Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.934 artikelen gevonden
IEF 12461

Gerecht EU week 11 update

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

A) EVENT vs EVENTER
B) een driedimensionaal gemeenschapsmerk voor een tas en een handtas
C) beeldmerken FŁT-1 (met hert) vs FŁT (in rode letters)
D) Verwarringsgevaar tussen „ONESTO” en „ENSTO”
E) Diensten oudere merk onder de aanduiding van "een reclamezin"
F) Goederen die niet sterk vergelijkbaar zijn.

Gerecht EU 22 maart 2013, zaak T-353/11 (Event / OHMI - CBT Comunicación Multimedia (eventer EVENT MANAGEMENT SYSTEMS)) - dossier

A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale woordmerk "Event" voor waren en diensten van de klassen 35, 36, 42 en 43, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 939/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 maart 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen "eventer EVENT MANAGEMENT SYSTEMS" voor waren en diensten van de klassen 9, 35, 41 en 42. Beroep wordt afgewezen.

91 In that regard, it must be held, as the Board of Appeal found, that the word element ‘eventer’ of the mark applied for does not exactly reproduce the earlier mark. While the latter is, on the contrary, included in the phrase ‘event management systems’, the second verbal component of the mark applied for, the relevant public would not isolate the word ‘event’ from the two others which follow it in that phrase, but would retain the overall meaning thereof.

92 Since the relevant public for similar services is made up of professionals, who have a high degree of attentiveness, it is necessary to uphold the Board of Appeal’s finding that the similarities between the signs are insufficient for it to be held that there is a likelihood of confusion with respect to the services which must be held to be similar.

Gerecht EU 22 maart 2013, zaken T-409/10 en T-409/10 (Bottega Veneta International / OHMI (Forme d'un sac (á main)) - dossier T-409 - dossier T-410

B) Driedimensionaal gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1539/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 juni 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om een driedimensionaal merk in de vorm van een handtas die bekend is als „Cabat”-tas in te schrijven voor waren van klasse 18. Beroep wordt afgewezen. Absolute weigeringsgrond. Geen onderscheidend vermogen door gebruik. Zie ook op de MARQUES-blog, DirkzwagerIEIT.

100 Enfin, s’agissant du territoire à prendre en considération, il résulte de la jurisprudence que, dès lors que le caractère distinctif acquis par l’usage de la marque demandée doit être démontré dans la partie substantielle de l’Union où elle en était dépourvue au regard de l’article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009 et que le motif de refus existe, pour celle-ci, dans toute l’Union, c’est en principe l’intégralité du territoire de l’Union qui devait être prise en considération (voir arrêt Représentation d’une partie d’un mandrin, point 45 supra, point 46, et la jurisprudence citée).

101 À ce titre, il convient de rappeler que, bien que l’annexe 75 du recours de la requérante devant la chambre de recours présente le volume des ventes de certains produits commercialisés par la requérante dans vingt États membres, il n’est pas établi que ces données concernent le sac à main représenté par la marque demandée. De plus, les représentations de sacs à main figurant dans les annexes 70 à 73 du recours devant la chambre de recours sont extraites de publications rédigées en langues italienne, allemande et française, de sorte qu’elles ne sont susceptibles d’avoir une valeur probante que s’agissant des États membres dans lesquels ces langues sont parlées.

102 Il résulte de ce qui précède que c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré que la forme du sac à main représenté par la marque demandée n’avait pas acquis un caractère distinctif du fait de son usage, au sens de l’article 7, paragraphe 3, du règlement n° 207/2009.

Gerecht EU 22 maart 2013, zaak T-571/10 (Fabryka Łożysk Tocznych-Kraśnik / OHMI - Impexmetal (FŁT-1)) - dossier

C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „FŁT-1” voor waren van klasse 7 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1387/2009-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 6 oktober 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van de nationale en gemeenschapsbeeldmerken bevattende het woordbestanddeel „FŁT” is ingesteld. Beroep wordt verworpen. Er zijn door de kamer van beroep geen fouten gemaakt.

Gerecht EU 19 maart 2013, zaak T-624/11 (Yueqing Onesto Electric / OHMI - Ensto (ONESTO))
- dossier

D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk dat het woordelement „ONESTO” bevat, voor waren van klasse 9, strekkende tot vernietiging van beslissing R 2535/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 september 2011, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van de houder van het nationale beeld- en woordmerk en van de gemeenschapsbeeld- en woordmerken die het woordelement „ENSTO” bevatten, voor waren van de klassen 7, 9, 11 en 16. Het beroep wordt afgewezen.

De merken verschillen met betrekking tot de eerste letters ‘o-n-e’ voor het aangevraagde merk en 'e-n' in het oudere teken. De kamer heeft terecht geoordeeld dat de visuele overeenstemming van de tekens, in zijn geheel, vrij laag is. Voor de Franstalige consument is er echter tussen de merken een grote mate van overeenstemming vanuit een auditief oogpunt. Een begripsmatige vergelijking is niet relevant in dit geval. Tussen „ONESTO” en „ENSTO” wordt verwarringsgevaar aangenomen. Niet kan worden vastgesteld dat het bestaan van andere merken die vergelijkbaar zijn met het oudere merk kunnen leiden tot een lage mate van onderscheidend vermogen.

32      Like the applicant, the Court finds that the signs differ in relation to their first letters, namely ‘o-n-e’ in the sign applied for and ‘e-n’ in the earlier sign. However, it should also be noted that the letters ‘e’ and ‘n’ are reversed in the sign applied for as compared with the earlier mark and, thus, the only noticeable difference, on a visual level, is that the sign applied for begins with an ‘o’. Similarly, the difference in length of the signs, six letters in the sign applied for as compared with five in the earlier sign, is not important enough to be decisive in the present case. Consequently, the Board of Appeal was right to consider that, as a whole, the similarity of the signs is rather low.

