IEF 22279
7 oktober 2024
Uitspraak

Gebruik van een portretfoto bij een podcast zonder toestemming van de maker

 
IEF 22266
7 oktober 2024
Artikel

Laatste plekken: Reflectie op het eerste jaar UPC tijdens het BIE-symposium op woensdag 16 oktober 2024

 
IEF 22278
7 oktober 2024
Uitspraak

Bevoegdheid van het UPC

 
IEF 10585

According to normal parlance

OHIM Decision Cancellation Division 29 november 2011, ref 4159 C (inzake merk: RAW, R.B. Europe GmbH tegen G-Star Raw C.V.)

Met dank aan Joris van manen, Hoyng Monegier LLP.

Merkenrecht. Nietigheidsprocedure. Verzoekster meent dat de term 'raw' een bepaalde betekenis heeft die duidelijk verwijst naar het karakter van de goederen die worden verhandeld, namelijk textuur en kwaliteit. Betekenissen uit woordenboeken, wikipedia en google zoekresultaten zijn erbij gehaald om het verzoek te ondersteunen.

De houder van het gemeenschapswoordmerk RAW meent dat door de gemiddelde consument geen verband wordt gelegd met de goederen waarvoor het merk is geregistreerd. Subsidiair gesteld heeft RAW een tweede betekenis gekregen door langdurige en intensief gebruik in reclame door de merknaamhouder.

Cancellation Division volgt G-Star en het verzoek tot nietigheidsverklaring wordt afgewezen. De verzoekster zal de kosten dragen van de merknaamhouder ad €450.

(8) The CTM proprietor claims that, for the average consumer, the term "raw" does not have any meaning in connection with the goods for which the CTM is registered, and therefore that it is not descriptive. It argues that the normal meaning of this English word is "nog cooked" of "not processed" and submits copies of the corresponding entries in several dictionaries to support it. It further argues that it is not relevant that on the internet some information can be found where the word "raw" is used in connection with certain textiles, a certain cut, or a certain clothing style or design, since these meanings may be readily known by insiders in the fashion industry but cannot be considered to be the common meaning of the word "raw" according to normal parlance. The CTM proprietor claims that the documents filed by the applicant show that "raw" is an adjective with a variety of meanings and that is has to be used together with a noun (such as raw cut, raw denim or raw cotton) in order for the consumer to determine a specific meaning.

Onder Article 7(1)(c) CTMR:
(20) As the applicant itself has argued, the adjective "raw" has a variety of meanings depending on the context, and in particular of the noun which follows it. The term "raw" on its own, used in connection with the clothing, footwear, headgear and belts, will just bring to mind its most common meanings, i.e. "uncooked, unprocessed, unfinished", which cannot be considered to be descriptive of the good in question, which by definition are finished products. At most, the relevant consumer could consider, after some reflection, that the term might be suggestive or allusive to the kind of fabric used to make the goods e.g. raw denim, raw cotton) or to a "rough" style, but even then it is not clear to which of these two different meanings it refers. In other words, the contested CTM does not enable the relevant public to establish a specific and direct relationship between the sign and the goods in question immediately, and without further thought.

IEF 10584

De codevorm vertaald

HvJ EU 29 november 2011, zaak C-406/10 (Concl. AG Bot, SAS Institute Inc. tegen World Programming Ltd) - persbericht

Prejudiciële vragen van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division:

Intellectuele eigendom. Auteursrecht. Computerprogrammarichtlijn 91/250/EEG. InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG. Inzake de rechtsbescherming van computerprogramma’s en de ontwikkeling van verschillende programma’s die de functies van een ander computerprogramma kopiëren, zonder toegang tot de broncode daarvan. Heel in't kort: Licentiehouder mag de codevorm vertalen om interoperabiliteit tot stand te brengen, maar mag deze niet reproduceren.

 Conclusie
1) Artikel 1, lid 2, van [Computerprogramma] richtlijn 91/250/EEG moet aldus worden uitgelegd dat de functionaliteiten van een computerprogramma, evenals de programmeertaal, als zodanig niet auteursrechtelijk kunnen worden beschermd. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of, door deze functionaliteiten in zijn computerprogramma te reproduceren, de auteur van dat programma een wezenlijk deel van de elementen van het eerstgenoemde programma heeft gereproduceerd, die de uitdrukkingswijze vormen van de eigen intellectuele schepping van de auteur daarvan.

