DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 15724

Verbod uitlatingen wegens zwaarwegend belang om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten 9 april 2014, IEF 15724; ECLI:NL:OGEAM:2014:5 (eisers tegen gedaagde)
Verbod uitlatingen. Rectificatie. Gedaagde heeft uitlatingen verspreid met de suggestie dat eisers zich schuldig maken aan fraude, corruptie of oplichting. Het Gerecht verbiedt gedaagde om dergelijke uitlatingen te verspreiden. Het belang van gedaagde om misstanden aan de kaak te stellen dient te worden gerelativeerd tegenover het zwaarwegende belang van eisers om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan hun integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam. De gevraagde rectificatie heeft een te ruime strekking om te kunnen worden toegewezen.

4.15 [Gedaagde] heeft zich als klokkenluider gepresenteerd, die samen met vele anderen in internationaal verband misstanden aan de kaak stelt ter bescherming van gedupeerde derden of ter waarschuwing van derden. Of zijn beweegreden inderdaad strekt tot bescherming van derden is in geschil: volgens [eisers] betreffen de uitlatingen van [gedaagde] niets anders dan een hetze naar aanleiding van een door [eiseres sub 1] aangespannen geding tegen [vennootschap]. Het Gerecht constateert dat zowel de organisatie waarvan [gedaagde] stelt deel uit te maken als de activiteiten daarvan in nevelen zijn gehuld. Wie die andere leden van de groep zijn en welke andere misstanden door Victims for Justice worden aangepakt is op geen enkele manier uit de doeken gedaan. Daarmee heeft het er thans alle schijn van dat het slechts [gedaagde] betreft die ageert tegen niemand anders dan [eisers]. De rol van klokkenluider lijkt dan ook vooralsnog ondergeschikt te zijn aan de wens om ‘terug te slaan’ naar [eisers] uit onvrede over de zakelijke ervaringen en geschillen die [gedaagde] als bestuurder van [vennootschap] met [eiseres sub 1] heeft en waarover nog een procedure aanhangig is. Dat maakt dat het belang van [gedaagde] in zoverre dient te worden gerelativeerd tegenover het zwaarwegende belang van [eisers] om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan hun integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam. Deze laatste belangen hebben thans dan ook zwaarder te wegen. Dat de reeds geleden of nog te lijden schade daarbij nog niet is uitgewerkt of nader onderbouwd doet daaraan in dit  kader niet af. Voldoende aannemelijk is dat [gedaagde], die zich blijkens onweersproken mededelingen ter zitting onlangs tot de politie heeft gewend in verband met de verdenking dat zijdens [eisers] een moordaanslag op hem wordt voorbereid, hetgeen door [eisers] als absurd van de hand wordt gewezen, niet voornemens is om eigener beweging met het publiekelijk uiten van beschuldigingen te stoppen.

4.16 Het Gerecht ziet in vorenstaande voldoende aanleiding voor het gevraagde verbod voor [gedaagde] om uitlatingen te verspreiden met de suggestie dat [eisers] zich schuldig maken aan fraude, corruptie of oplichting en om daaraan een dwangsom te verbinden, zij het dat deze dient te worden gematigd en gemaximeerd als hierna te bepalen.

4.17 Voor de vraag of er een rectificatie dient te worden bevolen ligt het evenwel anders. De gevraagde rectificatie slaat op alle uitlatingen die [gedaagde] heeft gedaan in de e-mailberichten. Deze vordering heeft een te ruime strekking om te worden toegewezen, gelet op vorenstaande overwegingen en het grote aantal beweringen dat in deze e-mailberichten is gedaan. Een rectificatie van een selectie van uitlatingen is thans bezwaarlijk te maken, waarbij niet alleen voorgaande overwegingen een rol spelen maar ook de onzekere uitkomst van de bodemprocedure, waarop hiervoor slechts op basis van hetgeen thans over en weer per beschuldiging is aangevoerd is vooruitgelopen. (…)

IEF 15720

Onrechtmatige uiting directeur IND jegens Eritrese tolken

Vrz. Rechtbank Amsterdam 24 februari 2016, IEF 15720 (Tolken tegen IND)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Leopold Meijnen Oosterbaan Advocaten. Onrechtmatige publicatie. Eisers zijn afkomstig uit Eritrea en werkzaam als tolk voor de IND. De directeur van IND heeft in NRC Handelsblad de uitspraak gedaan dat eisers zijn weggestuurd bij de IND, omdat zij banden zouden hebben met het regime van Eritrea. De uitlating van de directeur van de IND vindt onvoldoende steun in de feiten en wordt onrechtmatig geacht. Niettemin zal de vordering tot rectificatie worden afgewezen, omdat dit meer verwarring zou zaaien dan zou rechtzetten. Eisers zijn daarnaast voldoende gerehabiliteerd, doordat zij in de toekomst naar dit vonnis kunnen verwijzen.

4.4 "Een sterke schijn van betrokkenheid bij het regime” is inderdaad niet hetzelfde als "banden met het regime". "Banden met het regime” duidt op daadwerkelijke betrokkenheid, terwijl volgens het rapport van de IND en de daarop gebaseerde brieven 'slechts’ sprake is van de (sterke) schijn van betrokkenheid. In zoverre vindt de uitlating van gedaagde onvoldoende steun in de feiten en wordt deze onrechtmatig geacht jegens eisers. Gedaagde (dan wel de IND) kunnen hierop worden aangesproken, omdat uit de onder 2.13 geciteerde e-mailcorrespondentie volgt en ook niet door de IND is weersproken dat gedaagde en zijn woordvoerder de tekst van het interview van tevoren onder ogen hebben gekregen en hebben goedgekeurd. Gedaagde heeft daarmee de bewoordingen in het interview tot de zijne gemaakt. Dit laatste geldt overigens niet voor de zinsnede "Dat vond ik heel erg”, omdat die (volgens de verklaring van de IND ter zitting) niet voorkwam in de door de IND goedgekeurde concepttekst.

