DOSSIERS
Alle dossiers

Overig  

IEF 13666

Sint Maarten en het BBIE sluiten overeenkomst over merkenwetgeving

Vandaag, 20 maart 2014, is een overeenkomst gesloten tussen Sint Maarten en het BBIE voor de uitvoering van de merkenwetgeving van Sint Maarten. De heer Ted Richardson, Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten bracht een bezoek aan het BBIE in Den Haag.

Tijdens dit bezoek hebben de Minister en Edmond Simon, de Directeur-Generaal van het BBIE, de overeenkomst ondertekend.

Met ingang van 1 januari 2015 kunnen ondernemers die actief zijn op Sint Maarten hun merken met een moderne elektronische procedure beschermen. Het BBIE gaat deze procedure voor Sint Maarten opzetten en beheren. Het BBIE zal er bovendien voor zorgen dat er ook een volledig online merkenregister voor Sint Maarten komt. Hierdoor kan iedereen realtime kennis nemen van de bestaande merkrechten op Sint Maarten en kan de procedure voor verkrijging van rechten snel en efficiënt worden afgerond. Sint Maarten krijgt hierdoor de beschikking over een merkbeschermingssysteem dat aan de hoogste kwaliteitseisen ter wereld voldoet.

De overeenkomst houdt in, dat het BBIE de backoffice werkzaamheden van het Bureau Intellectuele Eigendom van Sint Maarten (BIP SXM) uit gaat voeren. BIP SXM zal zelf zorg dragen voor de uitvoering van de juridische taken uit de Sint Maartense Merkenlandsverordening en de publieksvoorlichting.

Met deze overeenkomst breidt het BBIE zijn bestaande netwerk van internationale samenwerkingen verder uit. Sinds 2010 voert het BBIE al in opdracht van de Rijksdienst Caribisch Nederland de nieuwe Wet Merken BES (WMB) uit. Deze wet is van toepassing op de drie bijzondere Nederlandse “gemeenten” Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die samen Caribisch Nederland worden genoemd.

IEF 13658

Bescherming ex 6ter UvP betekent niet automatisch bescherming ex 6bis UvP

BBIE oppositie 26 februari 2014, nr. 2006507 (Raad van Europa tegen EFE)
Met analyse van Frederik Jocqué, Novagraaf Belgium. Merkenrecht. Staatsembleem intergouvernementele organisatie. Bekend merk. De Raad van Europa (niet te verwarren met de Europese Raad of de Raad van de Europese Unie) is houder van Gemeenschapsinschrijving nr. 8507667 van het linker beeldmerk in alle dienstenklassen. Op 1 april 2011 deponeerde de Franse onderneming EFE S.A. (gespecialiseerd in publicaties en opleidingen) het rechter woord-beeldmerk in de Benelux (nr. 1222777) voor waren en diensten in de klassen 9, 16 en 41. De Raad van Europa stelde op 30 juni 2011 een oppositie in tegen dit Benelux merkdepot op basis van artikel 2.14, lid 1, (a) en (b) van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom(BVIE):

- Verwarringsgevaar tussen het gedeponeerde beeldmerk en haar Gemeenschapsmerk;
- Verwarringsgevaar tussen het gedeponeerde beeldmerk en haar algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs (UvP).

Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) verklaarde de oppositie ontvankelijk.

Op 26 februari 2014 nam het BBIE de volgende beslissing in de oppositieprocedure nr. 2006507:
A. Verwarringsgevaar
Vergelijking van de tekens:
- Conceptueel: Het ingeroepen beeldmerk, bestaande uit twaalf sterren in een cirkel, heeft geen specifieke betekenis voor het relevante publiek. Hetzelfde geldt voor de vijf sterren in het geopponeerde merk. Deze kunnen wel een bepaalde kwaliteit suggereren. De vijf sterren zijn dan ook eerder een lovend dan een onderscheid element. De term “International Faculty for Executives” in het geopponeerde merk is niet dominant, maar verduidelijkt het acroniem “IFE” voor het relevante publiek. De tekens zijn dan ook conceptueel verschillend.
- Visueel: Het ingeroepen recht is een louter beeldmerk, terwijl het geopponeerde depot uit een complex merk bestaat. In een samengesteld merk heeft het woordelement vaak een grotere impact op de consument. Ook in dit geval is het woordelement “IFE” dominant. Bovendien verschillen de sterren van het ingeroepen merk (zwart) en van het geopponeerde merk (wit) in kleur. Er is dan ook geen visuele overeenstemming tussen de tekens.
- Fonetisch: Het ingeroepen recht is een louter beeldmerk dat in principe niet wordt uitgesproken. Het relevante publiek zal naar het geopponeerde merk verwijzen door middel van het acroniem “IFE”. Op fonetisch vlak zijn de tekens dan ook verschillend.
Gelet op het voorgaande, komt het BBIE tot het besluit dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen de tekens in kwestie.

