Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.889 artikelen gevonden
IEF 15500

Gestileerde letter Omega niet onderscheidend

Gerecht EU 3 december 2015, IEF 15499 ; ECLI:EU:T:2015:928; T-695/14 (Omega)
Merkenrecht. Beeldmerk. Omega heeft een gemeenschapsbeeldmerkaanvraag gedaan dat door het BHIM wordt geweigerd op absolute gronden, het ontbreekt aan onderscheidend vermogen. De gemiddelde consument beperkt zich tot een oppervlakkig onderzoek naar het merk dat slechts een gestyleerde versie van de letter oméga voorstelt. Het beroep wordt verworpen.

48      Cette considération est d’autant plus applicable à l’appréciation de l’éventuel caractère distinctif d’un signe. En effet, si le consommateur moyen ne se livre pas à un examen des différents détails d’une marque, laquelle constitue, par définition, une indication de l’origine commerciale d’un produit ou d’un service et, en d’autres termes, possède un caractère distinctif, il ne procédera certainement pas à un examen détaillé d’un signe dont il n’est même pas certain qu’il possède un tel caractère.

49      Compte tenu également de cette considération, c’est sans commettre d’erreur que la chambre de recours a, en substance, considéré que le consommateur moyen qui, en règle générale, se limitera en un examen superficiel du signe en cause ne verra pas en lui une représentation stylisée de la lettre oméga. Il est, en effet, beaucoup plus probable que ce consommateur percevra ledit signe de la manière indiquée par la chambre de recours au point 20 de la décision attaquée.
IEF 15497

BGH: Access provider pas na sitebeheerder en hosting provider aanspreken

BGH 26 november 2015, IEF 15497; I ZR 3/14 en I ZR 174/14 (Access-providers)
Gebaseerd op het persbericht: De access providers, die internettoegang verlenen aan hun klanten, waaronder de toegang tot 3dl.am, goldesel.to en sharehosters RapidShare, Netload, Uploaded en het filesharingnetwerk eDonkey, worden aangesproken voor 'Störerhaftung' door GEMA en fonogramproducenten. Een access provider aanspreken is pas proportioneel wanneer een rechthebbende ondanks redelijke inspanningen tegen de sitebeheerder of de hosting provider - deze staan dichter bij de inbreuk - geen resultaat behaald en daarom geen rechtsbescherming krijgt. De beheerder en de host-provider staan dichter bij de inbreuk dan degene die internettoegang verleend. Het vaststellen van valse adressen van de beheerder en de hosting providing, is onvoldoende. GEMA had nog verdere 'redelijke inspanningen' moeten verrichten. De fonogramproducenten hebben geen procedure gevoerd tegen de beheerder.

Uit het persbericht: Eine Störerhaftung des Unternehmens, das den Zugang zum Internet vermittelt, kommt unter dem Gesichtspunkt der Verhältnismäßigkeit allerdings nur in Betracht, wenn der Rechteinhaber zunächst zumutbare Anstrengungen unternommen hat, gegen diejenigen Beteiligten vorzugehen, die - wie der Betreiber der Internetseite - die Rechtsverletzung selbst begangen haben oder - wie der Host-Provider - zur Rechtsverletzung durch die Erbringung von Dienstleistungen beigetragen haben. Nur wenn die Inanspruchnahme dieser Beteiligten scheitert oder ihr jede Erfolgsaussicht fehlt und deshalb andernfalls eine Rechtsschutzlücke entstünde, ist die Inanspruchnahme des Access-Providers als Störer zumutbar. Betreiber und Host-Provider sind wesentlich näher an der Rechtsverletzung als derjenige, der nur allgemein den Zugang zum Internet vermittelt. Bei der Ermittlung der vorrangig in Anspruch zu nehmenden Beteiligten hat der Rechtsinhaber in zumutbarem Umfang - etwa durch Beauftragung einer Detektei, eines Unternehmens, das Ermittlungen im Zusammenhang mit rechtswidrigen Angeboten im Internet durchführt, oder Einschaltung der staatlichen Ermittlungsbehörden - Nachforschungen vorzunehmen. An dieser Voraussetzung fehlt es in beiden heute entschiedenen Fällen.

Im Verfahren I ZR 3/14 hat die Klägerin gegen den Betreiber der Webseite "3dl.am" eine einstweilige Verfügung erwirkt, die unter der bei der Domain-Registrierung angegebenen Adresse nicht zugestellt werden konnte. Den gegen den Host-Provider gerichteten Verfügungsantrag hat die Klägerin zurückgenommen, da sich auch seine Adresse als falsch erwies. Mit der Feststellung, dass die Adressen des Betreibers der Internetseite und des Host-Providers falsch waren, durfte sich die Klägerin nicht zufriedengeben, sondern hätte weitere zumutbare Nachforschungen unternehmen müssen.

