IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 14926

Geen causaliteit tussen uitlatingen over erotisch feest en schade

Vzr. Rechtbank Den Haag, 8 april 2015, IEF 14926; ECLI:NL:RBDHA:2015:5325 (Erotische feesten)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Zowel gedaagde als eisers organiseren in april een erotisch feest. Gedaagde heeft zich via een emailbericht uitgelaten over (het feest van) eisers. De vordering van eisers tot rectificatie wordt afgewezen. Bij een aantal uitlatingen is geen sprake van causaliteit tussen de uitlatingen en de gestelde (dreigende) schade (minder bezoekers). Niet wordt ingezien waarom de andere uitlatingen onrechtmatig zouden zijn en ook een nadere onderbouwing van de schade ontbreekt.

3.2. Eisers hebben ter zitting het – volgens hen ongewenste – gedrag van gedaagde beschreven met name inhoudende het dwingen van mensen tot zaken die zij niet willen, het uiten van bedreigingen en het zwart maken van mensen. Nu gedaagde de stellingen van eisers heeft betwist, kan niet van de juistheid hiervan worden uitgegaan. Om hun betoog te onderbouwen, hebben eisers namelijk verwezen naar diverse producties met emailwisselingen, maar het is de voorzieningenrechter niet duidelijk tussen welke personen de berichten worden gewisseld, over wie en waarover de gesprekken gaan en wat met de inhoud van de tekst wordt bedoeld. Overigens ontgaat de voorzieningenrechter ook de relevantie hiervan voor het gevorderde, te weten rectificatie van een viertal specifieke uitlatingen in het bericht van 2 maart 2015.

3.3. Daaromtrent wordt voorop gesteld dat bij twee uitlatingen is gesteld noch gebleken dat er sprake is van causaliteit tussen deze uitlatingen en de door eisers gestelde (dreigende) schade, te weten minder bezoekers op het door hen georganiseerde feest. Op de eerste plaats wordt niet ingezien wat de uitlatingen over de recensies over park 118 van doen hebben met het door eisers georganiseerde feest. Ditzelfde geldt voor de uitlatingen over de Mayfair, nu blijkens de aankondiging het feest op een andere locatie plaatsvindt. Overigens stellen eisers slechts dat de uitlatingen daarover niet juist zijn, maar hebben zij nagelaten om te concretiseren wat er onjuist is aan de feitelijke beschrijving van de indeling van de locatie. Dit kan derhalve niet worden beoordeeld, nog daargelaten of een onjuiste mededeling hieromtrent zonder meer als onrechtmatig jegens eisers kan worden aangemerkt. Verder is de opmerking dat een locatie ergens niet geschikt voor is, geen feitelijke vaststelling die juist of onjuist kan zijn, maar een mening. Het uiten daarvan kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet als onrechtmatig jegens eisers worden aangemerkt.

3.4. Wat betreft de overige uitlatingen wordt overwogen dat er volgens eisers sprake is van onrechtmatigheid omdat de uitlatingen onwaar zijn en zij hiermee zwart worden gemaakt. Zij motiveren dit echter door te verwijzen naar wat gedaagde volgens hen met zijn stellingen impliceert en welke suggestie hij ermee wekt. De voorzieningenrechter begrijpt dat eisers menen dat in het bericht van 2 maart 2015 de indruk wordt gewekt dat zij Sexy Susi (onder druk) hebben beïnvloed om niet op het feest van gedaagde te verschijnen. De tekst over de advertenties op de website sexjobs.nl suggereert volgens eisers dat zij oneigenlijk gebruik hiervan zouden maken en dat zij mensen misleiden. Dit is echter niet wat in het bericht staat vermeld. Hierin staat dat eiser sub 1 Sexy Susi naar hem heeft over gehaald en gezien de tekst van de aankondiging van het feest moet vastgesteld worden dat eiser sub 1 Sexy Susi inderdaad bereid heeft gevonden om op 22 april op het feest van eisers te verschijnen. Verder wordt vermeld dat gedaagde eiser sub 1 ervan verdenkt (advertenties van) anderen op de website sexjobs.nl omhoog te plaatsen. Uit hetgeen door beide partijen is gesteld, blijkt echter dat op de website sexjobs.nl eenieder advertenties omhoog kan plaatsen, nu deze site daar de mogelijkheid voor biedt. Wat daar oneigenlijk of misleidend aan zou zijn, is niet nader toegelicht, zodat niet wordt ingezien waarom de uitlating hierover onrechtmatig zou zijn.

