IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 7236

Het Nieuwproductcriterium

Sophie van LoonVandaag ‘om 13.30 uur precies’ promoveert Sophie van Loon aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift ‘Licentieweigering als misbruik van machtspositie. Intellectuele eigendom, artikel 82 EG en de belemmering van innovatie’. Promotor: prof. mr. A.A. Quaedvlieg.

“Van Loons onderzoeksvraag is een fundamentele: ‘Welk recht gaat voor? Onder welke voorwaarden kan de rechter een onderneming verplichten om haar intellectueel eigendom met anderen te delen? (…) Uit de jurisprudentie bleek dat het Hof van Justitie  worstelt met de materie. ‘Toch komt er één criterium uit de rechtspraak naar voren dat mijns inziens heel geschikt is om het conflict te beoordelen, namelijk het ‘nieuwproductcriterium’. Als je kunt aantonen dat je echt een nieuw product kunt maken met de informatie die iemands intellectueel eigendom is, is er sprake van innovatie. En als die belemmerd wordt, zou de houder van het intellectuele eigendom verplicht kunnen worden om een licentie af te geven.’

In haar proefschrift geeft Van Loon een nauwkeurige omschrijving van wat een nieuw product is. Kort samengevat zijn de belangrijkste kenmerken: het product moet nieuw zijn en geen imitatie; het moet een vooruitgang bieden, niet alleen maar andere kenmerken hebben dan een bestaand product; het moet iets zijn waarnaar potentiële vraag is bij de consument, in plaats van actuele. ‘Mijns inziens is het nieuwproductcriterium een weergave van de enig juiste afweging die je kunt maken.

Lees hier meer. Een handelseditie van het proefschrift is te bestellen bij Uitgeverij deLex.

IEF 7235

Het College wenst inzichtelijk te krijgen

Kamerstukken II 2008/09,29 838, nr. 10 (met Bijlage). Brief minister ter aanbieding van het jaarverslag van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties over 2007  en Jaarverslag 2007 College van Toezicht collectieve beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten. Uit Hoofdstuk 5 (Onderzoeken en speerpunten 2008):
 
- Kosten structuren: Het College wenst in 2008 inzichtelijk te krijgen hoe de kosteninhoudingen bij de onder toezicht staande CBO’s en, voor zover daarvan sprake is, bij de door hen ingeschakelde verdeelorganisaties cumuleren. Het College zal aan de hand van de jaarcijfers en matrices over 2007 daarnaar onderzoek verrichten. Dit onderzoek zal eind 2008 zijn afgerond.

- Geschillenregeling: In het jaarverslag over 2006 kondigde het College aan erop te zullen toezien dat er bij de CBO’s geschillenregelingen voor betalingsplichtigen tot stand zouden komen. De CBO’s hebben inmiddels een gedragscode opgesteld waarin wordt voorzien in de verplichting een dergelijke geschillenregeling op te stellen. Het College zal de door de CBO’s op te stellen regeling beoordelen.
 
Lees hier de brief, en hier de bijlage.

IEF 7234

Le même motif figurative

Opposant Camper tegen aanvraag CalzaturificioGvEA, 5 november 2008, zaak T-304/07, Calzaturificio Frau SpA tegen OHIM / Camper, SL (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk ‘een naar rechts hellende zwarte boog’ (klassen 18 en 25) op grond van Spaans nationaal driedimensionaal merk dat de vorm van een schoen weergeeft (klasse 25), een reeks Engelse nationale beeldmerken die, in verschillende formaten, hellende bogen weergeven ( klasse 25), en twee gemeenschapsbeeldmerken die ook de vorm van een boog hebben (klasse 18). Beroep tegen de toewijzing van de oppositie door het OHIM betreft de afwijzing voor klasse 18 op grond van het gemeenschapsbeeldmerk van Camper. Het Gerecht volgt de argumentatie van het OHIM en verwerpt het beroep.