2) De artikelen 1, lid 2, en 6 van richtlijn 91/250 moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een licentiehouder een code reproduceert of de codevorm vertaalt van de indeling van een gegevensbestand, om in zijn eigen computerprogramma een broncode te kunnen schrijven die deze indeling van bestanden leest en schrijft, dit geen handeling is waarvoor toestemming is vereist, voor zover deze handeling absoluut onmisbaar is om de informatie te verkrijgen die nodig is om de interoperabiliteit tot stand te brengen tussen de elementen van verschillende programma’s. Die handeling mag niet tot gevolg hebben dat de licentiehouder de code van het computerprogramma in zijn eigen programma kan kopiëren, hetgeen de nationale rechter zal moeten nagaan.

3) Artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/250, juncto de artikelen 4, sub a en b, en 5, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zinsdeel ‚het rechtmatig laden of in beeld brengen, de uitvoering, transmissie of opslag van het programma [door de rechtmatige gebruiker]’ betrekking heeft op de handelingen waarvoor deze persoon van de rechthebbende toestemming heeft verkregen, en op het laden en uitvoeren dat noodzakelijk is om het computerprogramma overeenkomstig het doel ervan te gebruiken. Het observeren, bestuderen of uittesten van de werking van een computerprogramma als in deze bepaling bedoeld, mag er niet toe leiden dat de rechtmatige gebruiker van een kopie van dat programma toegang krijgt tot auteursrechtelijk beschermde informatie zoals de broncode of de doelcode.

4) Artikel 2, sub a, van [info-soc]richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de reproductie in een computerprogramma of in een handleiding, van bepaalde elementen die in de handleiding van een ander computerprogramma zijn beschreven, een inbreuk kan vormen op het auteursrecht op laatstgenoemde handleiding, wanneer – hetgeen aan de nationale rechter is om na te gaan – de aldus gereproduceerde elementen de uitdrukkingswijze van de eigen schepping van de auteur vormen.

IEF 10583

Door een concrete opsomming

HvJ EU 29 november 2011, zaak C-307/10 (conclusie AG Bot; The Chartered Institute of Patent Attorneys tegen Registrat of Trade Marks)

Merkenrecht. Beschermingsomvang van merk. Identificatie van waren of diensten waarvoor bescherming van merk wordt aangevraagd. Classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving.

De mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist is wat de omschrijving van de door een merk bestreken waren of diensten betreft. Dit kan worden vervuld door opsomming van elk van de waren en diensten óf door de identificatie van de basiswaren/-diensten aan de hand waarvan de wezenlijk kenmerken en aan de hand waarvan wezenlijke objectieve kenmerken en eigenschappen kunnen worden bepaald. Een mededeling van de voorzitter OHIM vormt geen waarborg voor de duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist zijn voor de inschrijving van een nationaal of een gemeenschapsmerk.

Conclusie:
1. a) De [Merkenrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat de identificatie van de waren of diensten waarvoor de aanvrager bescherming wenst, moet voldoen aan eisen van duidelijkheid en nauwkeurigheid die voldoende zijn om de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in staat te stellen de omvang van de door het merk geboden bescherming exact te bepalen.

1. b) Deze vereisten kunnen worden vervuld door een concrete opsomming van elk van de waren en diensten waarvoor de aanvrager bescherming wenst. Zij kunnen tevens worden vervuld door een identificatie van de basiswaren of ‑diensten, aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers de wezenlijke objectieve kenmerken en eigenschappen van de betrokken waren of diensten kunnen bepalen.

2) Richtlijn 2008/95 en verordening nr. 207/2009 moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de aanvrager de waren of de diensten waarvoor hij bescherming wenst, identificeert door middel van de algemene benamingen van de hoofdklassen van de gemeenschappelijke classificatie van waren en diensten waarvoor een merk wordt ingeschreven, voor zover deze identificatie aan de eisen van duidelijkheid en nauwkeurigheid voldoet.

3) Mededeling nr. 4/03 van de voorzitter van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 juni 2003, betreffende het gebruik van de opschriften van hoofdklassen in de opgaven van waren en diensten voor gemeenschapsmerkaanvragen en ‑inschrijvingen, waarin hij ten eerste aangeeft dat dit Bureau geen bezwaar heeft tegen het gebruik van te vage of te onbestemde algemene benamingen en opschriften van hoofdklassen, en ten tweede dat het gebruik van dergelijke aanduidingen betekent dat ten aanzien van alle waren of diensten die in de bedoelde klasse vallen, aanspraak op bescherming wordt gemaakt, vormt geen waarborg voor de duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist zijn voor de inschrijving van een nationaal of een gemeenschapsmerk.

