IEF 22214
29 augustus 2024
Uitspraak

Cuba is nog altijd een beschermde herkomstaanduiding voor sigaren

 
IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 22211
29 augustus 2024
Artikel

Jong IE-borrel op donderdag 19 september 2024

 
IEF 4147

Zou het dan toch....

Het ANP bericht: "De publieke omroepen moeten aan iedereen bekend gaan maken wanneer zij hun programma's uitzenden. Een krappe meerderheid in de Tweede Kamer steunt een wetsvoorstel van D66 en VVD die dit moet regelen. Het vrijgeven van de programmagegevens leidt ertoe dat de omroepen hun monopolie op de tv-gidsen verliezen.

Behalve de initiatiefnemers hebben woensdag ook PvdA, Partij voor de Vrijheid, GroenLinks en de Partij voor de Dieren gezegd dat de publieke omroepen hun programmagegevens openbaar moeten maken."

Lees hier meer (NRC).

IEF 4146

Coöperatieve inbreuk (2)

subaru.gifRechtbank Amsterdam, 23 mei 2007, HA ZA 04-2822, N.V. Subaru Benelux c.s. tegen Automobielbedrijf A c.s.

Nog een Subaru-zaak, dit keer tussen Subaru c.s. en de individuele (in Cosis verenigde) autodealers. Gebruik beeldmerk van Subaru door Subaru-specialisten is niet toegestaan wanneer zij reeds gebruik maken van het woordmerk Subaru. Gebruik beeldmerken voorbehouden aan erkende distributeurs van merkhouder.

Subaru heeft in 2003 de dealercontracten met de 16 gedaagden beëindigd. Samen met anderen hebben gedaagden vervolgens een coöperatie van specialisten in Subaru-voertuigen opgericht, Cosis. Subaru c.s. vordert onder meer een verbod om nieuwe Subaru-auto's te betrekken en een verbod om inbreuk te maken op de merkrechten van Subaru.

Met inachtneming van de uitputtingsregel van BMW/Deenik beoordeelt de Rechtbank in welke gevallen gedaagden gebruik mogen maken van de Subaru-merken. Daarbij maakt de Rechtbank een onderscheid tussen woord- en beeldmerken. Wat de beeldmerken betreft oordeelt de rechtbank:

Het gebruik van (woord-)beeldmerken is echter niet noodzakelijk om de aard van de auto aan te duiden naast de mededeling dat A c.s. specialist zijn in de verkoop en de reparaties en het onderhoud van Subaru-auto’s. De verdere verhandeling, dan wel de reparaties en het onderhoud, van Subaru-auto’s kan immers ook zonder het gebruik van deze beeldmerken worden verzekerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de door Subaru c.s. gestelde gebruiken in de autobranche, die A c.s. onvoldoende gemotiveerd weerspreken. Juist in deze branche geldt dat specialisten, anders dan dealers die tot een distributienetwerk behoren, hun specialiteit kenbaar plegen te maken door vermelding van alleen de woordmerken, zonder gebruikmaking van de beeldmerken. Beeldmerken worden immers veeleer gebruikt door erkende distributeurs als teken van authenticiteit van auto en distributeur.

"5.19.  Gelet hierop is de rechtbank met Subaru c.s. van oordeel dat louter door het gebruik van de beeldmerken en het (woord-)beeldmerk van Subaru in de autobranche, de gebruiken binnen die branche in aanmerking genomen, de indruk kan worden gewekt dat A c.s. zijn aangesloten bij de Subaru-dealerorganisatie of dat een bijzondere band tussen hen bestaat. Het feit dat A c.s. in hun reclame-uitingen vermelden dat zij in het samenwerkings-verband Cosis opereren, doet hier niet aan af, nu het publiek niet geacht kan worden te weten wat dit samenwerkingsverband inhoudt. Het wijzen op een samenwerkings-verband kan zelfs de indruk versterken dat het zou gaan om een tot het distributienet van Subaru behorende dealer.

5.20.  Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevaar bestaat dat A c.s. door het gebruik van de beeldmerken en het (woord-) beeldmerk de indruk wekken dat zij behoren tot het distributienet van Subaru c.s., dan wel dat anderszins een commerciële band bestaat tussen A c.s. en Subaru c.s. Derhalve mogen gedaagden niet de hiervoor onder 2.1 d en e weergegeven beeldmerken of het onder 2.1 b weergegeven (woord-)beeldmerk SUBARU gebruiken."