4.5 Niettemin zal de vordering tot rectificatie worden afgewezen. Wil een eventuele rectificatie een juist beeld geven, dan zal daarin niet alleen moeten staan dat de IND in het interview ten onrechte heeft beaamd dat eisers banden hebben met het regime in Eritrea, maar ook dat de IND is gebleken van een sterke schijn van betrokkenheid van eisers bij het regime. En dergelijke rectificatie zou bijna vijf maanden na publicatie van het interview meer verwarring zaaien dan rechtzetten. Daarbij is van belang - en wordt hier nog eens met zoveel woorden vermeld - dat de IND ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd dat uit de onderzoeken niet naar voren is gekomen dat eisers banden hebben met het Eritrese regime, noch dat zij in concrete gevallen informatie hebben doorgespeeld aan dat regime, of dat zij anderszins in de uitoefening van hun functie als tolk niet integer zouden hebben gehandeld. Eisers kunnen de beschuldiging dat zij banden hebben met het regime in de toekomst dan ook weerleggen door naar dit vonnis te verwijzen, waarmee zij voorshands voldoende zijn 'gerehabiliteerd'.
IEF 15716

Geen sprake van stalking Pretium door journalist

Rechtbank Den Haag 24 februari 2016, IEF 15716; ECLI:NL:RBDHA:2016:1664 (Pretium c.s. tegen Olsthoorn)
Mediarecht. Stalking. Onzorgvuldig handelen. Pretium is een aanbieder van telecommunicatie en stelt dat Olsthoorn, professioneel freelancejournalist, onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door stalking, het uiten van ongefundeerde beschuldigingen en het uitlokken van belastende uitspraken. De rechtbank is van oordeel dat Olsthoorn niet onrechtmatig heeft gehandeld. Pretium heeft onvoldoende concrete feiten gesteld die de stelling ondersteunen dat Olsthoorn zich schuldig heeft gemaakt aan stalking. Bovendien moet worden meegewogen dat Olsthoorn is opgetreden als journalist en hem een beroep op de vrijheid van meningsuiting toekomt. Daarnaast heeft Olsthoorn zich voldoende ingespannen om de gegrondheid van bepaalde aannames te onderzoeken. Het stond hem tevens vrij zijn gesprekspartners te bevragen om zijn aannames te verifiëren. De rechtbank wijst de vorderingen van Pretium c.s. af.

 

4.9. Artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht stelt belaging (ook wel stalking genoemd) strafbaar en luidt:
Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Pretium c.s. hebben onvoldoende concrete feiten gesteld die de stelling kunnen ondersteunen dat Olsthoorn zich jegens Pretium c.s. schuldig heeft gemaakt aan de door dit artikel strafbaar gestelde gedraging. De door Pretium c.s. in de dagvaarding omschreven gedragingen van Olsthoorn voldoen niet aan de vereisten voor toepasselijkheid van dat artikel. Uit die omschrijvingen blijkt niet van stelselmatige inbreuk op een persoonlijke levenssfeer (van wie dan ook) noch van dwang. Hieraan voegt de rechtbank nog toe dat ook in dit verband moet worden meegewogen dat Olsthoorn is opgetreden als journalist en dat hem een beroep op de vrijheid van meningsuiting toekomt, waaronder de actieve journalistieke informatiegaring wordt geschaard.

4.11. Gebleken is dat Olsthoorn zich heeft ingespannen om - buiten het beeld van het publiek - de gegrondheid van bepaalde door de media en informatie uit anonieme bronnen gevoede aannames te onderzoeken, te weten dat zowel Pretium als Delphi zich welbewust op ouderen richten omdat zij een kwetsbare doelgroep vormen, dat Delphi vertrouwelijke donateursbestanden van haar klanten aan Pretium doorspeelt, dat Pretium die bestanden misbruikt voor eigen marketingdoeleinden en dat Pretium de kwetsbaarheid van demente bejaarden misbruikt door hen tegen hun wil een abonnement te doen afsluiten en dat [eiser sub 2] zijn personeel onheus bejegent. Olsthoorn heeft dit onderzoek onder meer verricht door [eiser sub 2] en personen (zakelijke en persoonlijke relaties) in de omgeving van Pretium c.s. te benaderen met een verzoek om een interview en met enkele personen een interview te houden. Tussen partijen staat vast dat Olsthoorn daarbij telkens een beleefde en voorkomende benaderingswijze heeft gekozen.

4.13. Het stond en staat Olsthoorn verder vrij zijn gesprekspartners te bevragen om zijn aannames te verifiëren. Hierbij komt dat tijdens een interview in beginsel ook een kritische, prikkelende, controversiële, suggestieve of negatief ingeklede vraagstelling is toegestaan. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM omvat de uitingsvrijheid immers ook uitingen “that offend, shock or disturb”, terwijl de pers verder tot op zekere hoogte ook mag overdrijven of provoceren (zie laatstelijk EHRM 2 februari 2016, Appl.nr. 22947/13, ECLI:CE:ECHR:2016:0202JUD002294713, onderdeel 54.). Daarbij moet wel worden aangenomen dat het ook tijdens een interview in beginsel niet is toegestaan om ongefundeerde feitelijke beschuldigingen te uiten, en dat ook in dat geval heeft te gelden dat hoe ernstiger de beschuldiging is, des te meer deze moet zijn gegrond in voorhanden feitenmateriaal (vgl. in het geval van een publicatie HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801, ECLI:NL:HR:1983:AD2221, Gemeenteraadslid - X, m.nt. M. Scheltema). Immers, nu Olsthoorn juist persoonlijke en zakelijke relaties van Pretium c.s. heeft geïnterviewd, kan er gevoeglijk van worden uitgegaan dat Pretium c.s. daardoor in dat geval schade zouden kunnen lijden.