Im Verfahren I ZR 174/14 ist die Klage abgewiesen worden, weil die Klägerinnen nicht gegen den Betreiber der Webseiten mit der Bezeichnung "goldesel" vorgegangen sind. Dessen Inanspruchnahme ist unterblieben, weil dem Vortrag der Klägerinnen zufolge dem Webauftritt die Identität des Betreibers nicht entnommen werden konnte. Die Klägerinnen haben nicht vorgetragen, weitere zumutbare Maßnahmen zur Aufdeckung der Identität des Betreibers der Internetseiten unternommen zu haben.

IEF 15496

Reflecties - De Publieke Omroep

Erwin Angad-Gaur, Reflecties: De Publieke Omroep, Performers Magazine, 4 -2015, p. 10-11.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur secretaris/directeur Ntb en voorzitter sectie Uitvoerend Kunstenaars Sena. Wat onder druk van toenmalig gedoogpartner PVV werd afgebroken door het kabinet Rutte I lijkt de afgelopen jaren voorzichtig naar een herstel te bewegen. Regering en Tweede Kamer staan weer positief ten opzichte van de waarde van cultuur. Reden tot te groot optimisme is dat niet: wat letterlijk werd afgebroken (zoals diverse orkesten en andere culturele instellingen) zal vermoedelijk nooit heropgebouwd kunnen worden. Maar stap voor stap ontstaat bij kabinet en Tweede Kamer hernieuwde aandacht voor talentontwikkeling en zelfs aandacht voor de inkomenspositie van de kunstenaar, iets wat jarenlang – ook voor de komst van Rutte I – een taboe was.

Schreeuwen om cultuur lijkt niet langer nodig; de overheid en de cultuurwereld zijn weer gewoon met elkaar in gesprek. Een goede zaak. Maar nu wij toch met elkaar in gesprek zijn een paar punten over de publieke omroep, als dat mag.

(...) VOORBEELDFUNCTIE
Dit gezegd hebbende en nu we toch met elkaar spreken, opnieuw zonder te schreeuwen: Uw kabinet en uw kamer voerden dit jaar (tien jaar na de landen om ons heen) het auteurscontractenrecht in. Steeds meer heeft u oog voor de marktpositie van auteurs en artiesten, zoals ook uw adviesorganen, waaronder niet in het minst De Raad voor Cultuur.

Opeenvolgende bewindspersonen van opeenvolgende kabinetten hebben de contractpraktijk van de publieke omroep (met gedwongen uitgavecontracten en kickbackregelingen) veroordeeld, maar u heeft werkelijk ingegrepen. In het nieuwe auteurscontractenrecht worden dergelijke bepalingen vernietigbaar, via een gang naar de rechter, of via de nog op te richten geschillencommissie auteurscontractenrecht. Wat ik u, namens de Ntb, de VCTN, Sena Performers en alle bij Platform Makers aangesloten belangenorganisaties voor auteurs en artiesten wil vragen is het volgende: zou u willen overwegen de publieke omroep te verplichten te contracteren conform de wet? Zou u de bedoeling van de nieuwe wet in de subsidievoorwaarden voor de publieke omroep willen opnemen, met relevante financiële consequenties bij overtreding? et zou veel procedures kunnen voorkomen en een uiterst eenvoudige bijdrage zijn aan uw beleidsdoelen.
Ik dank u zeer.

Erwin Angad-Gaur

IEF 15495

Onrechtmatige uitingen over werkzaamheden curator

Rechtbank Amsterdam 26 november 2015, IEF 15495; ECLI:NL:RBAMS:2015:8601 (Uitgemaakt voor horror-curator)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger. Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Artikel 8 en 10 EVRM. Gedaagden hebben op een website 'ontkroond.nl' uitingen geplaatst over eiser in verband met zijn werkzaamheden als curator in het faillissement van een derde. Eiser wordt uitgemaakt voor 'Horror-curator en premiejager', foute insolventieboef en rovende curator, en er worden ernstige verdenkingen geuit van een corrupte deal, diefstal van de boedel, 'gekocht vonnis' en misleiden van de rechtbank, zonder steun in het beschikbare feitenmateriaal. Eiser vordert met succes verwijdering van alle uitingen (genoemd onder 2.9 en 2.14) en een rectificatie op straffe van een dwangsom, vanwege de onrechtmatigheid.

