IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 10389

De klassieke smiley

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 24 oktober 2011, LJN BT8991 (LEGO c.s. tegen BanBao)

In't kort Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Gemeenschapsmerken. Gemeenschaps- en beneluxmodellenrecht op bouwstenen, minifiguren en op verpakkingen. Slaafse nabootsing. Lego, verwikkeld in andere procedures tegen aanbieders van met haar bouwstenen compatibele producten, boekt succes. Na IEF 9083 (HvJ EU), 8556 (HvJ EG), IEF 8365 (HR), IEF 7264 (GvEA) worden de vorderingen toegewezen voor Nederlands grondgebied in een rijk geïllustreerde uitspraak op basis van het auteursrecht en de slaafse nabootsing.  Aan merken- en modellenrecht komt rechter niet (meer) toe. Rectificatie toegewezen. Dwangsommen €5.000 tot €1.000.000.

Productlijn, stelselmatige nabootsing: De keuze voor een thema en voor bepaalde producten daarbinnen - de specifieke uitvoering ervan buiten beschouwing gelaten - is in zijn algemeenheid vrij.

Misbruik machtspositie en vertrouwen dat Lego tegen Banbao geen actie zou ondernemen omdat zij juist alles in het werk stelt om een zelfstandig merk te positioneren en daarmee een eigen positie op de markt te verkrijgen overtuigt niet (5.47). Reconventionele vordering: wapperverbod afgewezen. Proceskostenveroordeling 70% ex 1019h Rv.

In citaten

Bouwstenen - slaafse nabootsing
5.9. Naar voorlopig oordeel zijn de afwijkende maatvoering van de Banbao bouwstenen en de afwijkende hoogte van de noppen onvoldoende om door het weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet³ en dus afgaat op een onvolledig herinneringsbeeld, te worden opgemerkt. Hetzelfde geldt voor de al dan niet aanwezige kleur- en materiaalverschillen. De deuk in één van de noppen is voorts niet bij alle basis bouwstenen van Banbao aanwezig en zal derhalve evenmin als punt van verschil worden opgemerkt. Haar door Lego gemotiveerd bestreden stelling dat het publiek zal opmerken dat de bouwstenen niet van Lego zijn omdat er geen enkele naam of teken op staat is door Banbao niet onderbouwd met een marktonderzoek of anderszins en wordt door de voorzieningenrechter niet aannemelijk geacht.

Bouwstenen - inbreuk op modelrecht 5.11. De geldigheid van Beneluxmodel (...) is niet bestreden, zodat van de geldigheid daarvan is uit te gaan. Lego heeft onweersproken gesteld dat Banbao bouwstenen aanbiedt die daaraan identie zijn, zodat voorhands wordt geoordeeld dat de betreffende bouwstenen van Banbao bij het publiek geen andere algemene indruk wekken dan de bouwstenen volgens het model. De op inbreuk van dit model gebaseerde vorderingen komen derhalve eveneens voor toewijzing in aanmerking.

Minifiguur - auteursrecht 5.26. Ook de gele ronde hoofdjes met minimalistisch getekende gezichtjes zijn het resultaat van subjectieve keuzes, die niet technisch zijn ingegeven, noch aan de werkelijkheid zijn ontleend. De verwijzing door Banbao naar de klassieke smiley doet er niet aan af dat de keuze voor een smiley-achtig gezicht op een 3 dimensionaal figuurtje oorspronkelijk moet worden geacht, nog daargelaten dat de mini-figuurtjes van Lego verschillende uitdrukkingen hebben waarvan er veel aanzienlijk afwijken van de klassieke smiley.

5.27. Dat de identiek vormgegeven minifiguur van Banbao aan die van Lego is ontleend is niet weersproken. Voorshands oordelend maakt Banbao met haar minifiguur daarom inbreuk op de auteursrechten op de Lego minifiguur, waarvan niet gemotiveerd is bestreden dat die aan Lego toekomen. Dat geldt naar voorlopig oordeel niet alleen voor de minifiguren met identieke uitrusting, maar ook voor de anders uitgemonsterde minifiguren (zoals bijvoorbeeld die afgebeeld zijn op de diverse verpakkingen), nu de vormgeving dermate bepalend en karakteristiek is voor de Lego minifiguur, dat een andere uitmonstering van een overigens identiek vormgegeven minifiguur aan de overeenstemmende totaalindruk niet af kan doen. De vorderingen voor zover gebaseerd op auteursrechtinbreuk op de minifiguur komen derhalve voor toewijzing in aanmerking.

