ticker symbol.

Euronext Amsterdam beheert en publiceert de AEX-index, een beursindex die het gewogen gemiddelde is van de 25 meest verhandelde fondsen op Euronext Amsterdam. BinckBank is in 2008 onder de naam “The Order Machine” (TOM), een handelsplatform gestart TOM MTF, waarop aandelen en opties verhandeld kunnen worden. Daags nadat Tom c.s. en BinckBank de optieproducten waarvan de onderliggende waarde is gebaseerd op de stand van de AEX-index hebben geïntroduceerd, is zij gesommeerd tekens voor haar ticker symbolen te staken.

Uit artikelen 12 aanhef en sub b GMVo respectievelijk 2.23 lid 1 sub b BVIE volgt een verplichting tot loyaliteit ten opzichte van de gerechtvaardigde belangen van een merkhouder. In casu geldt dat Tom c.s. met de AEX-merken gelijke althans overeenstemmende tekens gebruiken als productnaam om een concurrerend eigen product aan te duiden. De voorzieningenrechter verbiedt gedaagden inbreuk te maken op de AEX-merken en laat TOM c.s. rectificeren.

4 De beoordeling
4.7. De merkenrechtelijke pijlen van Euronext c.s. richten zich op het gebruik door Tom c.s. en BinckBank van de tekens AEX, AEXT, AX1, AX1T, AX2, AX2T, AX4, AX4T, AX5, AX5T, A6, A6T, A10, A10T, A15, A15T, A20, A20T, A27, A27T en - in het geval van Tom c.s.6 – A1T t/m A5T, A7T t/m A9T, A11T t/m A14T, A16T t/m A19T, A21T t/m A26T, A28T t/m A31T als ticker symbolen voor TOM opties, met in het geval van Tom c.s. achter genoemde tekens steeds een toegevoegde ‘T’. Euronext c.s. meent dat die tekens, die gebruikt worden voor dezelfde waren en diensten als waarvoor de merken zijn ingeschreven, gelijk zijn aan of verwarringwekkend overeenstemmen met primair, zo althans begrijpt de voorzieningenrechter de stellingen van Euronext c.s. ter zake, het merk AEX, althans, in subsidiaire sleutel, de merken AX1, AX2, AX4, AX5, A6, A10, A15, A20 en A27, althans dat door het gebruik van de tekens zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de AEX-merken in de zin van artikel 9 lid 1 sub a, b en c GMVo respectievelijk artikel 2.20 lid 1 sub a, b, c en d BVIE.

4.9. Tom c.s. en BinckBank worden in hun standpunt niet gevolgd. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie houdt de uit de Merkenrichtlijn7 afkomstige voorwaarde van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel zoals opgenomen in de hiervoor in 4.8. aangehaalde bepalingen in wezen een verplichting in tot loyaliteit ten opzichte van de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder. Bij de beoordeling of van eerlijk gebruik sprake is moet rekening worden gehouden met de mate waarin het gebruik van het merk door de derde door het betrokken publiek of althans een aanzienlijk deel daarvan wordt begrepen als aanwijzing voor het bestaan van een verband tussen de waren of diensten van de derde en de houder van het merk, alsook met de mate waarin die derde zich daarvan bewust had moeten zijn. Voorts moet bij deze beoordeling rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het een merk betreft dat in de lidstaat waar het is ingeschreven en waar bescherming ervan wordt gevraagd, een zekere bekendheid geniet, waaruit de derde voordeel zou kunnen trekken om zijn waren of diensten in de handel te brengen. Daarbij dient een algemene beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval te worden gemaakt.8 In casu geldt dat Tom c.s. en BinckBank de met de AEX-merken gelijke althans overeenstemmende tekens feitelijk gebruiken als productnaam om een met de NYSE Liffe opties concurrerend eigen product aan te duiden, hetgeen zich voorshands oordelend niet verdraagt met de hiervoor genoemde eisen zodat het gebruik van de tekens om die reden niet geoorloofd is. Hoewel het Tom c.s. en BinckBank vrijstaat aan te geven dat zij opties ter verhandeling aanbieden waarvan de onderliggende waarde is gebaseerd op de stand van de AEX-index op Euronext Amsterdam, bijvoorbeeld in haar (product)specificatie (zoals Euronext c.s. ook zelf stelt, vgl. paragraaf 154 pleitnota mrs. Van Manen en Van Schijndel), is het niet nodig om deze tekens ook in de productnaam, het ticker symbool, zelf op te nemen. Dit geldt te meer voor de met de afgeleide AEX-merken gelijke of overeenstemmende tekens (zoals AX1(T) en A6(T)). Euronext c.s. heeft ter zitting ook toegelicht dat andere spelers in de markt wel eigen ticker symbolen gebruiken, zodat het argument dat er geen zinvol alternatief zou bestaan, onjuist voorkomt. Het gebruik van de tekens doet ook afbreuk aan de wezenlijke (herkomst)functie van het merk. Door de gelijkenis tussen de merken zoals ingeschreven en de tekens zoals door Tom c.s. en BinckBank gebruikt, indachtig ook het feit dat deze worden gebruikt voor dezelfde (beleggings)diensten en aangenomen moet worden dan het om bekende merken gaat, bestaat immers de mogelijkheid dat hierdoor bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken beleggingsdiensten, zijnde de gemiddelde belegger, verwarring wordt gewekt tussen de AEX-merken van Euronext c.s. en de door Tom c.s. en BinckBank gehanteerde tekens (directe (herkomst)verwarring), dan wel indirecte verwarring wordt gewekt, bijvoorbeeld doordat de indruk wordt gewekt dat Euronext c.s. en Tom c.s. een zekere commerciële (of bijzondere) relatie met elkaar onderhouden. Dit risico wordt nog versterkt door het feit dat bij Tom c.s. en BinckBank tot voor kort in NYSE Liffe opties kon worden gehandeld en deze gaandeweg zijn ‘omgezet’ in TOM opties. Tom c.s. en BinckBank hadden zich gelet op dit laatste ook bewust moeten zijn dat de gemiddelde consument zou kunnen denken dat er een commerciële band bestaat tussen Euronext c.s. enerzijds en Tom c.s. en BinckBank anderzijds. De door Tom c.s. en BinckBank gebruikte pop-up en disclaimer sluiten het ontstaan van bedoelde gedachte bij de gemiddelde consument niet uit, en nemen zo de verwarring niet weg op het punt waar die gecreëerd is.