2.9. In relatie tot [eiser] staan op de website onder meer de volgende uitingen:
Horror-curator en premiejager [eiser] ( [kantoor] ) (…)
Over de afspraken met financier [naam 3] : ‘Beste [naam 3] , ik laat mijn claim vallen en laat je met rust maar dan wel even een aardig bedragje storten op mijn derdenrekening van mijn kantoor zodat ik zonder dat ook maar enig schuldeiser ook maar een eurocent ontvangt de kantoorkas weer lekker op kan krikken. Nee joh, ook de enige schuldeiser, de fiscus, gaat straks niks beuren. Ik en mijn kantoor worden er een tonnetje of twee beter van en daarna sluit ik het faillissement bij gebrek aan baten en vanwege ‘de toestand van de boedel’. Wie doet me wat. Dat ik ondertussen die naar Ibiza gevluchte [naam 2] heb gesloopt is iedereen snel vergeten.’ Zo ongeveer moet het gesprek zijn gegaan maar wat wel vaststaat is het voorstel tot de malicieuze deal zoals [eiser] deze te berde heeft gebracht. (…)
een wel zeer verwerpelijke en ronduit corrupte deal (…)
poging tot diefstal van de boedel (…)
exponent van foute insolventieboef (…)
rovende curator (…)
malicieuze praktijken (…)
een “gekocht” vonnis, uitgesproken door een vriendje van hem (…)
een ronduit corrupt vonnis (…)
deze malicieuze actie (…)
een ongekende maar gefundeerde beschuldiging van fraude richting [eiser] (…)
is er sprake van grootscheepse fraude (…)
kennelijk is de rol van [eiser] in het faillissement van [naam 5] nog onfrisser dan die in het bankroet van De [naam 2] bedrijven. Wat heet: heel veel geld is zoek en niemand weet waar de geïncasseerde debiteurengelden gebleven zijn (…)
de ogenschijnlijke malafide curator (…)
[eiser] : Met voorsprong het opperhoofd aller bloedhonden-curatoren. Liegt tegen zijn client [naam 2] alsof het gedrukt staat, schendt de privacy van de gefailleerde op de meeste weerzinwekkende wijze en malverseert er lustig op los waarbij zowel de faillissementskamer als de rechter-commissarissen volstrekt op het verkeerde been wordt gezet. Heeft nu al een paar ton binnen geharkt terwijl er voor de crediteuren geen enkel zicht meer is op welke uitkering dan ook. Gijzelt zijn client op valse gronden en richt schade toe aan de boedel, een curator zeer onwaardig.”

2.14.    In daarop met [eiser] gevolgde correspondentie heeft [naam 1] in relatie tot [eiser] onder meer de volgende beschuldigingen geuit:
een actie die riekt naar intimidatie, chantage, vexatoir en malicieus handelen (…)
traineren van het faillissement, volstrekt onnodige en onwelkome chicanes (…)
ernstige schending van de privacy en zeer onheuse, laakbare en onprofessionele bejegening, smaad, laster en onnodige grieven van de failliet, onheus criminaliseren (…)
misleiden van de rechtbank (…)

4.7. De conclusie is dat de beschuldigingen en verdachtmakingen die [naam 1] en [gedaagde 2] via de website over [eiser] openbaar hebben gemaakt geen enkele steun vinden in het ten tijde van de publicaties beschikbare feitenmateriaal. Van enige vorm van serieuze onderzoeksjournalistiek is geen sprake. [naam 1] heeft in samenwerking met [gedaagde 2] over [eiser] op de website een groot aantal (ernstige) beschuldigingen geplaatst, en heeft [eiser] pas nadien - op een uiterste subjectieve en niet reële wijze - om een weerwoord gevraagd. Het ‘weerwoord’ dat aan [eiser] is gevraagd kwam feitelijk neer op een verzoek om informatie aan [eiser] in reactie op ongefundeerde verdachtmakingen. Van enige serieuze vorm van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake. Van [eiser] wordt een dusdanig negatief beeld geschetst, dat niet anders kan worden geconcludeerd dat sprake is van (een poging tot) karaktermoord. Mede gelet op de gevolgen die dit (potentieel) voor [eiser] als persoon en in zijn professionele hoedanigheid als advocaat en curator kan hebben, moeten de in de dagvaarding aangevallen uitlatingen, zoals onder 2.9. en 2.14. genoemd, als onrechtmatig jegens [eiser] worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden moet het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder wegen dan het recht van gedaagden op bescherming van hun recht op vrije meningsuiting. De vorderingen zijn, als passende, evenredige maatregelen om de (gevolgen van de) onrechtmatige publicaties recht te zetten, toewijsbaar op de navolgende wijze.

