Octrooirecht  

IEF 2747

Resoluut

Bij de afsluiting van het 40e Congres van de AIPPI dat (8-12 oktober in Gothenburg) heeft het Executive Committee resoluties aangenomen over de volgende onderwerpen:

- Q 165: Optional Protocol to the EPC with regard to Litigation concerning European and Community Patents.

- Q 166: Intellectual Property and Genetic Resources, Traditional Knowledge and folklore.

-Q 180: Content and relevance of industrial applicability and/or utility as requirements for patentability .

- Q 189: Amendment of patent claims after grant (in court and administrative proceedings, including re examination proceedings requested by third parties).

- Q 190: Contracts regarding Intellectual Property Rights (assignments and licenses) and third parties.

- Q 191: Relationship between trademarks and geographical indications Q 192 Acquiescence (tolerance) to infringement of Intellectual Property Rights.

Deelnemers uit de Nederlanse delegatie hebben actief aan de totstandkoming van het meerendeel van deze resoluties meegewerkt.

Lees de  resoluties hier  (met dank aan Charles Gielen, voorzitter VIE).

IEF 2734

Deal met China

kvgk.bmpHet FD van vandaag bericht: “Deal met China over intellectueel eigendom. Nederland en China gaan nauwer samenwerken om de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en de bewustwording hierover te verbeteren. Dat heeft minister van Economische Zaken, Karien van Gennip , dinsdag gezegd voorafgaand aan een seminar over intellectueel eigendom in Sjanghai.”

Ministerie van Economische Zaken

Persbericht

10 oktober 2006
Nauwere samenwerking Nederland en China bij handhaving intellectueel eigendom

Chinese en Nederlandse deskundigen op het gebied van intellectueel eigendom gaan
nauwer samenwerken om ervoor te zorgen dat de handhaving van intellectuele eigendomsrechten
in China verder verbetert en de bewustwording hierover toeneemt. Een goede IPR
(Intellectual Property Rights)-strategie en de invoering daarvan binnen Chinese
bedrijven kan China helpen een land van innovatie te worden. Dit hebben staatssecretaris
Karien van Gennip van Economische Zaken, Ruud Peters van Philips en de heer Chen

Zhixing, directeur van het Shanghai Intellectual Property Rights Agency (SIPA)
vandaag gezegd tijdens een persconferentie voorafgaand aan het seminar `Corporate

IPR Management´. Dit seminar, georganiseerd door deze drie partijen, vindt morgen
plaats in Shanghai.
China is in de afgelopen jaren overgegaan tot verregaande implementatie van wetgeving
op het gebied van intellectueel eigendom (IE). Bij economische vooruitgang speelt
innovatie van producten en diensten een belangrijke rol. Een goed intellectueel
eigendoms systeem is daarbij essentieel aangezien het bedrijven in staat stelt

hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling terug te verdienen, bijvoorbeeld

door het verlenen van licenties aan andere bedrijven. Daarnaast zijn octrooien
openbaar waardoor anderen weer kunnen voortborduren op de gepubliceerde kennis.

Buitenlandse bedrijven zullen sneller investeren in China als zij er zeker van
zijn dat er een goed intellectueel eigendoms systeem aanwezig is. Hierbij is
van groot belang dat iedereen zich houdt aan de regels (`playing by the rules).

Bescherming en vooral handhaving van intellectuele eigendomsrechten zijn voorwaarden
voor innovatie. Een goed IPR-systeem is noodzakelijk om een gelijk speelveld voor
vrije wereldhandel te realiseren en een klimaat van vertrouwen en creativiteit
te laten ontstaan.
Nederland, dat al bijna een eeuw een solide intellectueel eigendomssysteem heeft,

ziet voor zichzelf een rol weggelegd om China te ondersteunen bij de invoering
van een IE-strategie binnen Chinese bedrijven. Tijdens het seminar zal het dan
ook vooral gaan om uitwisseling van kennis en ervaring met Chinese lokale bedrijven

en overheidsbeambten. Onderwerpen die op de agenda staan zijn: het internationale
IE speelveld, strategisch IE management binnen bedrijven en IE bescherming en

handhaving in China en Europa. Op het seminar zullen naast Chinese deskundigen
ook IE experts spreken van het Ministerie van EZ, de Europese Commissie, Philips

en DSM.

