IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 11118

Kind van de rekening

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 28 maart 2012, LJN BW0128 (Van Rhijn tegen De Jong Producties)

Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur en Peter Schouten, Schouten Legal

In't kort: Filmscripts over echtscheidingsverhalen "Janey, kind van de rekening".

Van Rhijn is schrijver van autobiografische boeken en heeft een treatment geschreven voor een filmbewerking van de boeken "Weg van Lila" en "Vaderstad". Van Rhijn heeft, op aanvraag, aan De Jong bevestigd dat de filmrechten nog beschikbaar zijn. Na communicatie over "veel eigen geld en energie [om] een film te kunnen realiseren", verfilmt De Jong liever zijn eigen echtscheidingsverhaal onder het mom ´maak daar een scenario van en heb dan ook geen rechten perikelen...`.

De voorzieningenrechter gebiedt De Jong directe en indirecte inbreuk te staken op de auteursrechten en persoonlijkheidsrechten van Van Rhijn ter zake van de boeken. Eveneens wordt een rectificatie in De Telegraaf bevolen. Dit onder last van een dwangsommen.

Rectificatie:

 Bij vonnis van 28 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden in kort geding geoordeeld dat het in opdracht van Steven Dejong Producties BV gemaakte filmscript "Janey, kind van de rekening" inbreuk maakt op de auteursrechten en persoonlijkheidsrechter van auteur Patrick van Rhijn op zijn boeken "Weg van Lila" en "Vaderstad" en dat dit script daarom niet verfilmd mag worden.

Lees het vonnis hier (grosse KG ZA 12-38, LJN BW0128).

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Janey, niet te filmen)
VZB blog (verbod op film wegens inbreuk op auteursrecht)

IEF 11117

Geen auteursrechtverbod naast ex parte modelrechtinbreuk

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 maart 2012, KG RK ongenummerd (T tegen S)

Beschikking ingezonden door Laurens Kamp en András Kupecz, Simmons & Simmons.

Ex parte beschikking met betrekking tot een Gemeenschapsmodellenrecht op een vuurkorf. Verzoek tot verbod op auteursrechtinbreuk wordt geweigerd naast het bovenvermelde verbod. Staken van auteursrechtinbreuk op website wordt binnen 24 uur bevolen.

In citaten:

2.2. Voorshands uitgaande van de geldigheid van Gemeenschapsmodel heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een inbreuk. De onder randnr. 1.7 van het verzoekschrift afgebeelde vuurkorf van gerekwestreerde wekt naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk dan het Gemeenschapsmodel. Met betrekking tot het auteursrecht is voorshands voldoende aannemelijk dat de door gerekwestreerde gebruikte afbeeldingen verveelvoudigingen zijn van werken waarvan het auteursrechte bij verzoeker berust. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek voor zover het beslag en bewaring van de inbreukmakende vuurkorven betreft, alsmede voor een verbod op modelrechtinbreuk en een verbod op auteursrechtinbreuk op de afbeelding. Niet valt in te zien welke belang verzoeker heeft bij een verbod op auteursrechtinbreuk met betrekking tot de vuurkorven, naast het toe te wijzen verbod op modelrechtinbreuk. Dat deel van het verzoek zal daarom worden geweigerd.

2.4. Aan het bevel tot staken van de auteursrechtinbreuk op de website van gerekwestreerde zal omwille van de praktische uitvoerbaarheid een termijn van 24 uur worden verbonden. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de dwangsommen te matigen en te maximeren als in het dictem te melden.

IEF 11116

Niet het gereedschap in de koffer

OHIM derde Kamer van Beroep 25 januari 2012, R 284/2011-3 (Schafstein tegen OHIM)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Modellenrecht. Voorwaarden voor indiening van een Gemeenschapsmodel (neutrale achtergrond). Registratie van een model voor een gereedschapskoffer strekt zich niet automatisch uit tot het gereedschap in de koffer.

