IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 15238

Nietigheidsverzoek tegen de YSL-handtasmodellen afgewezen

Gerecht EU 10 september 2015, IEF 15238; ECLI:EU:T:2015:617; zaak T-525/13 en ECLI:EU:T:2015:614 ; zaak T-526/13 (YSL-handtassen)
Gemeenschapsmodel. Modellenrecht. Afwijzing nietigheidsverzoek voor ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft. Ter onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring heeft H&M (verzoekster), ter staving van haar stelling dat het litigieuze model geen eigen karakter heeft, verwezen naar een ouder model. De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Het beroep tegen de afwijzing wordt verworpen en het model blijft in stand.

30      In casu heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de mate van vrijheid van de ontwerper voor modeartikelen zoals handtassen groot was. Overigens wordt dit oordeel niet door verzoekster betwist. Zij voert evenwel in wezen aan dat de kamer van beroep blijk van een onjuiste opvatting heeft gegeven doordat het criterium „vrijheid van de ontwerper” integrerend deel had moeten uitmaken van het onderzoek van het eigen karakter van het litigieuze model en doordat zij de fasen van deze redenering heeft omgekeerd. In een eerste fase heeft zij aldus de twee conflicterende modellen vergeleken om tot de slotsom te komen dat zij bij de geïnformeerde gebruikster niet dezelfde algemene indruk wekten en in een tweede fase heeft zij de grief inzake de vrijheid van de ontwerper onderzocht, hetgeen een onjuiste benadering is. Bovendien zijn de verschillen tussen de betrokken modellen niet voldoende groot om bij de geïnformeerde gebruikster een andere algemene indruk te wekken.

31      Ten eerste dient te worden vastgesteld dat een „redenering in twee fasen”, waarvoor verzoekster pleit, noch door de toepasselijke regelgeving noch door de rechtspraak wordt opgelegd.

35      De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Zij heeft dus terecht geoordeeld dat aan de hand van deze factor de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model kan worden genuanceerd, zonder dat het gaat om een autonome factor die bepaalt welke afstand tussen twee modellen moet bestaan opdat een van hen een eigen karakter heeft.

36      Ten tweede heeft de kamer van beroep aangaande de vergelijking van de algemene indrukken die het litigieuze model en het oudere model wekken, in punt 30 van de bestreden beslissing erop gewezen dat deze indrukken verschillen als gevolg van drie kenmerken die van doorslaggevend belang zijn voor de algemene visuele verschijningsvorm ervan, namelijk de algemene vorm, de structuur en de afwerking van het oppervlak van de tas.

Op andere blogs:
AMS advocaten

IEF 15237

Dwangsommen FNV vanwege niet letterlijk overnemen rectificatie

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15237 (FNV tegen Plus Lunenborg)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Onrechtmatige publicatie. FNV moest berichtgeving over Lunenborg zoveel mogelijk herstellen als opgenomen in het vonnis [IEF 14893]. De FNV heeft noch op haar website noch in de Nieuwsbrief FNV Noord de rectificatie letterlijk overgenomen. Daarmee hebben zij afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Het betoog dat de afwijkingen het gevolg zouden zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, kan niet worden gevolgd. Beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt. FNV heeft de dwangsommen verbeurd.

4. De beoordeling
4.2. Bij die beoordeling is enerzijds van belang dat de in dat vonnis opgenomen veroordelingen ten doel hadden om de door de diffamerende berichtgeving van FNV beschadigde reputatie van Lunenborg zoveel mogelijk te herstellen. (...)

4.3. Desondanks heeft de FNV noch op haar website, noch in de Nieuwsbrief FNV Noord, de rectificatie letterlijk overgenomen. Op haar website heeft zij bovendien in de rectificatie een tussenkopje opgenomen dat luidt: 'Oordeel rechter: onvoldoende steun in beschikbare feitenmateriaal'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft FNV door de woordkeuze van het tussenkopje, mede in combinatie met het niet opnemen van de voorgeschreven ondertekening 'Het bestuur van FNV Handel', afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Daarmee heeft zij de rectificatie ontkracht en afbreuk gedaan aan het doel van de veroordeling. FNV heeft weliswaar betoogd dat deze afwijkingen het gevolg zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, en dat van enig opzet of welbewust handelen geen sprake is, maar dit betoog kan niet worden gevolgd. Aan zowel het toevoegen van dit specifieke tussenkopje als het weglaten van de ondertekening, ligt immers noodzakelijkerwijs een redactionele afweging ten grondslag.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt, zodat FNV de dwangsommen heeft verbeurd. Of de overige door Lunenborg geconstateerde overtredingen er eveneens toe leiden dat FNV dwangsommen heeft verbeurd, kan daarmee onbesproken blijven.