Wellicht vermeldenswaardig is dat het Gerecht vindt dat het hier geen eenvoudige geometrische vormen zonder onderscheidend vermogen betreft:

 “48. À cet égard, premièrement, il convient de considérer que la chambre de recours a constaté, à juste titre, que les signes en cause ne pouvaient pas être décrits comme représentant des formes géométriques dotées d’un caractère distinctif faible. En effet, la figure stylisée représentée par la marque antérieure se distingue clairement des formes géométriques simples. Deuxièmement, il convient de constater que les marques enregistrées par les autres fabricants, invoquées aux points 31 à 34 de la requête, ne comprennent pas d’élément figuratif comparable à celui de la marque antérieure, à l’exclusion de la marque italienne appartenant à Wilson Sporting Goods Co., qui toutefois se distingue par la présence de la lettre « w » stylisée au centre du dessin.

(…) 52. Dès lors, même à supposer que la marque antérieure ne soit pas particulièrement distinctive, cette circonstance ne serait pas, compte tenu de l’identité des produits en cause et de la similitude entre les signes concernés, de nature à infirmer l’appréciation globale du risque de confusion opérée par la chambre de recours en l’espèce.

53. Au vu de ce qui précède, il convient de considérer que la chambre de recours a conclu, à bon droit, à l’existence d’un risque de confusion entre les marques en cause.”

Lees het arrest hier.

IEF 7233

Vormwoordmerk

HoneycombGvEA, 5 november 2008, zaak T-256/06, Neoperl Servisys tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Even kort: terechte weigering inschrijving HONEYCOMB als gemeenschapswoordmerk voor klasse 11, waterstraalregelaars (zo’n dopje met zo’n gaasje op de kraan).

"30. Daher ist zu prüfen, ob aus der Sicht dieses Publikums [durchschnittlichen englischsprachigen Verbrauchern] ein hinreichend direkter und konkreter Zusammenhang zwischen dem Zeichen HONEYCOMB und den Waren besteht, für die die Eintragung beantragt wurde.

31. Hierzu ist festzustellen, dass der Begriff „honeycomb“, wie sich aus Randnr. 18 der angefochtenen Entscheidung ergibt, u. a. eine Wabenform oder -struktur oder eine einer Bienenwabe vergleichbare Form oder Struktur bezeichnet.

32. Im Zusammenhang mit den betroffenen Waren kann das Wort „honeycomb“ verwendet werden, um die Wabenform des Endstücks des Strahlreglers zu bezeichnen, das die Regelung der Stärke des Wasserstrahls ermöglicht und somit ein relevantes Merkmal der in der Markenanmeldung genannten Waren darstellt.

33. Das Zeichen HONEYCOMB weist folglich einen hinreichend direkten und konkreten Zusammenhang mit den Waren auf, für die die Eintragung beantragt wurde."

Lees het arrest hier.

IEF 7232

De Galerij der Gouverneurs

Leendert van Dijk, portret van Gouverneur Sjeng KremersVzr. Rechtbank Maastricht, 30 oktober 2008, LJN: BG2967, Eiser tegen het publiekrechtelijk lichaam Provincie Limburg.

Auteursrecht. Ruzie tussen kunstenaar Leendert van Dijk en provincie Limburg over de verplaatsing van een portret van Sjeng Kremers uit de Galerij der Gouverneurs naar de centrale hal. Van Dijk verzet zich hiertegen en beroept zich op contractuele afspraken, aantasting van goede eer en naam en, het er een beetje bijgesleepte, auteursrecht. De voorzieningenrechter begrijpt de teleurstelling van de kunstenaar, maar wijst alle vorderingen af. De proceskostenredenering is enigszins curieus: forfaitaire kostenveroordeling lijkt in Maastricht het laagste indicatietarief voor IE-zaken.

Auteursrecht: “3.3 Eiser keert zich voorts tegen de verplaatsing van het door hem vervaardigde schilderij op grond van artikel 25 lid 1 sub d Aw. Hij stelt dat vanwege het feit dat het portret is vervaardigd voor een specifieke plaats, verwijdering van het werk een aantasting van het werk oplevert. Zo deze stelling al niet faalt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen –hetgeen de voorzieningenrechter van oordeel is- oordeelt de voorzieningenrechter dat een aantasting als bedoeld in voormeld artikel, mede gelet op het gemotiveerde verweer zijdens de provincie, niet aannemelijk is gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou een verplaatsing van een schilderij onder omstandigheden een aantasting als bedoeld in artikel 25 Aw kunnen opleveren, doch is dit in casu niet het geval.

Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de verplaatsing, zijn eer en goede naam zou kunnen worden aangetast. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het schilderij niet is verplaatst naar bijvoorbeeld “de kolenkelder”, doch naar de centrale hal van het Gouvernementsgebouw, alwaar het bij de ingang van die hal is tentoongesteld tegenover de geplaatste gedenksteen ter gelegenheid van de eerste-steenlegging door [Naam gouverneur]. Als onbetwist staat vast dat dit een prominente plek is die bezoekers bij zowel het binnengaan als bij het verlaten van het Gouvernementsgebouw passeren.

In dit verband overweegt de voorzieningenrechter nog dat de facto onduidelijk is welk belang eiser nu eigenlijk heeft bij zijn vordering onder 1, gelet op het feit dat als onweersproken vast staat dat het schilderij in de hal een veel grotere toegang heeft tot het publiek dan toen het nog in de Galerij hing. Anders gezegd: in de centrale hal komen meer bezoekers dan in de Galerij. Het ligt toch in de rede dat het de wens van een schilder is om zijn werken aan een zo groot mogelijk publiek te tonen.

(…) De voorzieningenrechter begrijpt dat Eiser op zijn zachtst gezegd teleurgesteld is over het feit dat de provincie het portret heeft verplaatst zonder hierover overleg met eiser te voeren. Hoewel de voorzieningenrechter die teleurstelling kan begrijpen, kan dit enkele feit er niet toe leiden dat een verplaatsing onrechtmatig is.’

Proceskosten: “3.6 Eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De provincie heeft bepleit dat de proceskosten ex artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dienen te worden gesteld op € 6.000,-. Eiser  heeft daartegen aangevoerd dat met de gebruikelijke forfaitaire kostenveroordeling kan worden volstaan. De voorzieningenrechter deelt wat dit betreft de visie van eiser. In casu is er allereerst sprake van een gemengde vordering. (…) Voor zover onderhavige geschil raakt aan het intellectuele eigendomsrecht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aard van het geschil, en de moeilijkheidsgraad van de zaak, maken dat het redelijk is dat met de gebruikelijke forfaitaire kostenveroordeling kan worden volstaan. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat uit de toelichting op artikel 1019h Rv volgt dat bij bijvoorbeeld grootschalige namaak of piraterij, een volledige proceskostenveroordeling is gerechtvaardigd.”

Lees het vonnis hier. Krantenbericht De Limburger hier.

IEF 7231

De vrouwfiguur ontbreekt

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 november 2008, KG ZA 08-1218, Thane Direct Company c.s.  tegen Robba BV, ook h.o.d.n. “Tel Sell”

Merkenrecht. Beeldmerk versus woordmerk. Inbreuk op Benelux beeldmerk ‘Slim ’n Lift’ en Gemeenschapswoordmerk ORBITREK door verkoop via website Tell Sell van soortgelijke waren (corrigerende onderkleding voor dames en elliptische crosstrainers) onder de namen ‘Slim & Lift Supreme Body Suit’, ‘Slim ‘n Lift Supreme Body Suit’ en Orbitrac. De vorderingen van eiser o.g.v. auteursrecht en oneerlijke concurrentie zijn veel te laat kenbaar gemaakt en worden buiten beschouwing gelaten.

Bij de ‘Slim ’n Lift’ merken en tekens is "sprake van een zekere mate van visuele overeenstemming" en "de overeenstemming ter zake van de woorden ‘Slim’ en ‘Lift’ leidt ook tot een zekere mate van begripsmatige en auditieve overeenstemming". Aangezien het merk en de tekens worden gebruikt worden voor dezelfde waren is "een beperkte mate van overeenstemming tussen merk en teken voldoende om verwarringsgevaar aan te nemen". De mogelijke beschrijvendheid bestanddelen Slim en Lift doet volgens de voorzieningenrechter niet af aan de overeenstemming. 