Het lijkt dat de Rechtbank hier een andere maatstaf hanteert dan het Hof Amsterdam in 2005, waarin het in eenzelfde soort zaak oordeelde dat 'het louter gebruik van beeldmerken om kenbaar te maken dat een dealer een specialist is in die auto's in zijn algemeenheid onvoldoende is om de indruk te wekken dat er een (relevante) commerciële band bestaat tussen hen en Subaru.

Ten aanzien van de woordmerken is de Rechtbank van oordeel dat het gebruik van het woordmerk in beginsel noodzakelijk is om aan het publiek kenbaar te maken om welke auto’s het gaat. Het gebruik van het woordmerk Subaru is dan ook in beginsel toegestaan, zeker indien dat in combinatie met de woorden “specialist in” geschiedt. Dat is anders indien het woordmerk op zodanige wijze wordt gebruikt dat de indruk kan ontstaan dat A c.s. zijn aangesloten bij de dealerorganisatie van Subaru c.s. De Rechtbank gaat vervolgens per gedaagde na welk merkgebruik inbreukmakend is en komt tot de conclusie dat er in vrijwel alle gevallen sprake is van merkinbreuk (door met name gebruik van het beeldmerk).

Verbod op inbreuk merk- en auteursrechten toegewezen, gedeeltelijke doorverwijzing naar de Rechtbank Den Haag, die dient te oordelen over de vorderingen met betrekking tot de Gemeenschapsmerken.

Ook hier een forfetaire proceskostenveroordeling, aangezien de zaak is aangebracht vóór de handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.  Arrest van het Hof Amsterdam van 7 juli 2005: AU5317 . Eerder vonnis van 23 mei 2007 Subaru tegen Cosis: IEF 4135.

IEF 4145

De auteurswet aan te passen (2)

mlv.gifKamervragen nr. 1558  2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Vos (PvdA) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over het verbod van de NMA op prijsafspraken door vertalers. (Ingezonden 5 april 2007); O.a:

8: Bent u bereid om een wettelijke regeling te treffen of de auteurswet aan te passen, zodat freelancers wel minimumtarieven mogen afspreken? 9: Bent u bereid om de NMa een algemene aanwijzing te geven om zo snel mogelijk een oplossing voor deze situatie te vinden? Zo neen, waarom niet? Bent u in dat geval bereid om de Mededingingswet aan te passen zodat aan deze onwenselijke situatie een einde wordt gemaakt?

8 en 9: Allereerst merk ik op dat de NMa een zelfstandig bestuursorgaan is. Dat betekent onder meer dat ik geen aanwijzingen aan de NMa kan geven in een individueel geval als dit. Ik ben het met u eens dat partijen moeten proberen zo snel mogelijk een oplossing te vinden die niet in strijd is met de mededingingsregels. Bij alle partijen is de wil aanwezig om op korte termijn tot een bevredigende oplossing te komen die in lijn is met de Mededingingswet en waarbij de bestaande praktijk zoveel mogelijk gehandhaafd kan worden. Ik heb goede hoop dat partijen er de komende weken samen uit zullen komen. Zodra dit het geval is, zal ik u hierover informeren.

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4144

Acquisition of Novagraaf Group

Persbericht: Gilde Buy-Out Partners, Halder and AlpInvest Partners and other shareholders today announced their agreement on the acquisition by funds managed by Gilde of Novagraaf Holding BV. Terms of the transaction were not disclosed. Management and key employees will invest alongside Gilde in the transaction.

Novagraaf is an Intellectual Property consulting group, one of Europe's leading service providers in the field. More than 350 dedicated professionals and staff members across Europe deliver a full range of Intellectual Property services.

Commenting on the transaction, Eric-Jan Vink, a director at Gilde Buy Out Partners, said: "We are excited to be backing a strong management team and highly knowledgeable employees in a growing industry and believe that the company is an attractive platform for growth in IP services. We are also pleased that Ad Verkuyten, former CEO of RTD (Röntgen Technische Dienst), will join Novagraaf as Chairman of the Supervisory Board.