DUPLO figuur - auteursrecht
5.31. Voorshands oordelend wekt de Big Blocks figuur van Banbao dezelfde totaalindruk als de Duplo figuur van Lego. Het relatief grote hoofd – breder dan hoog, relatief plat, opstaande neus in de breedte, recht naar buiten staande oorschelpen waarvan de bovenkant naar voren buigt, de vierkante torso die bij de schouders smaller is dan bij de heup, de elleboogloze armen die rond van de torso afhangen, de aanzet van de pols iets uit het midden van de hand en de suggestie van vingers aan de buitenzijde van de hand door een brede opstaande rand over het midden ervan – allemaal sterk afwijkend van de gebruikelijke anatomie van een mens – zijn allemaal op identieke wijze terug te vinden bij zowel de oude als de nieuwe figuur van Banbao. Dat de benen en voeten van de nieuwe Big Blocks figuur iets rechter zijn vormgegeven en dat de benen bij de nieuwe Banbao figuur afzonderlijk kunnen bewegen waardoor zich tussen de benen een afzonderlijke strook bevindt, is ondergeschikt aan de vele punten van overeenstemming en kan niet voorkomen dat de totaalindruk dezelfde is.

5.32. Naar voorlopig oordeel wordt niet alleen inbreuk gemaakt op de auteursrechten van Lego op de Duplo figuur met de nieuwe en oude Big Blocks figuren die een zelfde uitmonstering hebben als een Lego figuur (zoals die afgebeeld in 2.10). Ook hier geldt dat de vormgeving van de figuur voorhands dermate bepalend wordt geacht voor de totaalindruk, dat een andere uitmonstering van de Big Block figuur niet afdoet aan de overeenstemmende totaalindruk.

Verpakkingen (klik afbeelding vr vergroting) - auteursrecht
5.39. Naar voorlopig ooordeel is van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Lego verpakkingen zoveel door Banbao overgenomen dat haar verpakkingen, dat de totaalindruk dezelfde is. Gezien de mate van overeenstemming tussen de verpakking van Lego en die van Banbao is het redelijkerwijs niet aan twijfel onderheving dat de verpakkingen van Banbao aan die van Lego zijn ontleend. Banbao heeft gewezen op enkele verschillen, zoals de manier waarop een kader is gevormd (element (a)). Dit verschil is evenwel zodanig onopvallend in het licht van de overige punten van overeenstemming dat de verpakkingen van Banbao daardoor niet een andere totaalindruk maken. Hooguit moeten sommige verpakkingen van Banbao worden aangemerkt als nabootsing in gewijzigde vorm die niet als een nieuw en oorspronkelijk werk kunnen worden aangemerkt.

5.40 Gelet op het voorgaande moet voorhands worden aangenomen dat Banbao inbreuk maakt op de auteursrechten van Lego met betrekking tot de verpakkingen voor de brandweer met aanhanger, de brandweer ladderwagen, de politie arrestatiebus, de politieboot en de politiestations.

Productlijn - stelselmatige nabootsing 5.44. Ten slotte heeft Lego aangevoerd dat Banbao onrechtmatig jegens haar zou handelen door een groot deel van haar productlijn stelselmatig na te bootsen, wat betreft de thema’s (politie, brandweer, bouw, race auto’s, helden, piraten, ridders/middeleeuwen endieren) en de vormgeving van de presentatie daarvan (op de verpakking). Nu Lego desgevraagd expliciet heeft toegelicht dat zij in het kader van dit kort geding alleen bezwaar maakt tegen de in productie 10 (in dit vonnis onder 2.11) afgebeelde en hiervoor beoordeelde verpakkingen (en dus niet tegen de overige in productie 19 afgebeelde verpakkingen), begrijpt de voorzieningenrechter deze stelling van Lego derhalve aldus dat zij Banbao een verwijt maakt dat zij dezelfde thema’s hanteert en daarbinnen soortgelijke producten voert. Zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het Banbao niet zou vrijstaan deze binnen de speelgoedbranche gebruikelijke thema’s en producten te voeren. De keuze voor een thema en voor bepaalde producten daarbinnen – de specifieke uitvoering ervan buiten beschouwing gelaten – is in zijn algemeenheid vrij. De op stelselmatige nabootsing van de productlijn van Lego gebaseerde vorderingen zullen derhalve worden afgewezen. In hoeverre Banbao de vormgeving van die overige producten dan wel de verpakking ervan in die mate heeft nagebootst dat daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan en daarmee jegens Lego onrechtmatig zou hebben gehandeld, ligt in dit kort geding niet ter beoordeling voor.