De staatssecretaris nodigde tevens een Chinese delegatie van SIPA uit naar Nederland

te komen om te laten zien hoe Nederland omgaat met intellectuele eigendomsrechten

 

 

IEF 2730

Klopt het dat

kant.bmpKamervragen 2e Kamer, nr. 2060701080. Vragen van het lid Kant (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over intellectuele eigendomsrechten en volksgezondheid in de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). (Ingezonden 9 oktober 2006) 

“Deelt u de mening dat de competentie van de Europese Commissie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten binnen de Wereld Handelsorganisatie (WTO) zich niet uitstrekt tot de WHO?”

“Klopt het dat het oorspronkelijke standpunt van de Europese Commissie zeer veel overeenkomsten vertoont met het standpunt van de farmaceutische industrie?”

Lees alle vragen hier.

IEF 2716

To borrow a test

Nieuw bericht op ipgeek.blogspot.com: Simon Dack (De Brauw Blackstone Westbroek): “Is the patentee liable for wrongfully asserting his patent?” Commentaar bij Hoge Raad, 29 september 2006, LJN: AU6098. CFS Bakel B.V.  tegen Stork Titan B.V. (Eerder bericht + arrest hier)

“What the Supreme Court has done is to borrow a test from summary proceedings (where an injunction will be granted unless there is a serious, non-negligible chance that the patent will not survive opposition or invalidity proceedings) and use this as the basis for tortuous liability. The test would seem to be more easily satisfied than the earlier test (..) There, it was held that a patentee would behave reprehensibly if he exerted his patent rights whilst knowing or having a serious reason to suspect that the patent was invalid.

(…)Estimating the chances of success in a patent action is not an exact science. In cases which end up in Court, there generally will be (at least in the eyes of the alleged infringer) a reasonable chance that the patent will indeed be defeated (or that infringement will not be made out): otherwise the case would presumably settle. How the lower Courts will come to terms with the new gloss remains to be seen.”

Lees hier meer.

IEF 2699

Geen aanleiding

Kamerstuk 30 663, nr. 5. Tweede Kamer. Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van Richtlijn nr.  2004/27/EG en Richtlijn nr. 2004/28/EG. Verslag , vastgesteld 28 september 2006.

“Het onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de vaste commissie voor Economische Zaken geen aanleiding gegeven tot het stellen van vragen of het maken van opmerkingen.

De voorzitter van de commissie, De Haan, de griffier van de commissie, Tielens-Tripels”

IEF 2694

De uitleg van octrooien

Nuttige leestip van Charles Gielen. “Graag vestig ik de aandacht van de IE-gemeenschap op een bijzonder lezenswaardig artikel in de Engelse taal in GRUR (nationale editie) 2006, p. 720 e.v. van de hand van Lord Hoffmann over Patent Construction. Het is een weergave van een voordracht die hij in 2005 tijdens de GRUR Jahrenstagung hield. Lord Hoffmann is een van de rechters uit de House of Lords die de belangrijke beslissing in de Amgen zaak meewees. Ook voor niet octrooi specialisten geeft dit artikel inzicht in de problemen die bij de uitleg van octrooien komen kijken. Octrooien bestaan grotendeels uit woorden en net als rechters geroepen zijn woorden in huurcontracten of bepalingen uit belastingwetgeving een redelijke uitleg te geven, zo moeten rechters dat ook met octrooien doen. De vergelijkingen die Lord Hoffmann in het artikel maakt zijn meesterlijk. Met name de interpretatie die hij geeft aan een vraag die zijn echtgenote stelt, terwijl hij aan het afwassen is, alsmede aan de ! tekst van een waarschuwingsbord bij het betreden van het grasveld waar  hij op zondag pleegt te wandelen, zijn erg aardig. Kortom: lezen!

P.S: De echte liefhebbers moeten natuurlijk ook het Duitstalige artikel over equivalentie in het hetzelfde nummer lezen van de hand van de Duitse octrooirechter Grabinski. Conclusie: de uitgangspunten van het Duitse recht en het Engelse recht zijn anders, maar beide systemen moeten met inachtneming van art. 69 EOV en het daarbij behorende uitlegprotocol tot dezelfde resultaten leiden.”