Vergelijking van de waren en diensten:
Aangezien er volgens het BBIE geen overeenstemming is tussen de betrokken tekens, is het Bureau niet overgegaan tot een vergelijking van de waren en diensten.

B. Andere elementen
De oppositie werd ook ingesteld op basis van een tweede rechtsgrond, met name een algemeen bekend merk. Door de Opposant werd aangevoerd dat het ingeroepen merk deze status heeft verworven gelet op het dagelijkse gebruik van het Europese embleem. Daarbij argumenteerde de Opposant ook dat het ingeroepen merk is beschermd onder artikel 6ter UVP (wapens, vlaggen en andere staatsemblemen van onder meer internationale intergouvernementele organisaties waarvan één of meer landen van de Unie lid zijn). Het BBIE antwoordde hierop in drie punten:

- Een algemeen bekend merk dat wordt ingeroepen in een Benelux oppositieprocedure moet worden gezien als een zelfstandig merk. Dit merk dient niet om het onderscheidend vermogen of de bekendheid van een ander geregistreerd merk aan te tonen.
- In een oppositieprocedure is het niet mogelijk om artikel 6ter UVP als relatieve weigeringsgrond in te roepen.
- Het enkele feit dat een teken wordt beschermd onder artikel 6ter UVP, betekent niet dat dit teken automatisch ook bescherming geniet onder artikel 6bis UVP. Bovendien zijn de tekens waarnaar de Opposant verwijst, verschillend:

Het BBIE oordeelde dat de Opposant geen enkel document heeft ingediend om de bekendheid van het ingeroepen recht aan te tonen. Het Bureau houdt dan ook geen rekening in haar beslissing met het tweede ingeroepen recht.
De oppositie werd afgewezen en het geopponeerde merk wordt ingeschreven.

Enkele kanttekeningen:
- Krachtens artikel 2.17 BVIE kunnen de partijen binnen twee maanden nadat over de oppositie uitspraak is gedaan, beroep instellen tegen de beslissing.
- Het BBIE heeft in deze beslissing een fonetische vergelijking gemaakt tussen de tekens. Het eerste ingeroepen recht is echter een louter beeldmerk. Zoals aangegeven door de Opposant, kan dan ook de vraag worden gesteld of een fonetische vergelijking überhaupt mogelijk is.
- Het is niet geweten of ook andere Europese instanties zich hebben verzet tegen het geopponeerde merk.
- Verwezen kan worden naar zaak T-3/12 van 10 juli 2013 [MEMBER OF €e euro experts, [IEF 12872], waarin de vernietiging van het rechts weergegeven beeldmerk werd bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De kwestie betrof in hoofdzaak het € teken, maar er werd ook aangehaald dat “the contested trademark contained the semi-crown of stars which suggested the idea of the EU and due to the variety of goods and services belonging to the competence of the EU, the consumer could be mislead to believe there is a link between the CTM proprietor and EU institutions”.
- Na de inschrijving van het geopponeerde merk kan door iedere belanghebbende de nietigheid worden ingeroepen van deze inschrijving op basis van artikel 2.28 BVIE. Deze vordering kan, in tegenstelling tot de oppositieprocedure, wel worden gestoeld op artikel 6ter UVP. De hierboven besproken beslissing kent dus mogelijk nog een staartje.

Frederik Jocqué

IEF 13573

Hoeveel verdien je aan Michael Jacksons hoofd?

Bas Kist, 'Hoeveel verdien je aan Michael Jacksons hoofd?' NRC 21 februari 2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever.
De belastingdienst in de VS heeft de aangifte van de erven van Michael Jackson naar de prullenmand verwezen. Hoewel het bijna vijf jaar geleden is dat Michael Jackson overleed, blijft het rumoerig rond het voormalig popidool. Dit keer gaat het om de aangifte die de erven Jackson, verenigd in de Jackson Estate, hebben ingediend bij de Amerikaanse belastingdienst. In een poging de belastingaanslag te beperken, heeft de Estate de waarde van de nalatenschap van The King of Pop geschat op 7 miljoen dollar (ruim 5 miljoen euro). Dat oogt een beetje mager, moet de Amerikaanse fiscus hebben gedacht.