Lees het vonnis (LJN / grosse / pdf)

3. zie HR 7 juni 1991 LJN ZC0273 (Rummikub)

IEF 10388

Verwijderen van de foto

Antwoord van staatssecretaris Teeven 19 oktober 2011, Aanhangsel Handelingen II 2011-2012, nr. 346 (Aanhouding van een fotograaf op Utrecht CS)

Correctie 11u19: het gaat om twee afzonderlijke incidenten

Vraag / incident 1. Klopt het bericht 1) dat de Utrechtse spoorwegpolitie een freelance fotograaf heeft aangehouden op het plein bij het NS-station Utrecht Centraal? Deelt u de mening dat het enkele feit dat iemand foto’s maakt nog geen aanleiding vormt om iemands identificatiedocument te vorderen, laat staan aan te houden?

Antwoord Ja. Het maken van foto’s op zichzelf vormt geen aanleiding tot politieoptreden. Dat was echter niet de aanleiding voor het ingrijpen door de politie. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.

Vraag / incident 2: Klopt het bericht 2) dat een columnist eveneens op NS-station Utrecht Centraal door de politie gesommeerd is een afbeelding van zijn fotocamera te verwijderen?

Op 7 augustus 2007 maakte een journalist in de stationshal van Utrecht Centraal een foto van een medewerker van de NS op een Segway. Omdat de medewerker hiertegen bezwaar maakte, is de fotograaf door agenten van de Spoorwegpolitie gevorderd de foto te wissen. Uiteindelijk is dit gebeurd door de dienstdoende medewerker van de Spoorwegpolitie en niet door de fotograaf zelf. Een door de Nederlandse Vereniging van Journalisten ingediende klacht is gegrond verklaard. De betrokken journalist heeft een schadevergoeding gekregen van 250 euro wegens het verwijderen van de foto en het daarmee mogelijk benadelen van zijn inkomsten.Het incident als bedoeld in vraag 1 is door het KLPD geëvalueerd. Daarbij is geconstateerd dat de mate van hinder of overlast niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. Door de dienstleiding van de spoorwegpolitie zijn excuses gemaakt aan de betreffende fotograaf.

Vraag 3 Sinds wanneer en waarom is het verboden om in de publieke ruimte foto’s te maken? Hoe had de columnist moeten weten dat hij geen foto’s had mogen maken bij Utrecht Centraal? Zijn daar nog meer dingen verboden waar niemand weet van heeft?  
Vraag 4 Hoe hoort in dit soort situaties in het algemeen de omgang tussen agenten en journalisten en fotografen te zijn? Deelt u de mening dat aanhouding een ongewenst effect heeft op de uitoefening van de vrije nieuwsgaring door journalisten en fotografen? Deelt u de mening dat het maken van foto’s in beginsel voor iedereen mogelijk moet zijn, ook al is het een veiligheidsrisicogebied?

Het maken van foto’s in de publieke ruimte, zoals in dit geval het Stationsplein te Utrecht, is een ieder toegestaan. Vrije nieuwsgaring ontslaat professionele fotografen en/of journalisten echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als de wijze waarop en wanneer foto’s worden gemaakt omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.

