Octrooirecht  

IEF 2787

Luidende

Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van Richtlijn nr. 2004/27/EG en Richtlijn nr. 2004/28/EG

“Artikel 42, tiende lid, van het voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Kamerstukken II, 2004/04, 29 359), heeft dezelfde werking als het aanhangige wetsvoorstel nr. 30 663 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van richtlijn 2004/27/EG en 2004/28/EG. Daarmee wordt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet overbodig en kan derhalve met de inwerkingtreding van wetsvoorstel 30 663 vervallen.”

Nota Van Wijziging. Het voorstel van rijkswet wordt gewijzigd als volgt: Na artikel I wordt en nieuw artikel Ia ingevoegd luidende:

Artikel Ia

1. Indien artikel 42, tiende lid, van het bij koninklijke boodschap van 8 december 2003 ingediende voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet, Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, tot wet wordt verheven en in werking treedt vóór het tijdstip waarop deze rijkswet in werking treedt, vervalt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet op het tijdstip waarop deze rijkswet in werking treedt.
2. Indien deze rijkswet in werking treedt vóór of op het tijdstip waarop artikel 42, tiende lid, van het bij koninklijke boodschap van 8 december 2003 ingediende voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet, Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet op het tijdstip waarop laatstgenoemde wet in werking treedt.

Toelichting

Artikel 42, tiende lid, van het voorstel van Wet houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Kamerstukken II, 2004/04, 29 359), heeft dezelfde werking als het aanhangige wetsvoorstel nr. 30 663 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van richtlijn 2004/27/EG en 2004/28/EG. Daarmee wordt artikel 42, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet overbodig en kan derhalve met de inwerkingtreding van wetsvoorstel 30 663 vervallen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken

Lees de nota ook hier.

IEF 2783

Van Gennip herziet Rijksoctrooiwet.

vg.bmpPersbericht Ministerie van Economische Zaken, 20 oktober 2006. "De Rijksministerraad heeft op voorstel van staatssecretaris Van Gennip van Economische.Zaken ingestemd met een aantal wijzigingen van de Rijksoctrooiwet 1995. De wijzigingen geven het midden- en kleinbedrijf meer rechtszekerheid en vergroten het bewustzijn van de voordelen van octrooien. De aanpassingen volgen op een evaluatie van het functioneren van de wet en zijn een uitwerking van de beleidsvisie Octrooibeleid en MKB die in juni 2006 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Uit de evaluatie blijkt dat het huidige systeem voor Nederlandse octrooien een waardevolle aanvulling is op het Europese systeem, maar dat een aantal aanpassingen nodig zijn. Het betreft:

- het 6-jarig octrooi wordt afgeschaft, waardoor alleen een rijksoctrooi van maximaal 20 jaar overblijft;
- het wordt mogelijk een Engelstalige octrooiaanvraag in te dienen (met conclusies in het Nederlands) waardoor de vertaalkosten laag of nihil blijven;
- de instandhoudingstaksen worden vanaf 3 jaar na indiening geheven, een jaar eerder dan nu het geval is (dat dwingt octrooihouders eerder de afweging te maken of zij hun octrooi in stand willen houden);
- het Octrooicentrum Nederland krijgt bredere adviesmogelijkheden zodat het advies kan worden verbeterd.

De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden pas openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer."

IEF 2781

7 fte op jaarbasis

2k.bmpTweede Kamer, kamerstuk 30800 XIII, nr. 14. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2007.

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden.

Vraag 88:  “Kan het Kabinet een toelichting geven op de uitspraak dat «de mogelijke afschaffing van het zesjarig octrooi zal leiden tot extra werk omdat, zo stelt de EZ-begroting de aanvragen toenemen voor een twintigjarig octrooi? Het lijkt toch aannemelijk dat hierdoor een structurele afname van het aantal aanvragen zal plaatsvinden? Kan het Kabinet een prognose geven voor de komende vijf jaar van het personeelsbestand van het octrooicentrum en een onderbouwing van de noodzaak?”