En dus ontvingen de erven onlangs bericht van de Internal Reneue Service IRS dat de waardering niet helemaal accuraat is: het moet geen 7 miljoen, maar 1,125 miljard dollar zijn (800 miljoen euro). Het belangrijkste verschil van mening tussen de erven en de IRS gaat over de waarde van de intellectuele eigendomsrechten. Dat zijn onder andere het 'merk' Michael Jackson, dat vooral tot uiting komt in zijn image rights of portretrechten, en de auteursrechten op een groot aantal nummers van de Beatles, die Jackson in de jaren '80 van de vorige eeuw verwierf.

Voor de image rights van Jackson hebben de erven in de aangifte een post opgenomen van ruim 1.400 euro. De rechten op de Beatles-nummers zijn opvallend genoeg zelfs op nul gewaardeerd.

Het portretrecht van een beroemdheid is goud waard
Volgens de IRS ligt de waarde van de portretrechten echter eerder rond 300 miljoen euro en mogen de Beatles-liedjes wel voor bijna 365 miljoen europ op het lijstje gezet worden.

Nu is de waardering van ontastbare zaken als merken, portretrechten en auteursrechten ingewikkeld en voor discussie vatbaar, maar wat de Jackson Estate hier heeft gedaan, riekt toch een beetje naar belastingontduiking. Want natuurlijk zijn de image rights van een beroemdheid als Jackson nog steeds goud waard: wat zouden de erven jaarlijks vangen voor het commercieel gebruik van Michaels hoofd op T-shirts of in tv-spotjes? Om maar te zwijgen over de opbrengsten van de Beatles-collectie, waarin nummers als Get Back, Yesterday en Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band zijn opgenomen.

De Amerikaanse belastingdienst heeft de aangifte van de erven inmiddels naar de prullenmand verwezen en is met een nieuwe aanslag gekomen: bijna 369 miljoen aan belasting en daarbovenop een uitzonderlijk hoge boete van ruim 140 miljoen euro, een zogenaamde gross valuation misstatement penalty.

Bas Kist

IEF 13569

Common Communication on the Common Practice on the Acceptability of Classification Terms

European Trademark and Design Network: Common Communication on the Common Practice on the Acceptability of Classification Terms v1.0, 20 February 2014
Merkenrecht. Na het BBIE [IEF 11697] verduidelijkt het EU Trademark and Design Network de zaak IP Translator [IEF 11454]. A set of three guidelines that describes criteria to determine the clarity and precision (or lack of such) of a term has been established: I. A description of goods and services is sufficiently clear and precise when its scope of protection can be understood from its natural and usual meaning.

II. If this scope of protection cannot be understood, sufficient clarity and precision may be achieved by identifying factors such as characteristics, purpose and / or identifiable market sector. Elements that could help to identify the market sector may be, but are not limited to, the following:
• consumers and/or sales channels
• skills and know-how to be used/produced
• technical capabilities to be used/produced.

III. A term may be part of the description of goods and services in a number of classes; it may be clear and precise in a particular class without further specification. For example Furniture (cl 20), Clothing (cl 25). If protection is sought for a specialised category of goods and services or a specialised market sector belonging to a different class, further specification of the term may be necessary. For example Furniture especially made for medical purposes (cl 10), Furniture especially made for laboratories (cl 9), Protective clothing (cl 9), Clothing especially for operating rooms (cl 10), Clothing for pets (cl 18). Tools such as TMclass are available to determine whether the particular category of goods and services needs this further specification or not.

