Octrooirecht  

IEF 2998

De bekende koffiezetmachine (2)

senseo.gifDát de beslissing er was, was al bekend, maar tot nu toe was het nog onduidelijk wat er precies in stond. Inmiddels is de geruchtmakende EPO-beslissing over de herroeping van het Senseo-octrooi gelukkig gepubliceerd:

Uitspraak Technical Board of Appeal (T 0452/05) in het beroep tegen de uitspraak in oppositie betreffende EP-B1-904.717 .

In deze zaak is Sara Lee/DE in beroep gekomen tegen de eerdere uitspraak van de oppositiedivisie om haar octrooi in gewijzigde vorm in stand te houden. Drie van de opposanten zijn eveneens in beroep gekomen, waaronder de Vomar. Tot slot heeft Minges Kaffee geïntervenieerd (Art. 105 EPC). Hiertoe hadden ze het recht, omdat ze inmiddels een ex parte voorlopige veroordeling geserveerd hadden gekregen.

Het octrooi van DE heeft betrekking op een samenstel van een houder en een koffiepad en staat ook bekend als het Senseo octrooi. Commercieel gezien is de markt voor pads erg interessant. Kort na de introductie van de Senseo verschenen diverse (huis)merk pads in de winkel. Dit leidde tot een groot aantal rechtszaken in binnen- en buitenland. In deze zaken draaide het tot nu toe vooral om de vraag of de pad bescherming geniet via middellijke inbreuk. In Nederland vonden het Hof en de Hoge Raad van niet (uitspraak hier). Dit gaf enige beroering in binnen- en buitenland. In bijvoorbeeld Duitsland verzuchtte men: “Was ist los in Holland” en sprak wel een veroordeling uit voor indirecte inbreuk.

In München werd ondertussen gestreden over de vraag of het octrooi überhaupt wel nieuw en inventief is. Het is die strijd die nu definitief beslecht is in het nadeel van DE.

Kort samengevat beschermt de hoofdconclusie een samenstel van een houder met een pad.

- De houder heeft een zijwand en een bodem met een afvoeropening en groeven die zich naar de afvoeropening uitstrekken.
- De pad is gemaakt van filterpapier en gevuld met koffie.
- In gebruik wordt heet water onder druk door houder en pad heen geperst.
- Het volgens DE kenmerkende deel van de uitvinding zit erin dat de groeven niet doorlopen tot de zijwand.

Een samenstel met deze aspecten lost volgens het octrooi een bypass probleem op. Hiermee wordt bedoeld dat er bij de stand van de techniek water tussen de pad en de zijwand doorloopt en via de groeven rechtstreeks de afvoeropening bereikt. Resultaat: een slappe bak. Door de groeven niet helemaal te laten doorlopen vormt de pad een afdichting in de houder.

De opponenten hebben een fors aantal documenten ingebracht om de nieuwheid en inventiviteit te bestrijden. De Board gebruikt uiteindelijk vijf documenten:
E1 (US-3.620.155), E2 (US-3.450.024), E8 (DE-U-7.430.109), E17 (US-3.610.132) en E40 (DE-U-1.998.598).

De Board begint vast te stellen dat het octrooi nieuw is ten opzichte van E17. Interessant is dat E17 alle elementen van de conclusie laat zien, maar niet openbaart dat de pad gemaakt is van filterpapier. Wel spreekt het octrooi van een “water permeable membrane”. Dit ziet de board als een genus term voor een groep van materialen met niet alleen filterpapier, maar ook geweven stof (“cloth”). Volgens vaste rechtspraak dient voor nieuwheid een aspect “direct and unambiguously” uit een document te blijken. Een van de opponenten heeft beargumenteerd dat de vakman, bij het lezen van E17, alleen aan filterpapier zou denken. In E17 is immers sprake van een expansible membrane en de vakman zou dat alleen als filterpapier interpreteren. Dit argument wordt verworpen: er is geen handboek ingebracht als bewijs voor deze vermeende vakkennis. Alternatief zou de Board accepteren dat een groep van octrooischriften de vakkennis weergeeft, mits deze groep een consistent beeld geeft. Dat is nu niet het geval, omdat slechts één ander document de expansible eigenschap van filterpapier noemt.

Vervolgens besteedt de Board veel aandacht aan de keuze van de meest nabije stand van de techniek. E17, E8 en E1 hebben allen betrekking op hetzelfde technische veld en behoeven slechts weinig structurele aanpassingen om bij de uitvinding uit te komen. Volgens vaste jurisprudentie is de meest nabije stand van de techniek de meest veelbelovende springplank naar de uitvinding. Je kunt dit pragmatisch oplossen door vanuit de (hier drie) verschillende documenten een aanval op te zetten. Een geslaagde aanval is dan kennelijk gestart vanuit een “promising” springplank. De board kiest hier er echter voor om vooraf de beste springplank te kiezen.

De board concludeert dat figuur 3 van E8 de meest nabije stand van de techniek is. Vergeleken met E1 lost E8 immers reeds het by-pass probleem op. Vergeleken met E17 is E8 meer geschikt voor toepassing in een koffie machine die onder hoge druk werkt.