4.11. De vorderingen tot het verwijderen en verwijderd houden van de uitingen van (het internetarchief van) de website alsmede het plaatsen op de website van een rectificatie zijn jegens [bedrijf 2] niet toewijsbaar nu zij niet de auteur van de uitingen is en evenmin de domeinnaamhouder van de website is. Niet gebleken is dat [bedrijf 2] op enige manier betrokken is geweest bij de bestreden uitingen over [eiser] , zoals die tot op heden via de website openbaar zijn gemaakt. Het belang van [eiser] om [bedrijf 2] in deze procedure te betrekken is gelegen in de omstandigheid dat [bedrijf 2] op de website als uitgever van het boek “ [naam boek] ” staat vermeld en [bedrijf 2] een vennootschap is van [gedaagde 2] . Het jegens [bedrijf 2] gevorderde verbod om aan de publicatie van derden van de onder 2.9. en 2.14 vermelde uitingen of uitingen van gelijke bewoordingen medewerking te verlenen is daarmee als hierna te melden toewijsbaar. 

IEF 15494

Schadevergoeding van 25x pensioen is excessief

EHRM 23 juni 2015, IEF 15494; 41158/09 (Koprivica tegen Montenegro)
Mediarecht. Just satisfaction. Koprivica was voormalig hoofdredacteur van weekmagazine Liberal. De zaak gaat over lasterprocedures die tegen hem worden opgevoerd vanwege het schrijven over een rechtszaak tegen 16 journalisten die voor het Joegoslavië-tribunaal worden geleid. Koprivica moet € 5.000 betalen aan schadevergoeding. Een schadevergoeding van 25x zijn pensioen is excessief en levert schending van artikel 10 EVRM op. Op basis van artikel 41 (just satisfaction) wordt dat verlaagd tot € 1.133,31.

IEF 15492

Turkse YouTube-blokkade schendt artikel 10 EVRM

EHRM 1 december 2015, IEF 15492; application 48226/10 en 14027/11 (Cengiz e.a. tegen Turkije)
Uit het persbericht: Mediarecht. In 2008 heeft de Turkse rechter geoordeeld dat de website YouTube in zijn geheel geblokkeerd moest worden, vanwege een video die Atatürk zou beledigen. Cengiz, Akdeniz en Altparmak doceren rechten aan verschillende Turkse universiteiten en hebben gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen deze blokkade. Dit bezwaar werd door de nationale rechters afgewezen.

Het Hof oordeelde dat de blokkade niet op klagers persoonlijk was gericht, maar dat YouTube wel een belangrijk middel voor hen was waarmee zij hun recht uit artikel 10 ’to receive and impart information or ideas’ uitoefenden. Op deze grond konden zij dan ook rechtmatig claimen dat zij werden geraakt door de blokkade. De nationale regel waarop de blokkade was gebaseerd gaf niet het recht om een hele website te blokkeren op basis van een video. Op grond van het ontbreken van ‘lawfulness’ oordeelt het Hof dat er sprake is van een inbreuk op artikel 10 EVRM.

IEF 15491

Twee-strepen maakt inbreuk op Adidas' drie-strepenmerk

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

Hof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2015, IEF 15491 (H&M tegen Adidas)
Uitspraak ingezonden door Gregor Vos, Klos Morel Vos & Reeskamp. Merkenrecht. Verwarringsgevaar. Verwatering. Al sinds 1997 zijn H&M en Adidas in een geschil verwikkeld vanwege de H&M twee-strepensportkleding vgl. IEF 10477 en IEF 8447. Deze producten maken volgens Adidas inbreuk op haar drie-strepenmerk. Na verschillende uitspraken stelde de Nederlandse rechter prejudiciële vragen aan het HvJ. Na terugverwijzing oordeelt het Hof dat Adidas in het gelijk moet worden gesteld, op grond van zowel gevaar voor verwarring als gevaar voor verwatering. De grieven worden afgewezen, H&M dient het gebruik van de tekens in de Benelux te staken.

Verwarringsgevaar: H&M miskent de mogelijkheid van zogeheten ‘post sale confusion’, dat wil zeggen de verwarring die kan ontstaan bij het publiek dat wordt geconfronteerd met het twee-strepenteken nadat het kledingstuk is aangeschaft en buiten de omgeving waar het is aangekocht (vgl. HvJ EG Arsenal/Reed). Die verwarring wordt niet weggenomen door het aanbrengen van een (duidelijk zichtbaar) H&M label. Die visuele overeenstemming wordt niet weggenomen door enige auditieve of begripsmatige verschillen.

Dat Adidas Cruyff tijdens het WK 1974 en de tweelingbroers Van de Kerkhof tijdens het WK 1978 hebben toegestaan om een twee-strepenmotief te gebruiken, staat daaraan evenmin in de weg. Uit dit incidentele gebruik kan, gelet op het door Adidas gevoerde handhavingsbeleid, geen verwatering van het drie-strepenbeeldmerk worden afgeleid.