Lees het persbericht

IEF 13509

CTM Revision and changes of practice: absolute grounds

OHIM Knowledge Circles, CTM Revision and changes of practice: absolute grounds, Part B: Examination, Section 4: Absolute grounds for refusal, Alicante News december 2013.
Een bijdrage vanuit Knowledge Circle 'Absolute Grounds', OHIM.
The Knowledge Circle Absolute Grounds has revised part of the Guidelines on Article 7. In particular, the work focused on letters (a) to (e) of this provision. The Office’s practice has been revised in respect of some important topics, for example:

1. Slogans
2. Single letters
3. Abbreviations and acronyms
4. Names of colours
5. Shapes giving substantial value
6. Subject matter and titles of books
7. Figurative elements

1. Slogans The part of the Guidelines dealing with slogans has been revised, in particular as a consequence of a decision by the Court. In case C-398/08P ‘Vorsprung durch Technik’ (innovation through technique [red. IEF 8545]), the CJ set out that slogans are objectionable if they are only perceived as a mere promotional formula. However, slogans are distinctive if, apart from their promotional function, they are perceived as an indication of the commercial origin of the goods. This doctrine has been implemented into the Guidelines. In addition, some guidance is provided as regards the situations in which a slogan can be distinctive, for example when it has various meanings, constitutes a play on words or a conceptual surprise, or involves a mental effort.

2. Single letters Trade marks consisting of a single letter in standard characters with no graphic modifications is another topic which has been revised as a consequence of a Court’s decision. In case C-265/09P ‘(α)’ [red. IEF 9087], the CoJ ruled that those signs must be assessed in the context of an examination, based on the facts, focusing on the goods or services concerned. Moreover, it also stated that the ‘distinctiveness test’ to be applied to these signs is not different from that of other signs. In that respect, the Guidelines explain that the examination of these signs must be based on the specific factual circumstances of the case. It is therefore not possible to rely on general assumptions, such as that consumers will not usually perceive them as distinctive signs. On the contrary, it is now for the Office to establish, on the basis of the case at issue, why the trade mark is not distinctive.

3. Abbreviations and acronyms This type of trade mark can usually be grouped into two cases. Some of them consist of an acronym (e.g. ‘TDI’, as in case T-16/02 ). The Guidelines state that abbreviations of descriptive terms are in themselves descriptive if they are or could be used in that way, and the relevant public recognises them as being identical to the full descriptive meaning. Some other trade marks consist of a descriptive expression conjoined with its acronym (e.g., ‘Multi Markets Fund MMF’, as in case C-90/11 [IEF 11047]). Unlike under previous practice of the Office (which usually tended to accept them), these signs should be now objected to as descriptive because the acronym and word combination together are intended to clarify each other and to draw attention to the fact that they are linked.

4. Names of colours As regards CTMs which consist of the name of a colour, in the past the Office usually objected to these only when the sign applied for sought protection for paints or similar colourant products. Under the new Guidelines, a sign consisting exclusively of the name of a colour must be objected to under Article 7(1)(b) and (c) when the application claims any goods for which the colour can reasonably be perceived by the public as a description of one of its characteristics. For example, BLUE in relation to cheese or GREEN in respect of tea.

5. Shapes giving substantial value Even though it is not as frequently raised as others, the Guidelines on the ground for refusal foreseen in Article 7(1)(e)(iii) has also been subject to revision. Following the Court’s judgment in case T-508/08 (‘loudspeaker’), the Guidelines underline that this ground for refusal will mostly apply to those goods where the shape of the object concerned is the main, although not necessarily exclusive, factor that determines the decision to buy it. For example, objects of art and items such as jewellery, vases and other objects that are bought primarily because of the aesthetic value associated with their shape.

6. Subject matter and titles of books Part of the new Guidelines is dedicated to a related issue: trade marks which consist of the title of a book and those which are descriptive of the ‘subject matter’ of the goods or services.

Certain stories (or their titles) have become so well known that they have ‘entered into the language’ and are incapable of being ascribed any meaning other than that of a particular story. The Guidelines now provide specific instructions on this issue: trade marks consisting solely of a famous story or book title are non-distinctive under Article 7(1)(b) in relation to goods and services which could have that story as their subject matter. This would be the case of ‘Cinderella’ for products like books or films.

On the other hand, guidance is also given as regards those signs which are descriptive under Article 7(1)(b) and (c) of the subject matter or content of the goods or services, in particular in respect of the scope of the objection (i.e. the goods and services concerned and the way in which they are described, for example whether or not they refer to a specific subject matter).

7. Figurative elements Another important issue dealt with in the new Guidelines refers to those trade marks which contain non-distinctive figurative elements. Part of this issue, moreover, is also the object of a Convergence Programme with the IP National Offices. The new Guidelines focus on providing instructions on how to assess the distinctive role, if any, that these elements may have within the overall assessment of the trade mark.