41      In the present case, as has been stated above, the goods covered by the opposing marks are identical. The signs are both visually and aurally similar. For French-speaking consumers, the signs are highly similar from an aural point of view. A conceptual comparison is not relevant in this case, given that the sign applied for has a meaning only for the Italian-speaking public, whereas it does not in any of the other languages of the European Union. Therefore, it must be found that there is a likelihood of confusion between the opposing marks.

Gerecht EU 20 maart 2013, zaak T-571/11 (El Corte Inglés / OHMI - Chez Gerard (CLUB GOURMET)) - dossier

B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „CLUB DEL GOURMET, EN...El Corte Inglés” en van de aanvragen tot inschrijving van nationaal woordmerk „EL SITIO DEL GOURMET” en van nationaal en gemeenschapswoordmerk „CLUB DEL GOURMET” voor waren van klasse 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1946/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 juli 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „CLUB GOURMET” voor waren van de klassen 16, 21, 29, 30, 32 en 33.

Het beroep wordt verworpen. De kamer van beroep was primair van oordeel dat de aanduiding „een reclamezin” als beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten met geen enkele van de in de classificatie van Nice opgesomde waren en diensten overeenstemde, noch een waar noch een dienst was. Het onderhavige wordt gekenmerkt door het feit dat niet uit de formulering van de beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten bleek dat de omvang van de door dat merk verleende bescherming verder reikte dan die strikte formulering. Het Gerecht kan de bijzondere kenmerken van het Spaanse recht, die volgens verzoekster de betekenis van die beschrijving van de diensten verduidelijken, om procedurele redenen niet in aanmerking nemen. Ook op MARQUES-blog

51 De kamer van beroep was primair van oordeel dat de aanduiding „een reclamezin” als beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten met geen enkele van de in de classificatie van Nice opgesomde waren en diensten overeenstemde, noch een waar noch een dienst in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 was en niet kon worden uitgelegd als „reclamediensten”, omdat anders het toepassingsgebied van de door het oudere merk aangeduide diensten op ongeoorloofde wijze zou worden verruimd.

54 Zoals hierboven is vastgesteld, worden de omstandigheden van het onderhavige geval gekenmerkt door twee feiten: noch uit de formulering van de beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten noch uit verzoeksters aanwijzingen en beweringen tijdens de procedure voor het BHIM bleek dat de omvang van de door dat merk verleende bescherming verder reikte dan die strikte formulering; verder kan het Gerecht de bijzondere kenmerken van het Spaanse recht, die volgens verzoekster de betekenis van die beschrijving van de diensten op zinvolle wijze kunnen verduidelijken, om procedurele redenen niet in aanmerking nemen. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld, zoals de kamer van beroep heeft gedaan, dat op basis van de in punt 8 supra weergegeven beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten geen vergelijking van die diensten met de door het aangevraagde merk aangeduide waren mogelijk is.

Gerecht EU 20 maart 2013, zaak T-277/12 (Bimbo / OHMI - Café do Brasil (Caffè KIMBO)) - dossier

 

C) Gemeenschapsmerk – Door houder van nationale woordmerken „BIMBO” voor waren van klasse 30 ingesteld beroep tot vernietiging van beslissing R 1017/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 mei 2012, tot gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling, die de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in zwart, rood, goud en wit met de woordelementen „Caffè KIMBO” voor waren van klasse 30 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie gedeeltelijk afwijst .

Het beroep wordt afgewezen. Ter beoordeling staan enerzijds de goederen 'meel, banketbakkerij, ijs, gist en rijsmiddelen' en anderzijds, 'verpakt gesneden brood'. De goederen zijn niet sterk vergelijkbaar. Het Hof concludeert dat geen sprake is van verwarringsgevaar tussen het bekende Spaanse merk „BIMBO” en het beeldmerk met woordelementen „Caffè KIMBO”. Tot slot blijkt dat, anders dan verzoekster stelt dat de kamer van beroep bij de beoordeling van het verwarringsgevaar niet in strijd met artikel 8(1)(b) van Verordening nr. 207/2009 heeft geoordeeld. 

56 That suffices for the Court to reject as unfounded the main line of argument submitted by the applicant in the context of this plea, which claimed – referring to this effect to the reasoning set out in the Opposition Division’s decision – that there was a ‘clear similarity’, which went beyond a likelihood of confusion, between all the goods in the list of goods covered by the Spanish well-known mark, namely ‘cereals, milling industry, baking, pastry and starch’, and those goods in the list of the goods in the trade mark application which the Board of Appeal had accepted might be registered, that is to say, ‘flour, confectionery, ices, yeast and baking-powder’.

58 In the opinion of the Court, the reasons set out in points 29 to 31 of the contested decision prove to the required legal standard on what ground it may be concluded that there is a difference between, on one hand, ‘flour, confectionery, ices, yeast and baking-powder’ and, on the other hand, ‘packaged sliced bread’. In any event, those goods are not ‘strongly similar’, as the applicant claims at point 45 of the application.

59 In conclusion, it is apparent from the foregoing that, contrary to the applicant’s contention, the Board of Appeal did not infringe Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 in holding, on the basis of an overall assessment of the likelihood of confusion several aspects of which are not disputed by the applicant and for the reasons correctly set out in points 13 to 47 of the contested decision, that the Opposition Division’s decision should be annulled in part in so far as the opposition had initially been upheld for ‘flour, confectionery, ices, yeast and baking-powder’.