Daarnaast maakt door het gebruik van het merk Orbitrac inbreuk op het Gemeenschapsmerk ORBITREK van eiser. Assumptie van geldigheid. Het verweer dat eiser de producten met "toestemming" van de Zwitserse eigenaar van het oudere Benelux-merk Orbitrac  in het verkeer brengt mag niet baten. Een reconventionele nietigheidsvordering kan niet door eiser worden ingesteld aangezien eiser geen merkhouder of gemachtigd licentiehouder is. Bovendien is er een gerede kans dat het Beneluxmerk vervallen wordt verklaard wegens non usus. Proceskosten eenvoudig kort geding: €6000,-

Lees het vonnis hier.

IEF 7230

Het proces dat zij heeft doorlopen

Vällö - Watering Can (Klik voor vergroting)Vzr. Rechtbank Breda, 5 november 2008, KG ZA 08-408, Inter Ikea Systems B.V. tegen Inter-east B.V. (met dank aan Eva Veldhoen, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Kort vonnis in gieterzaak. Gedaagde gieter maakt inbreuk op eisende gieter. Dat de Chinese toeleverancier de gieter van gedaagde zelfstandig en eerder heeft ontworpen is niet aannemelijk gemaakt. Wel voldoende aannemelijk is dat de gieter van Ikea een werk is dat het auteursrecht aan Ikea toekomt. Verweer dat auteursrecht uitgeput is door niet optreden tegen soortgelijke gieters gaat niet op, uitputting ziet alleen op zelf op de markt gebrachte gieters. Er is eveneens sprake van slaafse navolging, maar ‘dat behoeft verder geen bespreking’.

Winstderving en reputatieschade (de gieters zijn verkocht in winkels ‘welke tot het laagste segment van de markt behoren’). Voorschot op schadevergoeding wordt toegewezen, aan de limitatieve eisen voor het toewijzen van een dergelijke geldvordering in kort geding is volgens de voorzieningenrechter voldaan.  Eenvoudig kort geding: €6000,- proceskosten. (Klik op afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: 4.3. Inter Ikea heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de VÄLLÖ gieter door Monika Mulder in 2000 is ontworpen door overlegging van productie 11 : een verklaring van Monika Mulder met een uitgebreide beschrijving van het proces dat zij heeft doorlopen om tot het uiteindelijke ontwerp van de VÄLLÖ gieter te komen. Kort samengevat is zij begonnen met een foam model dat door midden werd gezaagd om een plastic model te maken, dat werd gebruikt om te testen of dit model water kon houden en kon schenken. Vervolgens is een nieuw foam model gemaakt, waarvan een digitale tekening werd geinaakt om een productiemal te maken. Haar verklaring wordt ondersteund door afbeeldingen van de genoemde onderdelen1 van het omschreven proces vanaf augustus 2000.

4.4. Beide partijen stellen dat het ontwerp van de gieter auteursrechtelijk beschermd is. Gelet op de toekenning wan de Swedish Excellent Design prijs aan het ontwerp van de VALLO gieter in 2002, acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat de gieter kan worden aangemerkt als een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt, zodat dit werk naar voorlopig oordeel in aanmerking komt voos auteursrechtelijke bescherming.

4.5. Dat de Chinese toeleverancier haar gieter zelfstandig en eerder heeft ontworpen is door Inter-East niet aannemelijk gemaakt. De door Inter-East overgelegde onvoldoende concrete verklaring van Jieyang Haixing Plastic & Rubber Company Ltd dat haar ontwerper Jiang Li Wu de onderwerpelijke gieter door haar genaamd Watering Can 1,7L, Item no. I 169c in 2001 heeft ontworpen is daartoe onvoldoende, evenals de door Inter-East overlegde technische tekening van de gieter. Evenmin heeft Inter-East aannemelijk gemaakt dat de Chinese toeleverancier v66r 2002 haar gieter op de markt zou hebben gebracht.(…)

Uitputting: 4.6. Inter-East heeft nog aangevoerd dat het auteursrecht van Inter Ikea zou zijn uitgeput, omdat in Engeland (in de winkels Tesco en Wilko), Frankrijk (in de winkel Auchan) en Duitsland soortgelijke gieters, afkomstig van een andere Chinese leverancier, reeds zijn verhandeld en Inter Ikea daartegen niet is opgetreden.