Knowledge Circle 'Absolute Grounds',

IEF 13465

Schrappen van merken uit schappen

Een bijdrage ingezonden door Corina Post-Wolfert, LinkedIn-account.
De laatste jaren is het een trend dat bedrijven steeds meer hun merken samenvoegen ,opheffen of verkopen. Sommige van deze merken hebben (nationaal) een grote goodwill waardoor we soms een herintroductie zien. Wat zijn de redenen en consequenties van dit beleid?

Bij bedrijfsovernames wordt vaak gesneden in merken. Na de overname van de supermarktketen Super de Boer door Jumbo, is de naam langzaam veranderd in Jumbo. Dit zal ook gebeuren bij C1000. Hetzelfde zagen we bij de overname van de Postbank door de ING. De bekende blauwe leeuw is oranje gemaakt en de namen Postbank en RVS verzekeringen zijn verdwenen. Sleutelwoorden bij het schrappen van merken, zijn: kostenbesparing, concentreren van marketingactiviteiten op minder producten, slagvaardiger handelen of het elimineren van merken omdat zij niet meer passen binnen de strategie.

Een andere reden voor het schrappen van merken is dat bedrijven hun marktpositie willen versterken. Zo zullen de supermarktformules Bas van der Heijden en Digros dit jaar opgaan in Dirk om efficiencyvoordelen en eenduidigheid te verkrijgen. Het kan ook zijn dat de naam van een merk moet veranderen omdat het in het buitenland lastig valt uit te spreken. Daar liep Unilever tegenaan met zijn schoonmaakmiddel Jif. Bovendien is JIF een Engels scheldwoord voor "idioot". JIF werd toen CIF.

Door de recessie zien we dat A-merken terrein verliezen omdat mensen minder te besteden hebben en sneller overstappen op de goedkopere huismerken. Unilever heeft in 2004 al 800 merken geschrapt en onlangs aangegeven de overgebleven 400 merken verder te willen inkrimpen. Daardoor verdwijnen mogelijk de "kleinere" merken, zoals Unox en Calvé. Dit heeft vaak gevolgen voor het imago en de rechten die voor deze merken zijn opgebouwd.

Merksanering lijkt een interessante optie om kostenreductie te realiseren. Een wijziging van de merknaam heeft echter wel effect op het consumentengedrag. De goodwill op een merk moet daarom zorgvuldig getransformeerd worden, zodat de consument bereid is te switchen naar het andere merk.

Soms wordt een herintroductie van een merk overwogen. Hieraan zitten wel consequenties. Zo moet het economische klimaat de mogelijkheid bieden om een merk te herintroduceren. Toen Aston Martin na 20 jaar het luxe sportmodel Lagonda weer op de markt wilde brengen, werkte de recessie niet mee en flopte de herintroductie.

Het jaren tachtig sportmerk Mistral , werd in 2008 nieuw leven ingeblazen maar de herintroductie liep stroef. In 2010 werd een ander team erop gezet die het merk terugbracht tot zijn kernwaardes wind en water, waardoor herlancering een feit is.

Een herintroductiehit is het telefoonmerk BEN. Nadat T-Mobile het merk van Belgacom overnam in 2002 doopte zij het om in T-Mobile NL. Na 6 jaar werd het merk BEN geherintroduceerd als het goedkopere virtueel mobiel netwerkmerk van T-Mobile, wat een groot succes bleek.

Een merk moet bij een herintroductie opnieuw ingeschreven worden bij het merkenbureau, als de rechten niet in stand zijn gehouden. Het kan zijn dat in de tussentijd een ander bedrijf een gelijkend merk heeft geregistreerd waardoor herintroductie een probleem wordt. Check daarom altijd eerst in de merkenregisters of een merk wel opnieuw geïntroduceerd kan worden.

Corina Post-Wolfert

IEF 13380

Verslag Raad voor Concurrentievermogen over herziening EU merkenstelsel

Brief Minister EZ, Verslag Raad voor Concurrentievermogen over Herziening EU merkenstelsel, Kamerstukken II, 2013-2014, 21501-30 nr. 321.
Herziening van het Europees merkenstelsel. Dossier collectief beheer. Unitair Octrooi en eengemaakt octrooigerecht.