De aanvrage voor een Gemeenschapsmodel voor een gereedschapskoffer wordt geweigerd door het OHIM, omdat het gereedschap (in tegenstelling tot de koffer) niet tegen een neutrale achtergrond is weergegeven en daardoor niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4(1)(e) van de Uitvoeringsverordening. Het bezwaar van de deposant dat de koffer en het gereedschap een "eenheid" vormen aangezien beiden niet los van elkaar worden verkocht, wordt gepasseerd.

De Board of Appeal is het niet eens met de onderzoeker en stelt op basis van de aangegeven Locarno klasse vast dat de aanvrage alleen ziet op gereedschapskoffers. Volgens de Board of Appeal is de gereedschapskoffer wel degelijk afgebeeld tegen een neutrale achtergrond en dient het gereedschap slechts ter illustratie van de uitsparingen die daarvoor in de koffer zijn aangebracht.

2. Mit einer als Prüfungsbericht bezeichneten Mitteilung vom gleichen Tag wies das Amt den Beschwerdeführer auf Mängel der Geschmacksmuster Nr. 1 und Nr. 2 hin und setzte eine Frist zur Behebung der Mängel. Die Anmeldung enthalte keine Wiedergabe der Geschmacksmuster gemäß Artikel 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV, weil die Werkzeuge nicht auf einem neutralen Hintergrund wiedergegeben seien. Sofern der Beschwerdeführer den Mangel nicht behebe, werde die Anmeldung nicht als Anmeldung zur Eintragung eines Geschmacksmusters behandelt. Alternativ weise die Anmeldung einen Mangel dahingehend auf, dass die Angabe des Erzeugnisses nicht der Wiedergabe des Geschmacksmusters entspreche. In diesem Fall sei die Anmeldung zu teilen in Geschmacksmuster Nr. 1 und Nr. 2 für „Werkzeuge (Satz von -)“ und Geschmacksmuster Nr. 3 und Nr. 4 für „Werkzeugkoffer“.

3 In seiner Erwiderung vom 23. September 2010 teilte der Beschwerdeführer mit, dass die Sammelanmeldung ein und denselben Gegenstand darstelle, nämlich einen Werkzeugkoffer in geöffnetem und geschlossenem Zustand, jeweils in Farbe und in Schwarz-Weiß. Werkzeugkoffer und Werkzeuge bildeten eine untrennbare Einheit. Der Koffer werde nicht ohne Werkzeuge verkauft und die Werkzeuge nicht ohne Koffer. Eine Teilung der Sammelanmeldung komme nicht in Betracht. Hilfsweise werde beantragt, anstelle der Bezeichnung „Werkzeugkoffer Locarno-Klasse 03.01“ die Bezeichnung „Werkzeuge (Satz von -) Locarno Klasse 08.05“ zu verwenden. Zu Gunsten des Beschwerdeführers seien bereits zahlreiche Gemeinschaftsgeschmacksmuster für Werkzeugkoffer eingetragen worden, deren Wiedergaben auch die Werkzeuge zeigten. Eine Liste von Voreintragungen war beigefügt.

13 Artikel 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV bestimmt, dass das Geschmacksmuster auf neutralem Hintergrund darzustellen ist, von einer Qualität sein muss, die alle Einzelheiten, für die Schutz beansprucht wird, klar erkennen lässt und eine Verkleinerung oder Vergrößerung auf ein Format von höchstens 8 cm in der Breite und höchstens 16 cm in der Höhe zulässt. Die Vorschrift soll gewährleisten, dass die Wiedergabe das zu schützende Geschmacksmuster eindeutig identifiziert. Nach den Prüfungsrichtlinien des Amtes wird ein Hintergrund als neutral betrachtet, solange das Geschmacksmuster auf ihm deutlich erkennbar ist (vgl. Ziffer 4.4.). Das Erfordernis eines neutralen Hintergrunds verlangt daher weder eine „neutrale“ Farbe noch einen „leeren“ Hintergrund. Ausschlaggebend ist vielmehr, dass sich das Geschmacksmuster so deutlich vom Hintergrund absetzt, das es identifizierbar bleibt.