IEF 15236

Geen verband met handhaving IE-recht ex 1019 Rv

Rechtbank Den Haag 2 september 2015, IEF 15236 (Kamstra tegen Jack Daniel's)
Contractenrecht. Procesrecht. Toepassing liquidatietarief. Beroep op art. 2 lid 1 Handhavingsrichtlijn en artikel 1019 Rv zijn slechts van toepassing in procedures betreffende een dreigende inbreuk op IE-rechten en de daaraan inherente rechtsgang. Er is geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Jack Daniel's mocht onderhandelingen afbreken en er is geen verplichting tot dooronderhandelen omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was aan de kant van Kamstra. Het verband met de handhaving van IE-rechten is in deze zaak te ver verwijderd.  Jack Daniel's wordt in de proceskosten veroordeeld.

4. De beoordeling
Overeenkomst tot stand gekomen?
4.5. Alle hiervoor overwogen omstandigheden in aanmerking nemende, komt de rechtbank tot de slotsom dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op 4 april 2007. De primaire vordering van Kamstra tot nakoming van die overeenkomst door Jack Daniel's is dan ook niet toewijsbaar.

Verplichting om verder te onderhandelen?
4.11. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in hoe en wanneer er bij Kamstra een gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn ontstaan dat Jack Daniel's zonder meer een schikkingsovereenkomst zou sluiten. Tegen deze achtergrond is het afbreken van de onderhandelingen door Jack Daniel's niet onrechtmatig jegens Kamstra. Ook de subsidiaire vordering van Kamstra is derhalve niet toewijsbaar.

Proceskosten
4.14. De grondslag van de vordering in de onderhavige procedure is geen recht van intellectueel eigendom maar een overeenkomst tot, onder meer, finale kwijting en doorhaling van een procedure, althans een onrechtmatige daad door daarover niet verder te onderhandelen. Deze zaak kan daarbij onderscheiden worden van de jurisprudentie die Jack Daniel's heeft aangehaald, waarin een kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv is toegewezen bij een beroep op een contractueel verbod om geen inbreuk te maken op intellectuele eigendomsrechten. In die situatie handhaaft een eiser zijn intellectuele eigendomsrechten, zij het primair door middel van een inbreukverbod in een overeenkomst. In de onderhavige zaak is geen nakoming van een inbreukverbod, maar nakoming van een verplichting tot finale kwijting gevorderd. Deze zaak kan daarnaast onderscheiden worden van de situatie die aan de orde was in het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2015. Anders dan in die zaak aan de orde, vormt het sluiten van een schikkingsovereenkomst geen handhavingsmaatregel waar de Handhavingsrichtlijn in voorziet, noch een noodzakelijk tegenwicht tegen een dergelijke maatregel.
4.15. Gelet op het hiervoor overwogen beperkte toepassingsbereik van art. 1019h Rv en de overige omstandigheden van het geval, is het verband met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in deze zaak te ver verwijderd. De proceskostenveroordeling zal in deze zaak derhalve worden begroot conform het liquidatietarief.
IEF 15235

Henri Nefkens moet handelsnaam Stam Nefkens staken vanwege verwarringsgevaar

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15235 (PGA Nederland en Nefkens Leeuw tegen Automobielbedrijf Henri en Stam Nefkens)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Henri Nefkens mag geen gebruik maken van de aanduiding Nefkens en daarmee overeenstemmende aanduiding voor haar ondernemingen. De handelsnaam Stam Nefkens wijkt in slechts geringe mate af van de handelsnaam Nefkens Leeuw, die zich beiden op de autobranche richten. Er is vanwege geografische overlap gevaar voor verwarring. Het wordt Henri Nefkens verboden om de naamsaanduiding Stam Nefkens te gebruiken. Nefkens gebruikt de handelsnaam Nefkens Amersfoort langer en heeft een ouder recht ten opzichte van het merkrecht van PGA. PGA kan zich niet verzetten tegen het gebruik in Amersfoort. In de regio Utrecht, is er verwarringsgevaar en dient Henri Nefkens het gebruik van het teken te staken.