Interessant is dat DE de keuze van de meest nabije stand van de techniek betwist, omdat E8 geen filterpapier openbaart en omdat het niet het bypass probleem noemt. Nu wil de Board echter wél aannemen dat de vakman filterpapier meeleest. Hoewel de beschrijving van figuur 3 slechts “filtering material” noemt, wordt bij de uitvoering volgens figuur 5 en 6 expliciet filterpapier genoemd. De board vindt dat de vakman dan bij de uitvoering van figuur 3 begrijpt dat hier alleen filter papier bedoeld kan worden. Verrassend genoeg gaat de Board serieus in op het bezwaar dat E8 niet het bypass probleem noemt. Volgens de problem-solution approach is het immers niet nodig dat de meest nabije stand van de techniek het objectieve probleem noemt: het dient het probleem slechts te hebben. Wat daarvan zij, de Board meent dat de vakman zich hoe dan ook bewust is van het by-pass probleem en dat E8 dit probleem niet hoeft te noemen, omdat het dit probleem al heeft opgelost.

Als volgende stap formuleert de Board een nieuw objectief probleem. Dit mag, omdat E8 als meest nabije stand van de techniek reeds het probleem oplost dat de uitvinding volgens het aangevallen octrooi zegt op te lossen. E8 nu ontbeert groeven in de bodem van de houder en (dus ook) dat deze groeven voor de zijwand ophouden. Dit heeft effect op de efficiëntie van het koffiezetproces: een pad die rechtstreeks op de bodem rust verhindert immers een goede doorstroming van het water door de pad. Als probleemstelling formuleert de Board daarom het verhogen van de efficiëntie

E40 lost dit probleem op door middel van opstaande uitsteeksels op de bodem van de houder, die kanaalvormige groeven vormen. Bovendien leert E40 om de bodem van de houder te voorzien van een ring nabij de zijwand. De bovenkant hiervan ligt in één vlak met de bovenkant van de uitsteeksels. Hierdoor houden de kanaalvormige groeven op een afstand van de zijwand op. Door deze onderdelen van E40 toe te passen in de houder van E17, arriveert de vakman bij de geclaimde uitvinding.

DE brengt hier tegen in dat E40 niet leert dat er heet water onder druk door de koffie wordt geperst en dat er geen sprake is van een pad. De Board merkt echter terecht op dat conclusie 1 alleen bepaalt dat de houder geschikt  moet zijn voor water onder druk en ze twijfelt er niet aan dat de houder van E40 geschikt is. Bovendien stelt ze dat het probleem waarvoor E40 een oplossing biedt niet afhangt van het type filter. Ook het bezwaar van DE dat E40 oplossingen biedt voor andere problemen, wordt door de Board terzijde geschoven: ondanks deze verschillen is ze van mening dat E40 de vakman voldoende stimuleert om groeven op afstand van de zijwand toe te passen.

Aldus concludeert de Board dat de conclusie van het hoofdverzoek niet inventief is. Hetzelfde lot treft de hulpverzoeken, omdat de extra materie die zij inbrengen eveneens uit E8 en/of E40 volgt. Zo eindigt dan een spraakmakende koffiestrijd. Diverse rechtszaken die hangende het oppositieberoep waren geschorst kunnen definitief de prullenbak in. DE verliest met haar octrooi een interessante exclusieve marktpositie en onze beroepsgroep een interessante bron van rechtszaken.

De uitspraak staat nu reeds in het register en de bijbehorende public file inspection, maar is nog niet in het publicatieblad opgenomen. Op 6 december a.s. zal het Europese Octrooibureau officieel haar besluit publiceren dat het "Senseo octrooi" is herroepen.

Lees de beslissing hier. Eerder bericht hier.

IEF 2992

Draaibaar geplaatst

turret.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2006 (bij vervroeging). Vonnis in twee zaken (rolnummers HA ZA 05-436 en HA ZA 06-542) Bluewater Energy Services B.V., (en in één zaak Bluewater Terminal Systems N.V., hierna samen: Bluewater) tegen Single Buoy Moorings Inc. (en SBM-Imodco Inc, hierna samen: SBM c.s.)

Integrale vernietiging in octrooizaak over o.a. het voorkomen van het ovaal worden van ronde gaten in een scheepsdek. 

Dubbele zaak, waarbij in één de nietigheid van een octrooi van SBM wordt gevorderd en in de andere nietigheid én inbreuk. Alleen komt de rechter niet aan de inbreuk toe, omdat het octrooi geheel vernietigd wordt wegens gebrek aan nieuwheid. Proceskostenveroordeling nog tegen het liquidatietarief, omdat de procedure is aangevangen voor de uiterste implementatiedatum van de betreffende EG-richtlijn.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft eerder bij vonnis van 6 juli 2004 geoordeeld dat op het octrooi geen inbreuk wordt gemaakt door Bluewater c.s., welk oordeel is bevestigd door het Haagse hof op 18 mei 2006 (Eerder bericht hier).

SBM is houdster van EP-0 338 605, dat betrekking heeft op zogenaamde “Floating Production, Storage and Offloading systems” (FPSO´s). Een FPSO is een drijvend systeem voor de winning van olie op zee. In feite is een FPSO een olietanker die is omgebouwd door in of op de olietanker een zogenaamd “turret mooring system” te installeren. Een turret mooring system omvat een verticale ronde koker (2 in onderstaande fig. 1) welke vast is verbonden aan de structuur van het schip. Deze koker is aan de onder- en bovenzijde open. In de ronde doorgaande koker wordt een zogenaamde “turret” (11), een hoofdzakelijk ronde buisstructuur, draaibaar geplaatst. De “turret” is aan de onderzijde voorzien van “mooring means”. Hiermee wordt de “turret” boven een vooraf bepaalde locatie in het olieveld aan de zeebodem verankerd. Het schip zelf kan om de verankerde “turret” heendraaien. Het schip fungeert als drijvende opslagplaats voor de ruwe olie die omhoog wordt gepompt.