Mate van bekendheid driestrepenbeeldmerk
7.10. Het hof is van oordeel dat Adidas c.s. met het door hen overgelegde materiaal in het kader van dit kort geding genoegzaam hebben aangetoond dat het drie-strepenmerk in de Benelux over de gehele periode van 1997 tot heden bij een breed publiek bekend was en is. Dit is door H&M, gelet op het door Adidas c.s. overgelegde materiaal, onvoldoende onderbouwd betwist. De enkele omstandigheid dat het drie-strepenbeeldmerk in genoemde top 100 slechts een 59ste plaats inneemt, staat niet in de weg aan de voorlopige conclusie dat het drie-strepenbeeldmerk bij de gemiddelde consument van sport- en vrijetijdskleding algemeen bekend is. Dat Adidas c.s. Cruyff tijdens het WK van 1974 en de tweelingbroers van de Kerkhof tijdens het WK van 1978 hebben toegestaan om een twee-strepenmotief te gebruiken, staat daaraan evenmin in de weg. Uit dit incidentele gebruik kan, mede gelet op het door Adidas c.s. gevoerde handhavingsbeleid, geen verwatering van het drie-strepenbeeldmerk worden afgeleid.

Verwarringwekkende overeenstemming?
7.14. Het hof kan H&M evenmin volgen in haar stelling dat de strepen op haar fitnesskleding niet, althans niet op de wijze zoals deze blijkt uit de in het geding zijn merkinschrijvingen van Adidas c.s., afsteken tegen de basiskleur van het kledingstuk. Het contrast is wat betreft het gele kledingstuk minder groot, maar naar het oordeel van het hof nog steeds voldoende groot om te kunnen spreken van een met de basiskleur van het kledingstuk contrasterende kleur. Het enige verschil is dat H&M twee strepen gebruikt in plaats van drie. Naar het voorlopig oordeel van het hof weegt dit punt van verschil, gelet op de totaalindruk die door het rie-strepenbeeldmerk en het twee-strepenteken wordt opgeroepen, niet op tegen de punten van overeenstemming. Die visuele overeenstemming wordt niet weggenomen door enige auditieve of begripsmatige verschillen. Naar het oordeel van het hof is daarom aan de noodzakelijke vereiste van overeenstemming tussen merk en teken voldaan. De daarop betrekking hebbende principale grief XIV faalt.

7.15. Gelet op de mate van bekendheid van het drie-strepenbeeldmerk, de gelijkheid van de waren waarvoor het merk is ingeschreven en waarvoor het teken door H&M wordt gebruik en de mate van overeenstemming daartussen, is het hof voorshands van oordeel dat het door H&M gebruikte twee-strepenteken zodanig met het drie-strepenbeeldmerk overeenstemt dat door het gebruik van dat teken bij potentiële kopers van de betrokken sport- en vrijetijdskleding verwarring kan ontstaan in de zin van artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub b BVIE. Dat niet te verwachten is dat potentiële kopers zich zullen vergissen, omdat de kledingstukken door H&M uitsluitend in haar eigen winkels worden aangeboden waar geen kleding van Adidas c.s. wordt verkocht, zoals H&M onder grief X in het principaal appel stelt, doet daaraan niet af. Met die stelling miskent H&M de mogelijkheid van zogeheten ‘post sale confusion’, dat wil zeggen de verwarring die kan ontstaan bij het publiek dat wordt geconfronteerd met het twee-strepenteken nadat het kledingstuk is aangeschaft en buiten de omgeving waar het is aangekocht (vgl. HvJEU 12 november 2002, nr. C-206/01, ECLI:NL:XX:2002:AK3864, Arsenal/Reed). Die verwarring wordt evenmin weggenomen, zoals H&M stelt, door het aanbrengen van het H&M label, nog daargelaten dat H&M niet heeft aangetoond dat de betrokken kledingstukken zijn voorzien van een, volgens H&M, duidelijk zichtbaar H&M label. De grief faalt.

7.19. Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat Adidas c.s. zich in beginsel kunnen verzetten tegen het gewraakte gebruik van het twee-strepenteken door H&M, wat betreft de toekomst op grond van artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub BVIE en voor wat betreft 1997 op grond van artikel 13 A lid 1 aanhef en sub b BMW. De principale grieven XVI, XVII, XVIII en XIX, die alle vanuit verschillende gezichtspunten bestrijden dat er sprake is van verwarringsgevaar en inbreuk, falen dus.