IEF 12458

In de tijdschriften februari/maart 2013

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:

M.R.F. Senftleben, 'De WIPO Development Agenda en het Europese merkenrecht – deel I - Will the Debate on the Public Domain Lead to Additional Measures to Keep Signs Free?', BerichtenIE 2013-2.

Rechtspraak in het kort
Nr. 13 - Nokia/D5
Nr. 14 - Atlas Transport/Atlas Air
Nr. 15 - Stoel Rolf Benz

Themanummer: Merk- en grondrechten

J.A.K. van den Berg en M.J.F. Haak, 'IE-rechten en uitingsvrijheid', BMM Bulletin 2013-1, p. 2.

V. Raus, 'Merkenrecht en vrijheid van meningsuiting. Kanttekeningen bij enkele Belgische beslissingen, BMM Bulletin 2013-1, p. 8.

Nr. 1 Het verwarringwekkend slaafs nabootsen van andermans product in het licht van art. 6:193a-j BW en
art. 6:162 BW’, P.G.F.A. Geerts.

Rechtspraak
Auteursrecht, Databankenrecht, Geschriftenbescherming
Nr. 2 - Rb. Amsterdam (vzr.) 13 juni 2012 (Omroepen/de Telegraaf).

Nr. 16 - Wapperen met ongefundeerde modelpretentie
Nr. 17 - Gebundelde beslissingen BHIM

 

Laatste editie: BerichtenIE 2013-2

V. Fossoul, 'The right of information - an
illustration of the conflict between data
protection and the enforcement of intellectual
property rights', BMM Bulletin 2013-1, p. 11.

T. de Haan, 'Plain packaging - Expropriation
and Disproportion', BMM Bulletin 2013-1, p. 18
.

Jurisprudentie Nijntje - Louis Vuitton -
D'Ieteren - Ashby/France

 

Nr. 3 - HvJ EU 1 maart 2012
(Football Dataco/Yahoo!)
m.nt. mr. A. Ringnalda.
Nr. 4 - Rb. Amsterdam 12
september 2012 (Sanoma/
GeenStijl) m.nt. MBS.
Nr. 5 - Rb. ’s-Hertogenbosch
(vzr.) 14 december 2011
(Falkplan).
Nr. 6 - HvJ EU 12 juli 2012
(Compass-Datenbank) m.nt.
HMHS en LB.

Octrooirecht, Procesrecht
Nr. 7 - Enlarged Board of
Appeal 23 juli 2012 m.nt. FE.
Nr. 8 - HvJ EU 19 juli 2012
(Neurim Pharmaceuticals/
Comptroller-General of Patents)
m.nt. AFK.
Nr. 9 - Rb. Utrecht (vzr.) 15
augustus 2012 (Boehringer/ Teva)
m.nt. FE.

Reclamerecht
Nr. 10 - HvJ EU 6 september
2012 (Deutsches Weintor / Land Rheinland Pfalz) m.nt. EHH en
mr. C.H.E. Fontaine.

IEF 12471

Censuur door de politie?

Een redactionele bijdrage van Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan.

Afgelopen week waande ik me even in Noord-Korea. In de media [red. IEF 12439] verschenen berichten over de nieuwe regels die de politie hanteert voor het gebruik van de ‘politiehuisstijl’ in film- en televisieproducties. Zo kreeg de producent van de televisieserie Dokter Tinus te horen dat voor het volgende seizoen het politielogo en dus het officiële politie-uniform niet meer mag worden gebruikt. In die serie speelt Tygo Gernandt namelijk een klunzige agent en de politie ‘herkent zich niet in dat beeld dat van de politie wordt neergezet’. De woordvoerder van de Nationale Politie verklaarde tegenover NRC: “De beroepsgroep moet beschermd worden als deze op een onrealistische manier in beeld wordt gebracht. Het is niet de bedoeling dat wij in producties onderuit worden gehaald. We zijn te vergelijken met een A-merk.”

De politie beroept zich op haar merk- en auteursrechten op het politielogo en de zogenaamde ‘politiestriping’ (de strepen op de politie-auto’s). Op grond daarvan vindt de politie dat zij kan bepalen in welke producties wel en in welke producties geen gebruik mag worden gemaakt van officiële politie-uniformen, auto’s etc. In het persbericht dat de Nationale Politie hierover afgelopen vrijdag naar buiten bracht, staat dat men toestemming voor het gewenste gebruik kan vragen als “de verhaallijn, het script of andere informatie over de productie, met de nadruk op het aandeel van de politie in de productie’’ vooraf worden voorgelegd. Of de politie vervolgens toestemming verleent hangt af van de volgende vragen: “worden haar taak en bevoegdheden waarheidsgetrouw in beeld gebracht?” en “draagt de productie bij aan het imago van de politie?”. Oftewel, alleen als de politie positief in beeld wordt gebracht, kan men toestemming krijgen.

In normaal Nederlands heet dat censuur. De politie kan zich daarom ook helemaal niet met succes op haar intellectuele eigendomsrechten (merk- en auteursrechten) beroepen. Film- en televisiemakers hebben namelijk recht op vrijheid van meningsuiting, neergelegd in artikel 10 EVRM, waar ook artistieke uitingsvrijheid onder valt. Dat recht omvat zowel de vrijheid te parodiëren (de klunzige agent) als de vrijheid de werkelijkheid na te spelen met beelden uit die werkelijkheid, inclusief politie-uniformen en auto’s.