Het dek van een dergelijk schip is onderhevig aan spanningen, die maken dat een rond gat in het dek tot een ovaal wordt vervormd. Deze vervorming is echter ongewenst waar het de verbinding van de koker aan de scheepsstructuur betreft, omdat daarmee de lagers die zorgen dat het schip vrij kan draaien om de verankerde “turret”, (te) zwaar worden belast en onbruikbaar kunnen worden. Het octrooi beoogt de vervorming af te bouwen door – kort gezegd – de lagers (verwijzings¬nummers 8, 9 in bovenste figuur, afbeeldingen ook in vonnis) rond de “turret” niet direct op het scheepsdek te monteren maar daartussen afstand te creëren en bovendien de lagers te monteren op een stijve ring (7) en deze te verbinden met de koker (2).

De hoofdconclusie van het octrooi luidt als volgt.
Een schip met afmeermiddelen, bestaande uit:
1. Een koker (11) die draaibaar om een verticale as is bevestigd aan het schip
(1) door middel van
2. een lagerconstructie (8, 9)
3. binnen de romp van het schip (1) in een kamer (2, 19) die althans aan de
onderkant open is,
4.1 welke lagerconstructie (8, 9) axiale en radiale krachten kan opnemen en
4.2 diens buitenring (8) aan de kamer bevestigd heeft en
4.3 diens binnenring (9) aan de genoemde koker (11)
5. [die] aan diens ondereinde de middelen (13) voor het bevestigen van
ankerkettingen of kabels (14)
6.1 [met het kenmerk dat] de buitenring (8) van het axiale/radiale lager (8, 9)
is bevestigd aan een stijve ring (7)
6.2 die op zijn beurt weer is bevestigd aan een koker (2) die in de constructie
van het schip is bevestigd en de genoemde kamer vormt en de draaibare
koker (11) omgeeft
6.3 welke stijve ring (7) aan de genoemde vaste koker (2) is bevestigd op een
afstand van de constructie van het schip (1).

Bluewater c.s. hebben aangevoerd dat het octrooi nietig is, omdat het niet nieuw althans niet
inventief is te achten in verband met EP 0 259 072. SBM c.s. betwisten daarin de aanwezigheid van maatregelen 6.2 en 6.3.

De rechtbank stelt voorop dat de “box sectioned support” aangeduid met nummer 67 in figuur 9 (onderste afbeelding, zie vonnis voor gedetailleerde afbeelding) moet worden beschouwd als een stijve ring in de zin van kenmerk 6.1 van het octrooi. Vervolgens wordt overwogen dat die stijve ring wel degelijk is bevestigd aan de koker 2 van het octrooi in de zin van kenmerk 6.2, terwijl pilaren 68 zorgen voor afstand tussen de ring 67 en de constructie van het schip volgens kenmerk 6.3. De ring 67 is immers via pilaren en via een ondersteunend, driehoekig vormgegeven steundeel, bevestigd aan de koker 61. Weliswaar is die bevestiging minder direct te noemen dan in het octrooi is weergegeven, maar uit de beschrijving van het octrooi blijkt dat kenmerk 6.2 ook andere bevestigingen aan de koker 2 toelaat (zolang maar afstand tot de constructie wordt gecreëerd als in kenmerk 6.3 bedoeld).

Niet is vol te houden dat uit de omstandigheid dat in figuren 1 en 2 van het octrooi koker 2 lijkt door te lopen en één koker lijkt te vormen met koker 6, een beperking tot uitsluitend die uitvoeringsvorm moet worden afgeleid. Voor die beperking geeft de tekst van de conclusie, in samenhang gelezen met voornoemde passages uit de beschrijving, geen aanleiding, zodat deze ook niet daarin alsnog kan worden gelezen.

Zo er al niettemin onduidelijkheid bij de gemiddelde vakman zou zijn over dit een en ander, is van belang dat uit de verleningsgeschiedenis volgt dat de octrooihouder aan heeft gegeven dat tube 6 best op het dek kon worden geplaatst en (dus) niet noodzakelijkerwijs op koker 2 behoefde te zijn afgesteund.

Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat conclusie 1 van het octrooi niet nieuw is in verband met EP 072 en zodoende nietig is te achten. Niet gesteld is dat het octrooi gedeeltelijk in stand zou moeten blijven, noch is anderszins gebleken hoe en op welke wijze dit zou moeten gebeuren, indachtig ook de criteria die daarvoor in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Het octrooi moet derhalve integraal worden vernietigd en het daarop gebaseerde inbreukverbod dient te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2988

Open Innovatie

kvg.bmpKamerstuk 27406, nr. 99. Nota «De kenniseconomie in zicht»; Brief staatssecretaris Van Gennip met kabinetsreactie AWT-rapport 'Opening van Zaken' en bijlage.

In het Rapport Opening van Zaken, Beleid voor open Innovatie staan centraal de vragen wat trends zijn in de innovatiepraktijk van bedrijven in Nederland en welke aanpassingen gewenst zijn in het innovatiebeleid om goed in te spelen op de ontwikkelingen in de innovatiepraktijk van bedrijven. Met betrekking tot het beleid  voor Intellectueel Eigendom en Mededinging doet het AWT 3 aanbevelingen:

1. verhoog de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van de octrooiverlening
2. bewaak de ruimte voor gebruikersinnovatie in het beleid voor intellectuele eigendomsrechten
3. verduidelijk de relatie tussen IE en mededinging door een brede discussie te starten.