Vragen: Is het in de context van [merkenrechtRichtlijn]:
- noodzakelijk dat de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft, met enige mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid worden omschreven, en zo ja, met welke mate;
- toelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de internationale classificatie van de waren en diensten volgens de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 (zoals periodiek herzien en gewijzigd) ter omschrijving van de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft;
- noodzakelijk of toelaatbaar dat een dergelijk gebruik van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de voornoemde internationale classificatie van waren en diensten wordt uitgelegd volgens mededeling nr. 4/03 van de President van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 juni 2003 (PB BHIM 2003, blz. 1647)?

 

IEF 10582

Regeling over een rectificatie

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 21 september 2011, LJN BU6195 (eiser tegen Amigoe Aruba N.V.)

Als randvermelding. Rectificatie en proceskostenveroordeling. Tussen partijen is een regeling bereikt over een rectificatie in de krant van 16 september 2011, maar niet over proceskosten. Eiser stelt dat, als Amigoe direct had gerectificeerd, de procedure niet nodig was geweest. Achteraf valt niet meer vast te stellen hoe de kwestie zou zijn gelopen indien rectificatie eerder had plaatsgevonden. De hoofdvordering is niet beoordeeld (vanwege de bereikte overeenstemming tijdens de zitting), aldus staat niet vast wie in het ongelijk zou zijn gesteld. De kosten worden gecompenseerd in de zin dat ieder eigen kosten draagt.

3.3 [eiser] stelt daar tegenover dat indien Amigoe direct had gerectificeerd de onderhavige procedure niet nodig was geweest.

3.4 Voor de beoordeling is relevant hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba is bepaald. Uit dit artikel volgt (onder meer) dat wie bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten wordt verwezen. Uit dit artikel volgt verder dat de rechter de kosten die nodeloos worden gemaakt of veroorzaakt voor rekening kan laten van de partij die ze aanwendde of veroorzaakte. Het gerecht begrijpt dat Amigoe een beroep doet op deze laatste bepaling. In het licht van artikel 63 Rv wordt als volgt overwogen.

3.5 Thans, achteraf, valt niet meer vast te stellen hoe de onderhavige kwestie was verlopen indien Amigoe vóór plaatsing van het artikel van 27 augustus 2011 niet alleen telefonisch had getracht om in contact te komen met de raadsman van [eiser], maar bij hem ook schriftelijk had geïnformeerd naar zijn zienswijze over de tekst van het voorgenomen artikel. Mogelijk had [eiser] dan kenbaar gemaakt hoe het volgens hem wel zat en was de tekst die onderwerp is van dit geschil niet in de Amigoe terecht gekomen. Eveneens valt achteraf niet meer vast te stellen hoe de onderhavige kwestie was verlopen indien de raadsman ná publicatie van het artikel van 27 augustus 2011 desgevraagd te kennen had gegeven wat [eiser] volgens het proces-verbaal van het verhoor bij de politie heeft verklaard. Mogelijk was Amigoe dan (eventueel na raadpleging van haar andere bronnen) vrijwillig overgegaan tot het plaatsen van een correctie of rectificatie. Aldus kan naar het oordeel van het gerecht niet worden vastgesteld of de onderhavige procedure nodeloos is aangespannen, zoals Amigoe betoogt.

3.6 Doordat tijdens de zitting overeenstemming is bereikt over het onderwerp van de hoofdvordering (het plaatsen van een rectificatie), is die vordering door het gerecht niet beoordeeld, zodat ook niet is komen vast te staan wie in het ongelijk zou zijn gesteld.

3.7 In het voorgaande ziet het gerecht aanleiding de kosten te compenseren als hierna vermeld.

IEF 10581

Uniform Patent Court in Warschau?

Document 17539/11, geschreven onder het Poolse EU voorzitterschap, getiteld "Draft Agreement on the creation of a Unified Patent Court – Guidance for future work" kondigt aan dat op 22 december 2011 de tekst van de overeenkomst gereed kan zijn:

11. The Presidency announced its intention to organise the initialling ceremony whereby the text of the Agreement could be finalised in Warsaw on 22 December 2011. The Presidency considers that the Member States should be able to arrive at a political agreement on the text of the Agreement at the meeting of the Competitiveness Council on 5 December 2011 on the basis of this set of compromise proposals, despite the fact that some issues of political importance could be left to be agreed at a later stage, but before the signature of the Agreement.