Afbreuk aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het driestrepenbeeldmerk
7.21. Met betrekking tot het vereiste verband tussen drie-strepenbeeldmerk en twee-strepenteken kan het hof kort zijn. De bij de beoordeling van de b-grond vastgestelde overeenstemming geldt tevens en eens temeer voor de c-grond. Het voorlopig oordeel van het hof dat er sprake is van verwarringsgevaar betekent noodzakelijkerwijs dat het relevante publiek een verband legt tussen het drie-strepenbeeldmerk en het twee-strepenteken. Dat het publiek een verband legt, is op zich nog niet voldoende voor een geslaagd beroep van Adidas c.s. op artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub c BVIE. Daarvoor is nodig dat Adidas c.s. aantonen dat door dit gebruik tevens afbreuk wordt gedaan of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen (ook wel “verwatering”, “verschraling” of “vervaging” genoemd) of de reputatie van hun driestrepenbeeldmerk (ook wel “aantasting” of “degeneratie” genoemd) of ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of zou worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of reputatie (het zogenaamde “meeliften”) van het driestrepenbeeldmerk. Voor inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub c BVIE volstaat het dat er sprake is van één van deze drie soorten inbreuken (vgl. HvJEU, 18 juni 2009, C-487/07, ECLI:NL:XX:2009:BJ1503, L’Oréal/Bellure). Uit de stellingen van Adidas c.s. begrijpt het hof dat zij zich in het bijzonder beroepen op de verwatering van hun merkrechten. Uit het Intel-arrest volgt dat de vraag of er sprake is van verwatering bevestigd moet worden beantwoord indien er een grote kans bestaat dat het economische gedrag van de gemiddelde consument van de betrokken waren waarvoor het driestrepenbeeldmerk is ingeschreven als gevolg van het gebruik van het twee-strepenteken in de toekomst zal wijzigen.

Op andere blogs:
Bright-advocaten.nl

IEF 15489

Novagraaf Kerstpuzzel 2015


De december feestmaand is weer aangebroken en dat betekent dat het ook weer tijd is voor de traditionele Novagraaf Kerstpuzzel. De puzzel bestaat uit 26 logo’s van bekende, internationale merken waar een gedeelte van is weggelaten. Deze keer gaat het niet alleen om het raden van het merk dat bij het logo hoort, maar moeten de logo’s ook in alfabetische volgorde worden gezet. Zet je hersenen aan het werk, doe mee en maak daarbij kans op een uniek Frans design horloge!

Hoe werkt het precies?
- Bepaal bij welk merk het (gedeelte van het) logo hoort.
- Klik op het logo dat je op een andere plaats wilt zetten en sleep het logo naar de correcte letter van het alfabet (bijvoorbeeld N indien het om het Novagraaf-logo gaat).
- Als je alle logo’s op de goede plaats hebt gezet - dus in alfabetische volgorde - dien je je naam, emailadres en telefoonnummer in te vullen (voor correspondentiedoeleinden).
- Vervolgens klik je op de ‘Verstuur’-button.

Win een horloge t.w.v. 145 euro
Door deel te nemen aan de Novagraaf Kerstpuzzel 2015 maak je kans op een design horloge van het nieuwe Franse horlogemerk Charlie Watch, dat is opgericht in het voorjaar van 2014 in Parijs. De horloges van Charlie Watch zijn uniseks, klassiek en modern tegelijk, en verkrijgbaar met verwisselbare bandjes in diverse kleuren. De horloges worden in hartje Parijs op traditionele wijze geproduceerd en zijn van hoge kwaliteit. De winnaar van de Kerstpuzzel kan kiezen uit drie verschillende modellen uurwerk (de Buci, de Soma of de Union) en kan daarnaast zelf bepalen welk kleur bandje hij of zij wil.

Doe nu meteen mee met de Novagraaf Kerstpuzzel 2015!

IEF 15488

CBb beoordeelt accountantsklachten in kwestie Converse schoenen

CBb 1 december 2015, IEF 15488; ECLI:NL:CBB:2015:365 ([naam 1] tegen Converse) en ECLI:NL:CBB:2015:366 ([naam 1], FM Fashion & Sporttrading Holland tegen [naam 2])
Rechtspraak.nl: Converse, producent van sportieve schoenen, voert in Nederland diverse rechtszaken over haar merkrechten. Zowel Converse als importeur Sporttrading Holland lieten accountants onderzoek doen naar de herkomst en echtheid van partijen schoenen.

Converse diende een klacht in tegen de door Sporttrading ingeschakelde accountant. De Accountantskamer verklaarde die klacht eerder gegrond en gaf de accountant een waarschuwing. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geeft Converse in hoger beroep gelijk dat deze maatregel te licht is en geeft de accountant een berisping. Zijn rapport, waarvan hij wist dat het gebruikt ging worden in rechtszaken, bevatte conclusies waarvoor een deugdelijke grondslag ontbrak. Of die conclusies juist of onjuist zijn staat overigens nog steeds niet vast.