3.5. Eisers hebben gezien het vorenstaande onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Daar komt nog bij dat enige nadere onderbouwing van de schade die volgens eisers dreigt te ontstaan ontbreekt, zoals gedaagde terecht heeft opgemerkt. Het gevorderde is derhalve niet voor toewijzing vatbaar. De overige weren van gedaagde kunnen dan ook onbesproken blijven.
IEF 14925

Oud-bestuurder Good Bears concurreert oneerlijk met nieuwe stichting

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland, IEF 14925, (Stichting Good Bears tegen T, L en SLB)
Uitspraak ingezonden door Landine Varela, De Vos & Partners. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Oneerlijke concurrentie. Merkenrecht. L is oud-bestuurder van de Nederlandse tak van non-profit organisatie Good Bears of The World, en handelt vervolgens onder de naam Stichting Troostbeer Nederland. L registreert een Benelux beeldmerk en verschillende domeinnamen die gebruik maken van de tekens Good Bears. De voorzieningenrechter acht oneerlijke concurrentie en inbreuk op handelsnaamrecht aanwezig en beveelt SLB om de domeinnamen die gebruikmaken van 'Good Bear' over te dragen. De Nederlandse Stichting Good Bears is als licentiehouder van het Amerikaanse merk niet bevoegd zelfstandig (en zonder toestemming) in rechte op te treden op grond van merkenrecht.

Handelsnaaminbreuk
4.5. Hoewel de beren die worden uitgedeeld aan kinderen die geestelijk en/of lichamelijk lijden ten gevolge van traumatische ervaringen ook wel troostberen worden genoemd is niet gebleken dat de Stichting mede handelt onder de naam troostbeer, troostberen of iets dergelijks. Bij de verdere beoordeling van het geschil zal dan ook slechts van handelsnaam Good Bears worden uitgegaan.

4.6. [...] Verder is aannemelijk dat de Stichting alsook SLB (en L) zich met name via internet richt  op hetzelfde publiek en met (onder meer) dezelfde waren/diensten (troostberen). Verder is ter zitting onweersproken gebleven dat zich reeds verwarring bij het publiek heeft voorgedaan.
Oneerlijke concurrentie
4.9. Met betrekking tot de vraag of L zich na de beëindiging van zijn bestuursfunctie onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld heeft,  geldt het volgende. De Stichting heeft onbetwist gesteld dat in dit kader voor L de omstandigheden gelden die ook voor een ex-werknemer  gelden. De voorzieningenrechter zal dan ook beoordelen of L op stelselmatige en substantiële wijze het duurzaam bedrijfsdebiet van de Stichting afbreekt dat hij heeft helpen opbouwen, door zich te richten op de relatie waarmee hij tijdens zijn dienstverband een relatie heeft ontwikkeld of door middel van speciale kennis die hij bij de Stichting heeft verkregen.

4.10. Voormelde vraag dient bevestigend te worden beantwoord. [...] Bovendien heeft L. ter zitting zelf gesteld dat hij het gezicht en de contactpersoon van de Stichting naar de klanten was. Dit is des te meer van belang, nu beide partijen stellen dat de markt van troostberen klein is en ook weinig spelers kent.

4.11. Voor wat SLB betreft geldt dat de Stichting gemotiveerd heeft gesteld dat SLB L. faciliteert bij zijn onrechtmatige handelwijze en dat dit ook onrechtmatig jegens de Stichting te achten is. SLB heeft dit onvoldoende weersproken. [...]

Merkenrecht

4.15. Een licentiehouder is echter niet bevoegd om zelfstandig in rechte op te treden tegen een derde die inbreuk op een merk maakt. Alleen met toestemming van de merkhouder mag hij zelfstandig in een procedure vorderen dat deze derde ophoudt om in strijd met het merkrecht te handelen. Dat de Stichting een dergelijke toestemming heeft is niet gebleken.

Overdracht overige gegevens en het doen van een door een gecertificeerde opgave

4.17. Voor een deel van de gegevens mag worden aangenomen dat deze vallen onder de inboedel van inmiddels gefailleerde De Tolboom B.V. en dat L. daar thans niet vrij over kan beschikken. Niet aannemelijk is echter dat dit voor alle  bescheiden geldt.  Voor zover L wel vrij over deze gegevens kan beschikken, dient hij ze aan L af te geven.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14924

HvJ EU: Cilindervormige fles onvoldoende onderscheidend

HvJ EU 7 mei 2015, IEF 14924; ECLI:EU:C:2015:303; C‑445/13 P (Voss of Norway)
Voss of Norway ziet het door haar aangevraagde 3D-gemeenschapsmerk voor een cilindervormige fles door de Kamer van Beroep afgewezen worden wegens gebrek aan onderscheidend vermogen. Een cilindrisch gevormde fles mist onderscheidend vermogen [Gerecht EU IEF 12698]. De hogere voorziening wordt (wederom) afgewezen. 

108    Aldus heeft het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest vastgesteld dat „de wijze waarop [de driedimensionale vorm van een doorzichtige, cilindervormige fles en de ondoorzichtige dop met dezelfde diameter als de eigenlijke fles] in casu worden gecombineerd, niet meer weergeeft dan de som van de elementen waaruit [het betwiste] merk bestaat, namelijk een fles met een ondoorzichtige dop, naar het evenbeeld van de meeste flessen die op de markt bestemd zijn om alcoholische of niet-alcoholische dranken te bevatten”, dat „een dergelijke vorm immers in de handel gewoonlijk kan worden gebruikt als verpakking voor de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren” en dat bijgevolg „de wijze waarop de elementen van het samengestelde merk worden gecombineerd, dat merk evenmin onderscheidend vermogen kan verlenen”. In punt 62 van het bestreden arrest is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat „het betwiste merk, zoals dat door het relevante publiek wordt waargenomen, niet geschikt is om de door dit merk aangeduide waren te individualiseren en te onderscheiden van waren met een andere commerciële herkomst”.

