Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
20.056 artikelen gevonden
IEF 335

Vaart der volkeren

Beleidsregels inzake communicatie per e-mail met het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen of Modellen:

Sinds kort hebben alle medewerkers van de Benelux Bureaus beschikking over e-mail. In verband met een soepele, eenduidige en voor eenieder gelijke afhandeling van dossiers verzoeken wij u de volgende punten in acht te nemen wanneer u per e-mail over een dossier wenst te communiceren: E-mail is geen schriftelijke correspondentie, vermeld altijd het betreffende nummer en de geadresseerde kan afwezig zijn.

E-mail is geen schriftelijke correspondentie. De Benelux Bureaus behandelen e-mail op gelijke wijze als telefoongesprekken. Het is dan ook niet mogelijk om per e-mail depots te verrichten, te handhaven of in te trekken; bezwaar te maken tegen voorlopige weigeringen; verzoeken in te dienen tot het aantekenen van wijzigingen in het register (mutaties); vernieuwingsverzoeken in te dienen; stukken in te dienen (zoals volmachten, afbeeldingen, overeenkomsten, bewijsstukken, etc, etc.). Ook niet in de vorm van attachments, in welk formaat dan ook. 

Dergelijke e-mail wordt als niet verzonden beschouwd. De gewone post en de fax zijn hiervoor het enige medium.  Daarnaast merken wij op dat wij e-mail evenmin gebruiken voor het versturen van officiële brieven van de Benelux Bureaus m.b.t. termijnen, afschriften en weigeringsbrieven. Hiervoor wordt consequent de gewone post gebruikt.

Vermeld altijd het betreffende nummer. Indien u over een depot, onderzoek, vernieuwing of mutatie per e-mail wenst te corresponderen, vermeld dan altijd het betreffende nummer als onderwerp van uw bericht.

De geadresseerde kan afwezig zijn. In principe biedt het gebruik van e-mail de mogelijkheid om op snelle en efficiënte wijze te communiceren. Het kan echter gebeuren dat degene die u per e-mail probeert te bereiken niet op kantoor aanwezig is. De Benelux Bureaus streven ernaar om u in dergelijke gevallen zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen. Indien u echter na verloop van een redelijke termijn geen antwoord heeft ontvangen dan verzoeken wij u telefonisch contact op te nemen met de betreffende afdeling.

Lees beleidsregels email (ongedateerde mededeling)

IEF 334

Spa Duits

"Das Wort "SPA" ist ungeachtet seiner originären Bedeutung als Name einer belgischen Stadt wegen seines weiteren Sinngehalts als einer Bezeichnung von Wellness-Einrichtungen mit besonderem Bezug zu Wasser für einschlägige Dienstleistungen sowie kosmetische Produkte gemäß § 8 Abs 2 Nr 2 MarkenG vom Schutz ausgeschlossen."  Bundespatentgericht, Eilunterrichtung, 15.02.2005. Lees meer.

IEF 333

Haasje over

Op IEForum was eerder te lezen dat het satirische Vlaamse maandblad Deng kinderkonijntje Nijntje op de cover plaatste met een bloedneus en een lijntje cocaïne.

Tekenaar Dick Bruna liet het hier niet bij zitten en trok naar de Antwerpse kortgedingrechter, waar hij succes boekte. Deng moet binnen 72 uur alle resterende exemplaren van het gewraakte aprilnummer uit de winkels halen op straffe van 200 euro per inbreuk. Het te verwachten verweer van Deng dat het en parodie betrof vond geen gehoor: “Dit is geen parodie, aangezien het originele figuurtje is gebruikt in plaats van een nabootsing. De afbeelding, die bovendien auteursrechtelijk beschermd is, wordt opgevoerd voor commerciële doeleinden, wat niet kan zonder voorafgaande toestemming van de auteur en de houder van de auteursrechten”, aldus de rechtbank. Dick Bruna en zijn onschuldige creatie Nijn zullen content zijn met deze uitspraak. IEForum vindt het een mooi voorbeeld van de oude “Keizerkrakers-leer” eerder toegepast in het Suske en Wiske-arrest, die blijkbaar ook toepasbaar is op andere stripfiguren.

IEF 332

Gimmick

'Iedereen kreeg een tas vol informatie en een leuke gimmick mee naar huis', meldt een onderschrift bij de fototreportage over het Octrooicongres van 23 maart. 'Ongeveer 250 genodigden uit de IE wereld waren hiervoor bijeengekomen. In een gevarieerd programma werd een nieuwe impuls gegeven aan innovatie in Nederland. Jan Douwe Kroeske (CV) was een perfecte gastheer voor de diverse sprekers.' Bekijk foto's en presentaties hier. Zie ook Hoofdstad van het recht.