4.17. Alles overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat Olsthoorn niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Van onrechtmatig handelen is geen sprake; de gevraagde verklaring voor recht kan niet worden toegewezen. De rechtbank ziet in het voorgaande ook reden tot afwijzing van de gevorderde verboden.
IEF 15708

Kind moet zelf kiezen of haar familiegeschiedenis met iedereen wordt gedeeld

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 januari 2016, IEF 15708; ECLI:NL:RBAMS:2016:492 (Kind in vechtscheidingsboek)
Onrechtmatige publicatie. Verbod openbaarmaken van persoonsgegevens van (minderjarige) betrokkenen in het boek. Journalist heeft een boek geschreven over vechtscheidingen: “Van oogappel tot twistappel, 25 jaar Stichting Dwaze Vaders; terugblik en handreiking voor de gescheiden man en vrouw”. Op zijn weblog heeft hij in over het verzoek dat door de door zelfmoord omgekomen man aan hem had gedaan en over de begrafenis waarbij gedaagde aanwezig was, geschreven. Op foto's waren familieleden en het kind van de man te zien. In het huidige digitale tijdperk zal in de toekomst iedereen familiegeschiedenis kunnen terugvinden. Het is niet aan de journalist om voor het kind te beslissen of háár familiegeschiedenis met iedereen wordt gedeeld. Zij zal die keuze zelf moeten kunnen maken. Eiseres vordert met succes verbod op openbaarmaking van persoonsgegevens van kind, waaronder ook afkortingen of andere herleidbare gegevens, vermelding van de volledige naam van de man bij publicaties over echtscheiding en zelfmoord en foto's verwijderd te houden.

4.5. [gedaagde] heeft toegezegd geen foto’s van [eiseres] en/of van [kind] te zullen publiceren en hen in het boek alleen onder pseudoniem aan te zullen duiden. In geschil is derhalve de publicatie van de naam [man] . Hoewel [gedaagde] zich in eerste instantie (zie zijn e-mails van 30 oktober en 2 november 2015, 2.9 en 2.10) op het standpunt stelde dat het verhaal van [man] zou worden gebruikt in een breder kader, en dat dit verhaal slechts een voorbeeld is van hoe het kan aflopen bij een vechtscheiding, heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat het in de eerste plaats zijn bedoeling is om het verhaal van [man] naar buiten te brengen, dat het niet gaat om vechtscheidingen in het algemeen, maar om déze vechtscheiding, en dat het de laatste wens van [man] was dat [gedaagde] zijn verhaal naar buiten zou brengen en dat hij die laatste wens wil vervullen.

4.6. Het verhaal dat [gedaagde] wil vertellen is het verhaal van [man] . Het is echter óók het – zeer persoonlijke – verhaal van [eiseres] en van hun dochter [kind] . De stukken met betrekking tot de echtscheidingsprocedure zijn niet in het geding gebracht, maar duidelijk is dat sprake is geweest van een heftige strijd om het gezag en de zorgregeling met betrekking tot [kind] en dat [kind] onder toezicht is gesteld. Op een kind heeft dit hoe dan ook een bijzonder grote impact en daarbij komt voor [kind] de traumatische ervaring van de zelfmoord van haar vader. Voorstelbaar is dat zij deze privacygevoelige informatie, op dit moment en als zij ouder is, niet met iedereen zal willen delen. Indien de (weinig gangbare) naam [man] in het boek van [gedaagde] wordt opgenomen, is het verhaal makkelijk te herleiden tot [kind] , al wordt in het boek van [gedaagde] voor haar persoon een andere voornaam gebruikt. In het huidige digitale tijdperk zal in de toekomst iedereen haar familiegeschiedenis kunnen terugvinden. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zijn boek geen negatieve reacties kan oproepen als het treurige verhaal van [kind] bij anderen bekend is, maar dat valt te betwijfelen. Los daarvan is het niet aan [gedaagde] om voor [kind] te beslissen of háár familiegeschiedenis met iedereen wordt gedeeld. Zij zal die keuze zelf moeten kunnen maken.
Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij het vermelden van de naam [man] .
Indien het, zoals [gedaagde] in eerste instantie heeft gesteld, erom gaat ‘de zaak- [man] ’ als voorbeeld te gebruiken in een breder kader van vechtscheidingen en om het publiek en de politiek bewust te maken van de fouten die naar zijn mening in dit geval door verschillende instanties zijn gemaakt, valt niet in te zien dat het noodzakelijk is om de naam [man] te noemen om die boodschap over te brengen. Het ter verantwoording roepen van de verschillende instanties is kennelijk reeds gedaan of zal door de familie [man] worden gedaan door middel van het indienen van klachten, zodat ook om die reden het noemen van de naam niet noodzakelijk is.
Indien de insteek is dat [kind] haar vaders kant van het verhaal leert kennen valt evenmin in te zien waarom het noodzakelijk is om de naam [man] te noemen in een boek dat door iedereen kan worden gelezen. Er zijn immers andere manieren om [kind] bekend te maken met haar vaders kant van het verhaal, zonder dat dat verhaal publiekelijk bekend wordt gemaakt. Ook het belang van [gedaagde] om de laatste wens van [man] te vervullen weegt niet op tegen het nadeel dat [kind] mogelijk zal kunnen ondervinden indien haar privé-leven publiekelijk bekend wordt. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken dat [gedaagde] het verhaal van [man] niet zou kunnen vertellen zonder het noemen van zijn naam.
4.7. De afweging van alle omstandigheden van het geval brengt in dit geval mee dat het [gedaagde] moet worden verboden in zijn boek de naam [man] te vermelden. Daarmee wordt de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] slechts in geringe mate beperkt. Het staat [gedaagde] immers vrij om het verhaal van [man] naar buiten te brengen en zijn mening te geven over het familierechtelijke geschil waarin [man] was betrokken, zolang hij daarbij niet de naam [man] gebruikt. De vorderingen onder I en III zullen dan ook worden toegewezen. Ook de vordering onder V zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft met betrekking tot die vordering immers geen toezeggingen gedaan, zodat [eiseres] belang heeft bij de vordering. Bij de vorderingen onder II en IV heeft [eiseres] geen belang, nu [gedaagde] heeft toegezegd zich daarvan te zullen onthouden. Van [gedaagde] , een professional, wordt verwacht dat hij zich aan die toezegging zal houden.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde] de persoonsgegevens van [kind] [man] openbaar te maken in welke zin dan ook, daaronder begrepen haar (volledige) naam, afkortingen, delen van haar naam, of andere tot de natuurlijke persoon van [kind] herleidbare gegevens,

