Octrooirecht  

IEF 3702

Antilliaanse octrooien

Het Nederlandsch Octrooibureau bericht: “Het wordt gemakkelijker octrooirechten te vestigen in de Nederlandse Antillen. Europese octrooien die na 1 april as. worden verleend, en die voor Nederland geldig worden gemaakt, zijn dan ook van kracht in de Nederlandse Antillen.

De verruiming is het gevolg van het op 1 april 2007 in werking treden van een wetswijziging, die de beperking van de voor het Koninkrijk der Nederlanden verleende Europese octrooien tot Nederland goeddeels opheft.

Deze wijziging van de octrooiregeling voor de Nederlandse Antillen staat los van de voor eind 2008 voorgenomen verandering van de status van de Nederlandse Antillen: ook nadat dat staatsverband is opgeheven, zal octrooibescherming op de vijf eilanden (Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius) via de Europese of Nederlandse weg openblijven.

Omdat Aruba staatkundig niet tot de Nederlandse Antillen behoort, verandert er voor dat eiland niets. Voor octrooibescherming aldaar is dus nog steeds een afzonderlijke Arubaanse octrooiaanvrage nodig.”

Lees hier meer.

IEF 3693

A few words (3)

mccr.bmpCharlie McCreevy, European Commissioner for Internal Market and Services, speaks to the European Parliament JURI Committee, 20 maart 2007:

"Does Europe have the best patent system in the world? I doubt it. The single market for patents is far from complete. Fragmentation has serious consequences for the competitiveness of Europe in relation to the challenges of the US, Japan and emerging economic powers such as China and India.

And there is more: a fragmented litigation system leads to a lack of certainty for users of the patent system. For one and the same invention, the tribunals of several Member States might come to different conclusions.

And yet, our patent policy has been held back by protracted debate and argument. We have failed to deliver the results that Europe's innovators and inventors need. They are left out in the cold. This cannot go on. We can not sustain such a competitive disadvantage.

We have to show that Europe is prepared to respond to the challenge of globalisation. If we want to be at the forefront of innovation, a sound patent strategy is indispensable. Concrete progress is needed.

This requires creativity. And it requires compromise. We need a realistic approach that takes the best elements from the different proposals that have been made. Without readiness of all parties to really try and resolve this issue in the interest of our companies and inventors, we simply will not make progress.

With my services, we have prepared a Patent Strategy that addresses the open issues on both to the Community Patent and the creation of a European patent Litigation System. It also sets out "flanking measures", such as support for SMEs, technology transfer, and enforcement issues including alternative dispute resolution, patent litigation insurance, and international aspects of enforcement. This is currently being discussed in the Commission.

But let us be clear about one thing: No progress will be made without a constructive attitude by all players. Agreement is not a foregone conclusion.  Yet patent policy alone cannot be enough.

Lees de volledige speech EU Commissaris Charlie McCreevy hier. Eerder bericht zie: IEF 2969 (24 november 2006).

IEF 3692

A few words (3)

Charlie McCreevy, European Commissioner for Internal Market and Services, speaks to the European Parliament JURI Committee: (20 maart 2007)

"Does Europe have the best patent system in the world? I doubt it. The single market for patents is far from complete. Fragmentation has serious consequences for the competitiveness of Europe in relation to the challenges of the US, Japan and emerging economic powers such as China and India.

And there is more: a fragmented litigation system leads to a lack of certainty for users of the patent system. For one and the same invention, the tribunals of several Member States might come to different conclusions.

And yet, our patent policy has been held back by protracted debate and argument. We have failed to deliver the results that Europe's innovators and inventors need. They are left out in the cold. This cannot go on. We can not sustain such a competitive disadvantage.

We have to show that Europe is prepared to respond to the challenge of globalisation. If we want to be at the forefront of innovation, a sound patent strategy is indispensable. Concrete progress is needed.

This requires creativity. And it requires compromise. We need a realistic approach that takes the best elements from the different proposals that have been made. Without readiness of all parties to really try and resolve this issue in the interest of our companies and inventors, we simply will not make progress.