IEF 331

Dure e-mail

Popster Britney Spears wordt aangeklaagd wegens plagiaat. Liedjesschrijver Steve Wallace stelt dat Spears het nummer Sometimes ten onrechte onder haar naam zou hebben uitgebracht. Volgens Wallace maakte hij het nummer reeds 15 jaren gelden. Wallace zegt bovendien dat hij over een e-mail beschikt waarin de popdiva toegeeft dat Wallace het lied heeft geschreven. Platenmaatschappij Sony/BMG van La Spears weigert ieder commentaar. Lees meer.

IEF 330

Quis custodiet custodes?

De Stichting Reclame Code is niet bang voor de onlangs ingestelde consumententoezichthouder. SRC-directeur Prisca Ancion heeft "geen probleem met toezicht op de teozichthouder. Dit zou een mooi complementair systeem kunnen worden. Via zelfregulering lossen we veel op, maar niet alles. De toezichthouder pakt geen kleine klachtjes aan, maar weer wel de cowboysachtige praktijken. Uiteindelijk kan onze eigen positie hier sterker door worden." Ancion denkt niet dat de nieuwe verhoudingen er toe leiden dat partijen uit de SRC stappen. Adformatie

IEF 329

Na Feta nu ook Tocai een geografische aanduiding

Arrest HvJ 12-05-2005, C-374, 03. Wijnboeren uit Friuli-Venezia Gulia, Italie, mogen zich niet meer bedienen van de beschrijvende aanduiding Tocai voor hun wijnen, zo heeft het HvJ gisteren bepaald. Tocai (of Tokaj, zoals de Hongaren het schrijven) is een geografische benaming die alleen mag worden gebruikt voor wijnen uit de desbetreffende streek in Hongarije. Volgens het Hof is de herkomstbenaming belangrijker dan de naam van de druivensoort. De Friulanen moeten, na honderden jaren hun (overigens befaamde wijnen) Tocai Friulano genoemd te hebben, in het economisch verkeer nu maar gebruik gaan maken van de Franse naam van de druifsoort, Pinot Gris. Lees hier het persbericht van het HvJ (uitspraak nog niet in Engels of Nederlands)

IEF 328

Uitgever gezocht

In de Adformatie van deze week: Marktonderzoek in de rechtszaal. Drs. Terry Häcker, accountdirector bij Research International, belicht in dit artikel de betekenis van markonderzoeken in merkenrechtelijke disputen. Naar aanleiding van de de recente uitspraak in de zaak Unilever tegen Albert Heijn (waarin, zo stelt de auteur, de rechter voor het eerst heeft gesteld dat de een partij voldoende tijd dient te krijgen om een tegenonderzoek te verrichten) concludeert Häcker dat het probleem bij merkonderzoeken is dat er altijd wel een deskundige is te vinden die verklaart dat het betreffende onderzoek goed is. "Hier wreekt zich dat er geen regels of normen zijn voor juridisch marktonderzoek, terwijl dat wel het geval is voor DNA-onderzoek, verhoorafname in het strafrecht, alcohol in het verkeer en zelfs in het oorlogsrecht." Een oplossing zou kunnen zijn om niet alleen de advocaten aan het woord te laten, maar "die deskundigen tijdens de zitting aan de tand te voelen of te laten voelen door één of meer echt onafhankelijke deskundigen. Of dat men het een oordeel van zo'n onafhankelijke deskundige schriftelijk laat uitbrengen." Het is volgens de Häcker überhaupt hoog tijd dat juristen handvatten krijgen aangereikt "om te beoordelen hoe marktonderzoek kan worden gebruikt (en hoe niet)." Zelf denkt hij aan het handboek "Marktonderzoek voor juristen." Niet te lang wachten, drs. Terry Häcker, meteen zelf schrijven.

IEF 327

Onder advocaten

Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht, 12 mei 2005, LJN: AT5424, 193275/KGZA 05-357/EV. Kort geding tussen J.M.N. en  Marxman Advocaten/ Uitgeverij Inmerc.

Advocaat schrijft onder werktijd en in dienstverband een boek over medische aansprakelijkheid, neemt ontslag en vindt dat zijn bijdrage in het eindresultaat wordt gebagatelliseerd. De vraag die in dit kort geding voorligt is of advocaat N. zich primair op grond van auteursrecht en/of persoonlijkheidsrechten, subsidiair op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst kan verzetten tegen openbaarmaking en/of verveelvoudiging van het boek.