14 Der Anmelder beantragt ein Geschmacksmuster für das Erzeugnis „Werkzeugkoffer“. Werkzeugkoffer sind Koffer zur Aufnahme von Werkzeugen, deren Innenraum durch entsprechende Aussparungen an die Form der jeweiligen Werkzeuge angepasst ist. Zutreffend hat der Anmelder daher die Klasse 03.01. der Locarno Klassifikation (Koffer, Handkoffer, Mappen, Handtaschen, Schlüsseletuis, Etuis, die dem Inhalt angepasst sind, Brieftaschen und gleichartige Waren“) angegeben. Entgegen der Annahme des Prüfers ist die Anmeldung damit auf ein einziges Erzeugnis, nämlich Werkzeugkoffer und nicht auf Werkzeugkoffer einerseits und Werkzeuge andererseits gerichtet.

15 Hinsichtlich des beanspruchten Erzeugnisses „Werkzeugkoffer“ ist auch das Erfordernis einer Wiedergabe auf neutralem Hintergrund im Sinne von Artikel 4 Buchstabe e) GGDV erfüllt.

16 Die beanstandeten Wiedergaben zeigen auf weißem Hintergrund vier verschiedene Ansichten des Werkzeugkoffers in geöffnetem Zustand, und zwar in Farbe (Geschmacksmuster Nr. 1) und in Schwarz-Weiß (Geschmacksmuster Nr. 2). Abbildung 1 zeigt den geöffneten Koffer in seiner Gesamtheit, Abbildungen 2 bis 4 zeigen die einzelnen Teile. Sowohl die Einzelheiten des Koffers als auch die Anordnung der Werkzeuge sind klar erkennbar. Die abgebildeten Werkzeuge verdeutlichen lediglich die zu ihrer Aufnahme vorgesehenen Aussparungen und beeinträchtigen nicht die Identifizierbarkeit des für „Werkzeugkoffer“ beanspruchten Geschmacksmusters. Die Wiedergaben genügen damit in jeder Hinsicht den Anforderungen des Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GDV.

IEF 11115

Heffing op hardware is gevolg keuze van de politiek

D.J.G. Visser, ‘Heffing op hardware is gevolg keuze van de politiek’, IEF 11115.

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Universiteit Leiden.

Op 26 maart 2012 schreef professor Bernt Hugenholtz van het Instituut voor Informatierecht dat hij drie jaar lang juridisch, economisch en sociologisch onderzoek gaat doen naar wat een wenselijk regime is voor auteursrecht op internet. Hij schreef: “Over drie jaar weten we meer”. [IEF 11104]

Drie jaar wachten bleek niet nodig. Eén dag later, op 27 maart 2012, besliste het Gerechtshof in Den Haag dat de Staat der Nederlanden de afgelopen vier jaar onrechtmatig heeft gehandeld door geen thuiskopieheffing op mp3-spelers en digitale videorecorders in te voeren. De Staat is daarvoor aansprakelijk en moet mogelijk een schadevergoeding van tientallen miljoenen euro’s betalen. En zo snel mogelijk de heffing drastisch uitbreiden. [IEF 11110, na IEF 10377]

Er moet volgens het Haagse Hof een heffing komen op alle geheugenmedia waarvan blijkt dat ze in de praktijk voor een meer dan verwaarloosbaar deel voor kopiëren van beschermd materiaal worden benut. Dat betekent een heffing op van alles en nog wat: mobiele telefoons, harde schijven, usb-sticks, externe harddisks etc. Die heffing moet, alweer volgens het Haagse Hof blijkens een eerder arrest, alle schade die het gevolg is van privé-kopiëren uit illegale bron compenseren. Dus die heffing zal niet bij een paar euro blijven.