5. De beoordeling
Handelsnaamrecht
5.8. Het komt daarom hier aan op de vraag of het gebruik van de handelsnaam Nefkens Leeuw in de regio Utrecht aan PGA jegens Henri Nefkens het recht verschaft zich te verzetten tegen het gebruik van de aanduiding Stam Nefkens in de handelsnaam van de onderneming in Utrecht en Amersfoort, die Henri Nefkens binnen Stam Nefkens wil drijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de laatstgenoemde handelsnaam in slechts geringe mate af van de eerstgenoemde handelsnaam. Voorts is niet in geschil dat de ondernemingen van Nefkens Leeuw en de voorgenomen onderneming van Stam Nefkens zich op dezelfde markt richten, te weten de autobranche, dat de aard van die ondernemingen nauw verwant is en dat die ondernemingen in dezelfde regio vestigingen hebben en zich daarom beiden op die regio richten als beoogd afzetgebied. Als gevolg van die geografische overlap moet daarom worden aangenomen dat er gevaar voor verwarring bij het relevante publiek zal ontstaan tussen beide ondernemingen, als gevolg van de door Henri Nefkens c.s. te bezigen handelsnaam Stam Nefkens. Dat betekent dat het aan Henri Nefkens c.s. krachtens de Hnw en/of krachtens de in het verleden tussen Henri Nefkens c.s. en Henri Nefkens bereikte overeenstemming niet is toegestaan om voor de voorziene onderneming (ook) in de regio Utrecht een vestiging zal hebben en/of zich (mede) op die regio als beoogd afzetgebied zal richten. De conventionele vordering van PGA, gebaseerd op het handelsnaamrecht, is daarom in zoverre toewijsbaar.

Merkrecht
5.11. Ingevolge het bepaalde in art. 2.23 lid 2 BVIE omvat het uitsluitend recht op een merk niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer van een overeenstemmend teken dat zijn bescherming ontleent aan een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien en voor zover dat recht is erkend ingevolge de wettelijke bepalingen van één van de Benelux-landen, zoals het gebruik van een op beperkte schaal gevoerde handelsnaam. Vast staat (binnen het kader van dit geding) dat aan Nefkens Amersfoort het recht toekomt de handelsnaam Nefkens Amersfoort te voeren in Amersfoort en dat dat recht ouder is dan het merkrecht van PGA c.s. Dit brengt met zich dat PGA c.s. zich niet kan verzetten tegen het gebruik van het met het merk overeenstemmende teken Stam Nefkens in Amersfoort door Henri Nefkens, voor zover dat teken uitsluitend wordt gebruikt binnen de regio Amersfoort.

IEF 15234

Gebruikelijk tarief en niet aansluiten bij hoger tarief van Foto Anoniem

Ktr. Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2015, IEF 15234; ECLI:NL:RBAMS:2015:5868 (eiseres tegen E.E.N Media en Yourscene)
Auteursrecht. Gedaagden hebben als professionele partijen een foto van eiseres op hun website geplaatst zonder hiervoor vooraf toestemming te vragen, een vergoeding te betalen of de naam van eiseres te vermelden. Gedaagden weten of behoren te weten, dit temeer nu zij veelvuldig vergoedingen voor foto’s aan fotoagentuur (contracts-)partijen betalen, dat voor online gebruik van een foto een vergoeding dient te worden betaald. Eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij het hogere tarief van € 499,00 vordert bij de tarievenlijst van Foto Anoniem. De kantonrechter kent een vergoeding toe voor ter hoogte van het tarief voor rechtmatig gebruik zoals eiser deze hanteert van € 360,00.

3. De beoordeling
3.1. Gedaagden hebben erkend dat zonder toestemming van [eiseres] een foto, waarvan [eiseres] auteursrechthebbende is, gebruikt is op hun website voor de duur van zeven maanden. Voor het plaatsen van deze foto is betaald noch een link- of bronvermelding vermeld. Daarmee staat inbreuk op het auteursrecht toebehorend aan [eiseres] vast.