5.2. verbiedt [gedaagde] de volledige naam van [man] openbaar te maken, voor zover het een publicatie over echtscheidingen en/of zelfmoord betreft,

5.3. gebiedt [gedaagde] de op [blog] gepubliceerde artikelen, waarnaar in het lichaam van de dagvaarding wordt verwezen, alsmede de daarop gepubliceerde foto’s van [kind] [man] verwijderd te houden,

IEF 15697

EHRM: nieuwssite niet aansprakelijk voor ‘rude and vulgar comments’

EHRM 2 februari 2016, IEF 15697; appl. no. 22947/13 (Hungarian Association of Content Providers en Index.hu tegen Hongarije)
Met samenvatting van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan/Mediareport. Eerder deze maand kwam het EHRM met een belangrijk arrest over de aansprakelijkheid van nieuwssites voor comments van derden: MTE en Index t. Hongarije. Het lijkt goed nieuws voor sites die lezers ruimte geven om comments te plaatsen. Sites lijken daar minder snel aansprakelijk voor te kunnen worden gesteld dan leek na het bekende Delfi arrest uit 2015. In Delfi bepaalde de Grote Kamer van het EHRM dat de Estse nieuwssite Delfi terecht aansprakelijk was gehouden voor comments die onder nieuwsartikelen op haar website waren gepubliceerd. Het EHRM lijkt in Index de impact van Delfi te willen inperken. Het toelaten van ongefilterde comments kan op zich geen reden zijn om de site waar de comments staan aansprakelijk te houden, ook niet als de site had moeten beseffen dat sommige comments mogelijk onrechtmatig zouden zijn. Zo’n regel zou de vrijheid om informatie te verstrekken op het internet ondermijnen.

Het EHRM benadukt verder dat de stijl die in veel comments wordt gebruikt deel uitmaakt van de uitingsvorm en dus ook wordt beschermd door de uitingsvrijheid. Ook op andere punten veel interessants voor de perspraktijk in deze uitspraak.

Feiten
De Hongaarse nieuwsportal Index (Index.hu ZRT) en MTE (Magyar Tartalomszolgáltatók Egyesülete), het overkoepelende orgaan van Hongaarse internet content providers, werden in Hongarije veroordeeld voor het weergeven van comments van derden. Zij opinies gepubliceerd over een bedrijf dat 30 dagen lang gratis advertentiediensten bood, en na verloop van die termijn opeens een bedrag in rekening bracht, zonder de klanten daarover vooraf te informeren. Dit lokte comments uit als:

- “They have talked about these two rubbish real estate websites a thousand times already.

- “Is this not that Benkő-Sándor-sort-of sly, rubbish, mug company again? I ran into it two years ago, since then they have kept sending me emails about my overdue debts and this and that. I am above 100,000 [Hungarian forints] now. I have not paid and I am not going to. That’s it.

En de wat bijzondere:
- “People like this should go and shit a hedgehog and spend all their money on their mothers’ tombs until they drop dead.”

Het bedrijf vond dat haar reputatie was besmeurd en dat sprake was van inbreuk op haar artikel 8 EVRM rechten. Zij hield beide portals aansprakelijk voor de comments die derden onder de opiniestukken hadden geschreven. Daarop haalde de portals de comments offline.

De Hongaarse rechter vond dat ook een comment van een derde gewoon redactionele content is, dat ze ontoelaatbaar waren en hield de portals daarvoor aansprakelijk. Dit oordeel hield stand tot aan de hoogste Hongaarse rechter, waarop de portals naar het EHRM stapten. Zij vonden de veroordeling een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting (10 EVRM).

Het EHRM wijst op de bekende factoren uit zijn vaste rechtspraak (Couderc/Paris Match, Von Hannover v. (no. 2) en Axel Springer) die relevant zijn voor de afweging tussen artikelen 8 en 10 EVRM, en met name: “contribution to a debate of public interest, the subject of the report, the prior conduct of the person concerned, the content, form and consequences of the publication, and the gravity of the penalty imposed on the journalists or publishers“. Die factoren komen hierna aan de orde.

Geen uitspraak over safe harbor bescherming; kan in Nederland anders uitvallen
De Hongaarse rechter oordeelde dat de portals geen beroep toekwam op de safe harbor bescherming voor internet tussenpersonen. Deze bescherming (bijvoorbeeld onder de E-Commerce Richtlijn) bepaalt dat hosts van content in principe niet aansprakelijk zijn voor claims als zij prompt reageren op een klacht. Het is onder deze regeling verder verboden een filter- of monitorverplichting op te leggen. Net als in de Delfi zaak, concludeert het EHRM slechts dat het zich heeft neer te leggen bij het oordeel van de nationale rechter hierover.

Dat is een belangrijk punt, omdat de conclusie van de Estse (in Delfi) en Hongaarse rechter voor discussie vatbaar is. Zo zijn partijen als Google, Ebay en bepaalde social netwerk websites wel aangemerkt als hosting provider. Als een dergelijke casus in Nederland voor de rechter zou komen dan is het goed mogelijk dat een nieuwssite de safe harbor bescherming wel kan inroepen.