De enige manier om dit te voorkomen is door het thuiskopiëren te verbieden of drastisch te beperken door kopiëren uit illegale bron toe te verbieden. Voor die maatregel is echter op dit moment geen Kamermeerderheid. In een motie hebben PVV, D66, GroenLinks en PvdA zich recent tegen een dergelijke maatregel uitgesproken (Motie nr. 33 in dossier 29 838 (Auteursrechtbeleid)).

De juridische consequentie daarvan wordt nu glashelder: geen verbod op kopiëren uit illegale bron betekent onvermijdelijk een forse uitbreiding van de auteursrechtelijke heffingen naar allerlei geheugendragers. De praktische consequentie daarvan zal weer zijn dat alle gebruikers die weten dat ze al zo’n heffing betalen, zich, niet onbegrijpelijk, gelegitimeerd voelen om alles wat los en vast zitten gratis uit illegale bron te downloaden en te uploaden. Ze hebben daar immers toch al voor betaald via een heffing?

Dit betekent dat het draagvlak voor het handhaven van auteursrecht op internet nog veel sneller zal afnemen. De politieke keuze lijkt te zijn gemaakt en de gevolgen zijn nu ook duidelijk.

Waar dit uiteindelijk toe zal leiden, voorspelde Hugenholtz al in 2007: een miljoenenheffing op een universele geheugenchip. Zie B. Hugenholtz, 'Memento' in de spoorbundel Een eigen oorspronkelijk karakter, uitgeverij deLex 2007.

Hugenholtz voorspelde in deze publicatie overigens ook dat we in 2042 zijn teruggekeerd naar de gulden. En daar zou hij ook wel eens gelijk in kunnen krijgen.

Mogelijk krijgen we per 1 juli a.s. al een forse heffing op hardware, dus wie nog zonder heffing wil kopen moet snel zijn.

 

Dirk Visser
Advocaat van de betalingsplichtigen van de thuiskopieheffing
Hoogleraar Intellectuele Eigendomsrecht in Leiden

IEF 11114

Een aantal goede modellen

Een resumé en bijdrage van Caroline de Vries, SOLV advocaten in de eerdere discussie.

Hugenholtz is het met Kuik eens dat dit allemaal erg onrechtvaardig is tegenover de auteurs, die inkomsten mislopen. Maar, zo stelt hij, we moeten wel realistisch zijn: hoe streng de handhaving door partijen als Brein ook is, de huidige digitale consument wil (en zal) blijven up- en downloaden. Het grootschalig uitwisselen van films en muziek via het internet zal niet verdwijnen.

Verder is Hugenholtz (vanzelfsprekend) met Kuik eens dat iedere auteur recht heeft op inkomsten. In dat licht is het volgens hem des te tragischer dat die inkomsten nog verder zullen teruglopen als het door Brein gewenste downloadverbod er komt, waardoor de thuiskopieheffing feitelijk zal worden afgeschaft.

Om die reden pleit Hugenholtz al jaren voor een andere oplossing: het legaliseren van filesharing in combinatie met een eerlijke vergoeding voor muziekauteurs en artiesten. Dit kan bijvoorbeeld worden vormgegeven door een wettelijke licentie, door subsidiemaatregelen of door een vrijwillige collectieve licentie.

Ik ben het volledig met professor Hugenholtz eens. Ook ik ben geen voorstander van de invoering van een downloadverbod, eveneens omdat ik niet denk dat het voor auteursrechthebbenden het beoogde (positieve) effect zal hebben. Zij zullen niet meer verdienen door strengere handhaving. En, zoals Hugenholtz ook al stelt, iedere poging om filesharing te bestrijden is tot nu toe mislukt en heeft zelfs geleid tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, die moeilijker aan te pakken zijn. Filesharing hoort – ongeacht de vraag of dit wenselijk is – tot de onmiskenbare realiteit van het internet.