With my services, we have prepared a Patent Strategy that addresses the open issues on both to the Community Patent and the creation of a European patent Litigation System. It also sets out "flanking measures", such as support for SMEs, technology transfer, and enforcement issues including alternative dispute resolution, patent litigation insurance, and international aspects of enforcement. This is currently being discussed in the Commission.

But let us be clear about one thing: No progress will be made without a constructive attitude by all players. Agreement is not a foregone conclusion.  Yet patent policy alone cannot be enough.

Lees de volledige speech EU Commissaris Charlie McCreevy hier en eerder bericht  IEF 2969

 

 

 

IEF 3690

Elke aanwijzing ontbreekt

stent2.gif

Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 maart 2007, Cordis Europa N.V. tegen Schneider (Europe) GmbH, rolnr. 05/867 (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

 

Hoger beroep van het vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d 8 juni 2005 inzake de geldigheid van, en de inbreuk door Cordis op, het zgn. “Kastenhofer”-octrooi van Schneider. Dit octrooi heeft betrekking op een bepaald type “interventional catheter”. In het vonnis van 8 juni 2005 is Cordis veroordeeld tot een inbreukverbod.

Het hof bepaalt eerst de beschermingsomvang van het octrooi, aangezien de uitleg van enkele begrippen in de octrooiconclusies, in het bijzonder “a polyamide” en “a  polyethylene”, voor zowel de geldigheid als de inbreuk van belang is. Omdat in het octrooi “elke aanwijzing ontbreekt dat deze begrippen in de context van het octrooi een bepaalde betekenis hebben”, gaat het hof ervan uit dat de Schneider de gebruikelijke betekenis op het oog heeft gehad, zoals die in handboeken op het onderhavige vakgebied is te vinden.

Ten aanzien van de nawerkbaarheid heeft Cordis naar voren gebracht dat aanvullende maatregelen nodig zijn om een “in de praktijk bruikbare hechting tussen de PE-binnen- en PA-buitenlaag van de binnenbuis” van de katheter te verkrijgen. Derhalve zou het octrooi niet nawerkbaar zijn. Het hof gaat hier niet in mee, omdat het hierbij volgens het hof gaat om technieken die op zichzelf voor hechting van, van elkaar verschillende materialen reeds lang bekend zijn.

Het meest interessante uit de niet altijd even goed te volgen redenering van het hof ter zake van de inventiviteit is, dat het “op basis van de materiaaleigenschappen in de binnenbuis van een catheter van het “over-the-wire” type” toepassen van “a polyethylene” als materiaal voor de binnenlaag en “a polyamide” als materiaal voor de buitenlaag” weliswaar vanzelfsprekend was in het licht van de stand van de techniek (en dus niet inventief), maar dat de verdienste van Kastenhofer/Schneider is geweest om een in de vakwereld heersend vooroordeel te overwinnen door “een katheter voorzien van een tweelagige binnenbuis, welke zodanig is vervaardigd, bij voorkeur door coëxtrusie”, dat de uit “een polyamide” bestaande buitenlaag en de uit “een polyethyleen” bestaande binnenlaag aan elkaar zijn gehecht (…) door fysische en mechanische bindingen.” Dit is volgens het hof de essentie van de geoctrooieerde uitvinding en hetgeen Schneider aan de stand van de techniek heeft toegevoegd.

Omdat hiermee de grieven van Cordis ten aanzien van de (on)geldigheid zijn verworpen, komt het hof toe aan de inbreukvraag. Er is geen sprake van letterlijke inbreuk omdat, bij de door Cordis op de markt gebrachte katheters, het voor de binnenlaag van de binnenbuis gebruikte materiaal niet valt onder het gebruikelijke begrip van “a polyethylene”. In de katheters van Cordis is, door deze andere materiaalkeuze van de binnenlaag, sprake van een oplossing die niet ondergeschikt, maar nevengeschikt is aan de oplossing volgens het “Kastenhofer”-octrooi.  Derhalve is volgens het hof evenmin sprake van equivalente inbreuk, zowel onder de “function/way/result”-test als onder de “insubstantial differences”-test.

Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier. Lees het vonnis van de rechtbank hier. Uitstapje naar Assen: IEF 1084 (13 oktober 2005)

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3646

Over de allesbehalve heldere biotechnologie richtlijn

aku.gifAanwezigen en podcast-luisteraars wisten het al, maar gisteren is in Zeist de VIE-prijs 2007 toegekend aan András Kupecz voor zijn artikel “Toepassingsgebonden bescherming van DNA-sequenties in het licht van de biotechnologie richtlijn” (BIE 2006, nr. 3).

Kupecz heeft een artikel geschreven dat een voor niet specialisten moeilijk toegankelijke materie goed te begrijpen maakt. Na een heldere inleiding over wat DNA-sequenties zijn en wat het belang van DNA-sequenties is, bespreekt Kupeez de biotechnologie richtlijn en met name de bepaling dat de industriële toepasbaarheid van een sequentie in de aanvrage dient te worden vermeld en de overweging (23) dat een louter DNA-fragment dat geen aanwijzing voor een functie bevat, geen technische informatie bevat en dus geen octrooieerbare uitvinding vormt.

De jury meent dat de prijs aan Kupecz toekomt. Het artikel onderscheidt zich van de andere inzendingen onder meer door het gekozen gecompliceerde en controversiële onderwerp, de helderheid van de beschouwingen en de conclusie.

Lees het volledige juryrapport hier.

IEF 3629

Grenzüberschreitend

mpg.gifNuttig rapport Max Planck Gesellschaf over (voornamelijk) Gat/LuK en Roche/Primus: Exclusive jurisdiction and cross border IP (patent) infringement. Suggestions for amendment of the Brussels I Regulation.

“In consequence of ECJ judgments C-4/03 – GAT v. LuK and C-539/03 – Roche Nederland v. Primus, handed down on 13 July 2005, it appears no longer feasible for a national court to allow for consolidation of claims against a person infringing parallel intellectual property rights registered in different Member States, and/or to accept a joinder of claims against multiple defendants engaged in concerted actions. It is feared that this will entail considerable impediments for an efficient enforcement of intellectual property rights, in particular of patents.”

The purpose of this document is to provide input for the report to be prepared by the Commission on the functioning in practice of the Brussels Regulation on Jurisdiction and Enforcement of Foreign Judgments in Civil and Commercial Matters (the Regulation), and to submit proposals for amendment (see Art. 73 of the Regulation).  

Lees het rapport hier.

IEF 3627

Handelsbank De Wit

sdw.gifGroot stuk met grote foto in het FD: “Advocaat richt zich op de handel in octrooien. Severin de Wit, voormalig partner bij advocatenkantoor Simmons & Simmons en daar nu consultant, heeft een 'IP merchant banking-groep' opgericht, die zich richt op het aan- en verkopen van octrooiportefeuilles in opdracht van farma- en technologiebedrijven. Ipeg, zoals het bedrijf heet, is volgens De Wit de eerste in zijn soort in Europa.

De Wit stelt dat er in Europa en Azië veel behoefte is aan dit type advies. Zijn initiatief wordt ondersteund door Simmons & Simmons, dat blijft samenwerken met De Wit. DSM en ASML hebben De Wit genomineerd voor de FT Innovative Lawyers Award, een prijs georganiseerd door de Financial Times. (…) In tegenstelling tot advocaten, ontvangt De Wit geen uurloon, maar een percentage van de transactieopbrengst, net zoals traditionele zakenbanken.”

Lees het artikel hier of hier (IPEG-blog over EU octrooien en innovatie, met link naar de IPEG-merchant banking group).

IEF 3599

Sleuven in Vloeren

vlr.gifRechtbank Den Haag, 7 maart 2007, Janssen & Krop B.V. en JK Beheer B.V. tegen Rimatherm V.O.F., R.B. Zuur en G.M. Titaley.

Procedure over octrooi-inbreuk, onrechtmatige concurrentie, auteursrechtinbreuk en  misleidende reclame met tot slot een citaat van Goethe.

JK Beheer is de houder van een Nederlands octrooi op een sleuvenslijpmachine. Janssen & Krop is haar licentienemer. Titaley is een voormalige werknemer van Janssen & Krop. Samen met Zuur heeft hij de v.o.f. Rimatherm opgericht. Vanuit Rimatherm brengen zij een met Janssen & Krop concurrerende sleuvenslijpmachine op de markt.