"Een robuust en rechtszeker systeem voor intellectuele eigendomsrechten met lage transactiekosten is cruciaal voor Open innovatie. Daarbij nemen immers gezamenlijke kennisontwikkeling en handel in intellectueel eigendom een vlucht. De bestaande uitvoeringspraktijk komt onvoldoende aan deze voorwaarde tegemoet, omdat er vaak te veel en onduidelijke octrooirechten worden verleend. Dat brengt onzekerheid en hoge kosten met zich mee.

Het toenemend belang van Openbare innovatie vraagt bovendien om het opnieuw doordenken van de toegang tot kennis. Met name het auteursrecht is toe aan herbezinning op enkele punten. Vooral waar het digitale producten betreft, omdat bedrijven hun digitale producten vaak verzegelen. Het principe dat klanten of kopers met hun product mogen doen wat zij willen (bijvoorbeeld samplen), zeker als het voor niet-commercieel gebruik is, komt daardoor in de knel. Dat is principieel onjuist en het frustreert innovatie.

Er bestaat eveneens onduidelijkheid over de toepassing van de Mededingingswet in Europa en Nederland op Open innoverende conglomeraten van bedrijven, vooral wanneer zij trachten standaarden te zetten of Intellectuele eigendomsrechten te bundelen. Fundamentele herbezinning op het verband tussen beleid voor innovatie, mededinging en intellectueel eigendom is daarom nodig. Het is van belang de huidige onzekerheden in kaart te brengen en te doordenken wat de knelpunten kunnen worden wanneer partijen meer en meer open gaan innoveren."

Aanbeveling 6: Verhoog de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van octrooiverlening De Nederlandse overheid dient zich in het bestuur van het EOB te blijven inspannen om het Europees Octrooibureau tot strengere beoordeling van octrooien aan te zetten. Daartoe zou naar de interne werkwijze van het EOB gekeken moeten worden, bijvoorbeeld naar de middelen die een examiner krijgt voor een afwijzing of toekenning. Ook zou zij moeten onderzoeken of het verhogen van de kosten van een afgewezen octrooiaanvraag mogelijk een effectieve en doelmatige prikkel kan geven om het overmatig aanvragen van octrooien tegen te gaan.

Aanbeveling 7: Bewaak de toegang tot kennis voor openbare innovatie In EU en internationaal (OESO, WIPO) verband zou Nederland de discussie moeten blijven voeren over de toegang tot kennis voor openbaar innoverende partijen, zoals wetenschappers en gebruikers. Justitie heeft hier een rol als eerstverantwoordelijke voor het auteursrecht. In de discussie over vrijstellingen voor de wetenschap is ook OCW aan zet. EZ is hier vanuit haar verantwoordelijkheid voor het innovatiebeleid bij betrokken. Prioriteit verdient daarbij de wet- en regelgeving die innoverende gebruikers en kunstenaars de toegang tot digitale producten verhindert. Uitgangspunt moet zijn dat het recht om voort te borduren op bestaande werken ook in praktische zin mogelijk moet zijn. Dit stelt dus grenzen aan de mate van 'verzegeling' die aan digitale content in de informatie- en cultuursectoren gegeven kan worden. Waar zich conflicten voordoen tussen openbare gemeenschappen en bedrijven moet de overheid zorg dragen voor een juridisch level playing field.

Aanbeveling 8: Verduidelijk de relatie tussen IE en Mededinging door een brede discussie Start samen met de meest betrokken instanties • zoals de Europese Commissie, de NMa, het Europese Octrooibureau en het Octrooicentrum Nederland, bedrijvenverenigingen als VNO-NCW/MKB-Nederland en UNICE, en vertegenwoordigers van kennisinstellingen zoals VSNU, EUA en EARTO • een brede discussie over de relatie tussen Intellectueel Eigendomsrechten, Mededinging en Innovatie. Daarbij zou aan de orde moeten komen in hoeverre de ontwikkeling richting meer Open innoveren vraagt om een beleidsmatige reactie op onzekerheden rond mededinging en intellectueel eigendom. De grootscheepse hearing die het Department of Justice en de Federal Trade Commission van de VS in 2003 wijdden aan deze onderwerpen, acht de AWT een aansprekend voorbeeld en inspiratiebron hiertoe.

Lees hier de brief, lees hier het AWT rapport Opening van zaken, Beleid voor open Innovatie en lees hier de samenvatting van het rapport

IEF 2979

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Rotterdam, 21 november 2006,  Zaaknummer: 686369. Stichting Nederlands Fotomuseum tegen Uitgeverij 010.

”De conclusie is dat 010 een beroep toekomt op het citaatrecht en zij daarom geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht, zodat de daarop gegronde vordering van NFM zal worden afgewezen. (…) In de genoemde voorbeelden, maar ook bij de andere foto’s, verwijzen de teksten naar de gefotografeerde gebouwen, zijn de teksten dicht in de buurt van de bladzijden met de foto’s afgedrukt en beschrijven de teksten de gebouwen zeer uitvoerig, zodat er geen sprake is van een wanverhouding in grootte of opmaak. De foto’s maken de bespreking van de gebouwen beeldend. De plaatsing van de foto’s is gezien de context gerechtvaardigd om de lezer van de tekst een indruk te geven van de beschreven architectuur, omdat zij de tekst ondersteunen. Mogelijk zou in een aantal gevallen ook een nieuwe foto hebben kunnen worden geplaatst, maar het tijdsbeeld, zoals dat tot uitdrukking komt in de gebruikte foto’s, vormt een wezenlijk onderdeel van het proefschrift, wat expliciet blijkt uit de tekst. De foto’s zijn dan ook ondergeschikt aan de tekst en vormen daarmee een geheel. Daaraan doet niet af dat de teksten gaan over de gefotografeerde onderwerpen en niet over de foto’s zelf. Dat de foto’s een eigen artistieke kwaliteit hebben staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op het citaatrecht. Dat van het proefschrift mogelijk een meer dan gebruikelijk aantal exemplaren is gedrukt doet hieraan niet af en brengt niet mee dat er daardoor sprake is van exploitatie van de foto’s.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’S-Gravenhage, 29 november 2006, HA ZA 05-1547. Sichting De Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.