Uit het verstrekte ambtsbericht is mij gebleken dat het fotograferen in de situatie waar vraag 1 op doelt volgens de verbalisanten van het KLPD een overtreding opleverde van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000. De dienstdoende politieambtenaren meenden dat het maken foto’s van reizigers en ander publiek op een zodanige wijze geschiedde dat de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang op en rond het station werd of kon worden verstoord. Op een daarop volgend verzoek van de politieambtenaar van het KLPD aan de betrokkene om zich te legitimeren werd geen medewerking verleend. Betrokkene werd vervolgens om die reden aangehouden.

Extra bronnen geval 1: geluidsfragment aanhouding en film, excuses op NVJ-blog en op politie.nl

IEF 10387

Steunband, kleefband en positionneur

Hof 's-Gravenhage 18 oktober 2011, KG ZA 10-1057 (Indorato-Servicos & Gestao LDA Funchal en Great Lengths International tegen Euro Hair c.s. en Balmain Hair c.s.)

In navolging van IEF 9182 (Vzr.) en IEF 8835 (Rb). Octrooirecht. Indorato Servicos is houdster van EP 1 411 789 werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van haarextensies. Geen inbreuk door Balmain Hair op het door de in EP omschreven vallende beschermingsomvang, er kan dus voorbij worden gegaan aan het nietigheidsverweer.

Hof veroordeelt Indorata in de proceskosten ex 1019h Rv ad €53.360,91 en daaronder inbegrepen de nakosten. Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten

14. De postionneur van de Balmain-inrchting wordt aan het hoofdhaar vastgezet. De 'steunband'/folie van Balmain bevindt zich in de positionneur en wordt daardoor omsloten. Indien al zou moet worden aangenomen dat de 'steunband' van Balmain een kleefkant heeft, zoals Indorate stelt maar Balmain betwist dan kan die - naar Indorata onderkent in punt 12 van het appelexploit - in ieder geval niet de functie hebben om de steunband aan het hoofdhaar te fixeren, maar hooguit de functie om de extensies aan de steunband te bevestigen. Het Balmain-systeem heeft dus geen 'kleefkant' als omschreven in conclusie 14 van EP 789

15. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen op basis van een enigszins andere redenering. Aan de vaststelling dat de kleefband tevens de hoofdhaarfixeerfunctie heeft, heeft zij de gevolgtrekking verbonden dat de steunband over een groter oppervlak dan ter plaatse van de haarextensies klevend moet zijn. Aan deze eis is, aldus de voorzieningenrechter, in het Balmain-systeem niet voldaan. In ha a r 'conclusie van eis' in hoger beroep (onder 10 en 14) heeft Indorata betoogd dat op de steunband van het Balmain-systeem een coating aanwezig is die kleverig wordt bij een temperatuur van 170 oe en dat deze kleefkant zich, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, wel degelijk uitstrekt buiten de contactpunten tussen de steunband en de uiteinden van de haarextensies. Balmain heeft betwist dat haar coating een kleefmiddel is (punt 45 MvAlMvG-inc). In haar systeem worden, zo stelt BalmaÎn, de haarextensies aan de steunband geplakt door' middel van lijm die op de bevestigingsmiddelen is aangebracht, en niet door kleefstof aan de steunband. Wat hier verder van zij, genoemde nieuwe stelling van Indorata in haar 'conclusie van e i s ' in hoger beroep kan haar niet baten omdat daarmee onaangetast blijft dat in het Balmain-systeen de steunband met (beweerde) kleefkant door de positionneur wordt omsloten, zodat die kleefkant niet de functie vervult (of kan vervullen) om de steunband aan het hoofdhaar vast te zetten.

19. AI het voorgaande brengt met zich dat het systeem van Balmain niet onder de beschenningsomvang van conclusie L4 van EP 789 valt, en evenmin onder de beschermingsomvang van de daarvan afhankelijke conclusies 15, 16, 19,21 en/of 23. Derhalve zijn de vorderingen van Indorata niet toewijsbaar en kunnen haar grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Aan de beoordeling van het incidenteel appel komt het hof niet toe nu dit is door Balmain is ingesteld onder de niet vervulde voorwaarde dat een of meer van de grieven van Indorarata slagen

IEF 10386

De Holleederfilm toegestaan

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 oktober 2011, LJN BT8893 (Holleeder tegen IDTV film b.v.)