112    Met haar vijfde middel stelt Voss dat het Gerecht, zoals de kamer van beroep, de bewijselementen van het dossier onjuist heeft opgevat door de perfecte cilindervorm van het driedimensionale teken te vergelijken met een tweedimensionale „cilindervormige doorsnede”. Aangezien, volgens rekwirante, een „cilindervormige doorsnede” uit mathematisch oogpunt niet bestaat, hebben het Gerecht en de kamer van beroep met deze uitdrukking in werkelijkheid een „cirkelvormige doorsnede” willen aanduiden. Aldus heeft het Gerecht een driedimensionaal teken vergeleken met een tweedimensionaal kenmerk dat typisch is voor de meeste flessen, zodat zijn oordeel van de norm of wat gangbaar in de betrokken sector is, in zijn geheel onjuist is.

118    Het Gerecht heeft dus geoordeeld dat het woord „section” zoals gebruikt door de kamer van beroep in punt 37 van de litigieuze beslissing moet worden begrepen als een „deel”, daar het merendeel van de flessen volgens het Gerecht een cilindervormig deel heeft.

119    Daaruit volgt dat, anders dat rekwirante stelt, het Gerecht zijn onderzoek van het betrokken driedimensionale teken niet heeft beperkt tot een vergelijking van de vorm ervan met een tweedimensionaal kenmerk.
IEF 14923

Inroepen merkenrecht door curator geen misbruik van recht

Rechtbank Midden-Nederland 22 april 2015, IEF 14923, ECLI:NL:RBMNE:2015:2716 (Curator tegen Gedaagden)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. A12.it Software is failliet verklaard. Kort voor datum faillissement zijn klanten en domeinnamen A12 overgedragen aan gedaagden. De curator acht de overdracht paulianeus dan wel onrechtmatig. De curator vordert als merkhouder staking van het gebruik van het merkteken FLORE door gedaagden. Gedaagden voeren aan dat het merkendepot te kwader trouw is verricht, omdat er sprake is (voor-)voorgebruik. De deponering en uitoefening van het merkenrecht door de curator is niet onrechtmatig of misbruik van recht, ondanks dat het merk sinds 2011 niet meer wordt gebruikt. De termijn van vijf jaar uit 2.26 lid 2 sub a BVIE is nog niet verstreken. In het onderhavige geval wordt de naam slechts ter aanduiding van haar product, een applicatie, gebruikt en niet ter aanduiding van haar onderneming. De software-pakketten hebben niet dezelfde broncode en verschillen in functionaliteit. De software is in eigen tijd ontwikkeld, het beroep op werkgeversauteursrecht wordt verworpen. Aan de voorwaarden van artikel 8 Aw, openbaarmaken zonder naam maker, wordt voldaan, tenzij daar een uitdrukkelijke afspraak over bestaat; de bewijslast ligt bij gedaagden.

4.5.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat het merkendepot gelet op het voorgebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te kwader trouw is in de zin van artikel 2.4 sub f onder 1 BVIE, zodat [bedrijf 1] geen rechten op het merk [naam 2] heeft verkregen. Dit verweer gaat niet op. Niet (langer) in geschil is dat [bedrijf 1] het merk [naam 2] sinds 2008 gebruikt ter onderscheiding van haar producten en diensten. [bedrijf 1] moet ten opzichte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die het teken [naam 2] naar eigen zeggen sinds 2010 gebruiken voor hun applicatie, dan ook worden aangemerkt als eerste gebruiker (de zogenaamde voor-voorgebruiker) van het merk. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen zich daarom niet beroepen op aanwezigheid van kwade trouw bij [bedrijf 1] c.q. de curator (vgl. BenGH 25 juni 2004, IER 2004, p. 342 (Winner Taco/El Taco)). Dit zou anders kunnen zijn als het voorgebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] omvangrijker en bekender is dan het voor-voorgebruik door [bedrijf 1] (vgl. HvJ EG 11 juni 2009, IER 2010,11 (Lindt & Sprüngli/Hauswirth)). Dat dit het geval is, is echter gesteld noch gebleken. [bedrijf 1] is derhalve rechthebbende op het merk [naam 2].

4.6.
Het verweer van [gedaagden] dat de deponering en uitoefening van het merkenrecht door de curator onrechtmatig is althans misbruik van recht, slaagt evenmin. Het enkele feit dat het merk sinds april 2011 niet meer door [bedrijf 1] wordt gebruikt, is daartoe onvoldoende.
Voor de situatie dat een merk niet wordt gebruikt is artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE geschreven. De daarin opgenomen termijn van vijf jaar is nog niet verstreken.
4.7.
[gedaagden] heeft niet betwist dat de door [gedaagde sub 2] gebruikte tekens identiek zijn aan, althans op verwarring wekkende wijze overeenstemmen met het merk [naam 2] van [bedrijf 1] in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE. [gedaagden] heeft voorts niet weersproken dat sprake is van gebruik als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Volgens [gedaagden] hebben zowel [bedrijf 1] als Grits echter met dit gebruik ingestemd, zodat van merkinbreuk geen sprake is.