Lees hier iets meer.

IEF 4143

Hooggeschat publiek

jhs.gifTer gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar Intellectuele Eigendom zal prof. mr. J.H. Spoor vanmiddag  in een openbare zitting van het College van Decanen van de VU een rede houden, getiteld “Hooggeschat publiek’.

De zitting heeft plaats de aula van de VU aan de De Boelllaan 1105 in Amsterdam, om 15.45 precies. Na afloop receptie.

IEF 4142

Eerst even voor jezelf lezen

ivb.gifGvEA EGm 13 juni 2007, zaak T 441/05. IVG Immobilien AG tegen OHIM.

Weigering inschrijving als Gemeenschapsmerk van een beeldmerkdat bestaat uit de grafische weergave in de kleur donkerkoningsblauw van de letter „i” in hoofdletter of het Romeinse cijfer één die aan de top en de voet ervan is voorzien van twee dwarse horizontale lijnen die dunner en langer zijn dan die van de overeenkomstige lettertekens van het standaardlettertype Times New Roman.

“60- De kamer van beroep heeft haar weigering om het gedeponeerde teken in te schrijven dus ten onrechte gebaseerd op het ontbreken van opvallende specifieke grafische kenmerken en het feit dat het niets uitdrukt, zonder eerst te onderzoeken – daarbij rekening houdend met alle relevante elementen van de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval – of dit teken feitelijk geschikt is om in de geest van het publiek waarvoor het is bedoeld, de door de merkaanvrager verrichte diensten te onderscheiden van die welke door zijn concurrenten worden verricht.”

Lees het arrest hier.

GvEA EGm 13 juni 2007, zaak T-167/05, Grether AG tehen OHIM/ Crisgo (Thailand) Co. Ltd. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositiezaak. Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk FENNEL, ouder Geemschapswoordmerk FENJAL. “In the present case, it was held at paragraphs 73 to 80 above that the difference between the signs at issue made it impossible to find a likelihood of confusion, however well known the earlier sign may be. It must therefore be held that recognition of the fact that the earlier sign was well known in Germany could not have altered the operative part of the contested decision.”

Lees het arrest hier.

IEF 4141

Voorlopig

Gerechtshof s’-Gravenhage, 31 mei 2007. Beschikking in Estrad B.V. tegen Schultink (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten).

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in kort geding procedure.

Tussen Estrad en Schultink is bij het Hof een kort geding proceedure aanhangig met als onderwerp het Nederlandse octrooi  van Schultink. In eerste aanleg heeft de Voorzieningenrechter aan Estrad een inbreukverbod opgelegd. Tegen dit vonnis is Estrad in hoger beroep gekomen.

In het hoger beroep verzoekt Estrad om een aantal getuigen bij wege van voorlopig getuigenverhoor door het Hof te doen horen. Hoewel in beginsel de verzoeker van een voorlopig getuigenverhoor daar recht op heeft, wordt in het onderhavige geval het verzoek van Estrad afgewezen.

“(…) Het Hof stelt voorop dat artikel 186 lid 2 Rv. voorziet in de mogelijkheid dat tijdens een reeds aanhangig geding de rechter op verzoek van  een partij een voorlopig getuigenverhoor beveelt. Naar het oordeel van het Hof moet onder “een reeds aanhangig geding” in de eerste plaats een bodemprocedure worden begrepen. Het Hof overweegt daartoe dat, hoewel in een kortgedingprocedure getuigenbewijs op zichzelf toelaatbaar is, deze procedure in verband met het spoedeisende karakter in het algemeen geen ruimte biedt voor het (uitvoerig) horen van getuigen. Naar het oordeel van het Hof geldt hetzelfde voor het horen van getuigen in een kort geding in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. In het onderhavige geval gaat het om een octrooizaak, waarin Estrad heeft verzocht vijf getuigen te doen horen. Naar het zich laat aanzien, zal het horen van die getuigen enige tijd vergen. Voorts acht het Hof van belang dat reeds een bodemprocedure aanhangig is; dit is de geëigende procedure voor het horen van getuigen. Bovendien zal, anders dan Estrad meent, het Hof niet de eerst rechter zijn die over de geldigheid van het in het geding zijnde octrooi oordeelt. Estrad wijst er immers zelf op dat de kortgedingprocedure in hoger beroep op de slaaprol staat voor 20 april 2008 voor memorie van antwoord aan de zijde van Schultink. In het licht hiervan is het Hof van oordeel dat het onderhavige verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde.” (7)

Lees de beschikking hier.

