Gezamenlijke annotaties naburige rechten en filmauteursrecht
Gezamenlijke annotatie bij HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-135/10 (Società Consortile Fonografici/Marco del Corso) en zaak C-162/10 (Phonographic Performance (Ireland) Limited/Ierland), P.B. Hugenholtz, NJ 2013, afl. 16, nrs. 197 en 198, ivir.nl.
Bovenstaande twee arresten zijn door het Hof van Justitie op dezelfde dag gewezen [red. IEF 11045 en IEF 11046]. Dat is geen toeval. Beide arresten geven uitleg aan het ‘naburige’recht van uitvoerend kunstenaars en fonogrammenproducenten, in het bijzonder over de vraag wanneer er sprake is van een ‘mededeling aan het publiek’ van een fonogram. Beide arresten hebben bovendien voor enige consternatie gezorgd, mede in verband met hun mogelijke implicaties voor het auteursrecht
[inhoudsopgave: Geen directe werking internationale IE-verdragen; Muziek bij de tandarts; CD’s in de hotelkamer]
In navolging van Advocaat-Generaal Trstenjak (Conclusie, punt 85 e.v.) concludeert het Hof dat een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met fonogrammen en afspeelapparatuur een mededeling aan het publiek verricht. Immers, hij “verstrekt precies de twee elementen die noodzakelijk zijn om op deze fonogrammen vastgelegde geluiden of weergaven van geluiden hoorbaar te maken […]” (ro. 62). Deze redenering is mijns inziens onjuist.
Het Hof geeft om te beginnen een foutieve uitleg aan de bewoordingen “voor het publiek hoorbaar maken” (oorspr. Engelse verdragstekst: “making the sounds […] audible to the public”) in art. 2 sub g WPPT. Blijkens het gezaghebbende commentaar van Reinbothe & Von Lewinski (The WIPO Treaties 1996, Londen: Butterworths 2002, p. 253) zijn deze woorden in de conventie opgenomen om te verduidelijken dat indirecte mededelingsvormen zoals het gebruik van jukeboxen in bars of van radio’s in restaurants en hotellobby’s, aan het vergoedingsrecht onderworpen zou zijn. Het gaat hier echter steeds om vormen van immateriële mededeling aan het publiek. Het Hof ziet bovendien over het hoofd dat het fysiek beschikbaar stellen van exemplaren van fonogrammen bestreken wordt door het distributierecht, dat in art. 9 van de Richtlijn (en art. 12 lid 1 WPPT) geregeld is. Dat recht is op grond van art. 9 lid 2 onderhevig aan ‘uitputting’: fonogrammen die met toestemming van de rechthebbende in de Unie zijn verkocht, mogen zonder toestemming verder worden verkocht of verspreid. Wellicht zou in casu – met enige juridische fantasie – gesproken kunnen worden van de verhuur van cd’s, waarvoor wél de toestemming van rechthebbenden is vereist (zie art. 2 lid 1 sub a Richtlijn 2006/115), maar daarover gingen deze prejudiciële vragen niet.
Annotatie bij Hof van Justitie EU 9 februari 2012, zaak C-277/10 (Martin Luksan/Petrus van der Let), P.B. Hugenholtz, NJ 2013, afl. 16, nr. 196, ivir.nl.
Weinig onderdelen van het auteursrecht zijn zo beladen als het film(auteurs)recht, dat de ingewikkelde zakelijke en artistieke relatie tussen de auteurs(makers) en de producent bij de productie van een filmwerk beoogt te regelen. De makers – scenarist, regisseur, componist van de filmmuziek en vele anderen – brengen hun creatieve bijdragen (en vaak ook hun ziel
en zaligheid) in, en verwachten in ruil daarvoor een redelijke vergoeding, en liefst ook een aandeel in het resultaat. De filmproducent initieert en organiseert de productie, regelt de financiering, en hoopt met de exploitatie van de film zijn investering terug te verdienen (zie P. Lindhout, AMI 2012-5, p. 186-187). Om de producent hiertoe in staat te stellen zonder door een veelheid van filmauteurs voor de voeten te worden gelopen, voorzien de meeste auteurswetten in Europa, waaronder de Nederlandse (art. 45d Aw), in een wettelijk vermoeden van rechtenoverdracht. Tenzij anders is overeengekomen, worden de belangrijkste exploitatierechten vermoed aan de producent te zijn overgedragen; de filmmakers behouden wel een recht op billijke vergoeding. Een enkel land gaat nog verder in de bescherming van de producent tegen zijn auteurs. In Oostenrijk, waar de zaak Luksan/Van der Let haar oorsprong vindt, worden de exploitatierechten bij wet rechtstreeks aan de producent toegekend (‘cessio legis’).