Het wordt tijd dat de entertainmentindustrie dit erkent en haar toevlucht zoekt in andere, serieuze oplossingen en betaalmodellen die tegemoet komen aan de auteursrechtproblematiek op internet, in plaats van hardnekkig vast te houden aan steeds strenger wordende auteursrechthandhaving. Hugenholtz suggereert al een aantal goede modellen. Ook andere partijen dragen oplossingen aan. Zo stelde Bits of Freedom voor om een “entertainmentbundel” (een vrijwillige bijdrage die internetters betalen aan hun internet provider ) in te voeren, of “stream-en downloadgeld” te vragen (een verplichte bijdrage die internetters moeten betalen, te verdelen via collectieve beheersorganisaties). Het is tijd dat dergelijke alternatieven gehoord en besproken worden.

Caroline de Vries,
SOLV advocaten

Eerder:
Interview met professor Bernt Hugenholtz in Het Amsterdams Balie Bulletin [IE-Forum kort nieuws 21 maart 2012]
Op verzoek geschreven reactie door Tim Kuik (RE: Beroemdsheidseconomie niet voor de meerderheid, IEF 11100)
Reactie door professor Bernt Hugenholtz, (Illegaal uitwisselen van bestanden zal niet verdwijnen, IEF 11104).
Bijdrage door Tim Kuik (Het aangehaalde 'hydra' effect bestaat niet, IEF 11106)

IEF 11113

De betekenis van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken?

Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012, LJN BW2216 (Innoweb tegen Wegener)

Uitspraak ingezonden door Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP.

Databankenrecht. Gaspedaal. Autotrack. Hergebruik bij realtime doorzoeken en doorvoeren van een zoekopdracht. Herhaaldelijk en/of systematisch gebruik. Het cumulatieve effect. Stellen en bewijzen van normale exploitatie.

Het hof was reeds voornemens om vragen te stellen [IEF 9415] aan het HvJ EU. Bij deze negen vragen over het databankenrecht, let daarbij op de accenten die door het hof zijn gelegd:

1.  Moet artikel 7, lid 1 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat sprake is van hergebruik (ter beschikking stelling) van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een via een website aangeboden (on line) databank door een derde indien die derde aan het publiek de mogelijkheid biedt via een door hem aangeboden zoekmachine de volledige databank of een substantieel deel daarvan “realtime” te doorzoeken, door een zoekopdracht van een gebruiker “door te voeren” naar het zoekmechanisme van de website waarop de databank wordt aangeboden?

2. Zo nee, is dit anders indien die derde na terugontvangst van de resultaten van de zoekopdracht aan elke gebruiker een zeer klein deel van de inhoud van de databank zendt of toont op en in de opmaak van zijn eigen website?

3. is het voor de beantwoording van vragen 1 en 2 van belang dat die derde deze handelingen voortdurend verricht en in totaal dagelijks 100.000 zoekopdrachten van gebruikers via haar zoekmachine "vertaald" doorvoert en de ontvangen resultaten daarvan op een wijze als hiervoor omschreven aan verschillende gebruikers ter beschikking stelt?

4. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat niet toegestaan is het herhaaldelijk en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met de normale exploitatie of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank of is daarvoor voldoende dat sprake is van herhaaldelijk of systematisch hergebruiken?

5. Indien vereist is dat sprake is van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken, wat is
a. de betekenis van systematisch?
b. Is daarvan sprake als het hergebruiken via een geautomatiseerd systeem gebeurt?
c. Is relevant dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een dedicated meta-zoekmachine op een wijze als hiervoor beschreven?

6. Moet artikel 7, lid 5, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod niet geldt indien herhaaldelijk aan afzonderlijke gebruikers van een meta-zoekmachine van die derde per zoekopdracht slechts niet-substantiële delen van de inhoud van de databank ter beschikking worden gesteld?

7.  Zo ja, geldt dit ook als het cumulatief effect van het herhaald hergebruiken van die niet-substantiële delen is dat een substantieel deel van de inhoud van de databank ter beschikking wordt gesteld aan die afzonderlijke gebruikers tezamen?