IEF 4140

Lego kan toch niet alles maken

lr.gifGerechtshof  's-Hertogenbosch, 12 juni 2007, rolnr. C0501330/BR. Mega Brands Inc c.s. tegen Lego Nederland B.V. c.s. (met dank aan Wim Maas, Howrey).

Lego-zaak. Een nabootsing kan zijn rechtvaardiging vindt in de reële behoefte bij klanten aan compatibiliteit in maatvoering en uiterlijk.

Hoger beroep tegen het geruchtmakende vonnis van de Rechtbank Breda van juli 2005, waarin slaafse nabootsing wegens het stichten van nodeloze verwarring tussen het Micro-blokje en Lego-blokje en tussen het Mini-blokje en Duplo-blokje werd aangenomen. Het Hof Den Bosch ziet het anders.

“4.15 (…) . Doordat Lego kon beschikken over een octrooi, is zij lange tijd in staat geweest te verhinderen dat concurrenten met hetzelfde product op de markt konden komen. Hoewel er ook andere soorten constructiespeelgoed op de markt zijn, zoals Lego met recht opmerkt, is door deze omstandigheden de situatie ontstaan dat Lego en Duplo op de speelgoedmarkt een unieke plaats hebben verworven. Het ligt in die situatie bepaald voor de hand dat potentiële kopers van constructiespeelgoed zich bij hun aankoop niet alleen laten leiden door hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt aangeboden, maar ook door hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al in huis hebben of waarvan zij weten dat het kind waarvoor het bestemd is er al meer van heeft. Wanneer aldus bij een aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende publiek een behoeft blijkt te bestaan aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid met een bestaand en wijdverbreid systeem, dan is de nabootsing door een concurrent van de eigenschappen van dat systeem welke noodzakelijk zijn om deze compatibiliteit en uitwisselbaarheid tot stand te brengen niet onrechtmatig, ook niet indien die nabootsing leidt tot producten die door hun uiterlijk verwarring zouden kunnen opleveren met (elementen van) het bedoelde systeem. 

4.19 Dit betekent dat ervan uitgegaan dient te worden dat sprake is van een door potentiële kopers gevoelde behoefte om bij verdere aankopen bouwsteentjes te verkrijgen die naar maatvoering en uiterlijk passen op/bij de steentjes die men al. bezit. In de praktijk van het Nederlandse huisgezin is dat in veel gevallen: Lego en Duplo. Om aan die wens tegemoet te komen, zal een producent zijn producten aan maatvoering en uiterlijk van Lego en Duplo moeten aanpassen. Dat betekent nabootsen, maar in de bijzondere omstandigheden van dit geval is dat een nabootsing die zijn rechtvaardiging vindt in de reële behoefte bij klanten aan compatibiliteit. Daarbij is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat voor Mega Brands de nabootsing van zowel de afmetingen als de overige vormaspecten van de basiselementen van Lego en Duplo noodzakelijk is voor het tot stand brengen van de compatibiliteit en uitwisselbaarheid als hierboven bedoeld onder 4.15.”

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie, en, opnieuw rechtdoende: verklaart voor recht dat het aanbieden, de verkoop en de distributie van de basiselementen van Mega Bloks Micro en Mega Bloks Mini met 1x2, 1x3, 1x4, lx6, 1x8, 2x2, 2x3, 2x4, 2x6 en 2x8 noppen niet zijn te kwalificeren als ‘Slaafse nabootsing’ ten opzichte van de dienovereenkomstige basiselementen van Lego respectievelijk Duplo, dat deze handelingen op die grond niet onrechtmatig zijn jegens Lego Nederland BV en Lego System A/S en dat deze handelingen derhalve aan Mega Brands Inc. en Mega Brands NV/SA zijn toegestaan.