4.8.
Of Grits aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toestemming heeft gegeven om het merk [naam 2] te gebruiken, is niet relevant.

Handelsnaamrecht
4.11.
Vaststaat dat de applicatie van [bedrijf 1] sinds 2008 op de website [domeinnaam 1] werd verhandeld onder de naam “[naam 2]”. Volgens de curator werd [bedrijf 1] door haar klanten met die naam aangeduid. De curator meent dat [naam 2] daarom als handelsnaam van [bedrijf 1] moet worden aangemerkt. De rechtbank volgt de curator hierin niet. Een handelsnaam is, gelet op artikel 1 Hnw, de naam waaronder men feitelijk handelt, de naam die naar buiten toe wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. Het gaat dus om de naam die de onderneming zelf gebruikt. In het onderhavige geval gebruikte [bedrijf 1] de naam “[naam 2]” slechts ter aanduiding van haar producten en niet ter aanduiding van haar onderneming. Er is derhalve geen sprake van een handelsnaam, maar van een merk. Dat [bedrijf 1] door haar klanten (mogelijk) werd aangeduid als [naam 2] doet daaraan niet af. De vordering onder 3.1 II zal dan ook worden afgewezen.

Auteursrecht
4.14.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de [naam 2]-software die [bedrijf 1] – tot 2008 onder de naam [naam 1] – aanbood (hierna: de [naam 1]-software), niet hetzelfde is als de [naam 2]-software waarvoor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] sublicenties verkochten (hierna: de [naam 2]-software). De software-pakketten hebben niet dezelfde broncode en verschillen in functionaliteit. De [naam 2]-software is door Grits in eigen beheer ontwikkeld. Alle rechten op deze software liggen bij Grits. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben slechts het recht om sublicenties op de [naam 2]-software te verstrekken. De [naam 1]-software daarentegen is ontwikkeld door [gedaagde sub 3]. De broncode stond op de server van [gedaagde sub 3]. Op enig moment is [gedaagde sub 3] gaan samenwerken met [bedrijf 1]. Met de toenmalig eigenaar van [bedrijf 1], de heer [B] (hierna: [B]), had [gedaagde sub 3] afgesproken dat de rechten op de door hem ontwikkelde software niet aan [bedrijf 1] zouden gaan toebehoren. Wel mocht [bedrijf 1] de [naam 1]-software zonder licentiekosten exploiteren door verkoop van sublicenties aan haar klanten. Als tegenprestatie droeg [bedrijf 1] zorg voor correctief en adaptief onderhoud van de software. [bedrijf 1] kreeg in dat verband toegang tot een gedeelte van de broncode. Na het overlijden van [B] is [gedaagde sub 3] bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] geworden. Ter ondersteuning heeft [gedaagde sub 3] [A] erbij gevraagd. [A] heeft toen 40% van de aandelen in [bedrijf 1] gekregen. [A] was van voornoemde afspraak tussen [gedaagde sub 3] en [B] op de hoogte. In een mail van 22 juni 2007 heeft [gedaagde sub 3] aan [A] (nogmaals) bevestigd dat [gedaagde sub 3] rechthebbende was op het door hem ontwikkelde softwarepakket. Bij akte van 10 april 2010 heeft [gedaagde sub 3] de eigendom van de [naam 1]-software inclusief auteursrechten overgedragen aan Grits voor een koopsom van € 120.000,00. Daarmee is Grits rechtsgeldig eigenaar geworden van alle rechten verbonden aan de [naam 1]-software. Grits heeft vervolgens om niet een licentie op de exploitatie van de [naam 1]-software verstrekt aan de [bedrijf 1] groep, in ruil voor adaptief en correctief onderhoud door medewerkers van [bedrijf 1]. De aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] versterkte licentie op de [naam 2]-software staat daar los van. [gedaagde sub 3] heeft de [naam 1]-software verkocht omdat [bedrijf 1] vanwege een belastingschuld in zwaar financieel weer verkeerde. [gedaagde sub 3] hoopte met de verkoopopbrengst de belastingschuld te kunnen aflossen (bij wijze van geldlening of agio). Aangezien Grits de koopsom niet betaalde, is dat niet gebeurd. Aldus nog steeds [gedaagden]