Mediarecht? Persrecht? Portretrecht? Auteursrecht? Persoonlijkheidrechten? Kop-staart vonnis.

De voorzieningenrechter heeft in kort geding dat was aangespannen tegen filmproducent IDTV Film B.V. besloten dat de film De Heineken Ontvoering niet wordt verboden.Partijen hebben aangedrongen op een direct vonnis na debat vanwege spoedeisend belang (films gaat in bioscopen draaien). De motivering van het vonnis volgt op vrijdag 28 oktober en wordt rond 16.30 uur gepubliceerd op rechtspraak.nl.

 

 

5.1. weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van IDTV, tot op heden begroot op EUR 560,-aan griffierecht en EUR 816,-aan salaris advocaat;
5.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

IEF 10385

Verkapt appèl

Vzr. Rechtbank ´s-Hertogenbosch 21 oktober 2011, KG ZA 11-674 (China Commodities International B.V. tegen Van Spaendonck)

Met dank aan Marjolein Driessen, Legaltree.

In navolging van IEF 10177. Executievonnis inzake modelrecht rondom tennisoefenwand 99874-0001. In feite beoogd CCI een inhoudelijke herbeoordeling, dat komt neer op een verkapt appèl en dat gaat het bestek van een executiegeschil te buiten. Er is geen sprake van kennelijke feitelijke en juridische misslag, dus vorderingen worden afgewezen. CCI wordt veroordeelt in de proceskosten. Kennelijke schrijffouten worden beoordeeld in een afzonderlijke beschikking.

4.3. Voorop gesteld zij dat het enkele feit dat een vonnis een feitelijke of juridische onjuistheid bevat, niet beteket dat de tenuitvoerlegging daarvan tot misbruik van bevoegdheid leidt. Daarvoor is vereist dat door de misslag iedere grond  aan de veroordeling onbreekt en dat dit ook voor de executant duidelijk is. daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. CCI heeft een zevental feitelijk danwel juridische misslagen aangevoerd. Een deel daarvan betreft in feite inhoudelijk bezwaren teggen het oordeel van de voorzieningenrechter. Voor beoordeling van dergelijke bezwaren bestaat in een executiegeschil geen ruimte, omdat daarmee sprake zou zijn van een verkapt appèl. (...)

4.4. Dan is er nog de in de ogen van CCi meest cruciale misslag, namelijk dat de voorzieningenrechter heeft verzuimd in te gaan op het kernverweer van CCI. Dat is volgens CCI haar verweer dat aan  het model van Tri-tennis Wand geen bescherming toekomst op grond van artikel 8 van de [GeMoV] omdat deze volledig technisch bepaald is.(...) Door de voorzieningenrechter wordt vervolgens niet expliciet ingegaan op de technische bepaaldheid. De voorzieningenrechter overweegt in 4.8 echter wel dat dient te worden uitgegaan van een geldig ingeschreven gemeensschapsmodel (...) Daarmee is impliciet het beroep op artikel 8 GeMoV verworpen.

IEF 10384

Personalia Guus Uittenbogaart

Per 1 oktober 2011 verricht De Vries & Metman de octrooiwerkzaamheden voor de cliënten van Indeig B.V.. Octrooigmachtigde ir. Guus Uittenbogaart (foto), eigenaar van Indeig, zal in naam van De Vries & Metman voorlopig nog octrooiwerkzaamheden blijven verrichten voor zijn voormalige cliënten. Guus Uittenbogaart: “De Vries & Metman heeft een goede reputatie. Ik heb in het verleden veel met hen samengewerkt en ben ervan overtuigd dat mijn cliënten bij De Vries & Metman in goede handen zijn”. Kajo Metman: “De portefeuille van Indeig is een welkome aanvulling op onze huidige cliëntenbestand. Wij zijn bovendien blij met de samenwerking met een ervaren octrooigemachtigde als Guus.”