4.10. De vordering sub III. zal op grond van het vorenstaande worden toegewezen als te melden in het dictum. De vordering III. sub d wordt afgewezen nu Euronext c.s. daarbij geen belang meer heeft omdat BinckBank het teken Euronext niet langer gebruikt. De vergelijkbare vordering I. sub iii heeft Euronext c.s. om die reden ook ingetrokken.

5 De beslissing - De voorzieningenrechter
5.1. verklaart Euronext c.s. niet-ontvankelijk in haar vorderingen I., II. en IV.;
5.2. gebiedt Tom c.s. en BinckBank binnen 4 weken na betekening van dit vonnis de inbreuk op de AEX-merken te staken en gestaakt te houden (...)
5.3. beveelt Tom c.s. en BinckBank om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis bovenaan op de homepage van hun respectieve websites (...) de navolgende tekst te plaatsen:
Op 8 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag geoordeeld dat wij inbreuk hebben gemaakt op de merkrechten van NYSE Euronext. Op last van de rechter delen wij u mede dat op TOM MTF niet wordt gehandeld in NYSE Liffe (Euronext) opties waarvan de onderliggende waarde is gebaseerd op de stand van de AEX-index. Deze opties zijn ook niet via Binck en Alex verhandelbaar.

 

IEF 12838

Niet anders te begrijpen dan een verwijzing naar Chanel

Rechtbank Amsterdam 12 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6541 (Chanel S.A.S. tegen Glamorous Fashion B.V. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen, BANNING Advocaten.
Merkenrecht. Fashion. Chanel, het internationaal bekende modehuis, is houdster van verschillende woord- en/of beeldmerken. Glamorous verkoopt kleding als groothandel aan de detailhandel en exploiteert daarnaast een webwinkel voor verkoop aan consumenten. Naast haar eigen merk verkoopt zij tevens kleding als agent voor andere merken. Chanel voert aan dat Glamorous met de verkoop van bepaalde T-shirts inbreuk maakt op het merkrecht van Chanel.

Met Chanel is de rechtbank van oordeel dat de totaalindruk die het door Glamorous gebruikte teken en het beeldmerk van Chanel maken een zodanige gelijkenis vertonen dat hierdoor verwarringsgevaar bestaat. Verder verwerpt de rechtbank de verweren van Glamorous c.s. aangezien de T-shirts met de combinatie van afbeeldingen, tekst en het op de gespiegelde C's gelijkende teken niet anders te begrijpen is als een verwijzing naar Chanel. Volgens de rechtbank is er sprake van merkinbreuk. Aangezien aannemelijk is dat Chanel ten gevolgen van de merkinbreuk schade heeft geleden zal de rechtbank de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure eveneens toewijzen. Glamorous wordt veroordeeld in de proceskosten.

4.3 Met Glamorous en B en anders dan Chanel acht de rechtbank de afbeelding op T-shirt 1 niet identiek aan het beeldmerk van Chanel. Onbetwist is immers dat geen sprake is van twee gespiegelde letters C, maar van twee gekruiste volledige cirkels. Daarbij is niet relevant of het een klein of groot verschil is, nu de tekens duidelijk niet identiek zijn. Chanel stelt echter wel terecht dat de afbeelding op T-shirt 1 overeenstemt met haar beeldmerk. (...) De rechtbank sluit bovendien aan bij de door Chanel ter comparitie aangehaalde jurisprudentie ten aanzien van  de relevantie van de totaalindruk van de twee afbeeldingen. In het onderhavige geval zijn het lettertype, de compositie en de proposities alle overeenstemmend met het beeldmerk van Chanel. Bovendien wijst Chanel er terecht op dat bij het dragen van het T-shirt het doorlopen van de cirkels onder de armen verdwijnt, zodat bij dragen toch vooral niet doorlopende gekruiste cirkels te zien zijn die overeenstemmen met de gespiegelde letters C van het beeldmerk van Chanel. Er is dus sprake van gebruik van een overeenstemmend teken als bedoeld in artikel 2.20 BVIE.

4.5 Met Chanel is de rechtbank van oordeel dat de totaalindruk die het door Glamorous gebruikte teken en het beeldmerk van Chanel maken een zodanige gelijkenis vertonen dat daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het in aanmerking komende publiek, te weten de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, verwarring wordt gewekt tussen de tekens. (...) Nu de rechtbank op grond van de genoemde omstandigheden het verwarringsgevaar reeds aanneemt, kan het in het midden blijven of sprake is van nawerking van de eerdere (gestelde) merkinbreuken.

4.12 (...) Zodat onder 4.9 is overwogen zijn de T-shirts met de combinatie van afbeeldingen, tekst en het op de gespiegelde C's gelijkende teken niet anders te begrijpen dan als verwijzing naar Chanel. Zoals onder 4.5 reeds is overwogen, is een eventuele andere intentie van de ontwerper bij deze beoordeling niet relevant. (...) Dat met deze verwijzing ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het woordmerk en het beeldmerk van Chanel en afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van Chanel, is door Glamorous en B niet betwist. Daarmee is een inbreuk op de door artikel 2.20, lid 1, sub c, BVIE geboden bescherming gegeven. Nu dit voor toewijzing van het gevorderde niet uitmaakt, kan in het midden blijven of met T-shirts 2 en 3 (ook) inbreuk wordt gemaakt op de bescherming van artikel 2.20, lid 1, sub b, BVIE.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:6541 (pdf)
HA ZA 12-1106 (afschrift)

IEF 12835

BBIE serie mei-juni 2013

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 33 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie april 2013.