Dat in een kwestie zoals deze intellectuele eigendomsrechten moeten wijken voor de uitingsvrijheid is niet nieuw. In januari van dit jaar heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Ashby Donald tegen Frankrijk nog bevestigd dat de handhaving van auteursrechten in strijd kan zijn met het recht op vrijheid van meningsuiting. Nederlandse rechters oordeelden al vaker in die zin: in 2011 kon Louis Vuitton zich niet met succes verzetten tegen het gebruik van een look-a-like tas in een schilderij door de Deense kunstenares Nadia Plesner [red. IEF 9614], in 2006 oordeelde de rechter dat Greenpeace voor een eigen campagne een logo van de Staat mocht gebruiken, en in 2003 deed Scientology tevergeefs een beroep op het auteursrecht in een zaak over een kritisch artikel van publiciste Karin Spaink.

Dat een overijverige politieambtenaar op het onzalige idee voor dit nieuwe beleid is gekomen, is nog tot daaraan toe. Maar dat ook hoger in de boom niet tijdig een alarmbel is gaan rinkelen, is wel zorgwekkend. In een democratische rechtsstaat schrijft de Staat de creatieve industrie niet voor hoe ze de politie in producties moet neerzetten. Toch is het zover gekomen dat dit beleid nu actief wordt uitgedragen en gehandhaafd. Voor je het weet verschijnen er in Nederland alleen nog producties à la de jaren-70-slogan “De politie is je beste vriend”. Het is hoog tijd dat de politie bij zinnen komt en het nieuwe beleid in de prullenbak verdwijnt.

Christien Wildeman

IEF 12470

Over de indirecte toestemming

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 19 maart 2013, LJN BZ5260 (Converse Inc. Kesbo Sport BV tegen Schoenenreus BV en Dieseel A.G.) - afschrift HD 200.087.046/01

Uitspraak ingezonden door Niels Mulder, DLA Piper.

Merkenrecht. (Legale) Parallelimport. Bewijslast. Over het begrip namaak, (indirecte) toestemming, uitputtingsverweer. Geen gevaar afscherming van de markt. Vervolg op het tussenvonnis en eerdere gecombineerde hoofd/vrijwarings-uitspraak in IEF 9501.

Het Hof oordeelt dat in beginsel vaststaat dat sprake is geweest van merkinbreuk door Schoenenreus (r.o. 7.4.8). Volgens de systematiek van het BVIE kan Schoenenreus zich niet beroepen op enige "indirecte toestemming" welke onder de reikwijdte van het begrip "toestemming" als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 aanhef BVIE zou vallen. Toestemming van de merkhouder tot het in het verkeer brengen van waren die voorzien zijn van zijn merk in de zin van 2.23 lid 3 BVIE is dus niet hetzelfde als toestemming voor het gebruik van zijn merk in de zin van 2.20 lid 1 BVIE (r.o. 7.4.7). Partijen twisten over de bewijslast onder verwijzing naar (IE-Klassiekers merkenrecht als) Van Doren/Lifestyle en Lancôme/Kruidvat.

Schoenenreus voerde het uitputtingsverweer ex artikel 2.23 lid 3 BVIE, de bewijslast ter zake rust op Schoenenreus (r.o. 7.5.16). Schoenenreus heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een concreet en reëel gevaar voor afscherming van de nationale markten bestaat (7.6.12). Ze wordt wel in de gelegenheid gesteld om haar stellingen, dat de schoenen via legale parallelimport vanuit een ander EER-land zijn verkregen, te bewijzen (r.o. 7.8).

Converse is lang niet op alle punten in het gelijk gesteld zodat een veroordeling van Schoenenreus tot vergoeding van 75% van de aan de zijde van Converse gevallen kosten redelijk zou zijn. Bij het na terugverwijzing te wijzen eindvonnis kan daarmee rekening worden gehouden. (7.10.5).

Dieseel heeft zich gevoegd en is ontvankelijk (r.o. 7.11.4), maar ziet het overgrote deel van haar grieven afgewezen worden, dan wel zijn de grieven voor de hoofdzaak niet van doorslaggevend belang.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en verwijst de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch waarbij de rechtbank tevens een veroordeling zal uitspreken over de in hoger beroep gevallen kosten.

7.5.16 Resumerend: in het kader van het op art. 2.23 lid 3 BVIE gegronde verweer van Schoenenreus dat de gewraakte schoenen via legale parallelimport binnen de EER zijn verkregen rust op haar de bewijslast daarvan. Indien zij echter kan aantonen dat er een concreet en reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd, dan wel indien het distributiestelsel zoals dat door Converse wordt gehanteerd dusdanig is ingericht dat daaruit reeds voortvloeit dat er reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd, behoeft Schoenenreus het in beginsel op haar rustende bewijs van omstandigheden als bedoeld in artikel 2.23 lid 3 BVIE niet te leveren.

7.5.17. In dat geval zou de bewijslast dus worden omgekeerd en op Converse komen te rusten. Wat die op Converse rustende bewijslast dan concreet inhoudt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. (...)
IEF 12469

De troonswisseling: Die Kroon past ons allemaal

Th.W. van Leeuwen, Die Kroon past ons allemaal, Abcor.nl.

Een verkorte redactionele bijdrage van Theo-Willem van Leeuwen, Abcor merkenbureau.

30 April is het zover. Koningin Beatrix treedt dan af en Nederland krijgt nu een Koning. Het Koninklijk Huis is in Nederland nog steeds mateloos populair dus de inhuldiging is voor het bedrijfsleven hét moment om hierop in te haken. Er zijn inmiddels al speciale vlaggen, T-shirts, mokken en misschien komt er zelfs een Koningssoep. Maar daar zal het zeker niet bij blijven. De vraag is natuurlijk wel; mag iedereen in zijn communicatie de namen en portretten van leden van het Koninklijk Huis zo maar vrijelijk gebruiken? Mag en kan het bedrijfsleven de namen van de leden van het Koninklijk huis gewoon als merk registreren? Wat mag nu eigenlijk wel of niet? (De complete nieuwsbrief Kroningsspecial is te vinden onder de button: nieuwsbrief-Abcor ABC-tje-nieuwsbrief 17).