4.7. Inter Ikea betwist dat zij niet is opgetreden tegen de hiervoor genoemde inbreuken op haar auteursrecht op de VALLO gieter. Zij licht toe dat de haar bekende inbreukmakers tot nu toe bereid zijn gebleken de zaak in der minne te schikken en dat zij om die reden nog geen gerechtelijke procedures heeft hoeven aan te spannen. Voor zover de door Inter-East genoemde inbreuken Inter Ikea nog niet bekend waren, zal zij daartegen alsnog actie ondernemen.

4.8. Het beroep op uitputting van het auteursrecht van Inter Ikea kan alleen doel treffen indien de partij gieters waar het in dit kort geding om gaat door of met toestemming van Inter Ikea zelf in het economisch verkeer is gebracht. Vast staat dat dit niet het geval is, zodat dit beroep wordt gepasseerd.

Slaafse nabootsing: 4.9. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de voorzieningenrechter dat sprake is van inbreuk in de zin van artikel 13 Auteurswet. Ofschoon eveneens sprake is van slaafse navolging, aangezien de navolging door Inter-East een getrouwe imitatie is van de VALLÖ gieter van Inter Ikea, behoeft het beroep op slaafse navolging geen bespreking, omdat de vorderingen op auteursrechtelijke grondslag toewijsbaar zijn.

Schadevergoeding, reputatieschade:  4.11. De vordering sub 3 strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort egding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. In het onderhavige geval is het bestaan van de vordering met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aannemelijk. Ter zitting heeft Inter-East verklaard dat zij ongeveer 10.000 exemplaren van de 60.000 gieters heeft verkocht, zodat aannemelijk is dat Inter Ikea winst heeft gederfd en daarnaast reputatieschade heeft geleden tot ten minste het gevorderde bedrag van €10.000.--. omdat 10.000 exemplaren van de inbreukmakende gieters voor een lagere prijs dan waarvoor IKEA de VÄLLO gieter aanbiedt. zijn verkocht in Action Non Food-winkels, welke tot het laagste segment van de markt behoren, waardoor de exclusiviteit van de VÄLLÖ gieter is aangetast en de reputatie van IKEA schade is toegebracht. Daarmee is spoedeisend belang gegeven. Restitutierisico is niet aanwezig.

Lees het vonnis hier.

IEF 7228

Nieuwe weigeringsrichtlijnen

Vers op de site van het BBIE: Richtlijnen inzake de criteria voor de toetsing van merken op absolute gronden (versie 1 januari 2009.

"Sinds de vorige richtlijnen (september 2004) is zowel op Europees als op Benelux niveau weer de nodige jurisprudentie gewezen. Hoewel hieruit geen ingrijpende inhoudelijke wijzigingen voortvloeien, werd het toch tijd om de richtlijnen te actualiseren. Daar komt bij dat in de oude richtlijnen nog werd verwezen naar de oude bepalingen van de eenvormige Beneluxwet op de merken (hierna: “BMW”) in plaats naar de (overigens evenmin inhoudelijk gewijzigde) huidige bepalingen van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: “BVIE”) en naar het oude Benelux- Merkenbureau (hierna: “BMB”) in plaats van naar het huidige BBIE. I n deze richtlijnen is de opbouw zoveel mogelijk dezelfde gehouden als in de vorige versie, zodat de geïnformeerde gebruiker er zo makkelijk mogelijk zijn weg in kan vinden.”

Lees de richtlijnen hier.