IEF 10383

Buiten de Nederlandse belastingsfeer

HR 6 oktober 2011, LJN BT8777 (Conclusie Procureur Generaal Niessen)

Als randvermelding. Vennootschapsbelasting, octrooirechten en royalties. Ook al had belanghebbende voor haar wijze van handelen uitsluitend het oogmerk de opbrengsten van de octrooirechten buiten de Nederlandse belastingsfeer te brengen, zulks op zich zelf er nog niet toe kan leiden, dat belanghebbende geacht moet worden zelf als de rechthebbende op de door A ontvangen royalties te zijn opgetreden

4.12 De belastingplichtige die octrooirechten overdraagt aan een gelieerde vennootschap, zal een zakelijke vergoeding in aanmerking behoren te nemen in het jaar waarin die octrooirechten worden overgedragen. Het in latere jaren in aanmerking nemen van de inkomsten uit de octrooirechten alsof belanghebbende nog rechthebbende was op de door de gelieerde vennootschap ontvangen royalty's, wijst de Hoge Raad van de hand in zijn arrest van 25 juni 1969, nr. 16 016(12):

dat het Hof op grond van de in de uitspraak vermelde feiten en omstandigheden heeft geoordeeld, dat door het afstaan van de onderhavige octrooirechten door belanghebbende aan de dochtervennootschap A tegen betaling van de door belanghebbende in verband met de verwerving van die rechten gemaakte kosten een vermogensverschuiving ten gunste van A heeft plaatsgevonden, die gelijk te stellen is aan de door A nadien ontvangen royalties en verdere opbrengst van die octrooien, welke royalties en opbrengst zijn aan te merken als informele kapitaalstortingen van belanghebbende in deze dochtervennootschap, zodat de kostprijs, dan wel de boekwaarde van de aandelen in die dochtervennootschap en daarmee belanghebbendes winst met de bedragen van bedoelde kapitaalstortingen moeten worden verhoogd;
dat het Hof voor deze beslissing heeft doen wegen, dat voor de toepassing van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 aan een transactie tussen een moedervennootschap en een dochtervennootschap de eis gesteld moet worden, dat zij is aangegaan op voorwaarden van economische en financiële aard, welke niet afwijken van die welke met een onafhankelijke derde zouden worden overeengekomen, zomede dat - gelijk aan het Hof uit eigen wetenschap bekend is - de contraprestatie bij het prijsgeven van industriële eigendomsrechten als de onderhavige pleegt gesteld te worden op periodiek wederkerende betalingen, die afhankelijk zijn van de omzet;
dat echter uit een en ander niet de gevolgtrekking kan worden gemaakt, dat, nu belanghebbende bij de afstand van haar rechten op octrooien aan A afgezien van de restitutie van gemaakte kosten een tegenprestatie als bedoeld niet heeft bedongen, de bedragen van de door deze vennootschap ter zake van de exploitatie van de octrooirechten verkregen opbrengsten in de jaren waarin deze zijn ontvangen, als - informele - kapitaalstortingen van belanghebbende in die vennootschap moeten worden aangemerkt, doch enkel dat zulke kapitaalstortingen hebben plaatsgevonden, ter waarde van de contraprestatie die van een onafhankelijke derde zou kunnen zijn bedongen, in de jaren waarin belanghebbende rechten, die zij zelf had kunnen verwerven, aan A heeft doen overdragen;
dat te deze vaststaat, dat in 1953 de oorspronkelijke octrooiaanvragen aan A is overgedragen en dat vervolgens octrooirechten aan deze vennootschap zijn overgedragen in 1958 en 1959;
dat dan ook slechts van - informele - kapitaalstortingen in deze jaren sprake kan zijn en niet van een zodanige storting in het jaar 1960, waarop de aanslag betrekking heeft;
(...)
dat, ook al had belanghebbende voor haar wijze van handelen uitsluitend het oogmerk de opbrengsten van de octrooirechten buiten de Nederlandse belastingsfeer te brengen, zulks op zich zelf er nog niet toe kan leiden, dat belanghebbende geacht moet worden zelf als de rechthebbende op de door A ontvangen royalties te zijn opgetreden;

IEF 10382

Destijds niet schriftelijk vastgelegd

Rechtbank Almelo 28 september 2011, LJN BT8876 (Eiser tegen Gabol S.L.)

Handelsnaamrecht. (verkeerd) opgezegde agentuurovk.