21-06
Q DEVICE
Q EASY
Afgew.
nl
21-06
LEFFE
BRASSERIE EFFE
Toegew.
nl
21-06
LOYALIS
LOYANDER
Toegew.
nl
20-06
Dressing Room
LORCA DRESSING ROOM
Gedeelt.
nl
20-06
FIDELSYS
FIDELITiZ
Toegew.
fr
20-06
ST
TS
Toegew.
nl
31-05
REAAL
REALIS
Gedeelt.
nl
31-05
R & C
RC
Toegew.
nl
31-05
Cupcake Couture
Cupcakes
Toegew.
nl
31-05
BOULEVARD
SUNSET BOULEVARD
Afgew.
fr
28-05
PRIMERA
PRIMOSA
Toegew.
nl
17-05
O2
O2DIT
Gedeelt.
nl
17-05
GEA
GIA SYSTEMS
Gedeelt.
nl
17-05
CULTURA
CULTURAMA
Toegew.
nl
17-05
FAIR TRADE
FAIR4NL
Afgew.
nl
07-05
Gala
BUMA HARPEN GALA
Afgew.
nl
IEF 12834

Ruime verspreiding van sms- of chat-taal in de Benelux

Hof van Beroep Brussel 26 juni 2013, zaaknr. 2012/AR/2164 (Protea Biopharma tegen BBIE)
Merkenrecht. Afwijzing. Eiseres heeft het woordmerk 4ME gedeponeerd voor farmaceutische en medische producten/diensten. Het BBIE weigert de inschrijving omdat het beschrijvend van aard is, "het kan immers dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid of bestemming van de waren; de spellingswijze heft het gebrek aan onderscheidend vermogen niet op".

Geklaagd wordt over de beperkte motivering van de voorlopige weigeringsbeslissing, deze is nauwelijks meer dan met een stereotiepe formule waarmee wordt verwezen naar de verdragsregels die de absolute weigeringsgronden bepalen. Daaraan wordt voorbij gegaan. Het besluit luidt dat 4ME als teken volkomen banaal is en niets ongewoons heeft ten aanzien van de betrokken waren en diensten. De gemiddelde consument in de Benelux voldoende is vertrouwd is met de Engelse taal om 4ME na vertaling te vatten in hun gewone betekernis.

Daarenboven kent ook in de Benelux de ‘sms-taal’ of ‘chat-taal’ ruime verspreiding, waardoor verschillende woorden, al dan niet gecombineerd met cijfers, worden afgekort tot één letter en die aldus samengevoegde tekens een zinsdeel of zelfs zin uitdrukken. In dit geval zal het doorsnee publiek in het teken een Engelse afkorting herkennen en het percipiëren als ‘for you’, vertaald als ‘voor u’ of ‘pour toi’. De vordering wordt verworpen.

23. Zodoende, zelfs indien de definitieve weigeringsbeslissing ontoereikend is gemotiveerd, dan nog kan de BOlE tijdens de rechtspleging voor het hof alle relevante feiten en beschouwingen aanvoeren dat staving van het standpunt dat de absolute weigeringsgronden zich tegen de inschrijving van het merk verzetten. Zou de BOlE die pertinente feiten en verdragsregels niet aanvoeren, dan zou het hof dit ambtshalve dienen te dien indien het de overtuiging is toegedaan dat er effectief een absolute weigeringsgrond voorhanden is.

32. Het door eiseres gedeponeerde teken is samengesteld uit één cijfer en twee letters, die geheel tegen elkaar zijn geschoven, zonder enige ornamentele component, achtergrond of kleur. Het vertoont geen enkel opvallend visueel kenmerk en kan niet anders worden gepercipieerd dan in een verbaal cognitieve context. Het kan na perceptie niet anders worden geduid dan door het uit te spreken. Dat die perceptie ook voor ogen stond bij de keuze van het teken, moge ook blijken uit het feit dat de drie tekens (4, M en E) zonder meer tegen elkaar werden geschoven, zodat ze ook als één geheel worden voorgesteld.

33. Uit één en ander volgt dat de onderscheidende kracht van het teken 4ME moet worden beoordeeld vanuit zijn verbaal cognitieve perceptie door het doelpubliek.
(...)
Evenwel ziet die bewering over het hoofd dat wanneer het doelpubliek met een dergelijk verbaal cognitief teken wordt  geconfronteerd en er geen enkele andere aandachtstrekker mee verbonden is, het precies zal trachten er een uitspreekbare betekenis aan te geven.

34. Het Iijdt geen twijfel dat de gemiddelde consument op het territorium van de Benelux voldoende vertrouwd is met de Engelse taal om die woorden na vertaling te vatten in hun gewone betekernis. Daarenboven kent ook in de Benelux de ‘sms-taal’ of ‘chat-taal’ ruime verspreiding, waardoor verschillende woorden, al dan niet gecombineerd met cijfers, worden afgekort tot één letter en die aldus samengevoegde tekens een zinsdeel of zelft zin uitdrukken. In dit geval zal het doorsnee publiek in het teken een Engelse afkorting herkennen en het percipiëren als ‘for you’, vertaald als ‘voor u’ of ‘pour toi’.
Dit zal des te meer het geval zijn, nu, zoals verweerster aangeeft, de afgekorte woordterm ‘4me’ in vele combinaties wordt gebruikt door ondernemingen die heel verschillende waren of diensten aanbieden.