Niet in geschil is dat Imation facturen die Stichting de Thuiskopie vanaf juli 2004 heeft verzonden terzake van door Imation verschuldigde thuiskopievergoedingen, onbetaald heeft gelaten (…) Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit deze besluiten niet voort dat Imation met terugwerkende kracht aanspraak kan maken op een korting op de thuiskopievergoeding (…) Het feit dat Stichting de Thuiskopie het op zich heeft genomen informatie over de thuiskopievergoeding te verstrekken, brengt mee dat Stichting de Thuiskopie ervoor zorg dient te dragen dat die informatie juist en volledig is. Van Stichting de Thuiskopie mag op dit punt bovendien extra zorgvuldigheid worden geëist. (…) De door Stichting de Thuiskopie verstrekte informatie voldoet niet aan de hierboven genoemde eisen. (…) moet worden geconcludeerd dat Stichting de Thuiskopie in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid die contractspartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans met de maatschappelijke zorgvuldigheid. (…) veroordeelt Imation om aan Stichting de Thuiskopie te betalen een bedrag van EUR 747.141,73 (…) veroordeelt Stichting de Thuiskopie om aan Imation te betalen een bedrag van EUR 839.895,83.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2006 (bij vervroeging). Octrooizaken 236552 / HA ZA 05-436 en 259702 / HA ZA 06-542. Bluewater Energy Services B.V. Single Buoy Moorings Inc. c.s. en vice versa.

“ De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 juli 2004  geoordeeld dat op het octrooi geen inbreuk wordt gemaakt door Bluewater c.s., welk oordeel is bevestigd door het hof alhier op 18 mei 2006 (arrest hier).  SBM c.s. vorderen een verbod tot verdere inbreuk op het octrooi. Bluewater c.s. voeren verweer. (…) Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat conclusie 1 van het octrooi niet nieuw is in verband met EP 072 en zodoende nietig is te achten. Niet gesteld is dat het octrooi gedeeltelijk in stand zou moeten blijven, noch is anderszins gebleken hoe en op welke wijze dit zou moeten gebeuren, indachtig ook de criteria die daarvoor in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Het octrooi moet derhalve integraal worden vernietigd en het daarop gebaseerde inbreukverbod dient te worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier. 

- Rechtbank ’s-Gravenhage,  29 november 2006, KG ZA 06-918. Easy Sanitary Solutions B.V. c.s. tegen Adw Technische Groothandel B.V. c.s.

“De modelrechtelijke conclusie blijft dan ook dat de douchegoot van Korver met een patroon van ronde openingen een andere algemene indruk maakt dan de Easydrain, zoals gedeponeerd, met een patroon van sleufvormige openingen. De douchegoot van Korver maakt daarom geen inbreuk op het model van de Easydrain. (…) Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen dient in het rooster een eigen oorspronkelijke karakter en/of persoonlijk stempel herkenbaar te zijn. Naar voorlopig oordeel is hiervan geen sprake. Een rooster met een patroon van sleuven is niet als oorspronkelijk aan te merken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2975

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 november 2006, KG ZA 06-1253. Rooding Parket B.V. tegen Rooks Holding B.V, Gooink Holding B.V en  Hoogewoonink.

“Rooding stelt dat de verstrekte merklicentie op grond van de overeenkomst is beperkt tot gebruik van het merk LORRAINE strikt in de door Hoogewoonink c.s. geëxploiteerde parketdetailvestigingen voor zover deze de zogenoemde ““Lorraine”-uitstraling” hebben. In haar optiek is door het hanteren van de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice en door gebruik van de website www.lorraine.nl sprake van overschrijding van de grenzen van de merklicentie en derhalve van merkinbreuk.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 november 2006, KG ZA 06-1187. Sol De Mallorca B.V. tegen The Sun Company Benelux B.V.

“In het tussen partijen gewezen vonnis van 7 juli 2006 is reeds overwogen dat Sol de aankleding van haar studio's zodanig dient te wijzigen dat niet meer gezegd kan worden dat zij de huisstijl van Sun gebruikt en dat daarvoor niet zonder meer noodzakelijk is dat alle elementen van de huisstijl gewijzigd worden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Sol met de hiervoor vermelde wijzigingen voldoende afstand heeft genomen van de huisstijl van Sun.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Rotterdam, 9 november 2006, LJN: AZ3045, Duyvis Production B.V. tegen Dutch-Nut-Group B.V.