Voor de beantwoording van voormelde vraag dient allereerst te worden geoordeeld bij wie het auteursrecht op het boek ligt. N. stelt dat het auteursrecht op het boek bij hem (en bij H.) ligt, Marxman heeft daartegenover aangevoerd dat zij, als werkgever van N., op grond van artikel 7 Auteurswet 1912 (Aw) het auteursrecht op het boek heeft. Artikel 7 Aw bepaalt, kort gezegd, dat als een werk wordt vervaardigd in dienst van de werkgever, deze werkgever als maker van het werk wordt aangemerkt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Ook Inmerc stelt zich op het standpunt dat het auteursrecht op het boek bij Marxman ligt.

In dit kort geding is onbetwist dat N. zijn deel voor het boek heeft geschreven op verzoek van Marxman en dat N. - op het moment van het verzoek - in dienst was bij Marxman. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat Marxman aan H. en N. ten behoeve van de totstandkoming van het boek de nodige faciliteiten heeft geboden; N. en H. mochten kantooruren besteden aan het boek en ook stond hen een student-stagiare ter beschikking. Of N. het boek binnen de kantooruren van het dienstverband heeft geschreven, dan wel in zijn eigen tijd, is voor de beoordeling van de vraag bij wie het auteursrecht ligt niet relevant. N. was immers vrij in de keuze van de uren waarop hij aan het boek wilde werken (binnen dan wel buiten kantooruren). Voldoende aannemelijk is derhalve dat H. en N. het boek binnen hun dienstverband met Marxman hebben geschreven. Daar komt nog bij dat Inmerc een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met Marxman en dat de auteursrechten op het werk (het boek) volgens die overeenkomst toekomen aan Marxman. N. was van deze overeenkomst, ook voordat deze door Marxman is ondertekend, op de hoogte. Voor zover N. heeft betoogd dat N. en Marxman ten aanzien van aan N. toekomende (auteurs)rechten een afwijkende (stilzwijgende) overeenkomst hebben gesloten kan zulks in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. Voorshands is echter niet aannemelijk geworden dat op grond van een afwijkende overeenkomst tussen Marxman en N. de auteursrechten op het boek aan N. toekomen. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat Marxman auteursrechthebbende is op het boek.

Iets anders is dat N. (en derhalve ook H.) zich, ondanks het wettelijk auteursrecht van Marxman, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder omstandigheden wel kan beroepen op inbreuk op de in artikel 25 Aw genoemde persoonlijkheidsrechten. Artikel 25 lid 1 Aw bepaalt dat de maker van een werk, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, het recht heeft om zich te verzetten tegen onder meer openbaarmaking van het werk zonder vermelding van zijn naam of aanduiding als maker, tegen de openbaarmaking onder een andere naam dan de zijne alsmede tegen het aanbrengen van wijzigingen in de benaming of aanduiding van de maker alsook tegen elke andere wijziging in het werk, een en ander tenzij de redelijkheid zich daartegen verzet.

In een geval als het onderhavige, waar de werkelijke makers, N. en H., in dienst van de wettelijke maker, Marxman, het boek hebben geschreven en waar derhalve de het werk in feite de creatieve prestatie van N. en Marxman is, brengt de tussen Marxman enerzijds en N. en H. anderzijds (voorheen) bestaande contractuele verhouding met zich mee dat N. en H. niet hoeven te dulden dat hun namen niet, althans in beduidend bescheidener mate dan aanvankelijk de bedoeling was worden vermeld. Bij persoonlijkheidsrechten gaat het immers bij uitstek om de bewaking van de bijzondere band tussen de (persoon van de) auteur en zijn werk. Onbetwist is dat N. en H. de teksten voor het boek volledig zelfstandig en zonder tussenkomst en bemoeienis van Marxman hebben geschreven. Marxman heeft weliswaar ondersteuning geboden in uren en ten behoeve van onderzoek, echter het zogenoemde geestelijke voortbrengsel is afkomstig van N. en H.. Onder deze omstandigheden mag N. (en dus ook H.) verlangen dat daarmee bij de naamsvermelding rekening wordt gehouden. Dit betekent dat het beroep van N. op handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten in beginsel slaagt en dat het verweer van Marxman dat alle persoonlijkheidsrechten op grond van artikel 7 Aw aan Marxman toekomen, wordt verworpen (Hof Amsterdam 31 juli 2003 AMI 2004,43).

De vraag is echter of N. zich, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten kan verzetten tegen een publicatie van het boek die afwijkt van de drukproef van 21 januari 2005. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Naast het belang van N. bij handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten staat het belang van Marxman bij handhaving van haar exploitatierechten en het gebruik van het boek als marketingtool. Daarbij moet worden opgemerkt dat zowel het voorwoord als de omslag van het boek de exploitatierechten van Marxman raken. Marxman heeft derhalve belang bij (de wijze van) vermelding van haar naam en N. kan, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten, de rol van Marxman in het voorwoord en op de omslag niet beperken. Een dergelijke beperking doet geen recht aan de positie van Marxman als auteursrechthebbende.