De klacht van Sporttrading tegen de accountant van Converse resulteerde bij de Accountantskamer eveneens in een waarschuwing. Het CBb heeft het hoger beroep van Sporttrading daartegen ongegrond verklaard.

Op andere blogs:
accountant.nl

IEF 15487

Vrijheid van meningsuiting prevaleert in geschil over EO's De Vijfde Dag

Rechtbank Noord-Nederland 25 november 2015, IEF 15487; ECLI:NL:RBNNE:2015:5428 ([voornaam] tegen Evangelische Omroep en [gedaagde 2])
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Eiser is werkzaam als psychiater in een GGZ-instelling. In een programma van de EO wordt negatief gerapporteerd over zijn handelswijze en beroepsethiek. In de reportage is ook [gedaagde 2] te horen, welke zich negatief uitlaat over eiser. Eiser stelt dat beide uitingen onrechtmatig zijn. De rechter oordeelt dat in dit geval de vrijheid van meningsuiting prevaleert boven de belangen van eiser. De uitzending is niet onrechtmatig en de vordering jegens de EO wordt afgewezen. De vordering tegen [gedaagde 2] wordt wel toegewezen, nu haar uitingen onrechtmatig worden bevonden met vergoeding van immateriële schade en verwijzing naar schadestaatsprocedure.

Uitzending onrechtmatig?
4.26. Met betrekking tot de ernst van de aan de kaak gestelde misstand (de in rechtsoverweging 4.22 weergegeven omstandigheid onder (b)) overweegt de rechtbank dat onderzoeksjournalisten, en daarmee ook de EO, zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moeten kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Een achterliggend belang dat met een uitzending als de onderhavige is gediend, is dat misstanden die de samenleving raken niet blijven voortbestaan. De (rechts)positie van personen die een gedwongen opname ondergaan in een forensisch-psychiatrische kliniek en misstanden binnen een forensisch-psychiatrische kliniek zijn naar het oordeel van de rechtbank maatschappelijk relevante onderwerpen. De populatie van de kliniek betreft vaak personen die vanuit het gedwongen karakter van de opname veelal niet in staat zullen zijn vanuit hun afhankelijke positie (effectief) op te treden tegen mogelijke misstanden in een dergelijke kliniek. Een misstand die deze groep personen raakt waaronder het onderwerp van het programma, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd als ernstig te betitelen en vanuit het algemeen belang is het aan de orde stellen daarvan ook gerechtvaardigd. [eiser] heeft dat op zichzelf ook niet betwist.

4.31. Naar het oordeel van de rechtbank neemt het voorgaande niet weg dat de EO in de uitzending een eenzijdig beeld heeft geschetst van problemen die op de GGZ-afdeling Cederborg van Lentis te Zuidlaren hebben gespeeld. De EO had zeer wel op basis van het tot haar beschikking staande feitenmateriaal een beeld kunnen schetsen van de afdeling dat minder belastend voor [eiser] zou zijn geweest, maar het was aan de EO om daarvoor al dan niet te kiezen. (…) Dat de uitzending op deze wijze een eenzijdig en onvolledig beeld oplevert, waarvan [eiser] de dupe is geworden, betekent evenwel niet dat zij ook onrechtmatig is. Aan de belangen die gediend zijn door de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid komt in dit geval een zwaarder gewicht toe dan aan de belangen van [eiser] .

Uitlatingen in de uitzending onrechtmatig?
4.60. Resumerend gaat het bij de hiervoor verweten uitspraken voornamelijk om meningen van [gedaagde 2] , die als zodanig niet hoeven te worden bewezen. Dat het meningen zijn, acht de rechtbank ook voor het publiek voldoende duidelijk. Voor zover de uitspraken aangaande bejegening (los van separatie), sfeer en cultuur op de afdeling niet zuiver een mening zijn, vinden deze voldoende steun in de verklaringen van de andere bronnen, terwijl de verklaring omtrent de sedatie een beschrijving is, die verder niet is weersproken. Deze conclusie in aanmerking nemend, overweegt de rechtbank ten aanzien van de hiervoor verweten uitspraken, mede tegen de achtergrond van de overige onder 4.22 opgenomen omstandigheden, het navolgende. In het algemeen kan een onheuse bejegening door een psychiater van groep kwetsbare patiënten als de onderhavige en een onprofessionele cultuur op de afdeling waar deze mensen verblijven, zonder meer worden aangemerkt als misstand. De ernst daarvan rechtvaardigt dat het publiekelijk aan de orde wordt gesteld, ook door een privépersoon (vergelijk ook rechtsoverweging 4.26). Tegen deze achtergrond is de rechtbank, gezien in het bijzonder de inkleding van de verdenkingen als persoonlijke opvattingen van [gedaagde 2] , dan wel als een beschrijving van hetgeen zij heeft waargenomen, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat zij in dit geval de grenzen waarbinnen zij vrijelijk haar mening, ook publiekelijk, mag geven, heeft overschreden. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat [gedaagde 2] zowel bij [eiser] , alsook verder binnen Lentis en bij de IGZ eerder haar bezwaren had geuit, maar aanvankelijk en in ieder geval voor de uitzending, geen voor haar bevredigend gehoor kreeg. Van een onrechtmatige inbreuk op de eer en goede naam van [eiser] met de hiervoor besproken, verweten uitlatingen is geen sprake.