8.  Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, in geval sprake is van gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van het hergebruik, de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een beschermde databank ter beschikking te stellen van het publiek, voldaan is aan de vereisten van dit artikel of moet ook nog worden gesteld en bewezen dat deze handelingen in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank of ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de producent van de databank?

9.  Wordt verondersteld dat ernstige schade wordt toegebracht aan de investering van de samensteller van de databank indien sprake is van voormelde gedragingen?

Lees het arrest hier (LJN BW2216, grosse 200.033.595/01)

IEF 11112

Niet-vertaald octrooi en toegevoegde materie

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 maart 2012, KG ZA 12-136 (Truma Gerätetechnik GmbH & Co tegen Tradekar)

Uitspraak ingezonden door Willem Hoorneman, C'M'S' Derks Star Busmann.

Octrooizaak. Kort geding. Met begeleidend schrijven van de inzender: Zie hier een aardig kort geding vonnis in een octrooizaak. "Aardig", omdat de Voorzieningenrechter een beroep op niet-vertaling van een in oppositie gewijzigd Europees octrooi heeft gehonoreerd. Daar bovenop is een beroep op "toegevoegde materie" door de VzR gehonoreerd, wat ook een zeldzaamheid is.

Het gaat om octrooi op een hulpaandrijving voor een aanhanger / caravan mover.

4.8. (...) Of daar voldoende aan af kan doen dat in het octrooiregister is (blijven) aangetekend staan dat het octrooi gelding heeft voor Nederland en dat taxen zijn betaalde n geaccepteerde n bij het wel op tijd indienen van de Nederlandse vertaling van de gewijzigde conclusies niet door het Bureau is aangegeven dat daarbij een vertaling van de gewijzigde beschrijving ontbrak zoals Truma nog aanvoert, valt zeer te bezien.

4.9. Naar voorlopig oordeel is er een gerede, dat wil zeggen serieuze, niet te verwaarlozen kans dat de bodemrechter zal oordelen dat dit geen vormgebrek is, maar een materieel gebrek met als (verdragsrechtelijk doorgesijpelde) wettelijke sanctie dat aan het octrooi voor Nederland geen rechten kunnen worden ontleend.

Toegevoegde materie
4.14. voorshands wordt dit standpunt van Truma niet gevolgd. Lezing van de passage uit de oorspronkelijke aanvrage leert niets over de aard van ¿ã koppeling en figuur l0 evenmin. De passage leert alleen dat middels een schroefspil de drager heen en weer kan bewogen kan worden (kenmerk 9 derhalve). D at wordt voorshands onvoldoende basis gevonden. D at geen hefboomkoppeling bedoeld kan zijn in de aanvrage, maar een koppeling zonder aanvullende overbrengingsmiddelen is niet duidelijk en ondubbelzinnig te halen uit de geciteerde passage in combinatie met figuur 10, dat eventueel te gering informatiegehalte heeft daarvoor.

4.15. Er bestaat derhalve naar voorlopige oordeel een gerede, dat wil zeggen serieuze, te verwaarlozen kans dat niet conclusie I vanwege het toegevoege karakter nietig wordt geoordeeld door de bodemrechter wegens toegevoegde materie.

IEF 11111

Een ander distributiestelsel

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad 23 maart 2012, KZ ZA 12-37 (Lubbers Wonen tegen Koninklijke Auping) - LJN BW1035

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx advocaten.

Merkenrecht. Overgang naar een ander distributiestelsel. Opzegging. Auping zal worden geboden om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, Lubbers een distributieovereenkomst aan te bieden van het type Select. Auping is gehouden de distributieovereenkomst na aanvaarding door Lubbers onverkort na te komen door het leveren van de collectie tegen de gebruikelijke margeafspraken.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de overgang naar een ander distributiestelsel als zodanig een voldoende zwaarwegende belang kan zijn om een bestaande distributieovereenkomst te beëindigen, mits daarbij aan een aantal voorwaarden is voldaan. Auping heeft besloten over te gaan op een selectief distributiestelsel en heeft daarbij kwantitatieve eisen gesteld. Het stellen van dergelijke eisen is toegestaan, mits een en ander op objectieve criteria berust en niet door willekeur wordt gekenmerkt.