Antwoord 88: “Afschaffing van het 6-jarig octrooi is een onderdeel van de door het Kabinet voorgenomen wijzigingen van de Rijksoctrooiwet die tot doel hebben de kwaliteit van het Nederlandse octrooisysteem te verhogen. Het 20-jarig octrooi wordt het meest aangevraagd. Dit octrooi kent een onderzoek naar de stand van de techniek; een 6-jarig octrooi heeft dit niet. In de periode 2000–2005 zijn door Octrooicentrum Nederland jaarlijks tussen de 550 en 620 6-jarige octrooien verleend. De verwachting is dat het grootste deel zal overstappen op het 20-jarig octrooi. Dit betekent dat OCNL meer onderzoeken naar de stand van de techniek zal moeten uitvoeren. Dit extra aantal wordt geschat op maximaal 600 onderzoeken op jaarbasis, gebaseerd op het aantal verleende 6-jarige octrooien in de afgelopen jaren. Hiervan zal naar schatting 75% kunnen worden uitgevoerd door OCNL. De rest zal worden uitgevoerd door het Europees Octrooibureau. Voor de 450 onderzoeken die OCNL dus naar verwachting zelf zal verrichten, is naar schatting 7 fte op jaarbasis nodig. Naar verwachting zal hier de komende 5 jaar geen verandering in komen. Bedacht moet overigens worden dat ook andere ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op het aantal aanvragen, en dus op de benodigde capaciteit; zo is niet precies te voorspellen wat het effect is van de mogelijkheid om octrooiaanvragen ook in het Engels in te dienen.”

IEF 2779

Iconische status of kleine stap voorwaarts

gartom.gifRechtbankverslag op nu.nl: 'TomTom helemaal niet zo revolutionair. De advocaten van TomTom verklaarden donderdag in een kort geding in Den Haag dat er haast is geboden omdat de periode voor kerst altijd belangrijk is voor de verkoop. 

Het gaat om de Garmin-apparaten C300  en C500, waarvan het eerste model na de TomTom GO in januari 2005 werd gepresenteerd. Het kort geding ging vooral over de 'bolle' GO.

Volgens TomTom is het overduidelijk dat de ontwerpers van de Amerikaanse onderneming vanaf maart 2004 hun inspiratie haalden uit de GO. TomTom liet in maart 2004 een "revolutionair ontwerp" zien, dat een enorme opmars inleidde en concurrentie wakker schudde, zo stelde raadsman Hugo van Heemstra. Hij sprak van een product dat net als de iPod van Apple en de Senseo-koffiemachine van Philips in korte tijd een iconische status heeft bereikt.

Van Heemstra illustreerde het vermeende kopieergedrag van Garmin met twee grote kartonnen borden die de evolutie in de ontwikkeling van de Amerikaanse apparaten lieten zien. Conclusie: na maart 2004 was er sprake van een trendbreuk. De antenne was opeens verdwenen en het scherm was symmetrisch in het midden geplaatst. Ook bij journalisten en technologiekenners viel de gelijkenis op, aldus de raadsman.

Volgens de advocaat van Garmin, Klaas Bisschop, voert TomTom "een achterhoedegevecht". Hij wees daarbij op het nieuwere model, de Nüvi, die eerder dan TomTom uitging van een platter ontwerp. Bovendien, zo betoogde hij, hoeft inspiratie opdoen van een ander ontwerp er niet automatisch toe te leiden dat een onderneming inbreuk maakt op ontwerpbescherming die een bedrijf is toegewezen. Volgens de Garmin-raadsman was het GO-apparaat helemaal niet zo revolutionair als TomTom wil doen geloven. "Hier was sprake van een kleine stap voorwaarts. Er was al vormgevingserfgoed waar TomTom dankbaar gebruik van heeft gemaakt." Uitspraak op 1 november.”

Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 2777

Ook naar Duits recht

doseren.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 19 oktober 2006, KG ZA 06/1082. Van Kempen tegen Kuipers c.s.)