3.3. In geval van een professionele partij wordt niet snel aangenomen dat de inbreuk niet toegerekend dient te worden. Gedaagden zijn professionele partijen. Zij hebben de foto gebruikt in de uitoefening van hun bedrijf. Het gaat niet om een particulier die voor eigen gebruik een foto - al dan niet per abuis - op internet heeft geplaatst. Derhalve is het gedaagden toe te rekenen dat de foto van [eiseres] gedurende zeven maanden onrechtmatig op hun website heeft gestaan. Gedaagden weten of behoren te weten, dit temeer nu zij veelvuldig vergoedingen voor foto’s aan fotoagentuur (contracts-)partijen betalen, dat voor online gebruik van een foto een vergoeding dient te worden betaald.
3.4. Gelet op productie 4 bij inleidende dagvaarding heeft [eiseres] gedaagden laten aanschrijven. Uit dit schrijven blijkt dat [eiseres] voor rechtmatig gebruik van de foto een tarief van € 360,00 euro zou hanteren. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij bij dagvaarding het hogere bedrag van € 499,00 vordert. Het voorgaande leidt ertoe dat de schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 360,00.
IEF 15233

VDV moet bewijzen dat Swaans de groeven heeft aangebracht in betonplaat

Rechtbank Den Haag 9 september 2015, IEF 15233 (VDV tegen Swaans)
Uitspraak ingezonden door Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD. Octrooirecht. Tussenvonnis. Rechtbank oordeelt dat hetgeen Swaans heeft aangevoerd niet leidt tot vernietiging van het octrooi EP1563728 voor een 'method for the realisation of concrete grids for stable floors for cattle and the like'. Van uitbreiding van materie is namelijk geen sprake. Evenmin is na verlening de beschermingsomvang uitgebreid nu de authentieke conclusies na verlening van het octrooi niet zijn gewijzigd. Inbreuk door Swaans is aangenomen, maar de omvang van de inbreuk moet nog worden bewezen door VDV.

4. De beoordeling
In reconventie
4.18. (...) VDV c.s. heeft er echter terecht op gewezen dat de vraag of sprake is van bedoelde nietigheidsgronden, gelet op artikel 70 lid 3 EOV en 52 lid 9 ROW, dient te worden beoordeeld aan de hand van de authentieke Engelse tekst van het octrooi. Swaans c.s. heeft overigens ook zelf het standpunt ingenomen dat de Engelstalige versie van EP728 overeenkomstig artikel 70 EOV als authentiek geldt. Gelet hierop kan Swaans c.s. al daarom niet in haar standpunt worden gevolgd. De Engelstalige tekst van het octrooischrift heeft ten aanzien van de term 'curing' in de verleningsprocedure immers geen wijzigingen ondergaan. De rechtbank verwijst voorts naar wat zij in r.o. 4.4. t/m 4.6. heeft overwogen. Van uitbreiding van materie is dus geen sprake. Evenmin is na verlening de beschermingsomvang uitgebreid nu de authentieke conclusies na verlening van het octrooi niet zijn gewijzigd.
4.19. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen Swaans heeft aangevoerd niet leidt tot vernietiging van het octrooi. Aan het hulpverzoek van VDV c.s. is de voorwaarde gesteld dat de rechtbank oordeelt dat conclusie 1 als verleend nietig is. Aan dit hulpverzoek wordt daarom niet toegekomen. De tot nietigheid van het Nederlandse deel van EP728 strekkende vordering in reconventie ligt dus voor afwijzing gereed. Omdat vanwege de navolgende beoordeling in conventie een tussenvonnis wordt gewezen, houdt de rechtbank de beslissing over het gevorderde in reconventie (inclusief de beslissing over de proceskosten) aan.