Impact Delfi ingeperkt?
Het EHRM maakt een duidelijk onderscheid tussen deze casus en die in Delfi, waar het volgens het EHRM ging om “clearly unlawful expressions, amounting to hate speech and incitement to violence“. Later noemt het EHRM het feit dat het in Delfi ging om hate speech zelfs het “pivotal element” uit die zaak. En in de onderhavige Hongaarse zaak zijn de comments misschien vulgair of beledigend, maar betrof het zeker geen hate speech of aanzetten tot geweld. Ook wijst het Hof ter onderscheiding op het feit dat in deze zaak één van de klagers (MTE) een organisatie zonder winstoogmerk is.

In Delfi, zo vervolgt het Hof, heeft het EHRM verder een aantal specifieke elementen genoemd die relevant zijn voor de beoordeling van uitingen die door tussenpersonen worden gepubliceerd, waaronder: de context van de comments, de maatregelen die de klager heeft genomen om onrechtmatige uitingen te voorkomen en te verwijderen en de vraag of de auteurs van de comments ook zelf aansprakelijk hadden kunnen worden gesteld.

Context en content: ook de “low style” van internetcomments wordt beschermd
Het EHRM stelt eerst nog eens vast dat “in the light of its accessibility and its capacity to store and communicate vast amounts of information, the Internet plays an important role in enhancing the public’s access to news and facilitating the dissemination of information in general“. Daartegenover noemt het EHRM de potentiële impact van internetpublicaties.

Het EHRM wijst verder op de communicatiestijl op internetportals. Die behoort misschien wel tot “a low register of style”, maar die stijl is eigen aan internetportals. En dat vermindert de impact ervan. Het EHRM wijst er verder op dat ook ‘offensive’ en ‘outright vulgar‘ uitingen worden beschermd. Belediging kan weliswaar ontoelaatbaar zijn als het uitsluitend denigrerend is, bijvoorbeeld wanneer het enige doel van de uiting is om te beledigen. Maar het vulgaire karakter van een uiting op zich is niet beslissend bij de beoordeling ervan. Stijl maakt deel uit van de communicatie als de uitingsvorm en wordt als zodanig beschermd samen met de inhoud van de uiting, aldus het EHRM.

Aansprakelijkheid van de auteurs
De nationale rechter heeft ten onrechte geen enkele aandacht besteed aan de vraag of de auteurs te traceren waren.

Ook is ten onrechte buiten beschouwing gebleven dat het enkele onderhouden van een platform waarbinnen anderen comments kunnen plaatsen een journalistieke activiteit is. Het helpen verspreiden van uitingen van anderen mag alleen worden belemmerd als er “particularly strong reasons for doing so” zijn (onder verwijzing naar het Jersild arrest).

Maatregelen portals en het handelen van eiser
Het EHRM wijst op de volgende maatregelen die de portals namen om onrechtmatige comments te vermijden of te verwijderen:

  • een disclaimer in hun voorwaarden waarin stond dat de plaatser, en niet de portal, aansprakelijk was voor diens comment;
  • een verbod in de voorwaarden op comments die inbreuk maken op de rechten van anderen;
  • een van de twee portals verbood ‘onrechtmatige uitingen’;
  • Index had een team moderators
  • beide portals hadden een notice en takedown systeem;

De nationale rechter vond toch dat de portals aansprakelijk waren, omdat ze ongefilterde comments doorlieten, terwijl ze hadden moeten weten dat sommige daarvan mogelijk in strijd met de wet waren. Onzin, aldus het EHRM: dit komt neer op het vereisen van excessief en onhaalbaar voorafgaand toezicht en dat ondermijnt de vrijheid om informatie te verstrekken op het internet.

Ook had de nationale rechter mee moeten wegen dat eiser rauwelijks had gedagvaard, zonder gedaagden eerst te vragen de comments offline te halen.

Gevolgen van de veroordeling voor de klagers - Reputatie bedrijf minder brede bescherming
Het EHRM wijst op het verschil tussen de commerciële belangen van een bedrijf om de reputatie te beschermen, en het belang van een individu bij reputatiebescherming. Bij die laatste kan ook de waardigheid worden aangetast, een morele dimensie die ontbreekt in een zakelijke omgeving. Hier gaat het om een bedrijf: de gevolgen zijn dus minder vergaand. Ook liep er al een onderzoek naar het handelen van de websites; het EHRM is niet overtuigd dat de comments aanvullende impact hadden op de consument.

Bij de afweging van de consequenties van de veroordeling voor de klagers merkt het EHRM verder nog op dat weliswaar geen schadevergoeding is toegekend, maar dat de veroordeling wel kan worden gebruikt om in de toekomst alsnog schade te vorderen. Dat moet de nationale rechter dus ook meewegen.

Beslissend is verder dat het aansprakelijk houden van internetportals voor comments, voorzienbare negatieve gevolgen kan hebben voor de comment omgeving op portals en er zelfs toe kan leiden dat sites de comment sectie maar helemaal sluiten. En dat kan weer een chilling effect hebben op de vrijheid van meningsuiting op internet. Ook dat is ten onrechte niet meegewogen door de Hongaarse rechter.

Conclusie
Het EHRM overweegt tenslotte dat in Delfi is bepaald dat een notice en takedown systeem, met een snelle reactietijd, in veel gevallen een goede manier is om botsende rechten tegen elkaar af te wegen. Een uitzondering kan zich voordoen als comments bestaan uit hate speech en directe bedreigingen voor de fysieke integriteit van individuen. Voor die gevallen zijn lidstaten ‘mogelijk’ gerechtigd nieuwssites aansprakelijk te houden als zij nalaten maatregelen te nemen om evident onrechtmatige comments te verwijderen, zelfs zonder voorafgaande waarschuwing. Maar let wel; dit geldt alleen als sites zich inderdaad niet kunnen beroepen op de safe harbor bescherming. een punt waar het EHRM zich niet over uitlaat.

Het is duidelijk: het EHRM concludeert dat de veroordeling van de Hongaarse nieuwsportals strijdig was met artikel 10 EVRM.