Hoe controversieel het filmauteursrecht is blijkt wel uit de Berner Conventie (BC), het internationale verdrag op het gebied van het auteursrecht.
(...)
Overigens lijken de directe gevolgen van het Luksan-arrest voor het bestaande Nederlandse auteursrecht op het eerste gezicht beperkt. De Nederlandse wet voorziet niet in een cessio legis (al wordt daar vanuit de filmindustrie soms wel op aangedrongen), en de thuiskopievergoeding komt, zoals het hoort, toe aan de filmauteurs. Maar er is niet veel fantasie voor nodig om te bedenken dat de auteursvriendelijke redeneringen van het Hof elders in het Nederlands auteursrecht wel het nodige effect zullen sorteren. Zo staat de bestaande Nederlandse praktijk om het ‘reprorecht’ (de vergoeding voor het fotokopiëren van werken op basis van art. 16h e.v. Aw) forfaitair tussen auteurs en uitgevers te verdelen op gespannen voet met art. 5 lid 2 (a) van de Auteursrechtrichtlijn, ervan uitgaande dat ook deze ‘billijke compensatie’ rechtstreeks aan de auteurs (en dus niet aan de uitgevers) toekomt en dat daarvan evenmin afstand kan worden gedaan.
Uitspraak ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, 
Objectives of the initiative - What are the main policy objectives?
Uitspraak is door de redactie van rechtspraak.nl ingetrokken en zal niet weer worden geplaatst. Als randvermelding. Onrechtmatige publicaties/uitlatingen. Positie domeinnaamhouder. Geen inbreuk portretrecht.
Als randvermelding. Contractenrecht en exclusiviteitsrechten. Sodeic heeft van het jaar 2003 tot en met mei 2010 producten van Romi Smilfood c.s. in Congo geïmporteerd. Het betrof voornamelijk margarine van het merk Topper. Een grote bestelling wordt geplaatst, maar niet betaald en dus niet geleverd. Romi Smilfood c.s. heeft op 17 of 18 november 2010 een (nieuw) exclusiviteitscontract gesloten met Société DD Services SARL met betrekking tot het merk Topper.
In 2004 traden nieuwe lidstaten, waarin octrooirechten op farmaceutische producten niet toegestaan waren, toe tot de Europese Unie. Zulke octrooien werden in 2004 wel toegestaan, maar er zijn een aantal gevallen waarin wel een ABC (Aanvullend Beschermingscertificaat) was gegeven in een andere lidstaat voor een farmaceutisch product gedurende de tijd dat er geen bescherming was in één of meerdere (nieuwe) lidstaten. Hiervoor is een speciale afwijking van de normale regels van vrij verkeer opgenomen in de toetredingsverdragen met de nieuwe lidstaten. Deze afwijking staat bekend als de 'Specific Mechanism:
Exclusieve levering. Contractenrecht. Octrooirecht. Nokia heeft met ST een Parts Purchase Agreement gesloten. Uitgangspunt in die overeenkomst is dat voor Nokia gemaakte producten, High Amplitude Audio Capturing Microphones, niet aan anderen verkocht mogen worden. Nokia heeft ST uitgenodigd om een aanbod te doen tot ontwikkeling en productie van een nieuw soort microfoon. Daarbij is aan de aanbieders toegezegd dat een exclusiviteit van een jaar zou gelden. Hoewel ST in eerste instantie niet als leverancier is geselecteerd is zij wel met de ontwikkeling begonnen en later alsnog leverancier geworden. Zij heeft de microfoons behalve aan Nokia ook aan HTC geleverd.

Met samenvatting en (kort) commentaar van Laurens Kamp,