In conventie
4.31. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank VDV c.s. overeenkomstig haar in de dagvaarding gedane bewijsaanbod toelaten te bewijzen dat de van Swaans Trilbeton afkomstige betonnen roosters aangetroffen bij Maes te Lommel, België en beschreven door deskundige D'Hallewyn, door Swaans Trilbeton in Nederland van groeven zijn voorzien, voorafgaand aan de levering van de roosters aan aannemer Van de Sande. 
IEF 15231

Edmedical maakt inbreuk op art. 2.20 lid 1 onder a) BVIE

Rechtbank van Koophandel Gent 3 september 2015, IEF 15231 (NV Koninklijke Philips tegen BVBA Edmedical)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Tim Robrechts, Hoyng Monegier LLP. Merkenrecht. Philips heeft zich vergewist van de mogelijkheid dat de door Edmedical verhandelde sensoren een niet authentieke oorsprong kenden, terwijl ze wel onder het label "Philips" werden verhandeld. Edmedical ontkent niet expliciet dat minstens een aantal bij haar aangetroffen en door haar in China aangekochte sensoren op enkele plaatsen zijn voorzien van de merknaam Philips. Echter, toont Philips niet afdoende aan dat deze exemplaren niet van Philips afkomstig zijn. De rechtbank oordeelt dat er wel verschilpunten zijn. Inbreuk op art. 2.20 lid 1 a) BVIE wordt aanwezig geacht. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook al zouden de verdeelde instrumenten uit China een legale Philips oorsprong hebben, Edmedical zich alsnog schuldig maar aan onrechtmatige parallelimport van merkgoederen waarvoor zij de toestemming van de merkhouder niet heeft gekregen.

4. De beoordeling
b) De rechtbank stelt vast dat de twee voorgebrachte doosjes met inhoud vrijwel identiek zijn zowel in uiterlijke vormgeving, maatvoering en begeleidende teksten en opdrukken zodat op het eerste zicht geen afwijkende kenmerken worden waargenomen die wijzen op een andere niet authentieke oorsprong. (...) Er zijn op grond van wat vooraf gaat evenwel voldoende indiciën die de rechtbank doen besluiten dat er met betrekking tot de bij verweerster aangetroffen en verkochte sensoren met de vermelding 'Philips' sprake is van een hoedanigheid en oorsprong die niet verenigbaar is met de toestellen die onder het label van eiseres worden gefabriceerd. Inbreuk op art. 2.20.1 a) van het BVIE wordt bewezen geacht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs in de veronderstelling van een bewezen legale Philips oorsprong va nde door Edmedical verdeelde instrumenten in China, zij zich hoe dan ook schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige parallel import van merkgoederen waarvoor zij de toestemming van de merkhouder niet verkregen heeft.
IEF 15229

Aquaparx maakt deels inbreuk op modelrechten van Wibit Sports

Rechtbank Den Haag 2 september 2015, IEF15229 (Wibit Sports tegen Aquaparx Nederland)
Gemeenschapsmodellenrecht. Aquaparx stelt dat de Gemeenschapsmodelrechten nietig zijn vanwege de niet-nieuwheid en het gebrek aan eigen karakter. De rechtbank overweegt dat de geïnformeerde gebruiker, gezien de verschillen een andere algemene indruk zal hebben van de oudere modellen dan van elk van de vier Gemeenschapsmodellen. Gelet daarop zullen de Gemeenschapsmodellen ieder een eigen karakter ten opzichte van de oudere modellen. Op dezelfde gronden is evenmin sprake van gebrek aan nieuwheid in de zin van art. 5 GModVO: de kenmerken verschillen in meer dan onbelangrijke details van de kenmerken van de oudere modellen. Ook het beroep van Aquaparx op nietigheid vanwege uitsluitend technische functie slaagt niet. Aangezien de Gemeenschapsmodelrechten van Wibit-Sports allemaal geldig zijn en kleurloos zijn geregistreerd, gaan de eisen aan de kant van Aquaparx in conventie ook niet op. Gemeenschapsmodel 2.2.1, 2.2.4, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.13 en 2.2.14 maken inbreuk op de Gemeenschapsmodelrechten van Wibit-Sports. Sprake van auteursrechtelijke inbreuk met betrekking tot beschreven werken in 2.3. Geen sprake van slaafse nabootsing.

Voorts in reconventie
4.4. De geïnformeerde gebruiker zal, gezien deze verschillen een andere algemene indruk hebben van de oudere modellen dan van elk van deze vier Gemeenschapsmodellen. Gelet daarop hebben de Gemeenschapsmodellen beschreven in 2.2.2, 2.2.3, 2.2.4 en 2.2.5 ieder een eigen karakter ten opzichte van de oudere modellen. Op dezelfde gronden is er evenmin sprake van gebrek aan nieuwheid in de zin van art. 5 GModVo: de kenmerken verschillen in meer dan onbelangrijke details van de kenmerken van de oudere modellen.
4.5. Ook het beroep van Aquaparx c.s. op nietigheid omdat deze vier Gemeenschapsmodellen uitsluitend door de technische functie worden bepaald, slaagt niet.
 