Wat betekent dit voor Delfi? Zijn de zaken niet te vergelijken omdat wordt benadrukt dat het in dit geval geen hate speech betreft en in Delfi wel? Ja, dat is een terecht onderscheid, maar het EHRM lijkt in dit arrest wel degelijk het Delfi duveltje weer een beetje terug in het doosje te duwen.

IEF 15690

Onrechtmatige uitlatingen in Binnenlands Bestuur

Hof 's-Hertogenbosch 9 februari 2016, IEF  15690; ECLI:NL:GHSHE:2016:392 (Over Bing in Binnenlands Bestuur)
Zie eerder ECLI:NL:RBOBR:2013:4938; vgl. IEF 15510; IEF 14234. Onrechtmatige publicaties op website Binnenlands Bestuur. Op de website van het tijdschrift Binnenlands Bestuur heeft appellant 1 namens groep zich meermalen uitgelaten over Bing, in reactie op aldaar verschenen artikelen over een door de burgemeester van Schiedam opgesteld tegenrapport tegen een door Bing over het functioneren van de burgemeester uitgebracht rapport en over de oratie van geïntimeerde. De belangenafweging tussen artikelen 8 en 10 EVRM valt in het nadeel van groep uit; de uitlatingen van groep appellanten zijn onrechtmatig jegens Bing c.s.. De beschuldigingen van strafbare feiten vinden onvoldoende steun in de feiten.

 

3.6.5.5.    Dat de kritiek die groep [appellant 2] heeft op het rapport van Bing c.s. (zie mvg 35; het ontbreken van een toetsingskader, het feit dat het oordeel van Bing c.s. over het handelen van de gemeente uitsluitend steunt op verklaringen van bestuurders, het feit dat [professor] tot een ander oordeel komt, het feit dat Bing c.s. buiten de opdracht van OZOB is getreden en handelde in strijd met haar eigen doelomschrijving en richtlijnen) deels gegrond is en dat Bing c.s. niet tot rectificatie van het rapport bereid waren, noopt evenmin tot de conclusie dat Bing c.s. strafbare feiten pleegde c.q. niet-integer handelde.

3.6.5.2.    Het hof constateert dat groep [appellant 2] met een deel van de onder 3.1.l. weergegeven uitlatingen op de website van het tijdschrift Binnenlands Bestuur Bing c.s. beschuldigt van strafbare feiten. Het gaat dan om de uitlatingen valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht, hierna: WvSr), smaad(schrift) (artikel 261 WvSr) en laster (artikel 262 WvSr). Voorts beschuldigt groep [appellant 2] Bing c.s. van niet-integer gedrag. Daarbij gaat het om de beschuldigingen van belangenverstrengeling, adviesfraude, moedwillige opzet vanuit cliëntelisme, kwaadaardige manipulatie van de waarheid, lakeienadvisering, corruptie en witteboordencriminaliteit.
De hiervoor genoemde beschuldigingen tasten naar het oordeel van het hof de eer en goede naam van Bing c.s. aan en wegen zwaar voor een rechtspersoon die werkzaam is op het gebied van advisering over integriteit van overheidsorganen. Daarmee komt aan het antwoord op de vraag of die beschuldigingen steun in de feiten vinden groot gewicht toe.

3.6.5.8.    Aan groep [appellant 2] kan worden toegegeven dat de discussie over een onderwerp als integriteit van het openbaar bestuur op felle toon gevoerd mag worden. Tevens hebben de uitlatingen van groep [appellant 2] plaats gevonden op een voor die discussie geschikt forum, te weten de website van Binnenlands Bestuur. Groep [appellant 2] heeft, anderzijds, Bing c.s. beschuldigd van strafbare feiten en niet-integer gedrag, terwijl die beschuldigingen geen, althans onvoldoende, steun in de feiten vinden. Dit alles leidt het hof tot de conclusie dat de belangenafweging (zie ro. 3.6.5.1.) in het nadeel van groep [appellant 2] uitvalt en dat de hiervoor genoemde uitlatingen van groep [appellant 2] onrechtmatig jegens Bing c.s. zijn.

1. binnen veertien dagen na betekening van het vonnis waarvan beroep een rectificatie te (doen) plaatsen op de website van Binnenlands Bestuur, met een afmeting van 10 cm breed en 5 cm hoog, met de tekst:
“Overeenkomstig een veroordeling daartoe door de rechter van de Rechtbank Oost-Brabant verklaart de heer [appellant 1] namens de Groep [appellant 2] [woonplaats 1] over het in 2009/2010 door BING uitgevoerd extern onderzoek over de gang van zaken bij een ontwerpwedstrijd in de Gemeente [woonplaats 1] , dat de beschuldigingen ter zake belangenverstrengeling, valsheid in geschrifte, cliëntelisme, manipulatie van de waarheid en beschuldigingen van gelijke strekking ongefundeerd zijn. De rechter heeft tevens bepaald dat door het gebruik van deze kwalificaties ten onrechte ook de namen van de onderzoekers de heren [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] van BING zijn bezoedeld. De heren [appellant 1] [appellant 2] en [appellant 3] zijn hoofdelijk veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”,
een en ander op straffe van verbeurte van een (éénmalige) dwangsom van € 10.000,-- bij niet-naleving van deze veroordeling;
IEF 15655

Geen naw-gegevens van Ziggo-klant vanwege gestelde online laster campagne

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 27 januari 2016, IEF 15655 (bouwbedrijf tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Negatieve reviews werden op verzoek van bouwbedrijf verwijderd en e-mail- en IP-gegevens werden verstrekt. Bouwbedrijf vordert zonder succes de naw-gegevens van de Ziggo-klant behorend bij IP-adres en mailadres, zodat zij reviewer(s) aan kunnen spreken op onrechtmatige berichtgeving. De voorzieningenrechter laat in het midden of het toetsingskader Lycos/Pessers van toepassing is op access provider. Het is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gestelde onrechtmatige uitlatingen op internet door een Ziggo-klant zijn gedaan. De inhoud van de review is niet overlegd en kan X ook niet reproduceren, omdat de review is verwijderd zonder een kopie te behouden; zodat de voorzieningenrechter niet kan vaststellen of het een onrechtmatige uitlating was. Het vermoeden dat het IP-adres hoort bij genoemd e-mailadres is niet gesteld. Gedaagde is gesteld slachtoffer van een stelselmatige online lastercampagne. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat opnieuw soortgelijke reviews op internet zullen worden geplaatst. De vorderingen worden afgewezen.