Lees het arrest hier. Vonnis rechtbank Den Bosch: IEF 617 (8 juli 2005). Nog altijd te leuke impressie van de rechtzitting: hier.

IEF 4139

Hebbedingen

wanna.gifRechtbank Utrecht, 8 juni 2007, KG ZA 07-387. Wannahaves B.V. tegen Wannahaves Support Breukelen B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Merken- en handelsnaamrecht. Wannahaves Support maakt inbreuk op merk- en handelsnaamrechten van Wannahaves. Verwarring door verband met bekend merk: inbreuk sub b. Matiging proceskosten.

In het vonnis wordt niet aangegeven waarvoor de merken van eiseres en gedaagde zijn ingeschreven, de voorzieningenrechter geeft alleen aan waar de merken voor worden gebruikt. Wannahaves is houdster van het Benelux woordmerk WANNAHAVES. Zij gebruikt het merk ter ontwikkeling van een multimedia lifestyle concept voor mannen tussen de 18 en 34 jaar, en onder meer kort gezegd voor het aanprijzen van gadgets en maakt daartoe onder meer gebruik van het televisieprogramma met de naam “Wannahaves”, een tijdschrift, internet en mobiele diensten. Gedaagde heeft een woord- en een beeldmerk (zie onderste afbeelding) en gebruikt de merken WANNAHAVES SUPPORT en DE WANNAHEBBIES voor het verkopen van op CD’s ingesproken kinderverhalen, met bijbehorende kartonnen kaarten.

De rechter leidt daar uit af dat zowel de aard als de bestemming van de producten nogal van elkaar afwijken. Maar omdat het merk WANNAHAVES een bekend merk is, nu dit niet door gedaagde betwist is, overweegt de rechter: “In het licht hiervan en van het feit dat eiseres haar merk gebruikt voor zeer uiteenlopende zaken (van gadgets tot reizen) en het merk begripsmatig gezien geen beperking kent ten aanzien van hetgeen daaronder kan worden aangeboden (Het betekent letterlijk: hebbeding), staan deze afwijkingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de weg aan het aannemen van een zekere, weliswaar geringe, mate van soortgelijkheid.”(4.6)

Het verweer dat Wannahaves als gewoon zelfstandig naamwoord moet worden beschouwd gaat volgens de voorzieningenrechter niet op gelet op de inburgering van het merk. Ook is niet gesteld of gebleken dat Wannahaves ten tijde van het deponeren van het merk door Wannahaves reeds een bestaand (Engelstalig) zelfstandig naamwoord was.

De gelijkenissen in de auditieve, visuele en begripsmatige zin tussen de merken van partijen (ook tussen WANNAHAVES en WANNAHEBBIES) acht de voorzieningenrechter groot.

“De conclusie van het voorafgaande is dat door het gebruik van de merken van gedaagde bij het publiek verwarring kan ontstaan in die zin dat het publiek een verband kan veronderstellen tussen de merken van partijen. Dit betekent dat de vordering van eiseres voor zover deze strekt tot het verbieden van het gebruik van deze merken en andere met het merk van eiseres overeenstemmende tekens, op grond van een bepaalde in artikel 2.20 lid 1 sub b voor toewijzing in aanmerking komt.”(4.14)

De handelsnaam Wannahaves komt voor bescherming van de Handelsnaamwet in aanmerking, nu het woord niet louter beschrijvend van aard is en de bescherming van de handelsnaam niet leidt tot monopolisering van de taal. Het dominerende bestanddeel van de handelsnamen van gedaagde is Wannahaves. Er is volgens de voorzieningenrechter sprake van gevaar voor verwarring. De voorzieningenrechter acht het billijk om de werkelijke proceskosten met éénderde deel te verminderen omdat het gebruik van het merk door gedaagde beperkt is gebleven en zij direct na de sommatiebrief het gebruik van de domeinnaam heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden.

Lees het vonnis hier.

IEF 4138

Afbreuk

Rechtbank 's-Gravenhage,11 juni 2007, LJN: BA6849, Pretium Telecom tegen KPN.

KPN heeft mededelingen gedaan die afbreuk doen aan de goede naam van Pretium. Geen rectificatie. Vordering tot vereiste dubbele wilsuiting van KPN afgewezen wegens lopend overleg tussen partijen en OPTA..