Voorts in conventie
4.9. (...) Het verweer van Aquaparx c.s. dat zij andere kleuren gebruikt dan Wibit-Sports voor haar producten, is bij de modelrechtelijke beoordeling dan ook niet relevant.
4.10. (...) Het betoog dat de opvallende primaire kleuren die Aquaparx c.s. gebruikt er al voor zorgen dat haar producten afwijken van de modellen zoals ingeschreven, wordt dan ook van de hand gewezen. 

Op andere blogs:
BirdBuzz

 
IEF 15228

Vereiste temperatuurverschil tussen omgeving en blad deels niet nieuw of inventief

Advies Octrooicentrum NL 10 juli 2015, IEF 15228 (Wilk van der Sande tegen Plantlab inzake octrooi NL2002091)
Octrooirecht. Plantlab is rechthebbende van NL2002091 voor een "Systeem en werkwijze voor het telen van een gewas in een althans ten dele geconditioneerde omgeving". Wilk van der Sande verzoekt om een advies ex 84 Row 1995 en betwist de geldigheid van het octrooi en het hulpverzoek wegens gebrek aan nawerkbaarheid en ontbreken van nieuwheid en inventiviteit. Er zijn geen nawerkbaarheidsbezwaren ten aanzien van het octrooi en het hulpverzoek. Bij een letterlijke benadering van vereiste temperatuurverschil tussen omgeving en blad zijn bepaalde conclusies niet nieuw en bij doelgerichte benadering zijn bepaalde conclusies niet nieuw en andere niet inventief.

5.2 Nieuwheid en inventiviteit
)(...)Het verschil tussen de benaderingen komt voort uit een verschillende uitleg van de grootte van het in de conclusies vereiste
temperatuurverschil tussen blad en omgeving:
· De eerste uitleg is een letterlijke benadering en gaat ervan uit dat, nu de conclusies en de beschrijving geen uitsluitsel geven over de vereiste grootte van het temperatuurverschil, ieder temperatuurverschil tussen blad en omgeving, hoe klein ook, voldoet.
· De tweede uitleg is een doelgerichte benadering en gaat uit van de aanname dat de vakman die het octrooi leest, begrijpt dat het temperatuurverschil een significant verschil moet zijn om het beoogde effect op het telen van een gewas te bereiken.(...)

5.2.1.2. Inventiviteit van het octrooi
Vooruitlopend op de beoordeling van de inventiviteit van het octrooi op basis van de doelgerichte benadering waarin een significant temperatuurverschil tussen blad en omgeving wordt vereist, waaruit zal blijken dat de conclusies 1 t/m 7 en 9 t/m 10 niet inventief zijn, wordt de beoordeling van de inventiviteit van het octrooi op basis van de letterlijke benadering waarin ieder temperatuurverschil voldoet hier weggelaten.

6. Het advies van Octrooicentrum Nederland
Het advies van Octrooicentrum Nederland luidt op grond van vorenstaande:
- dat de aangevoerde nawerkbaarheidsbezwaren ten aanzien van het octrooi en het hulpverzoek geen doel treffen;
- dat bij een letterlijke benadering van het in de conclusies vereiste temperatuurverschil tussen omgeving en blad:
   · de conclusies 1, 4, 6, 8, 11 en 12 van het octrooi niet nieuw zijn;
   · de conclusies 1 en 4 van het hulpverzoek niet nieuw zijn;
- dat bij een doelgerichte benadering van het in de conclusies vereiste temperatuurverschil tussen omgeving en blad:
   · de conclusie 8, 11 en 12 van het octrooi niet nieuw zijn;
   · de conclusies 1-7, 9 en 10 van het octrooi niet inventief zijn;
   · de conclusies 1-8 van het hulpverzoek niet inventief zijn;
- dat de aangevoerde bezwaren ten aanzien van toegevoegde materie in het hulpverzoek geen doel treffen.