IEF 2690

Niet ontmoedigd in de uitoefening van zijn rechten

ovn.bmpHoge Raad, 29 september 2006, LJN: AU6098. CFS Bakel B.V.  tegen Stork Titan B.V.

Zaak over de eventuele nietigheid van het  Nederlandse deel van een Europees octrooi (voor een ‘oven’) van CFS Bakel. In cassatie spitst het geding zich toe op twee vragen: Handelt de een aanvrager van een Europees octrooi onrechtmatig handelt door niet alle mogelijke hem bekende informatie ter kennis van het EOB te brengen en  handelt een octrooihouder die zich beroept op een vooronderzocht octrooi dat later wordt herroepen of vernietigd, onrechtmatig handelt indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure?

De Hoge Raad oordeelt dat de in het middel van CFS aangevoerde klachten betreffende de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi niet tot cassatie leiden. Onder verwijzing naar art. 81 RO wordt aan de verwerping van het principale cassatieberoep van CFS overigens geen nadere motivering gewijd. Het incidentele cassatieberoep van Stork confronteert de Hoge Raad wel met een aantal interessante rechtsvragen. Zo interessant zelfs dat Advocaat-Generaal Huydecoper op suggestie van de Hoge Raad een aanvullende conclusie heeft genomen.

In de eerste plaats is Stork van mening dat het hof heeft verzuimd de vraag te beantwoorden of het verzwijgen door een octrooihouder van het feit dat de ingebrachte extra elementen niet nieuw waren en dat CFS met dat laatste bekend was, onrechtmatig is jegens een concurrent tegen wie dat octrooi in de concurrentiestrijd wordt gebruikt, indien dat octrooi later wordt vernietigd op grond van die reeds bij CFS bekende informatie.

Volgens de Hoge Raad faalt deze klacht. De uitdrukkelijke vermelding door CFS dat de ingebrachte extra elementen niet nieuw waren, zou volgens de Hoge Raad niet noodzakelijkerwijs hebben geleid tot afwijzing van het betreffende conclusievoorstel. Ook de combinatie van op zichzelf reeds bekende elementen kan immers leiden tot een uitvinding die aan het nieuwheidsvereiste voldoet.

In de tweede plaats bestrijdt Stork de rechtsopvatting van het hof dat de houder van een door het EOB getoetst octrooi in beginsel ervan mag uitgaan dat zijn octrooi rechtsgeldig is en zich dus tegenover derden op zijn daaraan verbonden rechten mag beroepen, ook indien wordt geopponeerd tegen de octrooiverlening.

Het hof maakte op deze regel alleen een uitzondering, indien de octrooihouder weet, dan wel ernstig reden heeft om te vermoeden, dat de oppositie zal slagen. Stork voert daarbij aan dat het bij een octrooi gaat om een uitzondering op de vrije concurrentie, welke uitzondering slechts is gerechtvaardig indien aan bepaalde eisen (zoals nieuwheid en inventiviteit) is voldaan. In dit licht handelt volgens Stork een octrooihouder die voortgaat met het inroepen van het octrooi tegen potentiële afnemers van zijn concurrent nadat een oppositie- en/of nietigheidsprocedure is ingesteld, onrechtmatig tegenover deze concurrent, indien het oordeel van het EOB naderhand onjuist blijkt en het octrooi met terugwerkende kracht wordt herroepen, dan wel nietigverklaard.

Bij de beoordeling van deze rechtsklacht moeten volgens de Hoge Raad de volgende  twee gezichtspunten in aanmerking worden genomen:

“Enerzijds wordt door octrooiverlening de prestatie gehonoreerd die ten grondslag ligt aan de in het octrooi belichaamde uitvinding, alsmede de daartoe gedane research en investeringen in tijd en geld. Daardoor wordt het doen van uitvindingen gestimuleerd, waarmee ook het algemeen belang wordt gediend. Deze overwegingen pleiten ervoor de houder van een getoetst octrooi niet reeds uit onrechtmatige daad aansprakelijk te achten tegenover zijn concurrenten op de enkele grond dat het octrooi naderhand is herroepen, dan wel vernietigd. Anders zou de octrooihouder worden ontmoedigd in de uitoefening van zijn rechten tegenover degenen die hem deze betwisten, hetgeen de prikkel om uitvindingen te doen zou kunnen verminderen.