“De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de typische verschijningsvorm van de ‘tijgernootjes’ (namelijk het geschakeerd twee-kleurenpatroon van de nootjes) in zijn geheel beschouwd op zichzelf reeds als een onderscheidend kenmerk kan worden aange-merkt. (…) Geoordeeld moet worden dat de ‘poemanoten’ op deze wijze waargenomen een grote mate van overeenstemming vertonen met de ‘tijgernootjes’. Daarbij is mede van belang dat bij die waarneming niet een afzonderlijk exemplaar, maar een grotere hoeveelheid in het desbetreffende zakje, in een schaaltje of in de hand wordt gezien. Gevaar voor verwarring moet dan ook aannemelijk worden geacht. (…)  De vordering van Duyvis die strekt tot het staken van vorenbedoelde inbreuk zal derhalve worden toegewezen.  € 25.000,--  salariskosten advocaat.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Utrecht, 14 november 2006, LJN: AZ2861. Legropharma B.V. tegen Bayer.

Verloop octrooirecht, opzegging handelsrelatie “Bayer heeft betwist dat zij een doorleververbod hanteert. Ook heeft zij betwist dat zij een dergelijk verbod of enige leveringsbeperkende bepaling ooit met Legropharma heeft besproken. Bayer heeft in dit kader aangevoerd dat zij wegens het verlopen van het octrooi op Adalat® OROS beducht was voor de concurrentie van uitwisselbare versies van haar product. Om die reden heeft zij het beleid gevoerd om zoveel mogelijk distributiekanalen, waaronder Legropharma, voor de verkoop van haar product te benutten. Enig verbod op doorlevering paste derhalve ook niet in het gevoerde beleid. Bayer heeft voorts gesteld dat haar in mei 2006 is gebleken dat zij de concurrentiestrijd met de generieke en met Adalat®OROS uitwisselbare medicijnen van andere producenten had verloren waarna zij haar beleid heeft gewijzigd.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Groningen, 17 oktober 2006, LJN: AZ2541. Eiser tegen de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Groningen.

Sector Bestuursrecht. “De beslissing van verweerder waarin wordt toegezegd dat de douaneautoriteiten in te voeren MP3-apparatuur extra zullen controleren op mogelijke inbreuken op intellectuele eigendomsrechten brengt geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen met zich mee. De beslissing is daarom niet aan te merken als besluit in de zin van de Awb en het bezwaar had om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. “

Lees de uitspraak hier.

IEF 2969

A few words (2)

few.bmpCharlie McCreevy, European Commissioner for Internal Market and Services, speaks to the European Parliament JURI Committee:

"The protection of intellectual and industrial property -- copyrights, patents, trademarks or designs -- is at the heart of a knowledge-based economy and central to improving Europe's competitiveness. This is a priority for reform: grounded on sound economics, not just legal concepts, and concentrating on solutions that foster innovation and investment in real life.

On patents, there is an overwhelming desire for a system which is simpler, more cost-effective and that maintains the highest standards in the quality of its examination and grant procedures. All stakeholders went to great length to convey their views to us. Now, quite rightly, they expect action. This was the gist of my message to the plenary where I addressed this issue on 28 September.

The Commission will shortly be publishing a Communication setting out our proposals for the short and longer term. The initial focus will be on jurisdictional arrangements. We have carefully assessed Parliament's resolution of 12 October on future patent policy in Europe. I share Parliament's wish to explore all possible ways of improving the patent and patent litigation systems in the EU.

I agree that the proposed text for a European Patent Litigation Agreement (EPLA) needs significant improvements in order to bring it in line with Community requirements. I have taken note of concerns about democratic control, judicial independence and litigation costs under the current EPLA proposals. We also believe that there is a need for common implementing provisions such as uniform Rules of Procedure. And we are aware of the constitutional requirements and limitations of certain Member States. The specific concerns of SMEs also need to be taken into account.

 

My intention is to harness the momentum in the search for a workable compromise. The Community Patent and the EPLA are not mutually exclusive initiatives, indeed our aim should be to ensure that they eventually converge with the Community patent as the ultimate objective.

In both cases our goal is the same: a better, cheaper, more reliable patent system. And we need to deliver now in order to catch up with Europe's main competitors in terms of promotion of innovation and competitiveness. That is what industry expects from us.

But intellectual property is not just patents alone. Copyright is economically just as important.

As you may be aware, the Commission will shortly bring forward an initiative on copyright levies. There has been a great deal of discussion about this measure – not all of it has been well-informed – so I am very pleased to have this opportunity to explain my thinking to the Committee.

We have monitored the application of the Copyright Directive carefully since its adoption in 2001. We have had several consultation exercises, including on the specific question of fair compensation and copyright levies - I was pleased to send the most recent questionnaire to the Committee before the summer. As a result of this work, we have identified a number of problems.

Our point of departure is very clear. We are not in any way challenging the fair compensation provisions of the Directive. Where a rights holder suffers harm as a result of the private copy exception, they should be remunerated.

The Commission has made clear its strong commitment to creativity and innovation, and has stressed the need to have systems in place to ensure that it is properly rewarded. This applies every bit as much in the copyright industries as in any other sector.

However, we are concerned that the operation of some fair compensation schemes may be disrupting trade in the internal market. We also wonder whether consumers are getting as fair a deal as they should, and whether full account is being taken of the increased use of technological means to protect copyright protected works. We also feel that greater clarity and accountability in how schemes operate is in the best interests of all stakeholders.

We are looking for a balanced way forward that protects the interests of all concerned – rights holders, industry, consumers. We want a system of compensation that is predictable, fair and sustainable into the future.

My final remarks are on spare parts and the Commission's proposal on a designs directive. You will agree that it is not sufficient just to talk about creating opportunities for small and medium-sized firms. Here is an opportunity to do something about it.