Het voorzitterschap meldde de Raad dat veel voortgang is geboekt op dit dossier.
Commissaris Barnier benadrukte het enorme economische belang van het pakket, met name voor het mkb. Daarbij kan het pakket ook een middel zijn om het groeiende probleem van namaak te bestrijden. Het vele werk dat op technisch niveau is verricht, werd daarbij geprezen. De Commissie benadrukte echter wel dat het nu van belang is om het dossier naar een politiek niveau te brengen. Commissaris Barnier wil daartoe de komende periode een aantal onderwerpen in Coreper bespreken: de governance van het Harmonisatiebureau voor de Interne Markt (BHIM), het BHIM als gedecentraliseerd agentschap, de financiering van nationale merkenbureaus en de hoogte van de vergoedingen, de mate van harmonisatie en het debat rondom transit en de distributie van het budgettair surplus van BHIM. Dit zijn één voor één ingewikkelde punten, maar de Commissie gaf aan dat het van belang is om hierover in de Raad beslissingen te nemen en niet op technisch niveau te blijven hangen. De Commissie heeft aangegeven er voor open te staan dit nog binnen het huidige mandaat van het Europees Parlement af te ronden.

Een aantal lidstaten bedankte het voorzitterschap voor al het werk en gaf aan de oproep van de Commissie te hebben gehoord, maar merkte daarbij op dat er meer flexibiliteit aan de kant van de Commissie nodig is, onder andere ten aanzien van de governance van BHIM. Ook merkten lidstaten op dat er een goede balans moet worden gehouden tussen nationale merken en het gemeenschapsmerk en dat de invloed van de Commissie ten aanzien van BHIM niet te ver moet doorslaan. Sommige lidstaten benadrukten dat dit voorstel een unieke mogelijkheid biedt om de werking van het merkenrecht te verbeteren. Hierbij werd benadrukt dat het van belang is om hiervoor voldoende tijd te nemen zodat het voorstel goed kan worden uitgevoerd.
Commissaris Barnier benadrukte dat de belangrijke uitstaande kwesties in de komende weken kunnen worden opgelost. Het voorzitterschap concludeerde dat de Raad nota heeft genomen van de geboekte voortgang en de Raadswerkgroep verzocht heeft door te gaan met het behandelen van de verordening.

Richtlijn collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multi-territoriale licentieverlening van online muziekrechten
Het voorzitterschap informeerde de Raad dat overeenstemming is bereikt over de richtlijn met het Europees Parlement. Commissaris Barnier gaf aan blij te zijn met de voortgang die is geboekt en benadrukte het belang van de overeengekomen modernisering die met dit pakket wordt ingezet. Er was vanuit de lidstaten geen verdere interventie. De Raad heeft met tevredenheid nota genomen van het verslag van het voorzitterschap aangaande goedkeuring van deze richtlijn in eerste lezing.

Het unitair octrooi en het eengemaakt octrooigerecht
Het voorzitterschap maakte melding van goede voortgang op dit dossier en gaf aan dat ook de onderhandelingen over de Brussel I-verordening op schema liggen.
De voorzitter van het «Select Committee», dat werkt aan het unitair octrooi, informeerde de Raad dat het comité zijn werkzaamheden rond juni 2014 zal hebben afgerond en dat parallel aan het werk van het comité gewerkt wordt aan machinevertalingen, die naar verwachting begin 2014 beschikbaar zullen komen. De voorzitter van het «Preparatory Committee», dat werkt aan het eengemaakt octrooigerecht, informeerde de Raad dat er aanzienlijke voortgang is geboekt sinds de oprichting vorig jaar en dat begin 2015 een ambitieuze maar realistische deadline is voor het operationeel worden van het octrooigerecht. Commissaris Barnier (interne markt) riep lidstaten op vaart te maken met de ratificatie.

IEF 13331

Verwatering - de grote boze wolf qua bewijs?!