Onderwerpen: Merkenrecht, Reclame, De Reclame Code Commissie (RCC), Kunst, Satire/parodie, Sociale Media en Do's and dont's

Merkenrecht
In de Benelux kunnen namen van leden van het Koninklijk Huis gewoon als merk geregistreerd worden. In de rechtspraak is al eerder bepaald, dat merkgebruik niet de indruk mag wekken dat het product of de dienst van rijkswege wordt bevorderd, gesteund of erkend. De autoriteiten zullen namen goedkeuren, zolang het teken niet een negatieve lading heeft. Zo werd bijvoorbeeld het merk TRIX IS NIX geweigerd door de autoriteiten omdat dit denigrerend was voor de koningin.

Reclame
De dag na de toespraak van Koningin Beatrix stonden de bladen vol met inhakende campagnes. Van “Dag Beatrix, Hallo Alex” (Jumbo) tot “… eindelijk écht Hofleverancier” (Heineken). De grote vraag is natuurlijk, mag dit allemaal zo maar? De RVD hanteert het standpunt dat je alleen het Koninklijk Huis mag feliciteren of geluk wensen. Een commerciële link is niet toegestaan, maar dat is in de praktijk een rekbaar begrip. Het is duidelijk dat je niet een lid iets mag laten aanprijzen, zonder zijn toestemming.

De Reclame Code Commissie (RCC)
Er is weinig rechtspraak over het gebruik van foto’s en namen van leden van het Koninklijk huis in reclame. Eigenlijk is dit wel logisch want als de staat een actie start, genereert dit direct veel publiciteit en kan dit gezien worden als een politiek statement. Wel zijn er de nodige uitspraken over het gebruik van politici in reclame. Vaak met een verbod als uitspraak omdat de afbeelding in strijd is met de goede zeden, onnodig denigrerend is of de suggestie wekt dat er wordt meegewerkt etc. Kwesties met het Koninklijk Huis spelen daarom vrijwel uitsluitend af bij de RCC. In het algemeen is de RCC wat strenger bij dit soort uitingen. De reden hiervan is, dat de RCC er van uitgaat dat het Koninklijk Huis zich minder goed kan verweren tegen een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer (gezien hun staatkundige positie). Zo vond de RCC de foto van een weglopende dame na de troonrede en de tekst “Oke, oke ik ga wel naar de VSB”, in strijd met het fatsoen. Maar niet iedere uiting lijkt tegenwoordig de RCC te halen. Er kwam geen protest van de RVD tegen de uiting van het Kruidvat waar de koningin de folder leest als troonrede (logisch want het mag duidelijk zijn dat de Koningin niet meegewerkt heeft aan deze uiting).

Kunst
Het Koninklijk Huis en de RVD voeren een veel minder streng beleid met betrekking tot kunstuitingen. Afbeeldingen van de koningin komen in menig kunstwerk voor. Zolang de producten maar niet commercieel geëxploiteerd worden, lijkt er veel te mogen.

Satire/parodie
Majesteitsschennis is in ons wetboek nog altijd strafbaar (art 111/112) Str. Een wet uit 1811. De ratio ervan is, dat de vorst een personificatie is van de staat, en een aanval op de vorst is een indirecte aanval op de staat. Het beledigen van de koning wordt gestraft met een geldboete of een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. De vrijheid van meningsuiting is tegenwoordig een zwaarwegend goed , waarbij het duidelijk is dat het om satire gaat. Zo zorgde het filmpje van Lucky TV over het vermeende staatsbezoek van onze koningin, Willem-Alexander en Maxima aan Papoea Nieuw Guinea wel voor veel ophef. Het hoofd van de koningin, Willem-Alexander en Maxima werden op naakte lichamen geplakt. Ook dit keer bleef een officiële waarschuwing uit.

Social Media
Het aanvragen van een Twitteraccount met andermans naam in Nederland is niet strafbaar. Twitter (maar ook andere social media, zoals Facebook) geeft namelijk de identiteit en persoonsgegevens van de aanvrager (om privacy redenen) niet vrij. Een bekende parodie is die van onze koningin, te vinden op Twitter via Koningin_NL (met bijna 150.000 volgers). Gezien de hype rond dit account is het een gemiste kans dat de RVD het Twitteraccount Koningsdag niet bij voorbaat heeft geclaimd.

Do’s and don’ts
Inhaken is nooit risicoloos, dus anticipeer:
- maak een insteker op actualiteit
- niet een hele campagne
- houd het netjes/ fatsoenlijk
- zorg voor een knipoog (wordt niet grof)
- voorkom directe aanprijzing
- suggereer niet dat de persoon werkelijk heeft meegewerkt aan de campagne
- vooral: zorg voor humor!

IEF 12468

Overlegd stroomschema en via openbare zoekmachines geautomatiseerd zoeken

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 11 maart 2013, LJN BZ5075 (Cozzmoss tegen Uwvergelijkingsite.nl)

Cozzmoss-zaak. Auteursrecht. Trouw heeft door middel van een last aan Cozzmoss opgedragen om op haar eigen naam de rechten van Trouw als auteursrechthebbende te handhaven en in rechte geldend te maken. Gedaagde drijft een eenmanszaak onder de naam en via de domeinnaam Uwvergelijkingsite.nl. Op deze site is geconstateerd dat een artikel uit Trouw getiteld “Ziekenhuis overvraagt verzekeraar” zonder toestemming is overgenomen.