Now that the study on safety aspects which was commissioned by your Committee has been finalised, I very much look forward to you resuming the discussion on this issue. The study confirms our understanding that the safety aspect is unrelated to the issue of design protection. I therefore hope for the European Parliament's full support for the Commission's proposal. This would have a positive effect on the debate in Council."

Lees de volledige speech EU Commissaris Charlie McCreevy hier en zie eerder bericht hier.

 

IEF 2963

PCT Nieuws

Twee mededelingen van de WIPO.

1. PCT Notification 180: Amendments to the Regulations
"The Director General of the World Intellectual Property Organization (WIPO) presents his compliments to the Minister for Foreign Affairs and, pursuant to Article 68(4) of the Patent Cooperation Treaty (PCT), done at Washington on June 19, 1970, amended on September 28, 1979, modified on February 3, 1984, and on October 3, 2001, has the honor to transmit herewith certified copies, in English and in French , of the amendments to the Regulations under the said Treaty, adopted by the Assembly of the International Patent Cooperation Union (PCT Union), on October 3, 2006, at its thirty-fifth (20th extraordinary) session, held in Geneva from September 25 to October 3, 2006, with effect from April 1, 2007." Lees hier meer.

 

2. PCT Notification 181: Amended Schedule of Fees Annexed to the Regulations.

"The Director General of the World Intellectual Property Organization (WIPO) presents his compliments to the Minister for Foreign Affairs and, pursuant to Article 68(4) of the Patent Cooperation Treaty, done at Washington on June 19, 1970, amended on September 28, 1979, and modified on February 3, 1984, and on October 3, 2001, has the honor to transmit herewith a certified copy in English and a certified copy in French of the amended Schedule of Fees Annexed to the Regulations under the said Treaty. The said amended Schedule of Fees was adopted by the Assembly of the International Patent Cooperation Union (PCT Union), on October 3, 2006, at its thirty-fifth (20th extraordinary) session, held in Geneva from September 25 to October 3, 2006, with effect from October 12, 2006." Lees hier meer.

IEF 2962

Intellectuele Eigendomsrechten en volksgezondheid

Tweede Kamer, Kamervragen met antwoord. Vragen van het lid Kant (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over intellectuele eigendomsrechten en volksgezondheid in de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

1 Wat waren de overwegingen om tijdens de 59e WHO-conferentie de Europese Commissie namens de lidstaten te laten spreken over de resolutie met betrekking tot intellectueel eigendom?

2 Deelt u de mening dat de competentie van de Europese Commissie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten binnen de Wereld Handelsorganisatie (WTO) zich niet uitstrekt tot de WHO?

3 Klopt het dat het oorspronkelijke standpunt van de Europese Commissie zeer veel overeenkomsten vertoont met het standpunt van de farmaceutische industrie?

4 Bent u geheel tevreden met het uiteindelijke standpunt van de Europese Commissie? Welke invloed heeft de Nederlandse delegatie hierop gehad?

5 Gaat de Europese Commissie ook namens de lidstaten het woord voeren in de intergouvernementele werkgroep die zich zal buigen over «oplossingen om de huidige crisis in onderzoek en ontwikkelingen van geneesmiddelen voor ontwikkelingslanden het hoofd te bieden» zoals in de eerdergenoemde resolutie is bepaald?

6 Klopt het dat ook een Nederlandse afvaardiging zitting gaat nemen in deze werkgroep zoals u eerder aan Wemos in een brief meedeelde?

7 Bent u van plan vast te houden aan het spreekrecht van de Nederlandse afvaardiging ook als over intellectuele eigendomsrechten wordt gesproken?

8 Bent u bereid de bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Commissie en de lidstaten, waar het gaat om volksgezondheid en intellectuele eigendomsrechten, waar mogelijk aan de orde te stellen bijvoorbeeld tijdens de voorbereidende bijeenkomsten van de WHO?

Antwoord van minister Hoogervorst (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). (Ontvangen 6 november 2006)

1 De resolutie handelt niet zozeer over intellectuele eigendomsrechten alswel over de vraag op welke wijze onderzoek naar en ontwikkeling van medicijnen voor ziektes die ontwikkelingslanden disproportioneel raken gestimuleerd kan worden. Aangezien intellectuele eigendomsrechten wel in de titel van de resolutie stonden en een vorm van «beloning» zijn voor onderzoek en ontwikkeling stelde de Commissie in de voorbereiding van de World Health Assembly (WHA) in Brussel dat zij op veel onderwerpen die tijdens het overleg over de resolutie werden besproken exclusief bevoegd is. Nederland is daar niet van overtuigd, maar constateert dat de mandaatskwestie op gezondheidsgebied een grijs gebied is. Vanuit een pragmatische houding is Nederland akkoord gegaan met de eenmalige taakverdeling tussen Commissie en Raad (woordvoering door de voorzitter) tijdens de WHA in mei 2006. Dit moet in het licht gezien worden van een meer algemene discussie die momenteel gaande is over de woordvoering namens de Europese Unie bij de WHO. Tijdens de EU-voorbereiding gedurende deze WHA stelde de Commissie dat zij bij de onderhandelingen bij dit agendapunt op alle onderwerpen in plaats van de lidstaten zou spreken.

2 De Commissie is exclusief bevoegd op het terrein van intellectuele eigendomsrechten als zij handelsgerelateerd zijn, zoals bij TRIPs (Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) in de WTO. Binnen de WHO gaat het in de eerste plaats om gezondheid. In het geval van de genoemde resolutie gaat het om het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling naar medicijnen voor ziektes die ontwikkelingslanden disproportioneel raken. De bescherming van intellectuele eigendomsrechten is hier slechts een deelonderwerp.