4.9. De voorzieningenrechter komt al met al tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de door Auping aangevoerde opzeggingsgrond voldoende zwaarwegend is om tot beëindiging van de distributieovereenkomst te leiden.

Op andere blogs:
DeGier|Stam blog (Ik wil mijn distributienetwerk wijzigen. Mag ik in dat geval de overeenkomst met een distributeur beëindigen?)

 

IEF 11110

Thuiskopie-AMvB's onrechtmatig jegens NORMA

Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012, LJN BV9880 (Stichting Norma c.s. tegen Staat der Nederlanden)

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, SOLV.

In navolging van IEF 8934. Heffing op hardware. Auteursrecht. De ongewijzigde vaststelling van de voorwerpen van de Thuiskopie-AMvB´s zonder toevoeging van nieuwe voorwerpen zoals mp3-spelers en harddiskrecorders, is onrechtmatig jegens NORMA.

Uitvoerend kunstenaars hebben recht op een billijke vergoeding voor die apparaten waarmee voor een meer dan verwaarloosbaar gedeelte thuiskopieën worden gemaakt. Zolang de Staat de regelgeving niet aanpast, dient hij de schade die de kunstenaars daardoor lijden te vergoeden.

Het Hof verklaart voor recht dat het uitvaardigen van AMvB's zonder dat daarin digitale audiospelers en digitale videorecorders die zijn uitgerust met een harde schijf die bestemd zijn voor en in substantiële mate gebruikt worden voor het kopiëren van auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal, zijn aangewezen als vergoedingsplichtig onder art. 16c Aw jo art. 10 sub e WNR, onrechtmatig is jegens Norma c.s.

Het Hof veroordeelt de Staat tot betaling van de schade die Norma c.s. door dat onrechtmatig handelen hebben geleden en nog zullen lijden, welke schade is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

3.11 Het hof acht ten slotte van belang dat de (onafhankelijke) voorzitter van Sont reeds bij brief van 24 oktober 2005 "qua denkrichting" tot het voornemen kwam dat digitale adiospelers en digitale videospelers met geïntegreerde harde schijf voor een vergoeding in aanmerking kwamen.

3.12 Op basis van deze gegevens is het hof van oordeel dat de Staat reeds in amvb I digitale audiospelers en digitale videorecorders had behoren aan te wijzen als voorwerpen waarover een heffing verschuldigd werd en deze aanwijzing in de amvb's II tot en met V had moeten handhaven. Uit de hiervoor aangehaalde cijfers blijkt immers dat in ieder geval vanaf begin 2007 digitale audiospelers en digitale videorecorders een niet verwaarloosbaar aandeel op de Nederlandse markt innamen en dat zij voor een substantieel deel voor het maken van thuiskopieën werden gebruikt. Het is zonder meer aannemelijk dat de rechthebbenden van dit kopiëren op deze voorwerpen schade ondervinden die zij niet zouden hebben ondervonden indien Nederland geen uitzondering voor het thuiskopiëren had gemaakt. Daar komt bij dat op basis van de hiervoor genoemde bevindingen van Bureau Veldkamp blijkt dat het kopiëren op cd-recordables en dvd-recordables, waarop wel een heffing rust, afneemt terwijl het kopiëren op digitale audiospelers en digitale videorecorders toeneemt, zodat aannemelijk is dat in ieder geval deels het kopiëren op eerstgenoemde media wordt vervangen door het kopiëren op laatstgenoemde.