IEF 7227

Boîtes de nuit

Aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk Coyote UglyGvEA, 4 november 2008, zaak T-161/07, Group Lottuss Corp. tegen OHIM / Ugly, Inc (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapswoordmerk COYOTE UGLY (klasse 32, bier en niet-alcoholische dranken)  tegen aanvraag beeldmerk COYOTE UGLY (klassen 9, 41, 42, horecadiensten). Oppositie toegewezen voor bier vs. horecadiensten (complementair) en afgewezen voor culturele activiteiten en, klasse 9, geluidsdragers. Geen woord in het arrest over de gelijknamig film over de barmeisjes van de nachtclub 'Coyote Ugly', waarin ook het litigieuze beeldmerk meespeelt.

Bier vs horeca. “31. Cependant, il reste indéniable que les « bières », les « services de bar à cocktail » ainsi que les « services de divertissements, services de discothèques, boîtes de nuit » présentent des points communs. C’est ainsi, à juste titre, que la chambre de recours relève, aux points 45 et 49 de la décision attaquée, que les bières sont des boissons consommées pour étancher la soif ou pour le plaisir, alors que les « services de bar à cocktail » tout comme les « services de divertissements, services de discothèques, boîtes de nuit » couvrent l’activité de préparer et de servir des boissons alcoolisées dans un endroit où l’on se rend pour s’amuser. Tout comme la chambre des recours, il y a lieu pour le Tribunal de considérer qu’une grande complémentarité existe entre les produits et les services précités, qui implique un chevauchement des points de vente et du public visé.

35      En conséquence, c’est à juste titre que la chambre de recours a considéré que, même si les « bières » et les « services de discothèques, boîtes de nuit » diffèrent par leur nature et leur origine commerciale, un faible degré de similitude entre ces produits et ces services en cause ne saurait être nié compte tenu du rapport de complémentarité identifié dans la décision attaquée. Cette conclusion vaut également pour les « services de divertissement », qui recouvrent les discothèques et les boîtes de nuit comme cela est indiqué au point 48 de la décision attaquée. En effet, même s’il est très probable qu’il existe d’autres types de divertissements que les discothèques et les boîtes de nuit, ce n’est pas à la chambre de recours ou au Tribunal, mais à la requérante, qu’il appartient de définir les sous-entités de la rubrique « services de divertissement » qui sont susceptibles de ne pas présenter de similitudes avec ses propres produits

(…) 37  (…) Compte tenu de la très grande similitude des signes et du fait que celle-ci compense le faible degré de similitude constaté entre les « bières » (classe 32) couverts par la marque antérieure et les « services de divertissement, services de discothèques, boîtes de nuit » (classe 41) et les « services de bar à cocktail » (classe 42) visés par la marque demandée, le consommateur moyen, qui représente le public pertinent, pourrait supposer à tort que la bière COYOTE UGLY et les services de bar à cocktail, de discothèques ou de boîtes de nuit COYOTE UGLY proviennent d’entreprises économiquement liées.

Bier vs. culturele evenementen: (…) 43. (…) En règle générale, il ne peut être affirmé que des bières sont disponibles dans le cadre même des activités qui visent à promouvoir la culture. Certes, certaines activités culturelles, comme un concert ou un festival de rock ou encore une fête populaire commémorative, peuvent être associées à la consommation de bière pour la plupart des personnes qui y assistent. Pour autant, de tels cas ne peuvent être généralisés pour conclure que la relation qui peut exister chez certains consommateurs entre la consommation de bières et l’expérience recherchée dans le cadre d’une discothèque ou d’une boîte de nuit ou dans le cadre plus général d’un service de divertissement est de même nature que l’expérience recherchée par une personne qui assiste à une activité culturelle. Dans cette dernière hypothèse, la consommation de bières sera en règle générale un élément très marginal de l’expérience recherchée et se déroulera, le cas échéant, en dehors du lieu où se tiendra l’activité culturelle en tant que telle.

44. Partant, c’est à juste titre que la chambre de recours a considéré dans le cadre de l’appréciation globale du risque de confusion qu’il n’existait pas de risque de confusion pour le public pertinent en ce qui concerne les « bières » couvertes par la marque antérieure et les « activités culturelles » visées dans la marque demandée. (…)"

Lees het arrest hier.