Volgens Janssen & Krop maakt Rimatherm daarmee inbreuk op haar Nederlandse octrooi en heeft Titaley, door schending van een geheimhoudingsbeding en overtreding van een concurrentiebeding, onrechtmatig gehandeld, terwijl Rimatherm en Zuur onrechtmatig van deze wanprestatie hebben geprofiteerd. Janssen & Krop beschuldigt Rimatherm daarnaast van auteursrechtinbreuk op brochures en installatievoorwaarden en van misleidende reclame.”

In een tussenvonnis van 28 september 2005 zijn de vorderingen op grond van onrechtmatige concurrentie verwezen naar de Rechtbank Arnhem, sector Kanton.

Octrooirecht

Volgens de rechtbank is wezenlijk voor de uitvinding dat de machine compact en wendbaar is. Aan de wendbaarheid en daardoor aan de compactheid wordt bijgedragen door de afzuiginrichting voor het gruis samen te bouwen met het slijpgedeelte tot één unit. Aangezien de machine van Rimatherm de wezenlijke kenmerken van het octrooi niet in zich draagt (er is onder meer geen sprake van een afzuiginrichting die is samengebouwd met het slijpgedeelte) is geen sprake van letterlijke inbreuk. Van equivalente inbreuk is evenmin sprake, omdat de machine van Rimatherm, in tegenstelling tot de geoctrooieerde machine, niet de gehele behoefte uit de praktijk kan dekken. De machine van Rimatherm is namelijk in staat tot een bocht met een minimale radius van 14 à 15 cm, terwijl de geoctrooieerde machine een minimale radius van 9 cm heeft.De geldigheid van het octrooi is niet bestreden.

Auteursrecht

Volgens de rechtbank maakt Rimatherm geen inbreuk op het auteursrecht van Janssen & Krop terzake van haar brochure, omdat Rimatherm voldoende afstand heeft genomen van de tekst van die brochure. Rimatherm maakt wel inbreuk op het auteursrecht van Janssen & Krop terzake van de installatievoorwaarden.

Misleidende reclame

De aanprijzing “Rimatherm heeft een nieuwe methode ontwikkeld.”is volgens de rechtbank niet als misleidend aan te merken. Het begrip nieuw in een reclame–uiting moet niet worden opgevat als het strikte begrip nieuwheid zoals gehanteerd in het octrooirecht. De rechtbank neemt in aanmerking dat Rimatherm als verweer avant la lettre in haar folder Goethe heeft geciteerd: “Aan alles is al eens gedacht, het is de kunst er opnieuw aan te denken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3595

Balen

bln.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  7 maart 2007, HA ZA 05-681 van Fleuren Presspack B.V. tegen V.O.F. Handelsonderneming Ruvo en HA ZA 06-1589 van Ruvo B.V. tegen Fleuren Presspack B.V.

Octrooirecht. Inbreukverbod op een door het hof geherformuleerd Europees octrooi voor de duur van het geding in hoofdzaak.

Zowel Fleuren als Ruvo exploiteren ondernemingen die ruwvoeders in kleinverpakking, bestemd voor (huis)dieren, produceren. Ruvo is houdster van een Europees Octrooi  verleend voor ‘feed as well as an apparatus and a method for producing feed’. Per 12 mei 2006 staat niet langer zij, maar Ruvo B.V. als houdster van het octrooi geregistreerd.

Het octrooi is ook onderwerp geweest in een procedure tussen Ruvo en (onder andere) Ceres. Ceres is destijds door de rechtbank in het ongelijk gesteld en zij is vervolgens in hoger beroep gegaan. In hogere beroep heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage het vonnis van de rechtbank vernietigd. In zijn arrest heeft het hof een nieuwe conclusie geredigeerd.

Het hof overweegt:“(...) naar het oordeel van het hof is het in het onderhavige geval duidelijk dat de maatregel volgens de huidige conclusie 2 de aanvulling is, die voor de gemiddelde vakman reeds tevoren voldoende voor de hand lag, om, aan de hand van de inhoud van het octrooischrift in samenhang met de stand der techniek op de voorraangsdatum, zelfstandig tot de slotsom te komen dat het octrooi slechts verleend had behoren te worden met de in die aanvulling gelegen beperking en dat het octrooi derhalve binnen de daaruit of te leiden engere grenzen van de beschermingsomvang geldig was (vgl. HR 9 februari 1996, p.334 – Spiro Research/Flamco).”