36. Het besluit luidt dan dat 4ME als teken volkomen banaal is en niets ongewoons heeft ten aanzien van de betrokken waren en diensten waardoor het deze zou kunnen doen herkennen als afkomstig van de onderneming van eiseres.

IEF 12829

Gerecht EU week 27

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Airbus / OHMI (NEO) - Bevoegdheid overschreden door ambtshalve opnieuw te toetsen
B-C) GRE / OHMI - Villiger Söhne (LIBERTE brunes / american blend sur fond bleu / rouge) - Beperkt onderscheidend vermogen ouder merk; totaalindruk geldt ook voor blauw en rood
D) Cytochroma Development / OHMI - Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN) - Aanvullende overwegingen kunnen niet leiden tot vernietiging
E) ALOA vs ALOHA 100% Natural

Gerecht EU 3 juli 2013, zaak T-236/12 (Airbus / OHMI (NEO))  - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1387/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 februari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NEO” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 7, 12 en 39. Het beroep wordt gedeeltelijk afgewezen. De kamer van beroep heeft haar bevoegdheid overschreden door ambtshalve opnieuw de absolute weigeringsgronden te toetsen.

25 Het is juist dat verzoekster in de onderhavige zaak beroep tot nietigverklaring van de beslissing van de onderzoeker in haar geheel heeft ingesteld bij de kamer van beroep, maar dit neemt niet weg dat de kamer van beroep volgens artikel 59, eerste zin, van verordening nr. 207/2009 enkel rechtmatig uitspraak kon doen over verzoeksters vorderingen voor zover die door de lagere instantie waren afgewezen.

26 Hieruit volgt dat de kamer van beroep haar bevoegdheid, zoals die is gedefinieerd in artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 59, eerste zin, van deze verordening, heeft overschreden doordat zij de gemeenschapsmerkaanvraag met betrekking tot de in deze aanvraag vermelde diensten ambtshalve opnieuw aan de absolute weigeringsgronden van artikel 7 van verordening nr. 207/2009 heeft getoetst, en zij heeft vastgesteld dat het aangevraagde merk ter aanduiding van die diensten elk onderscheidend vermogen miste in de zin artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van deze verordening.

67 Aangezien het eerste middel, dat op schending van artikel 64, lid 1, en artikel 59 van verordening nr. 207/2009 is gebaseerd, gegrond is, dient de bestreden beslissing te worden vernietigd voor zover daarbij is vastgesteld dat het aangevraagde merk beschrijvend van aard is en elk onderscheidend vermogen mist in de zin artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening, nr. 207/2009, wat de diensten van klasse 39 betreft, waarvoor inschrijving door de onderzoeker was toegestaan. Aangezien de andere middelen ongegrond zijn, moet het beroep voor het overige worden verworpen.

Gerecht EU 3 juli 2013, zaak T-78/12 (GRE / OHMI - Villiger Söhne (LIBERTE brunes)) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk dat de woordelementen „LIBERTE brunes” bevat, voor waren van de klassen 25, 30 en 34, strekkende tot vernietiging van beslissing R 2109/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 1 december 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van de communautaire woord- en beeldmerken die de woordelementen „LA LIBERTAD” bevatten, voor waren van de klassen 14 en 34. Het beroep wordt afgewezen. Een beperkt onderscheidend vermogen van een ouder merk kan alsnog tot verwarringsgevaar leiden, doordat de tekens en de waren overeenstemmen.

51 Zu dem Vorbringen, das Wort „LIBERTAD“ sei ein Begriff der spanischen Alltagssprache und weise daher eine geringe Kennzeichnungskraft auf, ist festzustellen, dass die geringe Kennzeichnungskraft einer Marke in Bezug auf die von dieser Marke erfassten Waren zu beurteilen ist. Im vorliegenden Fall ist der Begriff „LIBERTE“ für die betreffenden Waren nicht beschreibend und steht mit diesen in keinem unmittelbaren Zusammenhang, wie die Beschwerdekammer ebenfalls in Randnr. 28 der angefochtenen Entscheidung konstatierte. Folglich ist dieses Vorbringen nicht begründet.

52 Jedenfalls steht die Anerkennung einer nur geringen Kennzeichnungskraft der älteren Marke nicht der Feststellung entgegen, dass im vorliegenden Fall Verwechslungsgefahr besteht. Zwar ist die Kennzeichnungskraft der älteren Marke bei der Beurteilung der Verwechslungsgefahr zu berücksichtigen, doch stellt sie nur einen der bei dieser Beurteilung zu berücksichtigenden Faktoren dar. Auch im Fall einer älteren Marke mit nur geringer Kennzeichnungskraft kann deshalb insbesondere wegen einer Ähnlichkeit der Zeichen und der Waren Verwechslungsgefahr bestehen (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 13. Dezember 2007, Xentral/HABM – Pages jaunes [PAGESJAUNES.COM], T‑134/06, Slg. 2007, II‑5213, Randnr. 70 und die dort angeführte Rechtsprechung).

53 Nach alledem ist der einzige Klagegrund zurückzuweisen und damit die Klage insgesamt abzuweisen.

Gerecht EU 3 juli 2013, zaak T-205/12 (GRE / OHMI - Villiger Söhne (LIBERTE american blend sur fond bleu))  - dossier en Gerecht EU 3 juli 2013, zaak T-206/12 (GRE / OHMI - Villiger Söhne (LIBERTE american blend sur fond rouge))  - dossier

C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het kleurenbeeldmerk bevattende, tegen een blauwe achtergrond, de woordbestanddelen „LIBERTE american blend”, voor waren van klasse 34, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 387/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 1 maart 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van de gemeenschapswoord en beeldmerken bevattende de woordbestanddelen „LA LIBERTAD”, voor waren van de klassen 14 en 34, is ingesteld. Het beroep in beide zaken wordt afgewezen om dezelfde redenen als in zaak T-78/12 (GRE / OHMI - Villiger Söhne (LIBERTE brunes).