Van Kempen is houder van een Europees octrooi met betrekking tot een doseerinrichting voor potgrond. Op een bedrijfsterrein in Duitsland bevinden zich zes doseerinrichtingen. Deze zijn in 2006 door Van Kempen fotografisch vastgelegd.

De doseerinrichtingen zijn eigendom van het Duitse bedrijf Emsflower GmbH. Kuipers (één van de zes gedaagden) is de enig bestuurder van dit Duitse bedrijf. Ook is Kuipers de enig bestuurder van de enig aandeelhouder van Emsflower GmbH. Van Kempen beticht Kuipers c.s. van inbreuk op zijn octrooi. Zowel Kuipers in privé alsmede de vijf gedaagden vennootschappen zijn daarvoor volgens Van Kempen aansprakelijk.

 

Ten aanzien van de bevoegdheid overweegt de Voorzieningenrechter dat het feitencomplex in elk geval door de woon- of vestigingsplaats hier te lande van eiser en gedaagden mede in Nederland is gelokaliseerd. Het inbreukmakend dan wel onrechtmatig handelen van de in Nederland wonende of gevestigde gedaagden heeft Van Kempen tot grondslag van zijn vordering gemaakt. Kuipers betwist weliswaar de deugdelijkheid van die grondslag, maar dat laat onverlet dat de rechtsmacht in beginsel wordt beoordeeld op basis van de feiten die eiser tot grondslag van zijn vordering stelt. In de stellingname van Van Kempen ligt volgens de Voorzieningenrechter besloten dat de regie ter zake van de inbreuk vanuit Nederland plaats vindt, zodat ook hier te lande sprake is van inbreukmakende handelen. De Haagse rechter is dus bevoegd

De Voorzieningenrechter oordeelt voorts dat het in deze procedure te beoordelen feitencomplex betreft de bouw van doseerinrichtingen in Duitsland en het gebruik daarvan ook in Duitsland. Zowel de bouw als het gebruik is primair toe te rekenen aan de vennootschap naar Duits recht Emsflower GmbH.

De betwisting van de geldigheid van het octrooi door Kuipers c.s. is zeer summier. Vandaar dat de Voorzieningenrechter oordeelt dat naar verwachting een Duitse rechter met toepassing van Duits recht zal aannemen dat het octrooi geldig is. De overeenstemming tussen de doseerinrichtingen en het octrooi wordt door Kuipers c.s. niet betwist. De Voorzieningenrechter gaat er derhalve voorshands vanuit dat een Duitse rechter met toepassing van Duits recht inbreuk op het octrooi zal aannemen, in elk geval door Emsflower GmbH.

Ten slotte gaat het in deze zaak nog om de vraag of de inbreuk op het octrooi ook is toe te rekenen aan Kuipers c.s. De Voorzieningenrechter vindt van niet. De dwarsverbanden tussen de gedaagden en Emsflower is niet voldoende om vereenzelviging aan te nemen. Er is in casu geen reden voor piercing the corporate veil.

Om eventueel aansprakelijkheid van hulppersonen of opzettelijk uitlokken van inbreuk aan te nemen is door Van Kempen onvoldoende gesteld.

Leeshet vonnis hier.

IEF 2774

Explosief ontslakken

dvce.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2006, HA ZA 05/833. Technisches Büro Steur c.s. tegen Zilka c.s.

De gebroeders Zilka zijn de houders van een Europees octrooi met betrekking tot een “‘Inrichting, systeem en werkwijze voor het tijdens de werking explosief ontslakken’”. Tegen het octrooi is oppositie ingesteld bij EOB door een derde partij. Steur (eiseres sub 1 in deze zaak) heeft in de oppositie geïntervenieerd.

Steur c.s. vorderen, kort gezegd, (i) schorsing van het geding totdat het EOB een eindbeslissing in de oppositie heeft gegeven, (ii) vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi, en (iii) een verklaring voor recht van niet-inbreuk in Nederland en Duitsland.