Anderzijds werkt verlening van een octrooi (althans het inroepen daarvan) concurrentiebeperkend en verschaft het de gerechtigde een voorsprong in de concurrentiestrijd. Het inroepen van het octrooi tegenover derden is in het algemeen een geëigend middel om het gedrag van die derden te beïnvloeden ten profijte van de octrooihouder. Het feit dat ons maatschappelijk systeem nu juist mede is gebaseerd op het bevorderen van vrije concurrentie in het algemeen belang, is in dit licht een argument om degene die zich beroept op een octrooi dat achteraf wordt herroepen of vernietigd, het risico te laten dragen van de onjuistheid van zijn pretenties.”

De Hoge Raad hecht - onder verwijzing naar een arrest van 6 april 1962 (NJ 1965, 116) - meer gewicht aan het eerste gezichtspunt. Mede gelet op de heersende leer in Duitsland en Engeland wordt de door Stork bepleite vorm van risicoaansprakelijkheid voor de octrooihouder niet aanvaard.

De enkele omstandigheid dat een oppositie- of nietigheidsprocedure is ingesteld, vormt onvoldoende reden om onrechtmatigheid van de octrooihouder die voortgaat met het inroepen van het octrooi tegen potentiële afnemers van zijn concurrent aan te nemen, indien achteraf blijkt dat het oordeel van het EOB naderhand onjuist is en het octrooi met terugwerkende kracht wordt herroepen, dan wel nietigverklaard.

Lees het arrest hier.


 

IEF 2689

De flanken en de ruggen

veeborstel.bmpRechtbank 's-Gravenhage 2 oktober 2006, KG ZA 05-1617,  Delaval Holding A.B. en Delaval International A.B. tegen Schippers Bladel B.V.

De zaak betreft een octrooigeschil over het borstelen van vee. Het rapport van het Octrooi Centrum Nederland (OCN) maakt dat de kort geding rechter zijn eerder voorlopig oordeel, dat het octrooi niet inventief zou zijn, herziet. Het octrooi is inventief en gedaagde maakt hierop inbreuk. Dit geldt ook voor de variant waarin een zwenkbegrenzing is aangebracht.

In dit tussenvonnis van 1 februari 2006, heeft de voorzieningenrechter voorlopig geoordeeld dat het octrooi niet inventief is. Een vakman zal in de autowasinrichtingtechniek, minstgenomen een verwant technisch veld, een aantal zeer duidelijke aanwijzingen voor de oplossing van het probleem, kort gezegd dat een borstel in rust verticaal moet hangen en in gebruik de flanken en de ruggen van het vee moet kunnen borstelen, vinden. Naar voorlopig oordeel was het niet beslissend voor de inventiviteitvraag dat een autowasinrichting een vooraf bepaalde uitslag/doorgang van de auto door de borstels of andersom impliceert. Volgens het Octrooicentrum Nederland is dit voor de inventiviteitvraag juist wel beslissend.

De voorzieningenrechter volgt het advies van het OCN dat de door gedaagde aangevoerde inventiviteitbezwaren geen doel treffen. Kort gezegd is volgens de voorzieningenrechter de borstelinrichting, zoals beschreven in het octrooi, inventief ten opzichte van de stand van de techniek, omdat met name de uitwendige kracht van het dier zorgt voor de werking van de borstels. "Alleen die uitwendig door het dier uit te oefenen kracht is voldoende, van een combinatie van rotatiekracht en vooraf bepaalde relatieve route van het dier ten opzichte van de borstel voor de gewenste werking is geen sprake." De stand van de techniek toont een wasstraat waarvan in feite de combinatie van de rotatiekracht van de borstels met de vooraf bepaalde relatieve beweegrichting van de borstels ten opzichte van de auto er voor zorgt dat de borstel tegen de auto "opklimt, dan wel juist "uitslaat."