Gerecht EU 3 juli 2013, zaak T-106/12 (Cytochroma Development / OHMI - Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN))  - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „ALPHAREN” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R1235/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 2 december 2011 houdende verwerping, voor de tweede maal, van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van de nationale woordmerken „ALPHA D3” voor waren van klasse 5 is ingesteld, na de gedeeltelijke vernietiging van de aanvankelijke beslissing bij het arrest van het Gerecht van 9 februari 2011 in zaak T-222/09, Ineos Healthcare/BHIM - Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN). Het beroep wordt toegewezen. De beslissing is volledigheidshalve aangevuld met overwegingen, deze aanvullende overwegingen kunnen niet tot de vernietiging leiden.

55 First, however, it is apparent from paragraph 59 of the contested decision that, according to the Board of Appeal, the information filed solely by the parties in the proceedings which led to the 2009 decision, together with the information filed by Teva in reply to the Board of Appeal’s communication, was sufficient for it to rule on the similarity of the goods at issue, with no need to rely on the documents discovered through its own preliminary investigation.

56 Secondly, that finding is borne out by paragraphs 65 to 78 of the contested decision, from which it is clear that, for the purposes of assessing the similarity of the goods at issue, the Board of Appeal did not rely on the information which had made the 2009 decision unlawful. It follows that the Board of Appeal’s considerations in paragraphs 42, 47 and 58 of the contested decision must be regarded as having been included for the sake of completeness.

58 Consequently, the present plea must be rejected as ineffective.

59 It follows from all of the foregoing that the contested decision must be annulled.

Gerecht EU 3 juli 2013, zaak T-243/13 (Warsteiner/OHMI (ALOHA 100% NATURAL)) - dossier
E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met de woordelementen „ALOHA 100 % NATURAL” voor waren van klasse 32 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1058/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 maart 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „ALOA” voor waren van klasse 32. Het beroep wordt afgewezen, omdat er verwarringsgevaar bestaat.

38 Im vorliegenden Fall ist festzustellen, dass zum einen die in Rede stehenden Waren identisch sind und zum anderen die einander gegenüberstehenden Zeichen insgesamt ähnlich sind. Insbesondere weisen diese Zeichen einen gewissen Grad an visueller Ähnlichkeit, der zumindest als ein mittlerer Grad eingestuft werden kann, und einen erhöhten Grad an klanglicher Ähnlichkeit auf. Im Übrigen ist daran zu erinnern, dass das Wort „ALOHA“, das das dominierende Element der angemeldeten Marke bildet, die ältere Marke vollständig wiedergibt und bloß den zusätzlichen Buchstaben „H“ enthält, der nicht geeignet erscheint, beim relevanten Publikum eine hinreichende Wirkung zu erzeugen.

IEF 12828

Zuid-Afrika: Twee strepen mag, vier strepen soms niet

Supreme court of appeal of South Africa 28 februari 2013, 187/12 [2013] ZASCA 3 (Adidas AG and Another v Pepkor Retail Ltd)
Zie eerder IEF 10695. Merkenrecht. "Passing off". Adidas beroept zich op haar bekende drie parallelle strepenmerk. Pepkor gebruikt twee of vier parallelle strepen op haar sportschoenen.

Het gebruik van twee en vier evenwijdige strepen op schoenen wordt als merkgebruik aangemerkt en niet als versiering of ter verfraaiing. Het is niet ontoelaatbaar dat Adidas de omvang van haar merkrechten oprekt. Het feit dat het drie-strepen-merk van Adidas zo bekend is, vergroot het verwarringsgevaar.

De tekens van Pepkor, bestaande uit twee brede strepen, zijn overduidelijk anders en niet verwarringwekkend gelijk aan de merken van Adidas. Twee schoenen van Pepkor met vier strepen erop maken wel inbreuk op de merkrechten en het wordt Pepkor verboden om deze schoenen aan te bieden alsof zij van Adidas af (kunnen) komen.