4.17.
Wil sprake zijn van het in artikel 7 Aw geregelde werkgeversauteursrecht, dan zal vast moeten komen te staan dat tussen [gedaagde sub 3] en [bedrijf 1] een dienstverband heeft bestaan. Dat dit het geval is, heeft [gedaagden] niet bestreden. Zij heeft evenwel gesteld dat het dienstverband van [gedaagde sub 3] niet gericht was op het ontwikkelen van (de [naam 1]-)software. [gedaagde sub 3] had de [naam 1]-software al vóór zijn dienstverband met [bedrijf 1] ontworpen en ontwikkeld (...) Het beroep op artikel 7 Aw wordt daarom verworpen.
4.18.
Artikel 8 Aw is van toepassing indien de door [gedaagde sub 3] ontworpen software als eerste door [bedrijf 1] openbaar is gemaakt als van haar afkomstig, zonder vermelding van [gedaagde sub 3] als maker. Onder het openbaar maken van software valt onder meer het op de markt brengen ervan. Criterium is of de programmatuur beschikbaar wordt voor het publiek. Ook de openbaarmaking van een verveelvoudiging (bijvoorbeeld het vermarkten van een kopie) wordt onder het openbaarmakingsbegrip geschaard. [gedaagden] heeft niet bestreden dat [bedrijf 1] de door [gedaagde sub 3] ontworpen software als eerste op de markt heeft gebracht zonder vermelding van [gedaagde sub 3] als maker. Aan het vereiste van artikel 8 Aw is derhalve voldaan. (...)
4.22.
Slagen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in bovenbedoeld bewijs, dan staat vast dat niet [bedrijf 1] maar [gedaagde sub 3] maker van de [naam 1]-software is en derhalve auteursrechthebbende. In dat geval ligt de vordering gebaseerd op het auteursrecht voor afwijzing gereed. Wordt het bovenbedoelde bewijs niet geleverd, dan wordt [bedrijf 1] als maker en auteursrechthebbende op de [naam 1]-software aangemerkt. Vervolgens zal dan moeten worden beoordeeld of de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geexploiteerde [naam 2]-software dezelfde is als de software van [bedrijf 1]. De rechtbank acht het voorshands nodig om, indien deze vraag voorligt, daaromtrent een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
IEF 14832

In de tijdschriften april 2015

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen:

AMI 2015-maart/april BIE april 2015  Mediaforum 2015-3
     

AMI maart/april 2015
Ideeën, techniek en stijl als dark matter van de auteursrechtelijke beschermingsomvang, A.A. Quaedvlieg
‘Juist evenwicht’ in de praktijk: de toelaatbaarheid van internetblokkades volgens het Hof van Justitie in UPC Telekabel Wien, R.D. Chavannes
Boekbespreking: Meerdere rechten en meerdere rechthebbenden: een overzicht in 79 bladzijden en 390 noten, A.A. Quaedvlieg

Jurisprudentie
Nr. 3 • HvJ EU 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih en Wega Filmproduktionsgesellschaft
Nr. 4 • Rb. Amsterdam 29 oktober 2014, Actuate/Delta Lloyd m.nt. P.C. van Schelven

Berichten IE april 2015
Artikel Doorvoer counterfeit strafbaar; koerswijziging van het Strafrecht – Alexmarie Christine Alberto

Rechtspraak Nr. 15
Gerechtshof Den Haag 27 januari 2015, Novartis/Sun Pharmaceutical Industries, IEF 14599 (prioriteit en een mind willing to understand; indirecte inbreuk op een Swiss-type claim) – met noot van T. Blomme

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 16
OHIM Cancellation Division 15 oktober 2014, Alexander Wang/Etincelle, IEF 14477
 (gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG door OHIM nietig verklaard vanwege depot te kwader trouw)

Nr. 17
Hoge Raad 20 februari 2015, Ajax/Promosports, IEF 14684, ECLI:NL:HR:2015:397 (beoordelingsmaatstaf bij geringe mate van overeenstemming merk en teken; reeds geringe overeenstemming rechtvaardigt globale beoordeling van verwarringsgevaar of
verband)

Nr. 18
Rechtbank Overijssel 11 februari 2015, Ten Cate/Twentse Damast, IEF 14663 (normaal gebruik van merken in een (her-)opstartfase van een onderneming)

Procesrecht
Nr. 19
Hof van Justitie EU 22 januari 2015, zaak C-441/13, Pez Hejduk/EnergieAgentur.NRW, IEF 14598 (internationale bevoegdheid; auteursrechten; plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan)

Mediaforum
Dataretentie: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, Nico van Eijk
Consumentenovereenkomsten tot levering van digitale inhoud na de implementatie van de Richtlijn consumentenrechten, Marco Loos
Media en users: towards a new balance, Peggy Valcke en Pieter-Jan Ombelet
Bezwaren tegen bewaren: verslag van de VMC-Nieuwsgroep van 13 maart 2015

Jurisprudentie:
Nr.9. HvJ EU 8 april 2014, Digital Rights Ireland/Ierse Ministers en Attorney General m.nt. K. Irion, M-P. Granger en S.J. Eskens
Nr. 10 Rb. Amsterdam 28 januari 2015, Belirex/UPC m.nt. Q.R. Kroes
Nr. 11 Rb. Amsterdam 29 januari 2014

IEF 14920

EOB ontvangt documenten per post of elektronisch

Wijziging uitvoeringsreglement bij Europees Octrooiverdrag, Trb. 2015, 63.
Documenten kunnen bij het EOB nu per post of op elektronische wijze worden ingebracht.