Lees hier meer.

IEF 10549

Laatste stoelen: octrooirecht jurisprudentielunch

Jurisprudentielunch Octrooirecht Holiday Inn (Station Amsterdam RAI), 1 december 12.00 tot 14.00 uur, zie uitnodiging 

Tijdens deze informele lunch brengen Bart van den Broek en Willem Hoyng u wederom op de hoogte van de jurisprudentie van het afgelopen jaar op het gebied van het Octrooirecht. Met o.a. de volgende uitspraken: • Sandoz vs. Glaxo, • Sony/LG Electronics, • Danisco/Novozymes, • Astra Zeneca/Sandoz, • Samsung/Apple en • Lilly/Ratiopharm, en meer uit het dossier octrooirecht.

hier aanmelden

IEF 10580

CIER-Jubileum Congres: Onbegrensde toegang tot audiovisuele content

CIER-Jubileum Congres 7 december 2011, Spraakmakende arresten van het Europees Hof over onbegrensde toegang tot audiovisuele content

Grensoverschrijdend opererende aanbieders van informatiediensten spelen in op de groeiende informatiehonger van Informatieconsumenten. Televisieprogramma’s worden steeds vaker High Definition (HD) aangeboden in tv-pakketten waarbij consumenten gebruik kunnen maken van een groeiend aanbod on-demand audiovisueel materiaal. Wat niet in het pakket zit, kan in de meeste gevallen wel – razendsnel – van het internet gehaald worden, ‘legaal’ of niet. In hoog tempo opvolgende arresten van het Europese Hof van Justitie, zetten de lijnen uit voor het vinden van nieuwe balans tussen de vraag en het aanbod van (audiovisuele) informatie.

In de zaak Scarlet/Sabam (HvJEU 24 november 2011) heeft het Hof bepaald dat de Auteursrechtrichtlijn 2000/31/EG en de  E-commerce richtlijnen in de weg  staan aan het opleggen van een filterplicht aan de ISP die aan zijn klanten toegang verschaft tot peer-to-peer filesharingdiensten.

In Circul Globus Bucuresti (HvJEU 24 november 2011) bepaalde het Hof dat artikel 3, eerste lid van de Auteursrechtrichtlijn uitsluitend betrekking heeft op mededelingen aan het publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan. De richtlijn heeft geen betrekking op mededelingen die worden gedaan aan het publiek dat wel bij rechtstreeks verrichte mededeling en aanwezig is.

In de zaak Airfield/Sabam (HvJEU 13 oktober 2011) is het voor toegang tot informatie essentiële openbaarmakingsbegip verder uitgelegd. Het Hof maakte uit dat met het zelf samenstellen van TV pakketten, Airfield zelfstandig  een mededeling aan het publiek per satelliet doet in de zin van Richtlijn 93/83/EEG. Daarvoor moet afzonderlijke toestemming van de auteursrechthebbenden voor het doorgeven van de programma’s aan hun abonnees worden verkregen.

Decodeerkaarten voor toegang tot gecodeerd audiovisueel materiaal (voetbalwedstrijden) die ‘valselijk’ zijn verkregen uit een andere EU-lidstaat  en bedoeld waren voor buitenlandse decodeerapparatuur vormen geen ‘illegale uitrusting’ in de zin van Richtlijn 98/84/EG volgens het hof in Premier league/Karen Murphy (HvJEU 4 oktober 2011. Voor de verhouding tussen de intellectuele eigendom en het mededingingsrecht is ook belangrijk de overweging waarbij het Hof een verbod op het importeren en verhandelen van buitenlandse decodeerapparatuur als voorwaarde voor  exclusieve licenties ten aanzien van het uitzenden van audiovisueel materiaal is strijd acht met artikel 56 VWEU.

CIER-congres ‘ACCESS’: (Achter Sint Pieter, 7 december)
Wat betekenen deze uitspraken die alle betrekking hebben op ‘toegang’ tot informatie, voor de balans tussen het beschermen van bepaalde vormen van informatie en anderzijds het stimuleren van toegang tot informatie met het oog op de bevordering van creativiteit en innovatie? Deze vraag staat centraal tijdens het CIER-jubileumcongres op 7 december aanstaande, waarvoor nog beperkt kaarten beschikbaar zijn.