[11] The first appellant alleged that the respondent was infringing its rights in terms of s 34(1)(a) of the Act by using two and four parallel stripes of a particular configuration on six different items of sporting footwear, which included five trainers and one soccer boot5 and are depicted in the schedule at the end of this judgment.6 These are -
(1) The LDS Sports shoe bearing four stripes (annexures TB8 and AA16); [red. niet toegestaan]
(2) The Mens’ ATH Leisure shoe bearing four stripes (annexures TB9 and AA17); [red. niet toegestaan]
(3) The soccer boot bearing four stripes (annexures TB10, AA18 and AA19); [red. wel toegestaan]
(4) The Boys’ ATH Leisure shoe bearing four stripes (annexures TB11, AA20 and AA21); [red. wel toegestaan]
(5) The ‘Hang Ten’ shoe bearing two stripes (annexures TB12, AA22 and AA23); [red. wel toegestaan]
(6) The ‘Girls Must Have’ shoe bearing two stripes (annexures TB13, AA24 and AA25). [red. wel toegestaan]
[25] When making the comparison it is permissible to refer to the trademarks as they are applied to the appellants’ sporting footwear. When this is done, it is immediately apparent, on first impression, that the four stripe marks on the respondents soccer boot (TB10) and the respondent’s Boys ATH Leisure Shoe (TB11) and the two stripe marks on the respondent’s ‘Hang Ten’ sports shoe (TB12) and the respondent’s ‘Girls Must Have’ shoe (TB13) are not similar to the first appellant’s trademarks and consequently that there is no likelihood of deception or confusion. That leaves the four mark stripe on the LDS Sportshoe (TB8) and on the Men’s ATH Leisure Shoe (TB9).
[34] It will be convenient to deal first with the alleged passing off of the ‘Hang Ten’ and ‘Girls Must Have’ shoes as the Superstar shoe. The most prominent feature of the Superstar shoe is obviously the three stripe trade mark. In my view the two stripe marks on the respondent’s shoes, which are widely spaced, are clearly different from the stripes on the Superstar shoes and are not confusingly similar to the appellants’ trade mark. In addition the Superstar shoe prominently features the adidas name and trefoil device on the back of the heel , the tongue of the shoe and the insole, while the respondent’s shoes prominently feature the ‘Hang Ten’ and ‘actif’ trademarks on the back of the heel, the tongue of the shoe and on the insole. The marks on the respondent’s shoes therefore clearly identify the products in such a way that the notional purchaser of the shoes would not be misled. The appellants have therefore not made out a case of passing off in respect of the Superstar shoe.
[39] (...) The order of the court a quo dismissing the application with costs is set aside and replaced by the following order:
‘(a) The respondent is interdicted and restrained from infringing the first applicant’s rights acquired by the registration of trade-marks numbers 1957/01959, 1995/12283, 1980/6446 and 2000/18582 (‘the registered trademarks’) by using in the course of trade in relation to goods for which the registered trademarks are registered, a mark consisting of four parallel stripes of a colour or material different from the colour or material of the footwear, and on the outside of the uppers of the footwear, to which they are applied, as represented in annexures TB8 and TB9 to the founding affidavit of Timothy George James Behean (‘the infringing marks’) or any other mark so nearly resembling the registered trademarks as to be likely to deceive or cause confusion as contemplated in s 34(1)(a) of the Trade Marks Act 194 of 1993 (‘the Act’);

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 12827

KIT KAT-reep is vooral een technisch ontwerp

UK Trade Mark Registry 20 juni 2013, O-257-13, oppositienr. 101495 (KIT KAT)
Vormmerk. Oppositie na IEF 12171. Marktonderzoek (90% herkenning). Behalve voor 'cakes and pastries' wordt de inschrijving geweigerd. De aanwezigheid van groeven is om een technisch resultaat te bereiken, namelijk om het product te breken voor consumptie. Het is geen esthetisch, maar vooral een technisch ontwerp. Het feit dat het product meestal in een verpakking wordt verkocht zodanig dat de vorm niet kan worden waargenomen, dat het product is ontworpen om gebroken te worden en de benadrukking van 'the break' in de marketing van Nestlé, draagt hieraan bij.

26. According to Mr Malivoire’s statement, 90% (426) of these respondents mentioned KIT KAT in their answers (...)

28. In cross examination Mr Malivoire was challenged by Mr Mitcheson as to whether the second survey was conducted at a sufficient number of locations. The survey was conducted at 18 locations whereas in a recent passing off case13 Mr Malivoire had given evidence that 29-40 locations were required for a reliable street survey. Mr Malivoire explained that the reference to 29-40 was an error. He had meant to say 20-40 locations. Basically he recommended 25 respondents per location and therefore if the total survey sample was 500-1000 (which would be typical) that means 20-40 locations. The 18 locations in this survey were not far off the recommended 20 for a survey of 500(ish) people. I am satisfied with Mr Malivoire’s explanation. I am also satisfied that the second survey was large enough to provide meaningful results. It should be remembered that the object of the survey was to establish whether a “significant proportion” of the relevant public recognise the opposed mark as distinctive of the goods of a particular undertaking. One is not therefore looking for the sort of precision that is necessary in order to accurately predict the outcome of an election. Indeed the Court of Justice of the European Union (“CJEU”) has cautioned against reliance solely on general abstract data such as predetermined percentages.
75. The presence of breaking grooves is necessary to achieve a technical result: to permit the product to be broken up for consumption. There is a choice as to whether to run the grooves horizontally across the width of the bar or vertically down its length or (probably not in the case of wafer bars) both.

85. (...) However, the shape at issue is not an aesthetic design. For the reasons given above, it is a functional one. That is consistent with:
i) The fact that the goods have usually been sold wrapped in such a way that the shape cannot be seen until after purchase;
ii) The product is designed to be broken up and consumed;
iii) The emphasis given in the applicant’s marketing to the breakability of the fingers of the bar.

109 (...) In these circumstances it seems likely that consumers rely only on the word mark KIT KAT and the other word and the pictorial marks used in relation to the goods in order to identify the trade origin of the products. They associate the shape with KIT KAT (and therefore with Néstle), but no more than that. Therefore, if it is necessary to show that consumers have come to rely on the shape mark in order to distinguish the trade source of the goods at issue, the claim of acquired distinctiveness fails.

110. Subsequent to the hearing I was informed that the Second Board of Appeal at OHIM had reversed an earlier decision of the Cancellation division to cancel the mark at issue in these proceedings, which is also registered as a CTM under No.2632529. I have carefully considered the decision of the Board of Appeal, but I regret that I must differ from their conclusions on distinctiveness and functionality. In this respect I note that:
i) The CTM was not registered for chocolate, chocolate products, chocolate confectionery or wafers (although it was registered for biscuits);
ii) It is not clear that the Board of Appeal had the expert evidence that has been filed in these proceedings:
iii) The Board of Appeal did not have the benefit of hearing cross examination of experts on their evidence about the functionality and manufacturing considerations related to various aspects of the shape.

Conclusion
111. The application is refused, except in relation to cakes and pastries.