Cozzmoss heeft onder verwijzing naar het door haar overgelegde stroomschema aangevoerd dat zij voor de opsporing van auteursrechtinbreuken gebruikmaakt van speciaal ontwikkelde software waarmee via openbare zoekmachines geautomatiseerd wordt gezocht naar online kopieën van originele teksten van haar opdrachtgevers.

De kantonrechter kent een vergoeding toe ad €118,08 en proceskosten ad €850,48. Uit stellingen kan onvoldoende worden afgeleid dat Trouw een hogere schade lijdt dan de gederfde gebruiksvergoeding.

4.3. Tussen partijen is in geschil of het artikel op www.uwzorgverzekeringsite.nl heeft gestaan. Cozzmoss stelt dat dat het geval is en verwijst ter onderbouwing van haar stelling onder meer naar de door haar overgelegde screenshots van deze website van 30 maart 2012 (productie 5 bij dagvaarding).[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Cozzmoss haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Cozzmoss voldoende gesteld en onderbouwd om aan te kunnen nemen dat het artikel op deze website van [gedaagde] heeft gestaan. Cozzmoss heeft onder verwijzing naar het door haar overgelegde stroomschema (productie 14 bij conclusie van repliek) aangevoerd dat zij voor de opsporing van auteursrechtinbreuken gebruik maakt van speciaal ontwikkelde software waarmee via openbare zoekmachines geautomatiseerd wordt gezocht naar online kopieën van originele teksten van haar opdrachtgevers. Als op deze wijze een vermeende inbreuk wordt gevonden, wordt dit door (een medewerker van) Cozzmoss voorgelegd aan de betreffende opdrachtgever die de opgespoorde kopie daarop zelf online bekijkt op de website waarop het artikel openbaar is gemaakt om te controleren of er daadwerkelijk sprake is van een inbreuk. Indien de opdrachtgever vaststelt dat het een inbreuk betreft, maakt Cozzmoss een screenshot van het inbreukmakende artikel op de site waarop het artikel openbaar is gemaakt. Deze algemene werkwijze van Cozzmoss is door [gedaagde] niet weersproken en staat daarmee vast. Volgens Cozzmoss is zij ook in dit geval zo te werk gegaan en heeft dit geresulteerd in de ten bewijze van de inbreuk gemaakte screenshots van 30 maart 2012. Uit de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat [gedaagde] in reactie op de sommatiebrief van 11 april 2012 (zie 2.8.) en de hem toegestuurde screenshots van 30 maart 2012 slechts te kennen heeft gegeven dat op zijn website nooit een artikel met een dergelijke titel heeft gestaan, dat screenshots en teksten op sites eenvoudig te manipuleren en bewerken zijn en dat hij op 13 april 2012 met een medewerkster van het kantoor van mr. Rijks heeft vastgesteld dat het artikel op die datum niet op de website stond. Deze argumenten, die [gedaagde] in de onderhavige procedure ook als verweer naar voren heeft gebracht, doen naar het oordeel van de kantonrechter in het licht van het vorenstaande en de door Cozzmoss overgelegde stukken geen afbreuk aan de stellingen van Cozzmoss. Bij vergelijking van de kopie van het originele artikel (productie 4 bij dagvaarding) met voornoemde screenshots blijkt immers dat op de screenshots de tekst van het artikel integraal staat afgebeeld, alleen onder een andere titel, te weten“Ziekenhuis vraagt meer geld van verzekeraar”. Gelet daarop kan [gedaagde] zich terecht op het standpunt stellen dat er nooit een artikel met de titel “Ziekenhuis overvraagt verzekeraar” op zijn website heeft gestaan, maar dat sluit niet uit dat de tekst van het artikel daar wel op heeft gestaan, zij het met een andere titel. Dat laatste heeft [gedaagde] niet expliciet bestreden. Verder had het, mede gelet op de betwisting door Cozzmoss, op de weg van [gedaagde] gelegen om concreet te stellen en te onderbouwen dat en hoe de screenshots in dit geval zouden zijn gemanipuleerd. Dat heeft hij echter nagelaten. Tenslotte is de omstandigheid dat het artikel op 13 april 2012 niet op de betreffende website van [gedaagde] zou hebben gestaanin deze niet relevant, nu dit een andere, latere, datum betreft dan de datum waarop de screenshots door Cozzmoss zijn gemaakt. Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] toestemming had van Trouw voor het integraal overnemen van de tekst van het artikel op zijn website, is [gedaagde] in beginsel schadeplichtig jegens de auteursrechthebbende.
4.6. Cozzmoss stelt dat het redelijk is om het aan de hand van het genoemde tarief berekende schadebedrag in dit geval met de factor 1,25 te verhogen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de stellingen van Cozzmoss onvoldoende worden afgeleid dat Trouw een hogere schade lijdt dan de gederfde gebruiksvergoeding. Het gestelde dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit van het werk, vermindering van de exploitatiemogelijkheden en afgenomen bezoekersaantallen naar de website van Trouw is onvoldoende om als schadevergoeding meer dan een redelijke gebruiksvergoeding toe te wijzen. De daardoor veroorzaakte schade wordt in een geval als het onderhavige, waarbij Trouw kennelijk toestemming voor hergebruik tegen betaling pleegt te geven, immers volledig gecompenseerd door de redelijke gebruiksvergoeding. Voor zover Cozzmoss betoogt dat de verhoging opzijn plaats is ter preventie tegen toekomstige inbreuken op het auteursrecht, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dit zou neerkomen op een boete in plaats van schadevergoeding en voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Aw geen plaats.

