Conclusie AG: Gegrondbevinding van de rechtsklacht proceskosten over ingetrokken IE-kortgeding

Conclusie AG HR 2 maart 2018, IEF 17574; ECLI:NL:PHR:2018:163 (Becton Dickinson tegen B. Braun Melsungen) IE-procesrecht. Art. 1019h Rv bij gehonoreerd procedureel niet-ontvankelijkheidsverweer. In dit octrooi-inbreuk kortgeding over intraveneuze katheters is de Haagse voorzieningenrechter [IEF 16045] tot afwijzing gekomen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Vervolgens heeft Braun te laat geappelleerd. In cassatie gaat het alleen om een proceskostenvraag: kon het hof de kosten gemoeid met de ontvankelijkheidsvraag in appel buiten art. 1019h Rv om begroten volgens het liquidatietarief – over (alleen) de tardieve appellering heeft een aktewisseling en pleidooi plaatsgevonden? Lagere rechtspraak is verdeeld. Mogelijk kan (overigens in kortgeding niet verplichte) prejudiciële verwijzing naar Luxemburg worden overwogen, indien geoordeeld wordt dat niet buiten redelijke twijfel is of de IE-proceskostenregeling zich ook uitstrekt tot deze ontvankelijkheidsvraag binnen dit octrooigeschil. Vanwege de parallel met de situatie van de kosten bij een ingetrokken IE-kortgeding1 en de ongerijmde gevolgen die de nu bestreden hofuitspraak volgens mij heeft, geloof ik dat buiten redelijke twijfel is wat de juiste uitleg is en kom ik tot gegrondbevinding van de rechtsklacht op dit punt. Ik teken daar wel bij aan dat anders dan in [A]/GIA de aspecten uit onze zaak ook buiten kortgeding spelen.