IEF 12821

Donkeroranje is overeenstemmend met rode kleurmerk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 juni 2013, zaaknr. C/13/554102 / KG ZA 13-535 (Lely tegen Agib)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..
Kleurmerk. Misleidende en vergelijkende reclame. Rectificatie. Lely is producent van melkrobots en materialen om de melkrobots te reinigen. Agib verkoopt ook dergelijke reinigingsmiddelen onder de merknaam Agib Rood. Sinds januari 2012 voert Lely ook een melkrobot model Lely A4 welke een ander reinigingsproces kent dan andere modellen. Vanwege klachten heeft Lely een onderzoek ingesteld naar de effecten van het gebruik van het reinigingsmiddel Agib Rood. Hieruit blijkt dat Agib Rood zwavelzuur bevat, hetgeen Lely per brief aan Agib heeft vermeld.

De bestreden reclame-uiting: 'Reiniging van melkrobots. Hiervoor hebben wij geschikte middelen die al jaren succesvol worden toegepast: (chloorvrije) reinigingsmiddelen, borstelreiniger en spenensprays. Maak eens een prijsvergelijking en laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!' (klik op afbeelding). Eerst met dezelfde kleur rood als waarvoor Lely een kleurmerk heeft ingeschreven, later is dit door Agib aangepast naar donker-oranje.

De voorzieningenrechter oordeelt dat een gedeelte van de reclame-uiting onrechtmatig is en er strijd is met artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. Het etiket dient gewijzigd te worden en de rectificatie hoeft enkel op de website geplaatst te worden. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de donkeroranje kleur, nu dat moet worden beschouwd als een overeenstemmend teken in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE.

De klacht
3.2. Lely stelt dat de onder 2.5 weergegeven reclame-uiting misleidend is, omdat de afbeelding van een melkrobot eerst rood en later donkeroranje is ingekleurd, wat door de afnemers zal worden geassocieerd met de rode melkrobots van Lely. De reinigingsmiddelen van Agib zijn echter niet geschikt voor alle melkrobots van Lely, met name niet voor de Lely A4. Ook de mededeling dat Agib reinigingsmiddelen heeft die 'al jaren succesvol worden toegepast' is misleidend, omdat Agib Rood zoals gezegd schadelijk is voor de melkrobot A4 van Lely. De opmerking 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' tast de goede naam aan van (onder andere) Lely, die als concurrent van Agib op dezelfde markt actief is. Verder is op het Veiligheidsinformatieblad van Agib Rood niet het juiste percentage zwavelzuur dat het product bevat aangegeven, en staan op het etiket van Agib Rood niet de juiste ingrediënten vermeld. Ook het Veiligheidinformatieblad en het etiket bevatten daarom misleidende mededelingen. Vanwege het gebruik van een aan het kleurmerk van Lely verwante kleur dient de reclame/uiting tevens als een niet-toegestane vorm van vergelijkende reclame en een inbreuk op het kleurmerk van Lely te worden beschouwd.

De advertentie
De voorzieningenrechter acht de reclame-uiting 'reiniging van melkrobots. Hiervoor hebben wij geschikte middelen die al jaren succesvol worden toegepast: (chloorvrije) reinigingsmiddelen, borstelreiniger en spenensprays' niet onrechtmatig. (r.o. 4.6.) De toevoeging 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!' acht de voorzieningenrechter wel onrechtmatig. Met deze uitlating wordt gesuggereerd dat fabrikanten van melkrobots gebruik maken van oneerlijke praktijken om de verkoop van het door hen zelf op de markt gebrachte product te bevorderen. Nu de concurrenten van Agib in deze uitlating impliciet worden genoemd is er sprake van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

Kleurmerk
4.14. (...) In geval Agib in haar reclame-uitingen gebruik maakt van een afbeelding met een melkrobot, ongeacht van welk merk, en deze melkrobot weergeeft met de kleur waarvoor Lely haar kleurmerk heeft ingeschreven, zal er bij het relevante publiek een associatie met Lely ontstaan. (...) In dit geval levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter de afbeelding, in de context van de tekst 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!', een gebruik op dat afbreuk doet aan de reputatie van het merk van Lely. Nu Agib geen enkele reden heeft gegeven voor het feit dat zij juist de door Lely gedeponeerde kleur heeft gebruikt, moet dit gebruik in strijd met artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE worden geacht. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de donkeroranje kleur, nu dat moet worden beschouwd als een overeenstemmend teken in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE.

Etiket en veiligheidsinformatieblad
De voorzieningenrechter wijst de vordering betreffende wijziging van het etiket toe, alsook de vordering van rectificatie betreffende de zinsnede 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' (zie r.o. 4.16 en 4.20).

IEF 12819

Gerecht EU week 26

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie) beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Aldi / OHMI - Dialcos (dialdi) - Relevante factoren niet meegewogen
B) Repsol YPF / OHMI - Ajuntament de Roses (R) - Verwarringsgevaar door algehele overeenstemming
C) International Engine Intellectual Property Company / OHMI (PURE POWER) - Aangevraagd merk mist onderscheidend vermogen
D) MOL / OHMI - Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (MOL Blue Card) - Door vergelijkbaar element 'blue' sprake van verwarringsgevaar

Gerecht EU 25 juni 2013, zaak T-505/11 (Aldi / OHMI - Dialcos (dialdi)) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ALDI”, voor waren en diensten van de klassen 3, 4, 7, 9, 16, 24, 25, 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 36, strekkende tot nietigverklaring van beschikking R 1097/20102 van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 juli 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het beeldmerk dat het woordelement „dialdi” bevat, voor waren van de klassen 29 en 30. Het beroep wordt toegewezen. De nietigheidsafdeling heeft niet alle relevante factoren (waaronder of aanvrager het onderscheidend vermogen heeft aangetoond) meegewogen.