Keynote speaker is Prof. Herman Wijffels, voorzitter Worldconnectors, Sustainable Finance Lab, hoogleraar duurzaamheid en maatschappelijke verandering en werkzaam bij het Utrecht Sustainability Institute (USI), Universiteit Utrecht. Onder de sprekers zijn: Prof. Dick van Engelen, (CIER) Drs. Bas Savenije (Algemeen Directeur Koninklijke Bibliotheek), Dr. Eric Daalder (Plaatsvervangend Landsadvocaat Pels Rijcken) en dagvoorzitter Prof. Dr. Madeleine de Cock Buning, voorzitter van het CIER. Zie voor het volledige programma en sprekerslijst onze website: www.cier.nl.

Reserveer tot en met woensdag 30 november bij Jeanne Wijnans, j.h.m.wijnans@uu.nl

 

IEF 10579

Meer zijn dan een bijproduct van haar hoofdactiviteit

Hof van Beroep Gent 14 november 2011, Rolnr. 2011-RK-0043, Justel N-20111114-1 (Select Human Resources N.V. tegen G.P. en Talentus N.V.)

België. Databankenrecht. Substantiële investering. Prima facie beoordeling bij een beschijvend beslag inzake namaak. De Voorzitter moet een werkelijke beoordeling doorvoeren en de belangen van alle betrokkenen in acht nemen. Voorwaarden waaraan een gegevensbestand moet voldoen om de bescherming sui generis van de Databankenwet te kunnen genieten is in casu prima facie niet vervuld. 

Uitzendbureaus voeren drie databanken: 1) rapportageschema's (omzet en kosten verzoekster), 2) lijsten openstaande vacatures en 3) effectievenlijsten (hoeveel uitzendkrachten effectief waren tewerkgesteld bij cliënten). Het Hof van beroep geeft een uitgebreide uitleg aan het begrip substantiële investering in relatie tot controle en presentatie. Het is evident dat het opnemen van gegevens over eigen bedrijfsactiviteit of kostenstructuur niet leidt tot een databank. De "lijsten openstaande vacatures" zijn niets anders dan een (zeer rudimentair) adressenboek van cliënten. De investering, te onderscheiden van de bedrijfsactiviteit, blijkt evenmin in verbinding te staan met de effectievenlijsten. Het "louter onderbrengen in een excel-bestand" is een eenvoudig middel om overzicht te houden, geen databank investering.

Het Hof is van oordeel dat Select niet aantoont dat de bestanden die zij als databank omschrijft, meer zijn dan een bijproduct van haar hoofdactiviteit. Een substantiële investering in kwalitatief of kwantitatief opzicht ter verkrijging, controle of de presentatie van de inhoud van de bestanden is niet bewezen. Er wordt niet voldaan aan de eisen van databankenrecht sui generis.

Onder 9. Artikel 1369bis/1, § 3, eerste lid Ger. Wb. bepaalt dat de voorzitter die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging van maatregelen tot beschrijving onderzoekt 1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is en 2) of er aanwijzingen zijn dat inbreuk zou zijn gemaakt op het intellectueel eigendomsrecht of dat een inbreuk dreigt.

Het doel van de procedure van een beschrijvend beslag inzake namaak (waarbij het gerechtelijk wetboek de omzetting is van (artikel 7 van) de Europese Handhavingsrichtlijn) is de intellectuele rechtenhouder een doeltreffende manier te verschaffen om bewijzen van een eventuele inbreuk op zijn intellectueel recht te verzamelen. Het is precies daarom dat de rechter zich kan beperken tot het vaststellen van een ogenschijnlijke geldigheid. De bewijslast van de verzoeker is verminderd, nu de procedure precies dient om de eventuele inbreuk te bewijzen. De geldigheid van het ingeroepen intellectueel recht moet prima facie onderzocht worden, nu bewijsmateriaal verzameld wordt.

Geen inbreuk op het databankenrecht sui generis
10. De Voorzitter toetste de documenten terecht af aan de voorwaarden van het databankenrecht (wet van 31 augustus 1998 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken). Terecht oordeelde de Voorzitter prima facie als volgt (Beschikking, p. 17-18, nr. 20):

 "Voor zover de voorgelegde excel-bestanden doen blijken van een verzameling van gegevens, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk (zie art. 2, 1°, Databankenwet), maakt de verweerster in geen enkel opzicht enigszins waarschijnlijk dat de "verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering".