Op andere blogs:
MediaReport (Het Hof over hoogte schadevergoeding auteursrechtinbreuk: Opslag of boete?)

IEF 12467

Vallen metatags en metadata onder het begrip reclame?

Conclusie A-G HvJ EU 21 maart 2013, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology tegen Peelaers) - dossier

Prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie van België.

Begrip reclame in domeinnamen en metatags. Uitlegging van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG misleidende reclame en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG misleidende reclame en vergelijkende reclame. Moet het begrip reclame worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat ?

De A-G concludeert: "De registratie van een domeinnaam is geen reclame in de zin van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame.

Het gebruik van een domeinnaam en het gebruik van metatags in de broncode van een website kunnen reclame in de zin van deze richtlijnen vormen. Het is echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het concrete geval de voorwaarden van de definitie van reclame in de zin van deze richtlijnen zijn vervuld."

Vraag: Moet het begrip "reclame" van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, aldus worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat?

IEF 12466

Reeds sinds ruim acht jaar inbreuk op handelsnaam

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Zwolle, 20 maart 2013, LJN BZ5055 (YourHosting B.V. tegen Geraets hodn Static ICT Solutions en Stathosting)

Geen onrechtmatig gebruik van handelsnaam c.q. domeinnaam. Zowel Your Hosting als Geraets bieden internetdiensten aan, waaronder domeinnaamregistraties en websitebouw. Als handelsnamen heeft Your Hosting onder andere "Start-Hosting", "Starthosting" en "Start hosting" doen registreren bij de KvK, domeinnaam starthosting.nl is geregistreerd op 8 maart 2002. De domeinnaam "stathosting" is door Geraets geregistreerd op 22 april 2004.

Your Hosting heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Geraets reeds sinds ruim acht jaar, namelijk sedert april 2004 inbreuk op haar handelsnaamrechten maakt c.q. onrechtmatig jegens haar handelt. Zij heeft meer dan anderhalf jaar geleden Geraets gesommeerd het gebruik van de (handels)naam "stathosting" te staken. In het licht van dit tijdsverloop valt niet in te zien op welke gronden Your Hosting niet de uitkomst van een bodemprocedure zou kunnen afwachten. De vorderingen worden afgewezen en Your Hosting wordt veroordeeld in de proceskosten.

 


4.2.1.  Dat Your Hosting een spoedeisend belang zou hebben bij haar vorderingen, is niet aannemelijk geworden. Your Hosting heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Geraets reeds sinds ruim acht jaar, namelijk sedert april 2004 inbreuk op haar handelsnaamrechten maakt c.q. onrechtmatig jegens haar handelt. Zij heeft meer dan anderhalf jaar geleden Geraets gesommeerd het gebruik van de (handels)naam "stathosting" te staken. In het licht van dit tijdsverloop valt niet in te zien op welke gronden Your Hosting niet de uitkomst van een bodemprocedure - hooguit enkele maanden na indiening van een verzoek ex artikel 6 Handelsnaamwet - zou kunnen afwachten.

4.2.2.  Nog afgezien van het ontbreken van een spoedeisend belang, liggen de vorderingen van Your Hosting ook op inhoudelijke gronden voor afwijzing gereed. Als niet weersproken moet er in dit geding van worden uitgegaan dat Geraets zich sedert april 2004 van de handelsnaam "Stathosting" bedient. Uit hetgeen Your Hosting in het geding heeft gebracht kan worden afgeleid dat de domeinnaam "starthosting.nl" in 2002 is geregistreerd. Registratie kan niet hebben plaatsgevonden door Your Hosting zelf, aangezien zij op dat moment (nog) niet bestond. Zij is, blijkens het uittreksel van de KvK, immers pas opgericht op 25 mei 2004. Your Hosting kan zich, gelet op haar oprichtingsdatum, evenmin vóór april 2004 hebben bedient van de handelsnaam "Starthosting". Het valt dan ook niet zonder nadere verklaring, welke verklaring ook desgevraagd niet is gegeven, in te zien dat Geraets inbreuk maakt op enig handelsnaamrecht van Your Hosting.
Een verklaring zou wellicht kunnen zijn dat de door Your Hosting gedreven onderneming ten tijde van de oprichting bij haar is ingebracht door een andere entiteit en dat deze andere entiteit daarbij eveneens de handelsnaam "Starthosting" heeft ingebracht. Geraets heeft echter bestreden dat de handelsnaam "Starthosting" reeds voor april 2004 in het economisch verkeer werd gebruikt. Nu Your Hosting in het geheel geen licht heeft geworpen op het gebruik van de handelsnaam "Starthosting" in de periode vóór april 2004 en ook geen stukken daaromtrent in het geding heeft gebracht, is niet aannemelijk geworden dat Geraets door het gebruik van de handelsnaam "Stathosting" vanaf april 2004 inbreuk op handelsnaamrechten van Your Hosting heeft gemaakt. Evenmin is van het door Your Hosting aan het gevorderde ten grondslag gelegde onrechtmatig handelen door Geraets (typosquatting) gebleken.

4.2.3.  De vorderingen zullen, gelet op het vorenoverwogene, worden afgewezen.
IEF 12465

Conclusie A-G: Gebruik te goeder trouw voor het bekende merk is gedeponeerd

Conclusie A-G HvJ EU 21 maart 2013, zaak C-65/12 (Leidseplein Beheer en de Vries tegen Red Bull) - dossier

Conclusie mede ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh advocaten.

Prejudiciële vraag gesteld door de Hoge Raad, Nederland.