De voorzieningenrechter oordeelt dat de veeborstels van gedaagde inbreuk maken op het octrooi. "Het betreft in beide gevallen een veeborstelinrichting die vanuit een in hoofdzaak verticale richting voor het borstelen van lagere delen van grootvee door het vee zelf kan worden gezwenkt in een horizontalere oriëntatie en wel zodanig, dat aldus (alle) hogere delen van het vee kunnen worden geborsteld. Ook de aangepaste veeborstel met een zwenkbegrenzing tot – naar zeggen van Schippers Bladel – 50 à 55° in het verticale vlak, voldoet daarmee naar voorlopig oordeel aan het vereiste van "in hoofdzaak horizontaal" in de zin van het octrooi, te weten horizontaal genoeg om alle bovengelegen delen van het vee al borstelend te kunnen bereiken.

De voorzieningenrechter wijst het verbod toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten conform het liquidatietarief, nu de procedure is aangevangen voorafgaand aan het verstrijken van de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn en een richtlijnconforme kostenveroordeling niet is gevorderd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2687

Es gilt das gesprochene Wort

mccr.bmpEurocommissaris Charly McCreevey (IM), speech over de beoogde aanpak van het Gemeenschapsoctrooi en EPLA. Europese Parlement, donderdag 28 september 2006. 

“Intellectual property rights are at the heart of a knowledge-based economy. (…) The recent consultation on the future of the patent system in Europe delivered one simple message: the legal framework should offer an affordable patent protection for all businesses - small and big-, ensure legal certainty and be applied for the benefit of all the players. A solid legal framework is therefore essential.

(…) The possibility of multi-forum litigation concerning one and the same invention, adds cost, of course, but even more importantly it creates uncertainty, as different courts in different countries can deliver diverging interpretations on the same patented invention.

I think we need to tackle this issue as a matter of urgency; the current "patchwork" may prevent patent holders from being able to enforce their rights, and discourages candidates, in particular SMEs looking for efficient and affordable patent protection from using the European patent. Europe is, at present, not able to offer innovative businesses an optimal solution when it comes to protecting their intellectual property.

We cannot aspire to be the most competitive economy in the world if we do not find practical workable solutions to patent application and protection.

The Community Patent and the initiatives to improve the European patent – ie the London Protocol on translations and the EPLA – are not mutually exclusive. They both aim for the same goal: a better, cheaper, more reliable patent system. That's why I want to pursue both.

We face similar challenges in designing the jurisdictional arrangements for the Community patent: we need to find a unified system which provides judicial independence, gives clarity and reliability to patent users while avoiding both over-centralisation and fragmentation.

In order to achieve this objective, the Community needs to get involved in EPLA. It addresses shared responsibilities between Member States and the Community. It goes without saying that Parliament will have to contribute when the Community will proceed with the required proposals in order to take this issue forward in the near future.

Lees de volledige speech hier.

IEF 2686

De ingestoken veiligheidsnok (2)

RW.bmpReinier Wijnstra (octrooigemachtigde Exter Polak & Charlouis): 'Minder dan Letterlijk'. Noot bij Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 21 september 2006, Agenturen Kruyder Amersfoort B.V. tegen Buva Rationele Bouwproducten c.s.

“De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?”

MINDER DAN LETTERLIJK

Onlangs besloot het Hof dat Agenturen Kruyder en Necomij geen inbreuk maken op een octrooi van Buva. Een bespreking van dit arrest is hier te vinden. Opvallend is dat het hof het octrooi een beperktere beschermingsomvang geeft dan een letterlijke interpretatie van de hoofdconclusie. Overigens volgt het hof daarmee het eerdere standpunt van de rechtbank in deze zaak (vonnis hier).

Het octrooi van Kruyder beschermt een scharnier voor bijvoorbeeld een raam of een deur. Dit scharnier heeft twee bladen. Beide bladen hebben een hulpopening voor het opnemen van een zogenaamde dievenklauw. Eén hulpopening heeft aan de achterkant van het blad (dus de kant die tegen raam of kozijn komt te liggen) een uitsparing. Door deze hulpopening kan van achteren de dievenklauw worden gestoken. De dievenklauw heeft een verbrede voet die “can be hooked” achter het blad in de uitsparing.