Het opnemen van gegevens in een eenvoudig excel-bestand getuigt in elk geval niet van een substantiële investering op het vlak van de presentatie van de inhoud.

Het blijkt evenmin dat de gegevens in de excel-bestanden het voorwerp uitmaken van een controle achteraf. Alle gegevens in de excel-bestanden zijn de weergave van de bedrijfsactiviteit zoals die in het verleden heeft plaatsgevonden (hetzij op het vlak van kosten en omzet, hetzij op het vlak van tewerkstelling van uitzendkrachten bij de diverse cliënten) of zoals die zich ontwikkelt (lijst van vacatures). De bestanden hebben klaarblijkelijk geen ander doel dan het vastleggen van deze gegevens. Eenmaal vastgelegd is een verdere "controle" van de inhoud van deze bestanden niet aannemelijk.

Ten slotte maakt de verweerster evenmin enige substantiële investering, in kwalitatief of kwantitatief opzicht, voor de verkrijging van de inhoud enigszins waarschijnlijk.

[lijsten openstaande vacatures, red] De "lijsten openstaande vacatures" zijn niets anders dan een (zeer rudimentair) adressenboek van cliënten met vermelding of de cliënten vacatures hebben (en, in voorkomend geval, welke initiatief het uitzendbureau genomen heeft om de cliënt eraan te herinneren dat het uitzendbureau te zijnen dienste staat). Deze gegevens zijn zowel het voorwerp als het resultaat van de uitoefening van de bedrijfsactiviteit. Het gaat over eigen gegevens, namelijk gegevens met betrekking tot de eigen bedrijfsactiviteit, al verwijzen die gegevens uiteraard wel naar derden (de cliënten van het uitzendbureau). Het bijeenbrengen van deze (overigens niet omvangrijke noch erg talrijke) gegevens in een eenvoudig bestand met slechts enkele kolommen, is een eenvoudig middel om de bedrijfsactiviteit op te volgen. Het blijkt geenszins dat voor de samenstelling of het functioneren van deze "databank" enige investering, nog minder een substantiële investering noodzakelijk was.

[effectievenlijsten, red] Enige (substantiële) investering, te onderscheiden van de bedrijfsactiviteit, blijkt evenmin in verband met de gegevens over tewerkstelling van uitzendkrachten ("effectievenlijsten"), zowel wat betreft het aantal tewerkgestelde uitzendkrachten als wat betreft de gepresteerde uren en de daaruit voortvloeiende omzet. Het louter onderbrengen van deze gegevens in een excel-bestand is niets meer dan een eenvoudig middel om de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteit vast te leggen en overzichtelijk te maken.

[rapportageschema, red] Het bijhouden van de verschillende kosten van het bedrijf in eenvoudig samen te stellen bestanden is, in dezelfde zin, niets meer dan een eenvoudig en noodzakelijk hulpmiddel binnen het bedrijf om de kosten van de bedrijfsactiviteit te bewaken en beheersbaar te maken. Enige substantiële investering, te onderscheiden van de bedrijfsactiviteit, blijkt evenmin.
 Het is evident dat het opnemen van gegevens over de eigen bedrijfsactiviteit of de eigen kostenstructuur in een eenvoudig elektronisch bestand, niet leidt tot een databank waarvoor de maker van het bestand zich op een sui generis databankrecht kan beroepen.

  Ongetwijfeld bevatten de bestanden die de verweerster voorlegde, belangrijk commerciële en financiële informatie die de verweerster voor haar concurrenten wil afschermen. De bestanden waarin deze informatie werd opgenomen, voldoen echter manifest niet aan de voorwaarden waaraan een databank moet voldoen om door het databankrecht sui generis te worden beschermd.". 

17. (...) Wil het sui generis recht toepassing kunnen vinden, dan zal de substantiële investering aangetoond dienen te worden op het niveau van het controleren of het presenteren van de inhoud van de databank. Het volstaat dus niet dat er inspanningen zijn gedaan om gegevens te creëren, die daarna worden samengevoegd.