Gemeenschapsmerkenrecht. Bekend merk. Uitlegging van artikel 5, lid 2, van de eerste merkenrechtrichtlijn 89/104/EEG. Zie eerder IEF 10862.

Moet artikel 5, lid 2, van [...] richtlijn [nr. 89/104/EEG] aldus worden uitgelegd dat van een geldige reden in de zin van die bepaling ook sprake kan zijn indien het teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende merk reeds te goeder trouw door de desbetreffende derde(n) werd gebruikt voordat dat merk werd gedeponeerd?

De A-G concludeert:

„Bij de afweging of een derde bij het gebruik, zonder geldige reden, van een met een bekend merk overeenstemmend teken ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van dat bekende merk, in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet er te zijnen voordele mee rekening worden gehouden dat hij het teken reeds voordat het bekende merk werd ingeschreven of bekendheid verwierf, te goeder trouw voor andere waren en diensten gebruikte.”

41. Bij deze beoordeling kan de omstandigheid dat het teken „The Bulldog” al sinds 1983 voor alcoholvrije dranken is ingeschreven, van groot belang zijn. Hoewel het merk „Red Bull” enkele dagen ouder is, valt te betwijfelen of het op dat moment al bekend was. De Vries kan zich derhalve met betrekking tot dit merk in principe beroepen op het in het Unierecht erkende beginsel van bescherming van verworven rechten(19), om het gebruik voor een alcoholvrije energiedrank te rechtvaardigen. Wanneer voordeel uit een bestaand recht wordt getrokken, kan dit derhalve in principe niet ongerechtvaardigd en ongeoorloofd zijn op grond dat een ander merk later een grote mate van bekendheid verkrijgt en de beschermingsomvang van dat merk daardoor botst met de beschermingsomvang van bestaande merken.

42. Anderzijds moet worden erkend dat zelfs De Vries niet aanvoert dat hij dit merk vóór 1997 heeft gebruikt voor energiedranken. Ook de Hoge Raad heeft in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing niet duidelijk de gevolgen van dit merk in overweging genomen. Zijn uitgangspunt was veeleer dat het merk wordt gebruikt voor andere economische activiteiten in de horeca.

43. Bij de belangenafweging moet echter ook met een dergelijk gebruik rekening worden gehouden. Dit gebruik is namelijk het resultaat van een eigen inspanning van de derde, tegen wie in geen geval meer kan worden opgeworpen dat hij zonder eigen inspanningen aanhaakt. Het teken kan door het eerdere gebruik juist ook aantrekkingskracht, reputatie en aanzien hebben verworven, waarmee als legitiem belang van de derde rekening moet worden gehouden. Dit geldt in mindere mate ook wanneer het teken is gebruikt nadat het merk is gedeponeerd, maar voordat dit bekend werd. In casu hoeft niet te worden geantwoord op de vraag welk gewicht moet worden toegekend aan het gebruik van tekens nadat een merk bekend is geworden.

44. Omdat uit het eerdere gebruik van een teken aantrekkingskracht, reputatie en aanzien kunnen voortvloeien, kan het huidige gebruik overigens ook geschikt zijn om de herkomstaanduidende functie van het merk te vervullen en dus bij te dragen tot een betere voorlichting van de consument. Zo is het in het onderhavige geval mogelijk dat althans de consumenten in Amsterdam het teken „The Bulldog” eerder associëren met een bepaalde onderneming dan de namen „De Vries” en „Leidseplein Beheer” of een geheel nieuwe aanduiding.

45. Dit legitieme belang bij het gebruik van een eerder gebruikt teken gaat evenmin teniet door de omstandigheid dat De Vries mogelijk pas met de verhandeling van energiedranken is begonnen nadat Red Bull veel succes kreeg met dit product. Het merkenrecht dient er niet toe bepaalde ondernemingen te verhinderen deel te nemen aan de mededinging op bepaalde markten. Zoals blijkt uit het arrest Interflora, is deze vorm van mededinging op de interne markt eerder gewenst.(20) In het kader van deze mededinging moeten ondernemingen in beginsel – tenzij sprake is van verwarringsgevaar – ook het recht hebben de tekens te gebruiken waarmee zij op de markt bekendstaan.

IEF 12464

Houdster laat gemeenschapsmodel verlopen tijdens beroep

OHIM Kamer van Beroep 7 januari 2013, R580/2009-3 (Unistraw Asset Holding Pty. Ltd tegen Mc Scotland Kft.; rietje)

Mc Scotland is houdster van geregistreerd gemeenschapsmodel 598693-0003. Unistraw start een nietigheidsprocedure vanwege het ontbreken van nieuwheid en individueel karakter. Verzoekster ziet bij de Invalidity Division een afwijzing waartegen beroep wordt ingesteld. Houdster heeft in de nietigheidsprocedure haar registratie niet vernieuwd waardoor de RCD is komen te vervallen. Conform artikel 70(1) en (3) CDR komen de (administratieve) kosten van de verzoekster voor rekening van de houdster. De hoger beroepsprocedure wordt door de Kamer van Beroep beëindigd.

7 On 31 March 2011 the Office informed the Design holder of the expiry of the RCD registration as from 3 October 2012. The design holder was invited to submit the correspondent renewal request, by 31 October 2011. A further period of six months was granted in which to submit the renewal request and pay the fees.

8 On 1 August 2012 the Office wrote to the design holder informing that the RCD had not been renewed and had, therefore, lapsed, as from 3 October 2011. The information was published in the Community Designs Bulletin No 148/2012 of  3 August 2012.

11 Since the design holder terminated the appeal proceeding by not renewing the registration of the contested RCD, it must be ordered to bear the fees and costs incurred by the invalidity applicant in accordance with Article 70 (1) and (3) CDR.