Leestips: 4.2 - 4.5.

IEF 15653

Weergave interview in LINDA als 'persoonlijk beleefde waarheid' niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 27 januari 2016, IEF 15653; ECLI:NL:RBMNE:2016:438 (Eisers tegen Mood For Magazines)
Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. Eiser is gehuwd geweest met gedaagde, die een interview heeft afgegeven voor de rubriek ‘Verlaten vrouw’ in het magazine Linda. Het verweer van uitgever van het magazine dat het herkennen in een kleine kring juridisch niet relevant is, omdat het moet gaan om herkenning naar aanleiding van de publicatie door mensen die de betrokken persoon nog niet kennen, niet gevolgd (r.o. 4.12). Er wordt weliswaar geen ernstige misstand aan de kaak gesteld, maar dit betekent niet dat het (plaatsen van het) interview onrechtmatig is. De in kort geding gevorderde maatregelen (onder meer een verder publicatieverbod en rectificatie) zijn niet toewijsbaar.

4.5. De voorzieningenrechter is met partijen van oordeel dat in de rubriek ‘Verlaten Vrouw’ het persoonlijke verhaal van [gedaagde sub 3] is gepubliceerd over haar scheiding met [eiser sub 1] (door [eisers] aangeduid als een ‘persoonlijk beleefde waarheid’). De rubriek ‘Verlaten Vrouw’ geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het om waargebeurde verhalen gaat. De vaste tekst boven elk artikel in de rubriek ‘Verlaten Vrouw’ geeft duidelijk aan dat het gaat om een maandelijks interview met een lezeres van het blad die in de steek is gelaten door haar man (zie 2.3). De publicatie zelf geeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat het om een feitelijk waargebeurd verhaal gaat. De omstandigheid dat bij de presentatie van de eerder uitgezonden gelijknamige televisieserie en het boek wel is/wordt gemeld dat het bij de rubriek ‘Verlaten Vrouw’ gaat om waargebeurde verhalen, is onvoldoende om tot een ander oordeel over de publicatie in de Linda te komen. [eisers] worden dan ook niet gevolgd in hun standpunt dat het interview met [gedaagde sub 3] is gepubliceerd in, zoals in de pleitnotitie is omschreven: ‘een rubriek van ‘waargebeurde verhalen’’.

4.8. Over de vermeende buitenechtelijke relatie van [eiser sub 1] met [eiseres sub 2] kan nog het volgende worden opgemerkt. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betwist dat zij een relatie met elkaar hadden toen [eiser sub 1] nog getrouwd was met [gedaagde sub 3] , maar de juistheid van de inhoud van de onder 2.9 onder e) vermelde e‑mail hebben [eisers] niet betwist. Ook niet toen MFM c.s. ter zitting expliciet een beroep op deze e-mail hebben gedaan ter onderbouwing van de juistheid van het standpunt van [gedaagde sub 3] dat [eisers] wel een relatie hadden tijdens haar huwelijk met [eiser sub 1] . [eisers] hebben volstaan met de mededeling dat zij graag uit de ‘welles-nietes-sfeer’ blijven en daarom rectificatie willen.

4.9. Weliswaar wordt er met de publicatie - bezien vanuit het algemeen belang - geen (ernstige) misstand aan de kaak gesteld, maar dit betekent niet automatisch dat MFM c.s. door het geven van het bewuste interview en het plaatsen daarvan onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld.

4.6. Het verslag van het verhaal van [gedaagde sub 3] is niet in negatieve bewoordingen opgesteld en is ook vrij van bijvoorbeeld stemmingmakerij of krachttermen. Het verhaal beschrijft de beleving van [gedaagde sub 3] over een bepaalde periode in haar relatie met [eiser sub 1] . Daarnaast zijn door [gedaagde sub 2] belangrijke wijzigingen in het verhaal aangebracht teneinde herleiding tot bestaande personen tegen te gaan (alle namen en data zijn veranderd).

4.12. MFM c.s. worden niet gevolgd in hun stelling dat het herkennen in een kleine kring juridisch niet relevant is omdat het moet gaan om herkenning naar aanleiding van de publicatie door mensen die de betrokken persoon nog niet kennen. Van de vier door MFM c.s. in de pleitnotitie genoemde uitspraken lijkt alleen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2012 dit standpunt te onderschrijven, maar dan nog alleen in het kader van de vraag of er uit hoofde van een eerdere veroordeling dwangsommen zijn verbeurd (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8616). In bijvoorbeeld de door MFM c.s. genoemde uitspraak in kort geding van deze rechtbank van 5 augustus 2013 wordt in rechtsoverweging 4.15 over de herkenning in een kleine kring slechts aangegeven dat dit niet tot toewijzing van het gevorderd verbod tot uitzending van een programma leidt, omdat ‘die beperkte kring door de voorgenomen wijze waarop zij in beeld worden gebracht niet wordt beïnvloed’. (ECLI:NL:RBMNE:2013:3179). Dit laatste betekent niet dat herkenning in een kleine kring per definitie juridisch niet relevant is.