18. Het Hof is van oordeel dat Select niet aantoont dat de bestanden die zij als databank omschrijft meer zijn dan een bijproduct van haar hoofdactiviteit. Een substantiële investering in kwalitatief of kwantitatief opzicht ter verkrijging, controle of de presentatie van de inhoud van de bestanden is niet bewezen.
Dit geldt zowel voor de rapportageschema's, als voor de lijst van openstaande vacatures en de effectievenlijsten. De gedane investeringen zijn gebeurd voor de verschillende elementen van de gegevensbestanden, die het Select mogelijk moeten maken doeltreffend te werken. De bestanden als zodanig vormen evenwel geen databank in de zin van de Databankenwet.

19 (...) Prima facie is niet aangetoond dat de verkrijging, de controle en / of de presentatie van de gegevens in kwantitatief of in kwalitatief opzicht een substantiële investering heeft gevergd of vergt, los van de middelen die voor het creëren van de elementen zijn aangewend.

Gegevensbestanden met betrekking tot vacatures en kandidaten actualiseren is geen controle van de juistheid, maar een voortdurende opbouw en vernieuwing van de gegevensbestanden. Het is prima facie niet aangetoond dat de verkrijging van deze informatie, die verwerkt wordt in een gegevensbestand een substantiële investering heeft gevergd. Het lijkt er veeleer op dat de gegevens verzamelen met betrekking tot vacatures en kandidaten om een vorm van makelaarschap in arbeidsplaatsen te kunnen uitoefenen de hoofdactiviteit is en dat de verkrijging, de controle en de presentatie van de gegevens niet op zichzelf een substantiële investering vergt.

Lees het arrest hier (pdf / Justel)

IEF 10578

DNS-blocking

Hof van beroep Antwerpen 26 september 2011, 2010/AR/2541 (Vzw BAF tegen Telenet en Belgacom)

Eindarrest na IEF  8974 en noot door Matthias Dobbelaere IEF 10292. België. Blokkeren van peer-to-peersoftware, via z.g. DNS-blocking in tegenstelling tot IP-blocking.

Verweerders stellen dat de gevorderde blokkeringsmaatregelen eenvoudig door gebruikers zijn te omzeilen, door enkel de instellingen van browsers aan te passen. Het hof meent dat de vordering noch onredelijk noch disproportioneel is. Tot slot is er geen strijd met evenredigheidsbeginsel vastgesteld noch is er sprake van concurrentievervalsing, aangezien geïntimeerden de grootste Belgische spelers zijn voor de levering van een internettoegang. Er volgt een limitatieve opsomming van domeinnamen die geblokkeerd dienen te worden (waar inmiddels ook van bekend is dat er omzeild wordt door omzetting naar domeinnaam depiraatbaai.be).

Het wordt niet betwist dat met de hulp van de website "The Pirate Bay" op massale schaal bestanden met werken uit het repertoire van de (sub)leden van appellante zonder toestemming en zonder vergoeding worden gedownload en via een peer-tot-peersoftware ter beschikking worden gesteld aan het wereldpubliek.

Al deze bestanden worden door de internetgebruikers, abonnees van geïntimeerden, gesteld zonder toestemming en zonder vergoeding van de rechthebbenden, dus in strijd met het uitsluitend recht op reproductie en mededeling aan het publiek in hoofde van rechthebbenden (artikel 1 par1 A.W. en artikel 39 A.W.). De inbreuk staat dus vast.

p. 14. Het hof is van oordeel dat de "DNS-blocking" met betrekking tot de door appellante opgegeven websites de meest aanvaardbare oplossing is. Door deze techniek wordt de link tussen het IP-adres van de website en de domeinnaam van deze site op DNS-niveau gewijzigd zodat de klanten die de domeinnaam in hun browser intikken niet meer op de gezochte website terechtkomen. Door de "IP-blocking" worden alle websites die achter het IP-adres schuilen geblokkeerd, ook de legale. Deze laatste techniek heeft ongewenste effecten voor derden. Het risico dat de "IP-blocking" leidt tot blokkeren van legitieme informatie (op websites die op hetzelfde IP-adres geherbergd staan) is dus groter dan bij "DNS-blocking". Bovendien is de nodige tijd en investering nodig om een IP-blokkeringssysteem te ontwikkelen.

De opleggen van de techniek van de "DNS-blocking" kan niet worden beschouwd als een beperking van de vrijheid van meningsuiting of van andere fundamentele rechten op een wijze die een inbreuk vormt op het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

IEF 10577

Niet langer onder de naam online zijn

Vzr. Rechtbank Arnhem 15 november 2011, LJN BU6039 (Eiser h.o.d.n. Ecostuc tegen ECO-STUC international)

Handelsnaamrecht. Reclamerecht. Schikkingsovereenkomst. Eiser heeft sinds 1 januari 2006 een eenmanszaak die zich bezighoudt met stukadoren en detailhandel via postorder en internet in ecologische bouwmaterialen; houder van ecostuc.nl en emailadres. Eco-Stuc International is opgericht 15 juni 2011 als groothandel in ecologisch stucmateriaal; houder van eco-stuc.nl , mailadres en gmail-adres.