Ambtshalve overweegt de rechtbank dat ingevolge het arrest van het HvJ EG in de zaak Gat en LUK (C-4/03), gewezen op 13 juli 2006- derhalve na de pleidooien in deze zaak – dat de rechtbank gelet op artikel 22 lid 4 EEX-Verordening geen grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt. Vast staat immers dat in de onderhavige zaak een rechtens relevant beroep wordt gedaan op de ongeldigheid van het octrooi, waarover de Duitse rechter bij uitsluiting bevoegd is te oordelen voor zover het Duitsland betreft. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de verklaring voor recht van niet-inbreuk, voor zover deze op Duitsland betrekking heeft.

Bovendien wordt ook op de Nederlandse kant van de zaak niet inhoudelijk ingegaan. De rechtbank ziet aanleiding om de procedure hangende de oppositieprocedure te schorsen op de voet van art. 83 lid 4 ROW 1995.

De reden voor de schorsing is dat in de onderhavige procedure en in de oppositieprocedure dezelfde nietigheidsargumenten aan de orde zijn, terwijl die niet reeds op voorhand kansloos lijken. Steur c.s. verwijzen zelfs naar de tijdens de oppositie ingediende documenten onder gebruikmaking van dezelfde argumentatie. Als er niet tot schorsing wordt overgegaan zouden de rechtbank en het EOB verschillende sets conclusies kunnen vaststellen. Die situatie is volgens de rechtbank onwenselijk.

De klacht van de Gebroeders Zilka dat zij door deze schorsing gedurende lange tijd de facto verstoken zullen blijven octrooibescherming weegt tegen het bovenstaand onvoldoende op. Ter verlichting van dit nadeel en indachtig art. 20 Rv, zal het EOB bericht worden gedaan terzake versnelde behandeling van de ingestelde oppositieprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 2768

Op straffe van

estr.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 17 oktober 2006, KG ZA 06-1120, Executiegeschil. Estrad B.V. tegen Schultink.

In een eerder Kort Geding vonnis (eerder bericht en vonnis hier) is Estrad veroordeeld om elke inbreuk op het Nederlands octrooi van Schultink te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,-- per dag.. Een distributeur van Estrad is via haar website het inbreukmakende artikel blijven aanbieden, waarop Schultink een exploit heeft betekend aan Estrad houdende opeising dwangsommen, voor een bedrag van €320.000. Hoewel de Kort Geding rechter overweegt dat de inbreuk door de distributeur in dit geval aan Estrad valt toe te rekenen, schorst ze toch de verdere executie van het eerdere vonnis.

Estrad is een websiteovereenkomst aangegaan met haar exclusieve distributeur I + A Products, die I + A Products onder meer gerechtigd om de domeinnaam www.estrad.nl te voeren. Deze webpagina heeft als aanhef: "Welkom bij Estrad Specialists in Water Quality Equipment", direct daaronder gevolgd door een zeer in het oog springend zwart Estrad logo. Een nieuwsitem op de website wordt "ondertekend" met Estrad BV. In confesso is dat de op deze website aangeboden inrichting (BIOSIEVE, een zeefbak gebruikt voor het filteren van visvijverwater) onder de beschermingsomvang van het octrooi van Schultink valt.

Volgens Estrad heeft zij geen enkele bemoeienis met,  noch invloed op, de inhoud van de betreffende website uit hoofde van de website overeenkomst met haar exclusief distributeur. De betreffende website staat niet op haar naam, maar op naam van I + A Products.