91. In addition, the Opposition Division considered that the goods at issue were identical, as was recalled in the contested decision, without the Board of Appeal’s taking a final decision in that regard (see paragraph 40 et seq. above). That implies, in accordance with the case-law cited at paragraph 23 of the present judgment, that, if there is to be no likelihood of confusion, the degree of difference between the marks at issue must be high (see, to that effect, judgment of 29 January 2013 in Case T-283/11 Fon Wireless v OHIM – nfon (nfon), not published in the ECR, paragraph 69).

92. However, in such circumstances, it was for the Board of Appeal, in order to rule on the applicability of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 and on the existence of a likelihood of confusion, to assess all the relevant factors in that regard and, in particular, to determine whether the applicant had demonstrated the enhanced distinctive character acquired through use of the earlier mark, or even its renown.

93. It follows that the applicant’s single plea in law must be accepted and the contested decision annulled in its entirety.

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-89/12 (Repsol YPF / OHMI - Ajuntament de Roses (R))  - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met letter „R” voor waren en diensten in de klassen 25, 35 en 41, tegen beslissing R 1815/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 december 2011, waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke weigering van de inschrijving van dit merk in het kader van de oppositie van de houder van het nationale beeldmerk met letter „R” voor waren en diensten in de klassen 6, 9, 16, 25, 35. Het beroep wordt afgewezen. Door de totaalindruk van de merken is verwarringsgevaar te duchten. Op andere blogs: MARQUES

54 En outre, retenir cet argument aurait pour effet de neutraliser le facteur tiré de la similitude des marques au profit de celui fondé sur le caractère distinctif de la marque nationale antérieure auquel serait accordé une importance excessive. Il en résulterait que, dès lors que la marque nationale antérieure n’est dotée que d’un faible caractère distinctif, un risque de confusion n’existerait qu’en cas de reproduction complète de celle-ci par la marque dont l’enregistrement est demandé, et ce quel que soit le degré de similitude entre les signes en cause. Un tel résultat ne serait toutefois pas conforme à la nature même de l’appréciation globale que les autorités compétentes sont chargées d’entreprendre en vertu de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009 (voir arrêt PAGESJAUNES.COM, point 53 supra, point 71, et la jurisprudence citée).

55 Il ressort de ce qui précède que, au vu de l’identité des produits et des services en cause et de la similitude globale des marques en conflit, la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant à l’existence d’un risque de confusion, même si elle a conclu à tort à l’existence d’une similitude importante entre les marques en conflit et même si la marque antérieure présente un caractère faiblement distinctif.

56 Cette conclusion n’est pas remise en cause par les autres arguments de la requérante.

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-248/11 (International Engine Intellectual Property Company / OHMI (PURE POWER))   - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Nietigverklaring van beslissing R 2310/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 februari 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de afdeling „Merken en register” houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „PURE POWER”, voor waren van klasse 12. Het beroep wordt afgewezen. Het aangevraagde merk mist elk onderscheidend vermogen voor (onderdelen van) motoren. Ook op de MARQUES-blog.

39 In the light of all of the foregoing considerations, it must be held that the Board of Appeal was justified in concluding that, in so far as the relevant public was led to perceive the semantic content of the sign PURE POWER as providing information on the very nature of the goods at issue, in that engines and engine parts produce ‘sheer energy’ or ‘energy that is free from pollutants’, and not as indicating the commercial origin of those goods, that sign did not allow the goods at issue to be distinguished from those of other undertakings.

40. Consequently, the Board of Appeal acted correctly in law in concluding that the mark applied for was devoid of distinctive character within the meaning of Article 7(1)(b) of Regulation No 207/2009.

The plea in law alleging infringement of the ‘general principles of trade mark law’

53. Consequently, the applicant’s arguments based on the earlier, possibly contrary, practice of OHIM or national authorities cannot be accepted.

54. The present plea in law must therefore be rejected and, consequently, the action must be dismissed in its entirety.

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-367/12 (MOL / OHMI - Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (MOL Blue Card))  - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „MOL Blue Card” voor onder meer diensten van de klassen 35 en 36, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2532/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 mei 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van de gemeenschapswoordmerken „BLUE”, „BLUE BBVA” en „TARJETA BLUE BBVA” voor diensten van de klassen 35 en 36. Het beroep wordt afgewezen. De merken (met het element 'blue') zijn vergelijkbaar waardoor er sprake is van verwarringsgevaar.

58. In the present case, the Board of Appeal rightly found, in paragraph 38 of the contested decision, that the element ‘blue’, to the extent that it constitutes in itself the earlier mark, still has an independent distinctive role in the mark MOL Blue Card, without necessarily constituting the element dominating the overall impression created by that mark (see, to that effect, judgment of 12 November 2008 in Case T‑281/07 ecoblue v OHIM – Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (Ecoblue), not published in the ECR, paragraph 33). The element ‘blue’ must accordingly be taken into account when assessing the similarity of the marks at issue and the likelihood of confusion. The applicant contests that conclusion, without however putting forward arguments or evidence capable of calling it into question in the present case.

59. It follows that the dissimilarity between the marks at issue which is asserted by the applicant is not sufficient to counteract the similarity deriving from the identity of the element ‘blue’ in the marks at issue. The Board of Appeal therefore rightly found that the marks at issue were similar.

60. In the light of the foregoing, with regard to the comparison of the marks, the Board of Appeal’s findings must be endorsed.

The likelihood of confusion
62. In the present case, it follows from the foregoing that the services in question are identical, the marks at issue are visually similar in that they contain an identical word, ‘blue’, phonetically similar to a very low degree and conceptually similar to a certain extent, that the common element ‘blue’ still has an independent distinctive role in the contested mark and that the relevant public is made up of the average consumer who is reasonably well informed and reasonably observant and circumspect. Accordingly, the Board of Appeal did not err in finding that there was a likelihood of confusion.

63. In the light of all the foregoing, the single plea in law, alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, must be rejected. Accordingly, the action must be dismissed.