H. Bongers, ‘Verwatering: de grote boze wolf qua bewijs?!’, IE-Forum.nl IEF 13331.
Bijdrage ingezonden door Henrike Bongers, LinkedIn-profiel.
Bewijsrecht. Merkenrecht. Over de bewijsregels bij verwatering is veel te doen (geweest). Aanleiding voor deze discussie vormde de interessante, doch voor meerdere interpretaties vatbare en daarom verwarrende, Intel uitspraak van het Hof uit 2008. Volgens het Hof mag de merkhouder (al) optreden voordat een ‘verwateringsinbreuk’ zich daadwerkelijk voordoet. Hij moet echter wel bewijzen dat er sprake is van een ‘ernstig gevaar’ dat een dergelijke inbreuk zich in de toekomst voordoet. Hoe moet ‘ernstig gevaar’ (cursivering HB) nu worden begrepen? Wat verder helemaal voor grote onrust zorgde is het criterium van ‘economische gedragsverandering van de consument of grote kans daarop in de toekomst ’: is het aantonen dat het economisch gedrag van de consument gewijzigd is of dat er een grote kans bestaat dat dit gedrag gewijzigd zal worden volgens het Hof echt een (zelfstandig) vereiste?

Na vele discussies, speculaties en gerechtelijke uitspraken (waarin al dan niet Intel strikt werd toegepast) is er vijf jaar na de ‘beruchte’ Intel uitspraak eindelijk een nieuwe uitspraak van het Hof zelf waarin de Intel uitspraak nader wordt toegelicht en het Hof antwoord geeft op de hierboven weergegeven vragen. Voor het overzicht én de duidelijkheid geef ik kort eerst nog even de geschiedenis weer, te beginnen bij de Intel uitspraak zelf, alvorens te eindigen met de recente uitspraak van het Hof.

Dit artikel is ingekort, lees het gehele artikel hier.

IV. Conclusie
De Intel uitspraak uit 2008 zorgde voor grote onrust in de ‘merkenrechtwereld’ aangezien het Hof een wel erg hoge bewijsstandaard leek te eisen bij verwatering. In de literatuur werd betoogd dat de soep niet zo heet gegeten hoefde te worden als het Hof leek te suggereren en ook (latere) arresten gaven de merkhouder hoop. Die hoop bleek gedeeltelijk gegrond te zijn want het Hof heeft geoordeeld dat onder ‘ernstig gevaar’ dat verwatering zich in de toekomst voordoet een toekomstig niet theoretisch gevaar moet worden begrepen waarbij gebruik kan worden gemaakt van logische gevolgtrekkingen die berusten op een waarschijnlijkheidanalyse waarbij rekening wordt gehouden met de in de handelssector gebruikelijke praktijken en met alle andere omstandigheden van het concrete geval. ‘Ernstig’ uit r.o. 38 van de Intel uitspraak is gebleken (inderdaad) niet zo ernstig te zijn! Dit kan helaas niet gezegd worden over het bewijscriterium van ‘economische gedragsverandering van de consument of een grote kans daarop’, oftewel de gevreesde r.o. 77 uit de Intel uitspraak. Hoewel de uitspraak van het Gerecht in de zaak Environmental Manufacturing vs. OHIM uit 2012 positief nieuws voor de merkhouder bevatte door de bewijsstandaard te verlagen, heeft het Hof het Gerecht op 14 november 2013 in deze zaak terecht gewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat het hier om een autonome, objectieve voorwaarde gaat welke niet uitsluitend kan worden afgeleid uit subjectieve elementen als de loutere perceptie van de consument. Het Hof benadrukt dat er een hogere bewijsstandaard geëist wordt voor de vaststelling dat afbreuk wordt of zou kunnen worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk om te voorkomen dat de mededinging geschaad wordt. Kortom, r.o. 77 van de Intel uitspraak, welke zich volgens het Hof overigens niet beperkt zich tot situaties waarbij waren of diensten niet-soortgelijk zijn aan de door een jonger merk aangeduide waren of diensten, moet strikt geïnterpreteerd worden. Goed nieuws dus voor de mededinging maar slecht nieuws voor de merkhouders. De vraag rijst in hoeverre het in de praktijk (nog) mogelijk is om een succesvol beroep op verwatering te doen; is/blijft verwatering de grote boze wolf?