Er is een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de kort gedingprocedure, hieraan wordt niet volledig voldaan. Het staken en gestaakt houden van de naam Eco-Stuc wordt niet nageleefd. In het bijzonder het niet langer onder de naam Eco-Stuc online zijn, o.a. door gebruikmaken van emailadressen, facebook.com en op verschillende reclamesites. De vordering wordt toegewezen.

4.3.  Partijen hebben ter beëindiging van deze kort gedingprocedure en hun geschil inzake de door [eiser] gestelde handelsnaaminbreuk van Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] door het gebruik van handelsnamen waarin de aanduiding eco-stuc of ecostuc voorkomt, waaronder ook begrepen de domeinnaam www.eco-stuc.nl en de e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com, ter zitting van 22 september 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is onder 1 bepaald dat:

“De heer [gedaagde sub 2] zal er voor zorgen dat uiterlijk 1 oktober 2011 het gebruik van de naam Eco-stuc door Eco-stuc International CV gestaakt zal zijn en blijven. In het bijzonder draagt hij er zorg voor dat de website van het bedrijf niet langer onder de naam Eco-stuc online zal zijn en dat de naam van het bedrijf in het handelsregister niet langer Eco-stuc zal vermelden. Het bedrijf zal voortaan handelen onder de naam Decocement.”

4.5.  [eiser] stelt dat door Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] echter nog niet volledig is voldaan aan de vaststellingsovereenkomst en aan het gevorderde onder I.
Daartoe stelt hij dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] nog steeds gebruik maken van de
e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com, zij nog op www.facebook.com (hierna: facebook) voorkomen met de handelsnaam Eco-stuc (Int.) en de domeinnaam www.eco-stuc.nl met het e-mailadres info@eco-stuc.nl en zij daarnaast onder de naam eco-stuc nog steeds ingeschreven zijn op verschillende reclamesites op internet en daarop voorkomen met de naam eco-stuc en (één van) de hierboven genoemde twee e-mailadressen waarin de aanduiding eco(-)stuc voorkomt. Ter onderbouwing heeft [eiser] op de zitting van 8 november 2011 uitdraaien van facebook en een lijst van de reclamewebsites waarop Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] nog onder de naam eco-stuc voorkomen overgelegd. Deze lijst vermeldt de volgende websites: hallo.kvk.nl, www.mijnzzp.nl, www.allesduurzaam.nl, www.pr-post.com, www.emea.nl, www.persjournaal.nl, www.djogle.com, www.pinboard.nl, www.squidoo.nl en www.netmarkt.be. [eiser] stelt dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] het zelf in de hand hebben om de naam eco-stuc van die reclamewebsites af te halen dan wel te wijzigen. Dit alles is niet weersproken en staat dus in het beperkte kader van dit kort geding voldoende vast. Dit rechtvaardigt de conclusie dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] nog niet volledig hebben voldaan aan wat er in de vaststellingsovereenkomst onder 1, eerste zin, is overeengekomen. Uit de vaststellings¬overeenkomst volgt namelijk dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] al deze bovenomschreven handelingen moeten staken en gestaakt houden, omdat die inbreuk maken op de handelsnaam Ecostuc van [eiser]. Dit betekent dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] op de voet van het onder I gevorderde veroordeeld moeten worden om elk gebruik van de handelsnaam ecostuc of eco-stuc te staken en gestaakt te houden, waaronder ook begrepen het gebruik van de domeinnaam www.eco-stuc.nl en de e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com.

5.1.  veroordeelt Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik van een handelsnaam waarin de aanduiding ecostuc of eco-stuc (al dan niet met (een) hoofdletter(s) geschreven) voorkomt, te staken en gestaakt te houden, waaronder mede begrepen het gebruik van de domeinnaam www.eco-stuc.nl en de e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com en het gebruik van de aanduiding ecostuc of eco-stuc, al dan niet in een domeinnaam of e-mailadres, op www.facebook.com en op de onder 4.5 opgesomde reclamewebsites,