1. In proceedings before the European Patent Office, documents may be filed by delivery by hand, by postal services or by means of electronic communication. The President of the European Patent Office shall lay down the details and conditions and, where appropriate, any special formal or technical requirements for the filing of documents. In particular, he may specify that confirmation must be supplied. If such confirmation is not supplied in due time, the European patent application shall be refused; documents filed subsequently shall be deemed not to have been received.
(...)
Rule 126 shall read as follows:

“Rule 126 Notification by postal services

1. Decisions incurring a period for appeal or a petition for review, summonses and other such documents as determined by the President of the European Patent Office shall be notified by registered letter with advice of delivery or equivalent. All other notifications by postal services shall be by registered letter.
2. Where notification is effected in accordance with paragraph 1, the letter shall be deemed to be delivered to the addressee on the tenth day following its handover to the postal service provider, unless it has failed to reach the addressee or has reached him at a later date; in the event of any dispute, it shall be incumbent on the European Patent Office to establish that the letter has reached its destination or to establish the date on which the letter was delivered to the addressee, as the case may be.
3. Notification in accordance with paragraph 1 shall be deemed to have been effected even if acceptance of the letter has been refused.
4. To the extent that notification by postal services is not covered by paragraphs 1 to 3, the law of the State in which the notification is made shall apply.”
Rule 127 shall read as follows:

“Rule 127 Notification by means of electronic communication

1. Notification may be effected by means of electronic communication as determined by the President of the European Patent Office and under the conditions laid down by him.
2. Where notification is effected by means of electronic communication, the electronic document shall be deemed to be delivered to the addressee on the tenth day following its transmission, unless it has failed to reach its destination or has reached its destination at a later date; in the event of any dispute, it shall be incumbent on the European Patent Office to establish that the electronic document has reached its destination or to establish the date on which it reached its destination, as the case may be.”
IEF 14919

Betaling wegens verwarrende handelsnaam ROC is geen bekrachtiging overeenkomst

Ktr. Rechtbank Amsterdam 17 april 2015, IEF 14919; ECLI:NL:RBAMS:2015:2072 (ROC.nl tegen Gidpro)
Contractenrecht. Handelsnaamverwarring. Gidpro is een ICT-bedrijf. Roc.nl bemiddelt – onder meer via de website www.roc.nl – tussen aanbieders van stageplekken en stagiairs. Roc.nl is niet gelieerd aan enig regionaal opleidingscentrum. Gidpro voert een betaling uit aan ROC.nl, in de veronderstelling dat aan opleidingscentrum ROC wordt betaald. ROC.nl meent dat een overeenkomst door betaling van een daartoe dienende factuur werd bekrachtigd. Omdat ROC.nl als onderdeel van haar handelsnaam de afkorting ROC voert, dient zij ermee rekening te houden dat haar facturen worden voldaan door partijen die menen een vordering van een Regionaal Opleidingscentrum te voldoen. Onder die omstandigheid kan betaling niet zonder meer worden uitgelegd als bekrachtiging van een overeenkomst.

De beoordeling:

5. De kantonrechter stelt voorop dat onvoldoende gemotiveerd betwist is dat [naam 1] onbevoegd was om Gidpro te vertegenwoordigen. Het beroep van Roc.nl op bekrachtiging van de overeenkomst door Gidpro faalt. Voor zover al sprake is van gebruik van website en het uitnodigen van sollicitanten is – zoals Gidpro onweersproken aanvoert – dat steeds door [naam 1] gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat niet uitgelegd worden als een bekrachtiging door Gidpro. Dat de overgelegde opdrachtbevestiging aan Gidpro is gezonden en door Gidpro is ontvangen, is niet voldoende onderbouwd. De betaling van de factuur van 13 februari 2013 is ondubbelzinnig door en namens Gidpro gedaan. In de gegeven omstandigheden mocht Roc.nl daaruit echter niet afleiden dat Gidpro de overeenkomst bekrachtigde: Gidpro stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij kosten voldeed aan het Regionaal Opleidingscentrum waar [naam 1] zijn opleiding voldeed. Omdat Roc.nl als onderdeel van haar handelsnaam de afkorting ROC voert, dient zij ermee rekening te houden dat haar facturen voldaan kunnen worden door wederpartijen die menen een vordering van een Regionaal Opleidingscentrum te voldoen. Onder die omstandigheden kan betaling van haar facturen niet zonder meer worden uitgelegd als bekrachtiging van een overeenkomst.

6. Er is derhalve geen overeenkomst tussen Roc.nl en Gidpro tot stand gekomen, zodat Gidpro ook niet gehouden is de facturen van Roc.nl te voldoen. De vorderingen van Roc.nl liggen derhalve voor afwijzing gereed.
IEF 14916

DVD met reproduceerbaar landschap onderdeel van het kunstwerk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 13 april 2015, IEF 14916; ECLI:NL:RBAMS:2015:2147 (X tegen Hiscox)
Als randvermelding. Verzekeringsrecht. X verzamelt hedendaagse kunst en is eigenaar van het werk "Here and Now" van de Amerikaanse kunstenaar Matthew Day Jackson. Hiscox is een internationale verzekeraar waar X zijn collectie heeft verzekerd. Het kunstwerk met DVD is afgeleverd bij een veilinghuis ten behoeve van een te houden veiling. Deze DVD bevat een digitaal fotobestand van het landschap dat kan worden afgedrukt op een wandsticker en op de muur achter het paneel kan worden aangebracht. De DVD is zoekgeraakt. Door het ontbreken van de CD wordt het kunstwerk als incompleet en onverkoopbaar geschat. X vordert veroordeling van Hiscox tot betaling van het verzekerde bedrag. De voorzieningenrechter acht aannemelijk is dat bij verlies van het van de kunstenaar afkomstige fotobestand de bodemrechter zal beslissen dat Hiscox gehouden zal zijn de schade te vergoeden, maar geeft Hiscox vier weken om een kopie van het bestand te achterhalen bij de kunstenaar.