3 Ik constateer slechts dat de Europese Commissie het onderwerp «intellectuele eigendomsrechten en gezondheid» vooral vanuit het gezichtspunt van bescherming van intellectuele eigendomsrechten benadert.

4 Tijdens de WHA heeft Nederland, samen met andere Lidstaten, bij de Commissie aangedrongen op een constructieve houding ten opzichte van de resolutie. Dit heeft ertoe geleid dat er inderdaad een aanvaardbare en werkbare resolutie tot stand is gekomen. In de onderhandelingen heeft de Nederlandse delegatie een niet onbelangrijke en ondersteunende functie gehad in de totstandkoming van de tekst van de resolutie. In deze resolutie wordt de DG van de WHO gevraagd een werkgroep op te stellen die zich richt op het opstellen van een globale strategie en actieplan die een basis bieden voor essentieel gezondheidsonderzoek en ontwikkeling dat gedreven wordt door de behoeften die er bestaan en relevant is voor ziektes die ontwikkelingslanden disproportioneel raken. Bovendien wordt de WHO opgeroepen het door Nederland geïnitieerde priority medicines rapport periodiek te herzien.

5 De Commissie heeft gesteld dat zij overeenkomstig de vooraf in Brussel overeengekomen bevoegdheidsverdeling zal spreken op het terrein van intellectuele eigendomsrechten. Op de overige terreinen kunnen de Lidstaten dus het woord voeren, in afstemming met elkaar en de Commissie.

6 Ja, een Nederlandse afvaardiging zal deelnemen aan deze werkgroep.

7 Zie antwoord op vraag 5.

8 Nederland heeft dit reeds aan de orde gesteld tijdens voorbereidende bijeenkomsten in Brussel in juli en oktober van dit jaar en zal dit blijven doen.

Lees de Kamervragen hier.

IEF 2954

Geneesmiddelentests ROW (2)

Eerste Kamer, Kamerstuk 30 663, B.  Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van Richtlijn nr. 2004/27/EG en Richtlijn nr. 2004/28/EG (eerder bericht hier)

"Eindverslag van de Vaste Commissie voor Economische Zaken. Vastgesteld 14 november 2006. Het onderzoek van dit voorstel heeft de commissie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.

De voorzitter van de commissie,
Luijten
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen"

IEF 2939

Kraankop

korver.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 15 november 2006, HA ZA 05-3006, Comap Benelux S.A./N.V., Comap S.A., en Comap Abbeville S.A. tegen Korver Kompagnie B.V.

Inbreuk op Europees octrooi dat ziet op een thermostatische kraankop en slaafse nabootsing. Geen vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.

Comap stelt zich op het standpunt dat de kraankop van Korver onder de beschermingsomvang van haar octrooi valt en dat deze een ongeoorloofde slaafse nabootsing is van haar kraankop. Eerder al heeft een kort geding rechter Korver verboden inbreuk te maken op de octrooirechten van Comap en haar verboden thermostaatkranen op de markt brengen die voor wat betreft het uiterlijk zozeer overeenkomen met de thermostaatkranen van Comap, dat bij het publiek het gevaar voor verwarring is te duchten. Korver is daarnaast bevolen een opgave te doen inzake de omvang van het inbreukmakend handelen. De bodemrechter volgt de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen grotendeels toe.

Comap heeft in een bodemprocedure belang bij een verbod, aangezien het vonnis van de voorzieningenrechter slechts een voorlopig karakter heeft. Ook de omstandigheid dat Korver geen wetenschap zou hebben gehad van het feit dat zij inbreukmakende handelingen verrichtte, staat aan de toewijzing van het verbod niet in de weg. Schuld is voor toewijzing van het verbod geen vereiste. De rechter komt tot een grensoverschrijdend verbod aangezien de geldigheid van het octrooi niet ter discussie heeft gestaan. De uitspraak GAT/LuK staat aan deze vordering dan ook niet in de weg.

De bodemrechter oordeelt dat er sprake is van slaafse nabootsing. “Dat de naam Sanivesk op de verpakking staat, komt bij de beantwoording van de vraag of verwarringsgevaar aanwezig is, in het kader van de slaafse nabootsing van het uiterlijk van het product, geen relevante betekenis toe. Na de verkoop en bij in gebruik name zal het product immers zonder de verpakking en zonder de aanduiding “Sanivesk” worden aanschouwd. Daarbij komt dat het feit dat een andere naam wordt gehanteerd, niet automatisch betekent dat het product van een andere producent afkomstig zou zijn.“

De rechter wijst de nevenvordering en een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen bij de wet, toe. Voor een voorschot op de schadevergoeding acht de rechtbank onvoldoende gronden aanwezig.

De berekening van het procureurssalaris vindt plaats volgens het gebruikelijke liquidatietarief. De rechtszekerheid staat er aan in de weg dat de proceskosten bij procedures die zijn begonnen vóór 29 april 2006 richtlijn conform zouden worden toegekend. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de Handhavingrichtlijn geen overgangsrecht bevat.

Korver heeft in reconventie nog gesteld dat Comap onrechtmatig heeft gehandeld door niet alleen de Sanivesk- kraankoppen, maar tevens de in verpakking bijgesloten huizen in beslag te nemen. De rechtbank wijst de eis in reconventie af omdat tijdens beslaglegging niet Korver maar Dresco over de kraankoppen en huizen beschikte.

Lees het vonnis hier.