De Kort Geding rechter overweegt dat blijkens de wijze waarop middels deze website in naam van Estrad naar buiten wordt getreden, het er voorshands voor moet worden gehouden dat deze uitingen minstgenomen in nauwe samenspraak met Estrad geschieden. Wat er verder zij van de gesloten websiteovereenkomst, het zich beweerdelijk enerzijds op deze wijze buiten staat stellen invloed uit te kunnen oefenen op de website van haar exclusief distributeur, maar anderzijds toestaan dat deze distributeur onder de aanduiding Estrad aan het handelsverkeer deelneemt, komt in die omstandigheden voor risico van Estrad en betreft geen situatie van onmogelijkheid als bedoeld in art. 611d Rv. Ook verwacht de Kort Geding rechter dat het aanbieden van de BIOSIEVE op de website in een bodemprocedure gezien zal worden als octrooi-inbreuk, die voor risico van Estrad komt.

Iets heel anders is evenwel de vraag of daardoor dwangsommen zijn verbeurd en
zo ja voor welk bedrag. Daartoe is nader onderzoek nodig, dat gereserveerd dient te
blijven voor de bodemprocedure. Niet alleen zal de bodemrechter bij de beoordeling
daarvan immers in overweging kunnen betrekken de (onbestreden) omstandigheden
dat Schultink

a) Estrad niet heeft gewaarschuwd dat zij tot betekening van het vonnis over zou gaan
b) Estrad vervolgens evenmin heeft gewaarschuwd dat zij in het voorkomen van de BIOSIEVE op de website van estrad.nl / i+a-products.nl een (voortdurende) overtreding van het inbreukverbod zag (waarbij tevens van belang is
c) dat zij I + A Products zelf terzake vervolgens in het geheel niet (en al helemaal niet terstond) heeft aangesproken uit hoofde van octrooi-inbreuk) en
d) vervolgens nog eens zonder daarvoor enige steekhoudende reden te verschaffen 32
dagen heeft gewacht alvorens kenbaar te maken dat aanspraak werd gemaakt op verbeurde dwangsommen.

Daarenboven is door Estrad onweersproken gesteld dat zij direct na wijzen van het vonnis van 6 juni 2006 aan het vonnis heeft voldaan, onder meer door direct haar leveranties aan I + A Products te staken. Uit bedoeld nader onderzoek in de bodemprocedure zou naar voren kunnen komen dat als consequentie van deze leveringsstop aan I + A Products, alleen "op papier" (via meerbedoelde website) is aangeboden, terwijl daadwerkelijke levering door I + A Products aan afnemers al niet meer mogelijk was vanaf datum vonnis. Of in die situatie dan nog sprake is van het verbeuren van dwangsommen van de alsdan naar voorlopig oordeel mogelijk als bagatel aan te merken overtreding van het inbreukverbod, kan eerst definitief na verder onderzoek in de bodemprocedure worden beslist. De voorzieningenrechter acht thans reeds de verwachting gerechtvaardigd, dat in die bodemprocedure zal worden geoordeeld dat – zo al dwangsommen zijn verbeurd – dit in verband met het vorenoverwogene voor een (mogelijk zeer aanzienlijk) lager bedrag het geval zal zijn dan de aanspraak van in hoofdsom € 320.000,- die Schultink thans jegens Estrad geldend
meent te kunnen maken.

Naar voorlopig oordeel werpen deze omstandigheden zodanig gerede twijfel op omtrent de verschuldigdheid en hoegrootheid van eventueel verbeurde dwangsommen, dat aanleiding wordt gezien tot ingrijpen in kort geding door middel van schorsing van de executie ex art. 438 lid 2 Rv, totdat omtrent één en ander in een bodemprocedure zal zijn beslist. Ter voorkoming van verdere executiegeschillen zal worden bepaald dat die executieschorsing van kracht blijft, totdat in de betreffende bodemprocedure een uitvoerbare beslissing is gegeven, dan wel het geschil uit die bodemprocedure anderszins definitief tot een einde is gebracht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2766

MEPs on EPLA

MEPs adopted a resolution on the future of European patents by 494 votes in favour, 109 against and 18 abstentions, in which they want to postpone any decision on whether to approve the Community accession to the European Patent Litigation Agreement (EPLA), and called for "significant improvements" of the text. During the debate held in Strasbourg on 28 September, Commissioner McCreevy advocated the ratification of the Agreement saying it would make the European patent system more effective.