3.15 Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. De Staat heeft onrechtmatig - want in strijd met hogere regelgeving (de Auteursrechtrichtlijn en de in overeenstemming daarmee uit te leggen Auteurswet en WNR) - gehandeld jegens Norma c.s. door in de amvb's I tot en met V digitale audiospelers en digitale videorecorders niet als voorwerpen waarover een heffing verschuldigd is aan te wijzen. De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. Ook de vordering om de Staat te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat is toewijsbaar, aangezien de mogelijkheid dat Norma c.s. schade hebben geleden aannemelijk is. Daarbij begrijpt het hof de stellingen van Norma c.s. aldus dat zij van mening zijn dat de Kroon niet alleen digitale audiospelers en digitale videorecorders had moeten aanwijzen, maar tevens de hoogte van de daarover verschuldigde heffing had moeten bepalen. Dat standpunt acht het hof gegrond, aangezien de enkele aanwijzing van voorwerpen nog niet kan leiden tot een billijke compensatie. Partijen zullen in de schadestaatprocedure kunnen debatteren over de hoogte van de heffingen die de Kroon had moeten vaststellen. Uit de overwegingen van het hof volgt dat de heffing in ieder geval niet nul had mogen zijn.

Lees het arrest hier (LJN BV9880, grosse zaaknr. 200.074.515/01).

Op andere blogs:
Bits of Freedom (Thuiskopieheffing uit de koelkast na uitspraak rechter)
Dirk Visser, IEF 11115 (Heffing of hardware is gevolg keuze van de politiek)
ICTRecht (Ontdooit de thuiskopieheffing)
ICT~Office (Rechter zet deur wagenwijd open voor heffingen op hardware)
SOLV (Acteurs en musici winnen zaak over downloadvergoeding)

IEF 11109

Wel, geen, wel overeenstemming

Gerecht EU 27 maart 2012, T-420/10 (Armani tegen OHMI/Del Prete) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk met woordelement "AJ Amici Junior" de houdster van het oudere Italiaans beeldmerk met woordelement "AJ Armani Jeans" en Italiaans woordmerk "ARMANI JUNIOR" tegen. De oppositie wordt toegewezen, vervolgens wordt het beroep toegewezen. Het aangevoerde middel: verwarringsgevaar tussen merken en de waren.

De kamer van beroep heeft een fout begaan in de beoordeling van de visuele overeenstemming. Het Gerecht EU vernietigt het beroep.

33      À cet égard, il y a lieu de rappeler que la renommée d’une marque est un élément qui doit être pris en compte pour apprécier si la similitude entre les signes ou entre les produits et les services est suffisante pour donner lieu à un risque de confusion [arrêt du Tribunal du 27 octobre 2005, Éditions Albert René/OHMI – Orange (MOBILIX), T‑336/03, Rec. p. II‑4667, point 84]. En effet, la renommée d’une marque antérieure peut contribuer au caractère distinctif élevé de celle-ci et, dès lors, augmenter le risque de confusion entre cette marque et une marque demandée [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 4 novembre 2003, Díaz/OHMI – Granjas Castelló (CASTILLO), T‑85/02, Rec. p. II‑4835, point 44].

34      Ainsi qu’il résulte du point 33 de la décision attaquée, la chambre de recours a estimé, tout en déclarant ne pas avoir examiné le matériel probatoire soumis par la requérante à cet égard, que le caractère distinctif élevé des marques antérieures invoquées à l’appui de l’opposition est lié à l’élément « armani », qui constitue le principal élément de différenciation visuelle, phonétique et conceptuelle des marques en conflit. Toutefois, la chambre de recours n’a pas exposé sur quel fondement elle a pu arriver à cette conclusion. Or, un tel exposé était d’autant plus essentiel que, comme il résulte du même point de la décision attaquée, la requérante a fait valoir la renommée des marques invoquées à l’appui de l’opposition dans leur ensemble et non en tant qu’elles comportent le terme « armani ».

35      Dans ces conditions, et compte tenu de l’erreur constatée s’agissant du degré de similitude visuelle entre la marque demandée et la marque figurative antérieure, la décision attaquée doit être annulée.