Het Spaanse Gabol fabriceert reisartikelen (koffers e.a.), voor positionering in Nederlandd heeft zij een internationale agentuurovereenkomst gesloten, dit is niet schriftelijk vastgelegd en eiser wil niet tekenen. Gabol beëindigd de agentuurovk zonder opzegtermijn en zonder enige vergoeding. In conventie eist eiser schadevergoeding voor onjuiste opzegging ex 7:439 en 7:441 (afgewezen). In reconventie eist Gabol staking van handelsnaam en uitschrijving handelsregister (beiden toegekend).

4.10  De voorzieningenrechter is van oordeel dat een en ander niet los van elkaar kan worden gezien. De spanningen die een gevolg waren van de intentie van Gabol om de agentuurovereenkomst met [eiseres] vast te leggen en opnieuw – en mogelijk deels anders – af te willen spreken, hebben er kennelijk toe geleid dat [eiseres] eieren voor haar geld is gaan kiezen door het tijdig aangaan van een nieuwe samenwerking waarbij zij niet langer als agent maar als compagnon/vennoot mede het commerciële beleid kon gaan bepalen. Door de bakens aldus buiten zicht en zonder overleg met Gabol te verzetten, heeft zij – kennelijk bewust – het risico genomen dat de nog steeds voortdurende agentuuroverkomst eenzijdig per direct werd beëindigd omdat het wezen van die overeenkomst – namelijk de vertrouwensrelatie tussen principaal en de handelsagent – ernstig is aangetast.

4.14  Slechts het door Gabol onder ii en iii gevorderde kan worden toegewezen omdat [verweerster] ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat zij geen belang (meer) heeft bij het gebruik van de handelsnaam “Gabol Nederland”. Aanvullend heeft zij nog aangevoerd dat, in het geval Gabol haar zou hebben gevraagd om deze inschrijving uit het handelsregister te (laten) verwijderen, zij hieraan gehoor zou hebben gegeven. Gabol heeft hierom echter niet verzocht. Omdat [verweerster] naar eigen zeggen geen gebruik meer wenst te maken van voornoemde handelsnaam en er tevens blijk van heeft gegeven dat zij niet meer als agente of krachtens agentuurovereenkomst voor Gabol werkzaamheden zal willen of hoeven verrichten, wordt het gevorderde onder ii en iii als volgt toegewezen.

 Beslissing in reconventie:

5.4  verbiedt [verweerster] inbreuk te maken op de intellectuele eigendomsrechten van Gabol, waaronder – maar niet uitsluitend – het voeren van de handelsnaam “Gabol Nederland” en/of “Gabol” en het produceren, verkopen en leveren van de conform ontwerp van Gabol geproduceerde koffers en rugzakjes binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, dit op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00;

5.5  gebiedt [verweerster] de handelsnaam “Gabol Nederland” uit te schrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Gabol hiervan een bewijs te overleggen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, dit op verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 15.000,00 indien [verweerster] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10381

BMM Najaarsbijeenkomst

Uitnodiging BMM Najaarsbijeenkomst 17 en 18 november 2011 te Amsterdam

Deze bijeenkomst vindt plaats in het bruisend en historisch Amsterdam en op een unieke locatie: het « Scheepvaartmuseum ». Voor het logement hebben wij voor u het Ibis Amsterdam City Stopera of het design Mint Hotel uitgekozen.

Donderdag 17 november 2011 staat een bezoek aan het geheel gerenoveerde Scheepvaartmuseum gevolgd door een boottocht op de Amsterdamse grachten op het programma. Vrijdag 18 november staan de ledenvergadering en presentaties op het programma, met als thema « Merken- en modellenrecht en scheepvaart, van kielzogvaren tot piraterij ».

Zowel bij de Nederlandse Orde van Advocaten als bij de Belgische Balies zijn opleidingspunten aangevraagd. Het aantal punten wordt via de website bekend gemaakt. Het programma wordt ook erkend door de balie van Luxemburg.
Voor simultaanvertaling (Frans/Nederlands en Nederlands/Frans) wordt gezorgd.