Hoewel de vorderingen van N. worden afgewezen, is daarmee niet komen vast te staan op welke wijze het boek kan worden gepubliceerd, zonder schending van het persoonlijkheidsrecht van N. (en H.). Van een dergelijke schending zal in ieder geval naar voorlopig oordeel geen sprake zijn, indien voor het voorwoord wordt uitgegaan van het voorstel van Inmerc (haar productie 2), waarbij de positie van N. en H. als auteurs prominenter tot uitdrukking wordt gebracht en waarbij de rol van D. wordt beperkt tot zijn bijdrage aan literatuur- en jurisprudentie-onderzoek. Met betrekking tot het colofon zou eveneens kunnen worden aangesloten bij het voorstel van Inmerc, met dien verstande dat N. geen recht kan doen gelden op het daarbij plaatsen van een foto. Tenslotte wordt opgemerkt dat inachtneming van de naamsvermeldingen als hiervoor weergegeven (in het voorwoord en in het colofon) het achterwege laten van naamsvermelding op de voor-, achter- en/of zijkant van het boek geen schending van de persoonlijkheidsrechten van N. en H. oplevert. Het staat Marxman jegens N. en H. in dat geval vrij om haar naam op de voor-, achter- en zijkant te vermelden. Lees vonnis.

IEF 326

Een wijze les: bereidt de oppositie goed voor!

Gerecht van Eerste Aanleg, 11 mei 2005, zaak T-31/03. Grupo Sada tegen OHIM / Sadia. De houder van het oudere nationaal beeldmerk met woordbestanddeel "sadia" heeft oppositie ingesteld tegen aanvraag tot inschrijving als gemeenschapmerk van het beeldmerk met woordbestanddeel "Grupo Sada". De oppositieafdeling heeft de oppositie toegewezen uitsluitend voor de waren waarvoor het oudere nationale merk is ingeschreven. De aanvrager van het gemeenschapsmerk heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling om het merk ook in te schrijven voor de door de oppositieafdeling geweigerde waren en diensten klassen.

Volgens de aanvrager van het gemeenschapsmerk zou de kamer van beroep geen aandacht hebben besteed aan de grote bekendheid van het aangevraagde merk in Spanje. De kamer van beroep zou daarnaast de conflicterende merken niet globaal hebben beoordeeld. Bovendien zou de kamer van beroep geen rekening hebben gehouden met het feit dat er identieke verleende merken bestaan naast het oudere merk waarop de oppositie gebaseerd is . Het GEA maakt korte metten met het eerste argument.

Verzoekster had nagelaten aan te tonen dat er sprake was van grote bekendheid van het merk. Zij kan dit niet in een later stadium alsnog doen. Het GEA baseert haar beslissing alleen op de relatieve weigeringsgronden die de betrokken partijen hadden aangevoerd bij oppositie en op de feiten en bewijzen die deze partij in dit verband had aangedragen (arrest Gerecht van 23 september 2003, Henkel / BHIM – LHS (UK) (KLEENCARE), T-308/01, Jurisprudentie blz. II-3253, punt 32). Ook het argument van verzoekster dat de kamer van beroep enkel door kunstmatige uiteenrafeling van het aangevraagde merk tot de conclusie kon komen dat er gevaar voor verwarring zou bestaan, wordt niet gehonoreerd.

 

Het Gerecht beaamt dat een vergelijking moet worden gemaakt door beide merken in het geheel te onderzoeken. “Dit sluit echter niet uit dat de totaalindruk die door een samengesteld merk wordt opgeroepen in de herinnering van het relevante publiek, in bepaalde omstandigheden kan worden gedomineerd door een of meer van zijn onderdelen. Bovendien moet bij de beoordeling of een of meer bestanddelen van een samengesteld merk domineren, met name met de intrinsieke eigenschappen van elk van die bestanddelen rekening worden gehouden door deze te vergelijken met de eigenschappen de andere bestanddelen.” Het GEA is van mening dat het woordbestanddeel van het oudere merk “sadia” in zijn geheel bepalend is voor het beeld dat de gemiddelde Spaanse consument onthoudt.

 

Verzoekster heeft verder betoogd dat het dominerende bestanddeel niet “sada” zou zijn, maar het motief van vier cirkels waarop zes schuine lijnen te zien zijn. Het GEA oordeelt dat de cirkels louter een decoratief element is, dat niet in de herinnering van het publiek zal achterblijven. Het dominerende bestanddeel is “sada”. De kamer van beroep heeft terecht geen rekening gehouden met de betekenis van het woord “sadia” dat in het Portugees ‘gezondheid’ betekent, nu dit woord niet als zodanig in Spanje bekend is. Het GEA verwerpt het beroep. Lees>.