De beoordeling:

4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.

4.2 [eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Er is inmiddels al veel tijd verstreken sinds op 20 juni 2014 is geconstateerd dat de DVD is zoekgeraakt. Als mocht blijken dat [eiser] recht heeft op het gevorderde schadebedrag dan heeft hij er belang bij dat hij het bedrag zo spoedig mogelijk ontvangt.

4.3 [...] Ter zitting is aan de zijde van Hiscox betoogd dat de kunstenaar de DVD met het fotobestand heeft verstrekt omdat hij heeft beoogd dat de achtergrond reproduceerbaar is. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de kunstenaar zelf (zie bij de feiten onder 2.17). Het doel van de kunstenaar was dat op elke locatie waar het werk zou worden tentoongesteld achter het paneel een afdruk van het landschap kon worden aangebracht middels het door hem meegeleverde fotobestand. De DVD zelf dient daarbij - zoals Hiscox terecht heeft betoogd - niet als deel van het kunstwerk, maar slechts als gegevensdrager, als hulpmiddel, te worden beschouwd.

4.7. Samenvattend kan uit het feitenrelaas worden afgeleid dat ondanks diverse inspanningen van [eiser], het veilinghuis, de schade-expert en derden de galerie en de kunstenaar niet heel voortvarend hebben gehandeld en dat Hiscox een te afwachtende houding inneemt. De stand van zaken is thans dat enerzijds nog steeds de mogelijkheid bestaat dat de kunstenaar een vervangende DVD met het fotobestand nog kan en wil verstrekken en anderzijds dat de kunstenaar vanwege hem moverende redenen, wellicht de angst voor waardedaling van het kunstwerk, daartoe niet zal overgaan. In geval er alsnog een vervangende DVD met fotobestand door de kunstenaar wordt verstrekt, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de schade is hersteld en [eiser] geen recht op schadevergoeding heeft. Hoewel er al veel tijd is verstreken, acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd dat Hiscox nog kort de gelegenheid wordt gegund de DVD met het fotobestand van de kunstenaar te verkrijgen en aan [eiser] ter beschikking te stellen.

4.8. De voorzieningenrechter acht het redelijk dat Hiscox hiervoor nog vier weken de tijd krijgt. Na voornoemde termijn kan er in redelijkheid vanuit worden gegaan dat de kunstenaar niet wil en/of kan verstrekken. In dat geval kan worden geconcludeerd dat het gehele kunstwerk verloren is gegaan omdat een essentieel onderdeel ontbreekt. [...]

4.9 Op grond van het voorgaande voldoet de vordering aan het onder 4.1 vermelde criterium. De vordering zal aldus worden toegewezen dat Hiscox na voormelde termijn de schade moet voldoen. [...]
IEF 14912

KPMG niet aansprakelijk voor vertrek journalist

Rechtbank Amsterdam 22 april 2014, IEF 14912; ECLI:NL:RBAMS:2015:2377 (journalist tegen KPMG)
Mediarecht. Als randvermelding: Een vordering van een journalist om KPMG aansprakelijk te stellen voor zijn vertrek bij Dagblad van het Noorden, wordt afgewezen. Journalist is voorafgaand mondeling met KPMG-medewerker overeengekomen dat alle informatie in vertrouwen zou worden verstrekt en dat de absolute anonimiteit van eiser gewaarborgd (zeker tegenover toenmalige werkgever) zou blijven. KPMG heeft desondanks de vertrouwelijkheidsafspraak geschonden door in het rapport een duidelijke koppeling te leggen tussen haar betrouwbare anonieme informant en de informant van de CDA-fractievoorzitter. De rechtbank acht geen causaal verband aanwezig tussen het gestelde onrechtmatige handelen van KPMG en de procedure die tot het uiteindelijke vertrek van de journalist heeft geleid.

3.2. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat KPMG toerekenbaar tekort is geschoten in de tussen partijen gemaakte afspraken, althans onrechtmatig en onzorgvuldig tegenover [eiser] heeft gehandeld. Daartoe stelt [eiser] het volgende. Hij is voorafgaand aan het interview op 14 januari 2009 mondeling met [naam 9] overeengekomen dat alle informatie in vertrouwen zou worden verstrekt en dat de absolute anonimiteit van [eiser] gewaarborgd zou blijven. Het was immers voor [eiser] van cruciaal belang dat zijn toenmalige werkgever niet te weten zou komen dat hij een informant van [naam 6] was. KPMG heeft desondanks de vertrouwelijkheidsafspraak geschonden door in het rapport een duidelijke koppeling te leggen tussen haar betrouwbare anonieme informant en de informant van [naam 6]. Dat was in strijd met hetgeen er was afgesproken; KPMG had de door [eiser] in vertrouwen verstrekte informatie niet in haar rapport mogen opnemen, maar alleen als richtinggevende achtergrondinformatie mogen gebruiken.
Bovendien heeft KPMG geen gespreksverslag van het gesprek met [eiser] opgemaakt of een concept-rapport aan [eiser] verzonden, zoals zij wel bij de andere geïnterviewden heeft gedaan. Daardoor heeft [eiser] ook niet de mogelijkheid gehad om de gewraakte passages over de informant uit het definitieve rapport te (laten) verwijderen.