Wholesale Line Rental (WRL) biedt consumenten de mogelijkheid voor het abonnement voor hun vaste telefoonverbinding over te stappen naar een alternatieve aanbieder, zoals Pretium. Om deze mogelijkheid aan te kunnen bieden, heeft Pretium in december 2006 een overeenkomst gesloten met KPN Wholesale, de Raamovereenkomst. In deze overeenkomst is opgenomen dat partijen zich zullen onthouden van gedragingen die redelijkerwijs afbreuk kunnen doen aan de goede naam van de andere partij bij (potentiële) eindgebruikers of andere derden. Via telemarketing heeft Pretium 11.000 klanten verworven voor de WRL dienst. 85.000 hiervan waren al CPS klant bij Pretium,de overige 25.000 zijn nieuw.

In het programma Kassa (7 april 2007) en in de Telegraaf (29 mei 2007) is Pretium negatief in het nieuws gekomen. KPN heeft bij brief van 20 april 2007 Pretium gesommeerd van haar klanten een expliciete wilsuiting te vragen dat zij ermee instemmen dat Pretium hun abonnement met KPN opzegt.

Pretium vordert o.a. dat KPN zich dient te onthouden van gedragingen die redelijkerwijs afbreuk kunnen doen aan de goede naam van Pretium, alsmede een rectificatie. KPN vordert op grond van artikel 3.4 van de Raamovereenkomst (op grond waarvan uitdrukkelijke toestemming van de klant voor het overstappen vereist is)  van Pretium o.a. bewijsmiddelen dat de gebruikers die willen overstappen de betreffende toestemming voorafgaand aan de plaatsing van de orders aan Pretium hebben verleend.

Pretium stelt dat KPN onrechtmatig jegens haar handelt door:
1) haar goede naam aan te tasten door het doen van negatieve uitlatingen in de Primafoonwinkels en via haar Helpdesk over de bedrijfsvoering en verkoopmethoden van Pretium hetgeen mede mogelijk is doordat klanten in verwarring raken door misleidende CPS en ELR opzeggingsbrieven van KPN
2) klanten van Pretium aan te zetten om hun (rechtsgeldige) overeenkomst met Pretium te ontbinden waardoor Pretium ernstig in haar bedrijfsvoering wordt gehinderd omdat zij niet onderbouwde en veelal onterechte annuleringsverzoeken van KPN moet onderzoeken
3) publiekelijk met toezichthouders en individuen te communiceren over klachten die zij over Pretium heeft ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat Pretium aannemelijk heeft gemaakt dat KPN medewerkers zich negatief uitlaten over de verkoopmethoden van Pretium. KPN heeft onvoldoende gemotiveerd dat deze negatieve uitlatingen feitelijk juist zijn. Dat structureel sprake zou zijn van onheuse verkoopmethoden, is niet komen vast te staan. Met betrekking tot de brieven oordeelt de rechtbank dat de CPS opzeggingsbrief niet meer wordt verzonden en dat de WLR opzeggingsbrief voorwerp van overleg is tussen de telecomaanbieders en OPTA. Voor ingrijpen betreffende een inhoudelijk correct geoordeelde brief gedurende dat overleg is onvoldoende aanleiding. De rechtbank acht het niet onredelijk dat KPN, zodra zij bericht heeft gekregen van Pretium dat een klant van KPN over gaat naar Pretium, daarover een bericht aan de klant stuurt.

De door Pretium gevorderde rectificatietekst wordt afgewezen wegens disproportionaliteit

De vordering van KPN met betrekking tot het vereiste van dubbele wilsuiting wordt afgewezen:

Er bestaat naar voorlopig oordeel geen aanleiding de tot op heden door Pretium verworven klanten alsnog om de door KPN geeiste wilsuiting te vragen. Daartoe is redengevend het voornoemde gedogen door KPN en het thans met OPTA gevoerde overleg. Van ingrijpen gedurende dit overleg wordt onder die omstandigheden geen aanleiding gevonden. De uitkomst van dat overleg dient afgewacht te worden, zodat voor een gebod voor de toekomst thans evenmin aanleiding is. (3.9)

Lees het vonnis hier.