Met betrekking tot de beweerdelijke inbreuk door Ceres heeft het hof geoordeeld dat er sprake is van letterlijke inbreuk. Ceres heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Zaak 05/681 is de door Fleuren ingestelde nietigheidsprocedure. Zaak 06/1589 is de door Ruvo ingestelde inbreukprocedure. In reconventie vordert Fleuren in deze laatste zaak vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi en schadevergoeding.

Ten aanzien van de bevoegdheid overweegt de rechtbank overweegt ambtshalve: “dat, omdat de gedaagden in beide partijen Nederlandse vennootschappen zijn en gelet op art. 80, lid 1 en lid 2, ROW 995, zij zowel terzake van de vernietiging van het Nederlandse deel van EP 133 (05/681), als terzake van de inbreukvordering (06/1589) bevoegd is. Omdat Fleuren zich heeft beroepen op de nietigheid van EP 133, is de rechtbank, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 juli 2006, zaak C-4/03, inzake GAT/LuK, niet bevoegd een grensoverschrijdend verbod toe te wijzen. Dit is anders voor zover een provisioneel inbreukverbod is gevraagd. De rechtbank geeft bij de beoordeling van een provisionele vordering immers slechts een voorlopig oordeel in de vorm van een inschatting van de kansen van het betreffende nietigheidsverweer. Daarmee wordt het exclusieve veld van art. 22, lid 4, EEXV wat buitenlands recht betreft in beginsel niet betreden, omdat geen defintieve vaststellingen omtrent de geldigheid naar buitenlands recht plaatsvinden.”

Inzake 05/681

Ruvo vof beroept zich erop dat Fleuren in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet woden verklaard, nu Ruvo vof is gedagvaard, maar zij niet langer eigenaar is van het octrooi.

De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van Fleuren het moment van dagvaarden bepalend is. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding stond Ruvo vof in het octrooiregister als houdster van het octrooi ingeschreven. Aan de overdracht van een octrooi komt geen derdenwerking tot zolang daarvan geen inschrijving heeft plaatsgvonden (art. 65, lid 3, ROW 1995). Dit betekent dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat Ruvo B.V. op het moment van dagvaarden eigenaar van het octrooi was, zij tegenover derden op het moment van dagvaarden niet als houdster was aan te merken, omdat de verklaring van overdracht op dat moment niet was ingeschreven. Hierbij komt dat Ruvo vof niet heeft ingesteld dat Fleuren reeds op andere wijze van de overdracht van het octrooi op de hoogte moet zijn geweest. Fleuren is derhalve volgens de rechtbank ontvankelijk in haar vorderingen.

Inzake 06/1589 (in conventie)

Fleuren stelt dat Ruvo B.V. niet ontvankelijk is in haar vordering omdat niet zij, maar Ruvo vof houdster is van het octrooi. Fleuren stelt zich op het standpunt dat het octrooi nooit is overgedragen dan wel ingebracht in de BV, hetgeen zou betekenen dat het octrooi nog altijd tot het vermogen van de vof behoort. De rechtbank wijst deze stelling af: “Met de in de akten opgenomen verklaringen dat alle activa, dan wel de gehele onderneming (waartoe ook het octrooirecht gerekend moet worden) wordt/worden overgedragen en de al dan niet expliciet opgenomen verklaring dat de opgerichte vennootschap die activa aanvaardt, is immers voldaan aan de vereisten voor overdracht als  bedoeld in art. 65, lid 1, Row 1995). Voorbehouden als bedoeld in art. 65, lid 2, Row 1995 zijn met betrekking tot EP 133 niet gemaakt, zodat de overdracht voor onbeperkt geldt. Dit betekent dat Ruvo B.V. op het moment van dagvaarden rechthebbende op EP 133 was. Dit heeft zij in de dagvaarding ook gesteld, zodat dit Fleuren op dat moment ook bekend kan worden verondersteld. Dat de overdracht op het moment van dagvaarden nog niet was ingeschreven, kan Ruvo B.V. daarom (hier) niet worden tegengeworpen. De rechtbank laat dan nog daar dat de akte van overdracht op 12 mei 2006 is ingeschreven, derhalve kort na de dagvaarding maar nog voor de eerstdienende dag, zodat Ruvo B.V. in ieder geval op het moment van het wijzen van dit vonnis ook volgens de registers als rechthebbende is te beschouwen. Ook Ruvo B.V. is derhalve ontvankelijk te achten.”