3.3. Het niet-nakomen van de vertrouwelijkheidsafspraak heeft tot gevolg gehad dat de arbeidsovereenkomst tussen NDC en [eiser] is ontbonden, met verdere schade voor [eiser] tot gevolg. Hij is van een gerespecteerd journalist met een goed (financieel) toekomstperspectief veranderd in een kansloze werkzoekende. Door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal [eiser] tot zijn pensioengerechtigde leeftijd circa € 500.000,- netto minder verdienen dan wanneer hij in loondienst was gebleven bij NDC, nog afgezien van de gemiste carrièrekansen. Daarnaast heeft [eiser] als gevolg van zijn achterstand in inkomsten zijn woning gedwongen moeten verkopen, met een restschuld van € 130.000,- tot gevolg. Ook heeft hij zijn ontslagvergoeding moeten aanwenden voor woninglasten, verhuiskosten en kosten voor juridische bijstand. Ten slotte is aannemelijk dat het herseninfarct dat [eiser] heeft gehad, het gevolg is van psychische problemen die door de gehele situatie zijn ontstaan. [eiser] schat de door hem in dit verband geleden immateriële schade in redelijkheid op € 75.000,-.

4.5. De conclusie is dat ook indien veronderstellende wijs met [eiser] wordt aangenomen dat KPMG de vertrouwelijkheidsafspraken heeft geschonden door passages over de informant van [naam 6] in het rapport op te nemen, dit KPMG bij gebreke van een causaal verband (in conditio-sine-qua-non zin) tussen de inhoud van het rapport en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet aansprakelijk maakt voor de (im)materiële schade die [eiser] als gevolg van die ontbinding heeft geleden.
Nu de vorderingen van [eiser] reeds op het ontbreken van dit benodigde oorzakelijk verband afstuiten, kan onbesproken blijven of en zo ja, in hoeverre het opnemen van die bewuste passages inderdaad als een tekortkoming of onrechtmatige daad van de kant van KPMG kwalificeert.

IEF 14922

Café heeft zakelijke licentie nodig voor tonen eredivisiewedstrijden

Vzr. Rechtbank Rotterdam 1 mei 2015, IEF 14922 (Eredivisie Media & Marketing en clubs tegen Café 't Spinwiel-Zuid)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Vgl. IEF 14836, IEF 14397 en IEF 13972. Auteursrecht. Inbreuk wedstrijdbeelden. Eiseressen hanteren voor de exploitatie van auteursrechten een gesloten exploitatiesysteem via FOX SPORTS.  Geconstateerd wordt dat in Café 't Spinwiel-Zuid via de zender Fox Sport live eredivisiewedstrijden werden vertoond zonder de benodigde zakelijke licentie. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat in de overeenkomst tussen de provider en gedaagde tot uitdrukking is gebracht dat de licentie bedoeld is voor privégebruik en niet voor uitzending in het café. Zelfs wanneer dit niet voldoende duidelijk uit de overeenkomst zou blijken, dan zal dat gedaagde nog niet baten. Eisers zijn eigenaar van het auteursrecht en niet de provider. Indien gedaagde onjuist is voorgelicht zal hij zich moeten wenden tot de provider.

De beoordeling:

4.7. [...] Café 't Spinwiel-Zuid heeft met KPN een overeenkomst gesloten op grond waarvan Café 't Spinwiel-Zuid tegen betaling van, aldus Café 't Spinwiel-Zuid ter zitting, een bedrag van 108,80 per maan eredivisie-wedstrijdbeelden kan ontvangen. Volgens eisers gaat het hierbij niet om een voor uitzending in het café vereiste zakelijke licentie. Café 't Spinwiel-Zuid heeft ter zitting gesteld dat zijn overeenkomst met KPN wel op naam is gesteld van "Café 't Spinwiel-Zuid". De voorzieningenrechter gaat er echter van uit dat in de overeenkomst tussen KPN en Cafe 't Spinwiel-Zuid met zoveel woorden tot uitdrukking zal zijn gebracht dat de licentie bedoeld is voor privégebruik en niet voor uitzending in het café. Maar zelfs als de overeenkomst tussen KPN en Café 't Spinwiel-Zuid niet duidelijk zou zijn, dan nog zou dat Café 't Spinwiel-Zuid niet baten. Het zijn immers eisers die eigenaar zijn van de auteursrechten op de eredivisie-wedstrijdbeelden. KPN is dat niet. Als KPN onjuiste verwachtingen mocht hebben gewekt bij Café 't Spinwiel-Zuid dan dient Café 't Spinwiel-Zuid zich tot KPN te wensen. Dit neemt het vorderingsrecht van eisers niet weg.     

 Op andere blogs:
MediaReport