Wat brengen Buva en Necomij nu op de markt? Eigenlijk is dat een scharnier dat aan alle aspecten van de octrooiconclusie voldoet, inclusief de verbrede voet. Alleen zit hun dievenklauw geklemd in de hulpopening, doordat de hulpopening kleiner is dan de dievenklauw. Letterlijk inbreuk? Nee, zegt het hof en verwijst naar artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De beschermingsomvang van het octrooi wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen tot uitleg van die conclusies dienen.

Wat lezen we dan in de beschrijving? “Het doel van de uitvinding is een scharnierset te verschaffen (…) dat in gebruik flexibeler is, en waarbij de betreffende uitsteeksels (dievenklauwen; RW) kunnen worden verwijderd of aangebracht, afhankelijk van de omstandigheden in de praktijk.” En even verderop staat nog dat het beveiligingsuitsteeksel kan worden weggelaten, of eenvoudigweg vooraf ingestoken.

Het is juridisch interessant om te zien wat het hof vervolgens doet. Ze gaat de geciteerde passages van de beschrijving meelezen in de octrooiconclusie, waardoor een extra beperkende maatregel ontstaat: de dievenklauw dient zodanig in de hulpopening te worden gehaakt, dat deze losneembaar is en op eenvoudige wijze weer verwijderd kan worden.

Vervolgens komt een TNO rapport aan de orde. Hierin wordt vastgesteld dat de dievenklauw met twee tikken van een standaard hamer uit de hulpopening kan worden geslagen. Met dezelfde hamer kan de dievenklauw er ook weer ingetikt worden. TNO zelf concludeert dat er dus geen sprake is van een permanente verbinding. Het hof is het hier niet mee eens, omdat het insteken “niet eenvoudigweg” geschiedt. Het eindresultaat is dat Buva en Necomij geen inbreuk maken.

De beschermingsomvang van een octrooi kan dus beperkter zijn dan de letterlijke interpretatie van de conclusie, door in de octrooiconclusie de beoogde effecten van de uitvinding mee te lezen. De rechtvaardiging hiervan vindt het hof in artikel 69 van het EOV. Maar is dat nu wel de bedoeling van dit artikel?

Het protocol bij artikel 69 spreekt over een billijke bescherming van de octrooihouder en een redelijke rechtszekerheid voor derden. Het hof noemt dit aspect nog wel, maar besteed hier in haar arrest verder geen aandacht aan. Of de octrooihouder in casu een billijke bescherming heeft gekregen blijft in dit arrest onbeantwoord.

Het protocol gaat echter nog verder, door te stellen dat er een midden gezocht moet worden tussen een strikt letterlijke uitleg van de conclusies, en een ruime uitleg. Dit deel van het protocol citeert het hof echter niet, en ze past het ook niet toe in dit arrest. In plaats van tussen een brede en een letterlijke uitleg te gaan zitten, kiest ze juist een minder ruime dan letterlijke interpretatie.

Overigens heeft de Hoge Raad de deur op een kier gezet naar het minder ruim dan letterlijk interpreteren van conclusies. In Ciba Geigy/Oté Optics (13 januari 1995) lezen we onder rechtsoverweging 3.3.1 hoe artikel 69 en het bijbehorende protocol in de Nederlandse rechtspraak past. De Hoge Raad stelt dat bij de uitleg van de conclusies onder ogen gezien moeten worden wat voor de uitvinding wezenlijk is "teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden." Dit impliceert dat een uitleg die uitsluitend gebaseerd is op de letterlijke betekenis van de conclusies onnodig ruim kan zijn.

Wat leren we van dit arrest van het hof? In ieder geval dat het vakgebied octrooien er niet makkelijker, maar zo u wilt wel boeiender op wordt. Indien u om een inbreukadvies gevraagd wordt, dan zult u altijd de beschrijving moeten raadplegen. Een prima facie overeenkomst van een product met de letterlijke tekst van een conclusie is immers geen garantie voor inbreuk. Daarnaast is het aan de octrooigemachtigden onder ons om de beschrijving van nieuwe aanvragen zo op te stellen dat het Europees Octrooibureau overtuigd kan worden van de inventiviteit, zonder dat onze eigen rechter de effecten van de uitvinding mee gaat lezen in de conclusies. Succes ermee!

RW