Henrike Bongers

IEF 13295

Administratiekosten voor niet-elektronische Benelux merkdepots

De Directeur-Generaal van het BBIE heeft, overeenkomstig de regels 3.14 en 5.2 lid 3 van het uitvoeringsreglement, besloten dat vanaf 1 januari 2014 voor Benelux merkdepots die langs niet-elektronische weg (“papier”) worden ingediend een vergoeding voor administratiekosten verschuldigd is ter hoogte van 15%, naar beneden afgerond op hele euro’s. De volgende bedragen:

Elektronisch Papier
Basisrecht individueel merk tot drie klassen € 240 € 276
Basisrecht collectief merk, tot drie klassen € 373 € 428
Aanvullend recht voor iedere klasse boven de derde € 37 € 42
Aanvullend recht voor spoedinschrijving, tot drie klassen € 193 € 221
Aanvullend recht voor spoedinschrijving per klasse boven de derde € 30 € 34
Aanvullend recht voor de beschrijving van onderscheidende elementen € 39 € 44

Als elektronisch wordt aangemerkt een depot dat wordt verricht ofwel middels de daartoe op de website van het BBIE (www.boip.int) ter beschikking gestelde software (BOIP online filing), ofwel door een bestand (formaat .xml) dat voldoet aan de door het BBIE bepaalde technische specificaties te uploaden op een daartoe door het BBIE aangewezen url.

Alle andere wijzen van indiening (zoals per post of fax) gelden als papieren indiening, waarvoor de vergoeding voor administratiekosten verschuldigd is. Indiening van een merkdepot per e-mail of via het contactformulier op de website van het BBIE is niet mogelijk.

De vergoeding voor administratiekosten is verschuldigd voor niet-elektronische depots die vanaf 1 januari 2014 door het BBIE worden ontvangen.

IEF 13261

Het sprookje van de zoolmerken

Josanne M.E.C. Rikken, V.I.E.R.

Het sprookje van de mooie pump met een 100 mm hak,
met een rode zool onder het voetvlak.
Gedragen door betoverende prinsesjes in haute couture,
de euforie van het Louboutin avontuur.

Doch de prinsesjes in confectie,
droomden ook van schoeisel van zulks perfectie.
De schoenen bekleed met pracht en praal,
passen echter niet de voetjes van Jane Modaal.

De prinsesjes in confectie konden zich niet meer bedaren,
zij wilden zo graag een pump met rode zool vergaren.
Wangunstig keken zij naar de hoog gedragen top,
zijn zij wellicht haute couture prinsesjes in de dop?


N
a eindeloos snikken en sparen,
was daar eindelijk de goede fee Van Haren.
Zij troostte de confectieprinsesjes met schoeisel van dezelfde signatuur,
voor een feeëriek bedrag in de destijdse conjunctuur.

Sacrebleu’ galmde door de Parijse straten en banlieues,
Christian was furieus.
Niemand treedt in zijn 100 mm hak,
zeker niet een speler uit de confectietak.

De rode zolen soap gaat van start,
euforie in het IE-hart.
Er wordt geschopt met gepoetst sandaal,
Van Haren duelleert voor Jane Modaal.

Enkel een salomonsoordeel kan Louboutin behagen,
aldus de rechtbank in ’s-Gravenhage.
Het is aan de voorzieningenrechter om het geschil te klaren,
zie daar Vzgr. Rb Den Haag,18 april 2013, Louboutin v Van Haren.

Het merkenrechtdictee wordt overwogen,
kleurmerk, verwarringsgevaar en onderscheidend vermogen.
Eerst een blik in het merkenmagazijn,
een ondeugdelijke inschrijving is immers venijn.

De moed zakt de rechter al in haar muiltje,
een kleurmerk is een intellectueel valkuiltje.
Terstond bladert ze door Hof van Justitie EG, 6 mei 2003, Libertel,
bescherming ontvangt de kleur niet snel.

Het rode zoolmerk van Louboutin behoort niet tot de zuivere kleurmerken,
dit vanwege het gegeven dat toepassing van de kleuren hetgeen beperken.
Door de strenge instructies over de toepassing van het rood in de vorm,
zijn de beperkingen van een kleurmerk niet zonder meer de norm.

Bij de vraag over het onderscheidend vermogen kruipt ze angstig in haar ambtsgewaad,
doch is deze klus snel geklaard.
De inburgering tovert ze uit haar juridische hoge hoed,
met het onderscheidend vermogen zit het wel goed.

Aldaar de volgende IE-gedachtespreuk,
is er sprake van inbreuk?
Het in aanmerking komende publiek kan in verwarring raken door de zool van Van Haren,
derhalve kan Louboutin zich –voorlopig- bedaren.

De confectieprinsesjes beginnen terstond te wenen,
de muiltjes van Van Haren zijn binnen 24 uur verdwenen.
De moraal van het sprookje betreffende het nabootsen van andermans signatuur,
is dat het geluk wisselvallig kan zijn en van korte duur.