Voor het programma lees verder

Programma donderdag 17 november 2011
11.00u Ontvangst, registratie en inchecken hotel
11.30 – 13.00u Bestuursvergadering
12.00 – 13.00u Vergadering van alle statutaire en niet-statutaire commissies
13.00 – 18.30u Ontvangst, registratie en inchecken hotel
13.00 – 14.30u Lichte lunch (Soup, Sandwich & Sweet Buffet)
Locatie: Scheepvaartmuseum - « Van Heemskerck Kamer »
14.45 – 16.15u Sociaal programma: rondleiding in het Scheepvaartmuseum
17:00 – 18.30u Borrel en aperitief op boottocht door de grachten van Amsterdam
Locatie: vertrekplaats naast het « VOC Schip »
19:00 – 22.30u Diner
Openingswoord van Charles Gielen
BMM Quiz Locatie: Scheepvaartmuseum - « De Ruyter Kamer »
22.30 – 00.30u Start van de feestavond met DJ Sander de Heer (open bar)
Locatie: « VOC Schip »

Programma vrijdag 18 november 2011
07.00 – 8.30u Ontbijt.
De gasten worden verzocht uit te checken vóór de vergadering
08.30 – 09.00u Registratie
De presentaties vinden plaats in het Scheepvaartmuseum « De Ruyter Kamer »
09.00u Dagvoorzitter: de heer Maarten Haak, advocaat, Hoogenraad & Haak, Amsterdam
09.15 – 10.00u Brand protection in the new gTLD program, de heer Colin Darbyshire, CSC (Corporation Service Company), Londen en de heer Flip Petillion, advocaat, Crowell & Moring, Brussel
10.00 – 10.45u Update rechtspraak Namaakgoederen en Piraterij, de heer Olivier Vrins, advocaat, Altius, Brussel
10.45u Koffiepauze
11.15 – 11.45u Algemene statutaire ledenvergadering
11.45 – 12.00u Uitreiking Student Award
12.00u Aperitief en lunch
14.00 – 14.45u De koers die Europol vaart in de strijd tegen namaak en piraterij, de heer Chris Vansteenkiste, IPR Crime Unit Europol, Den Haag
14.45 – 15.30u Het VOC schip en het modellenrecht, de heer Willem Hoorneman, advocaat, CMS Derks Star Bussman, Utrecht
15.30 – 16.15u Verwatering anno 2011: de moeizame oversteek op het kompas van Bellure, de heer Sven Klos, advocaat, Klos Morel Vos & Schaap, Amsterdam
16.30 - 17.00u Sluiting en afscheidsdrankje

 

 

IEF 10380

Past deze uitkomst

Beschikking Gerechtshof 's-Gravenhage 4 oktober 2011, Zaaknr. 200.081.505/01 (Orange Planet B.V. tegen Tor McPartland)

Met gelijktijdige dank aan Marieke Neervoort, SOLV advocaten. In navolging van BBIE 2 december 2010, oppositienr 2003699.

Merkenrecht. Schikking ná oppositie. Dogmatische reden voor niet-ontvankelijk verklaring: proceskosten compensatie. Orange Care (hierna: Orange) heeft het hof verzocht de beslissing te vernietigen waarin oppositie is toegewezen inzake depot Benelux-woord/beeldmerk Orange Care, de oppositie ongegrond te verklaren, inschrijving van depot te bevelen en met proceskostenveroordeling. Beroep is ingetrokken omdat partijen een schikking hebben getroffen. Merkengemachtigde heeft met beëindiging procedure ingestemd. Omdat minnelijke schikking is getroffen wordt niet afgewezen (zoals conform Procesreglement), maar niet-ontvankelijk verklaard omdat daarmee de kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd.

Beoordeling
Aangezien Orange haar beroepschrift heeft ingetrokken, zal zij, nu het hof aan behandeling van de zaak niet toekomst, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat artikel 1.1.2.8 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, waarin in bepaald dat een verzoek in een dergelijk geval moet worden afgewezen (in plaats van dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard), niet van toepassing is omdat dit ziet op hoger beroep van beschikking die in eerste aanleg door de rechtbank zijn gegeven. Aangezien partijen een minnelijke regeling hebben getroffen, past deze uitkomst dat de kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd (...).