4.63. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de stellingen van [eiser] , [gedaagde 2] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat [eiser] lichtvaardig, zonder deugdelijke medische of juridische grondslag, patiënten heeft gesepareerd dan wel verpleegkundigen daartoe heeft aangezet. Nu zij aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan is voor bewijslevering geen plaats. De beschuldigingen vinden ook geen steun in het ten tijde van de uitzending beschikbare feitenmateriaal. [eiser] heeft onder overlegging van schriftelijke stukken gesteld dat in de maanden mei en juni 2011, toen [gedaagde 2] op Cederborg bij Lentis werkzaam is geweest, twee separaties hebben plaatsgevonden waarvan één, een vrijwillige is geweest. Niet gesteld of gebleken is dat bij deze separaties een deugdelijke juridische of medische grondslag heeft ontbroken. Voorts vinden de beschuldigingen onvoldoende steun in de verklaringen van (ex-) patiënten en/of familieleden van hen. Dat zij mogelijkerwijze beslissingen die in het kader van de behandeling of het forensisch kader zijn genomen, hebben geïnterpreteerd als ‘straf’, wil nog niet zeggen dat vrijheden disproportioneel zijn beperkt dan wel zijn opgelegd in strijd met de wet BOPZ en/of zonder deugdelijk medische grond. Ook anderszins kan een en ander niet uit de gedingstukken worden afgeleid, ook niet uit de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege in de zaak [patiënt] . De verklaring van Lentis van 13 juni 2011 acht de rechtbank te algemeen om als enige feitelijke onderbouwing van deze concrete beschuldiging dienst te kunnen doen, te meer nu in het verslag van de directie van Forint van 20 juli 2011 een dergelijk straf- en sanctiebeleid in de zin van separeren niet bevestigd wordt. Ook in de e-mails en brieven van de IGZ aan [eiser] of de EO en in het inspectierapport van de IGZ vindt de rechtbank geen feitelijke aanwijzingen voor de door [gedaagde 2] geuite beschuldigingen. Bij gelegenheid van pleidooi heeft [gedaagde 2] toegelicht dat ook sprake was van separaties in de zin van gesloten of open kamerprogramma’s. [eiser] heeft tijdens pleidooi gesteld dat van een ‘kamerprogramma’ als vorm van separeren hem niets bekend is en dat de kamers op Cederborg niet eens afgesloten kunnen worden in verband met de brandveiligheid, waaraan strikt de hand wordt gehouden. [gedaagde 2] heeft daarop een en ander niet meer betwist, zodat aan haar stellingen over ‘kamerprogramma’s’ verder voorbij zal worden gegaan.

4.65. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde 2] in de gegeven omstandigheden aldus onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Zij heeft bewust de publiciteit gekozen en zich tot een breed publiek gericht in een landelijk uitgezonden televisieprogramma. Daarbij heeft ze zichzelf in strijd met de feiten laten presenteren als GZ-psycholoog met elf jaar ervaring. In dat programma heeft zij als professional vervolgens de zeer ernstige beschuldiging geuit dat [eiser] als psychiater patiënten lichtvaardig, zonder medische of juridische grondslag, straft en hun vrijheden beperkt in de vorm van separeren en zijn verpleegkundigen daartoe instrueert, terwijl dat niet door concrete feiten wordt gedragen. Mede op basis van die ongefundeerde beschuldiging, zo maakt de rechtbank op uit de uitzending en het transcript ervan, heeft zij een vergaand waardeoordeel over [eiser] als psychiater uitgesproken. Zij wist althans kon voorzien dat door deze uitingen, zonder nuancering of kanttekening, de eer en goede naam van [eiser] als psychiater en als persoon zouden worden aangetast. Feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de uitlatingen op dit punt niet onrechtmatig is, zijn niet gesteld. Alleen al niet omdat door [gedaagde 2] geen feiten zijn gesteld die erop duiden dat daadwerkelijk was van een misstand in dit verband.