Op andere blogs:
VWS advocaten

IEF 15641

Bloggende curator handelt onrechtmatig door kritische uitingen lopende zaak

Raad van Discipline 18 januari 2016, IEF 15641; ECLI:NL:TADRARL:2016:2 (Bloggende curator)
Verweerder trad op als curator van een BV. Nog voor faillissement was uitgesproken is de DGA van deze BV overleden. Er wordt een dividend uitkering gedaan, welke door verweerder wordt teruggedraaid. Hierna betrekt verweerder de executeur van de nalatenschap in rechte. Klager heeft zowel de erfgenamen van de DGA als erfgenamen van de executeur in rechte bijgestaan. Rechtbank heeft de executeur veroordeeld tot betaling van het gehele boedeldeficit. Verweerder plaatst hierna een blog op zijn website waar hij zich kritisch uitlaat over de zaak. Volgens klager heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door deze blog te plaatsen. De uitingen zouden onnodig kwetsend en beledigend zijn, zowel ten aanzien van klager als ten aanzien van de beroepsgroep. De raad oordeelt dat verweerder klager met haar blog in diskrediet heeft gebracht. De klachten worden gegrond verklaard. De raad acht het opleggen van een enkele waarschuwing passend en geboden.

5.11 Naar het oordeel van de raad bracht verweerder klager met deze onder 5.9 en andere (hiervoor onder 2.7 weergegeven) passages in diskrediet. Verweerder had zich moeten realiseren dat hij met dergelijke uitlatingen, waarvan in elk geval deels niet vaststond dat deze juist waren, een wig zou kunnen drijven tussen klager en zijn cliënten. Daarbij neemt de raad in ogenschouw dat gezien de context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan deze kennelijk geen ander doel hebben gediend dan zich onnodig kwetsend uitlaten over de beroepsgroep in het algemeen en klager in het bijzonder. Verweerder koppelde zijn uitlatingen immers aan een lopende zaak, waarin klager als advocaat optrad.

5.12 De klachten zijn dan ook gegrond. Het past een advocaat niet om dergelijke uitlatingen te doen. Daarbij is niet van belang of hij zijn uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid als advocaat of als curator. Een grotere terughoudendheid is zeker gepast nu in het blog gesproken wordt over een geschil waarin nog geen onherroepelijke uitspraak was gedaan. Dat terughoudendheid in die situatie was geïndiceerd wordt geïllustreerd door de omstandigheid dat het gerechtshof later het impliciet aangehaalde vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en de vorderingen van de curator alsnog heeft afgewezen, waarmee tevens de (stellig geformuleerde) bezwaren van de curator tegen de handelwijze van de advocaat van de executeur in een ander licht zijn komen te staan. Dat verweerder op zijn blog schrijft over ervaringen die hij heeft opgedaan als curator, maakt het voorgaande niet anders. Integendeel, juist als curator had verweerder zorgvuldig moeten handelen. Niet gezegd kan immers worden dat verweerder hiermee enig cliëntenbelang diende, terwijl ook niet valt in te zien dat de afwikkeling van de boedel bij dit handelen was gebaat.

Op andere blogs:
Advocatie

IEF 15632

Kritische uitingen op website over Kanjertraining niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 7 januari 2016, IEF 15632; ECLI:NL:RBMNE:2016:351 (Stichting Kanjertraining tegen [gedaagde])
Eer en goede naam. Vrijheid van meningsuiting. Stichting Kanjertraining houdt zich bezig met de sociaal emotionele ontwikkeling van kinderen en tracht daarmee bij te dragen aan goed onderwijs. [gedaagde] heeft zich kritisch uitgelaten over de Stichting, onder meer in zijn boek en op zijn eigen website. De Stichting vordert [gedaagde] om deze uitingen van de website te halen. Volgens eiser tasten deze zijn eer en goede naam aan. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af omdat er geen sprake, of verwachting, is van onrechtmatig handelen van de gedaagde.

4.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van Stichting Kanjertraining niet kan worden toegewezen, nu Stichting Kanjertraining niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat sprake is van (dreigende) uitlatingen door [gedaagde] , die onrechtmatig zijn jegens Stichting Kanjertraining.

4.6. Stichting Kanjertraining heeft onder meer verwezen naar een artikel van [X] , die tot vlak voor de mondelinge behandeling van deze zaak op de website van [gedaagde] zou hebben gestaan. Volgens [gedaagde] had hij het artikel van [X] echter reeds in 2014 van zijn website verwijderd, nadat hij daartoe het verzoek van [X] had ontvangen. Een screenprint waaruit de juistheid van de stelling van Stichting Kanjertraining blijkt, is niet door haar overgelegd. Zij heeft slechts de link vermeld, waarmee het betreffende artikel volgens haar was te bereiken. Dat is echter niet voldoende, aangezien daaruit (nog) niet kan worden opgemaakt dat het betreffende artikel pas na sommatie is verwijderd van de website. Het is in het kader van deze procedure niet komen vast te staan dat het artikel na 2014 nog op de website van [gedaagde] heeft gestaan. Dit vormt derhalve geen signaal van een te verwachten onrechtmatig handelen van [gedaagde] .

4.7. Ten aanzien van het artikel dat [gedaagde] zelf over de Kanjertraining heeft geschreven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] zich niet op onrechtmatige wijze heeft uitgelaten over Stichting Kanjertraining. Zoals hiervoor reeds overwogen staat het [gedaagde] vrij om misstanden aan de kaak te stellen die de samenleving raken. In de door Stichting Kanjertraining als onrechtmatig bestempelde passages (zie r.o. 2.4) geeft [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter op genuanceerde wijze zijn mening weer, waarbij hij verwijst naar (de artikelen van) [X] . Het vermeende plagiaat door Stichting Kanjertraining wordt door hem ook niet als feit gepresenteerd, maar als zijn bevinding op grond van zijn onderzoek. Dat is op zichzelf beschouwd niet onrechtmatig te achten. Eventuele bijkomende omstandigheden, die voornoemde uitingen alsnog onrechtmatig zouden kunnen maken, zijn niet gesteld noch gebleken.