Inzake 05/681 en inzake 06/1589 (in reconventie)

Ten aanzien van de vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi stelt de rechtbank voorop dat niet in geding is dat – met uitzondering van het hiervoor besproken ontvankelijkheidsverweer – de aangevoerde feiten (documenten) en gronden dezelfde zijn als die op basis waarvan het gerechtshof te ’s-Gravenhage, in de genoemde procedure tussen Ceres en Ruvo, arrest heeft gewezen. In aanvulling op de ook bij het hof aangevoerde feiten en gronden heeft Fleuren in de onderhavige procedure één nieuwe stelling aangevoerd. Fleuren heeft deze stelling niet alleen zeer laat in de procedure aangevoerd, maar bovendien in het geheel niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat daarom in zoverre aan de stelling van Fleuren, als zijnde onvoldoende onderbouwd, voorbij.

De rechtbank ziet aanleiding om, voordat zij een definitief oordeel geeft over de nietigheid van het Nederlandse deel van het octrooi, het oordeel van de Hoge Raad in de cassatieprocedure tussen Ruvo en Ceres af te wachten. Om diezelfde reden ziet zij ook aanleiding om, voordat zij een definitief oordeel omtrent de aan haar voorgelegde inbreukvraag (en de nevenvorderingen) geeft, de bedoelde cassatieprocedure af te wachten. De rechtbank zal de zaak ook in zoverre naar de parkeerrol verwijzen en iedere verdere beslissing aanhouden.

Inzake 06/1589 (in conventie)

Volgens de rechtbank behoudt Ruvo belang bij een beoordeling van de provisionele vordering. De rechtbank gaat daarbij uit van de door het hof nieuw geredigeerde hoofdconclusie van het octrooi (Ruvo heeft immers niet gesteld incidenteel cassatie tegen deze beslissing van het hof in te stellen).

Fleuren richt drie verweren tegen de door Ruvo gestelde inbreuk. Allereerst zou nieuwheid/inventiviteit ontbreken. Vervolgens stelt zij dat Ruvo ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in zaak 05/681 reeds op de hoogte was van het feit dat Fleuren haar producten (weer) op de markt bracht en Ruvo in die procedure een reconventionele vordering had kunnen instellen. Ten slotte wijst Fleuren erop dat ze geen inbreuk maakt op de claim omdat ze een andere werkwijze toe past.

Met betrekking tot de nieuwheid/inventiviteit heeft Fleuren dezelfde feiten en gronden naar voren gebracht als die waarvan het hof in zijn arrest is uitgegaan. De rechtbank heeft gelet hierop voorshands onvoldoende redenen om te twijfelen aan de geldigheid van het octrooi, zoals dat door het hof is geherformuleerd. Voor zover Fleuren hiermee beoogt te stellen dat Ruvo eerder actie had kunnen ondernemen en daardoor haar (spoedeisend) belang bij de provisie zou hebben verloren, wordt dit verweer eveneens verworpen door de rechtbank. Met betrekking tot het verweer van Fleuren dat zij een andere methode toepast, volstaat de rechtbank met verwijzing naar hetgeen het hof hieromtrent heeft overwogen. Fleuren heeft niet betwist dat ook bij haar product de vezels evenwijdig aan de snijvlakken zijn samengeperst en de vezels in de baal veerkrachtig tegen de gesloten kunststoffolie zijn geëxpandeerd. De rechtbank is daarom voorshands van oordeel dat aan de maatregelen van de nieuw geformuleerde hoofdconclusie is voldaan.

De provisionele verbodsvordering van Ruvo wordt dan ook, althans voor Nederland, toegewezen.

Lees het vonnis hier.