Lees hier meer.

IEF 2853

Philips/Remington

(technische bepaalde vorm)KMVS-IE NL06_Page_11_Image_0001.png

 

HvJ EG 18 juni 2002, zaak C-299/99, Philips/Remington; vorm scheerapparaat
Artikel 3 lid 1 sub e Merkenrichtlijn

 

Een uitsluitend technische bepaalde vorm kan geen merk zijn, ook niet als er technische alternatieven kunnen bestaan. Inburgering is hierop niet van invloed.

 

Philips trachtte op basis van vormmerken (zie afbeelding) de verkoop van driekoppige scheerapparaten door Remington te laten verbieden.

 

NJ 2003/481, m.nt. JHS
BIE 2003/89, m.nt. AAQ
IER 2002, 42, m.nt. FWG
AA 2003, p. 43, m.nt. ChG,
BMMB 2002, p. 188, m.nt. Gevers & Teeuwissen
NTER 2003/1-2, m.nt. HMHS

‘Door te bepalen dat inschrijving van de daarin vermelde tekens wordt geweigerd, geeft artikel 3 lid 1 sub e tweede streepje van de richtlijn de legitieme doelstelling weer, particulieren niet toe te staan een merk in te schrijven teneinde uitsluitende rechten op technische oplossingen te verkrijgen of te bestendigen.’ (Ov. 82).

 

‘[E]en teken waarvan de inschrijving op basis van artikel 3 lid 1 sub e van de richtlijn wordt geweigerd, [kan] nooit onderscheidend vermogen in de zin van artikel 3 lid 3 verkrijgen door het gebruik dat ervan is gemaakt.’ (Ov. 75).

 

‘De weigeringsgronden van artikel 3 lid 1 sub e van de richtlijn hebben als ratio te verhinderen dat, als gevolg van de bescherming van het merkrecht, de merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt. Artikel 3 lid 1 sub e wil aldus vermijden dat het merkrecht verder gaat dan de bescherming van tekens op basis waarvan een waar of dienst van die van concurrenten kan worden onderscheiden, en op die manier eraan in de weg zou komen te staan dat concurrenten ongestoord in concurrentie met de merkhouder waren kunnen aanbieden waarin die technische oplossingen of die gebruikskenmerken aanwezig zijn.’ (Ov. 78).

 

Een vorm kan niet als merk worden ingeschreven ‘indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven. Bovendien kan het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, de in deze bepaling vermelde grond voor weigering of nietigheid van de inschrijving niet opzij zetten.’ (Dictum sub 4).

 

‘De vorm van de waar waarvoor het teken wordt ingeschreven, hoeft geen grillig element, zoals een verfraaiing zonder functioneel doel, te bevatten om deze waar te kunnen onderscheiden in de zin van artikel 2 [Merkenrichtlijn].’ (Dictum sub 2).

IEF 2748

Commentaar

Francis van Velsen (Simmons & Simmons):  Further comment on CFS Bakel vs. Stork Titan. Gepubliceerd op ipgeek.blogspot.com, in aansluiting op een eerder commentaar van Simon Dack (eerder bericht + arrest hier).

“In its decision making, the Supreme Court for the larger part has followed the opinion of the Advocate-General Huydecoper. The Advocate-General in his opinion emphasizes that given the fact that the patent survived examination before the European Patent Office – which requires quite considerable efforts from the later patentee, and particularly serves the interests of the competition – 'one can not ask much more' from a patentee to verify that its patent is valid. The Advocate-General makes an exception to the rule, however, in case the later patentee withheld relevant information from the patent office, or acquires new information after grant which sheds a new light on the validity of the patent as granted.

Unfortunately, the Supreme Court did not rule on these particular aspects. It therefore remains to be seen whether the Supreme Court decision is to be interpreted in accordance also with this part of the AG's opinion (which would definitively constitute a shift in case law).”

Lees het volledige commentaar hier.