IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 22214
29 augustus 2024
Uitspraak

Cuba is nog altijd een beschermde herkomstaanduiding voor sigaren

 
IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 3986

Standbeeld

Stichting Brein en kinderporno, column op Planet.nl van Arjan Dasselaar. “Dat idee is het volgende: geef de Stichting Brein de auteursrechten op alle tot dusver door de Nederlandse politie in beslag genomen kinderporno. (…) Ik kwam op dit (mag ik wel zeggen) ronduit briljante idee door het bericht dat Stichting Brein auteursrechtschenders mag laten gijzelen. (…)  Ik hoor u al roepen: maar dat betekent dat kinderporno legaal zou worden. Heb ik aan gedacht. Uiteraard nemen we tegelijkertijd een wet aan waarin de minimumprijs van één plaatje wordt gesteld op 100 miljoen euro. (…) Brein zou vervolgens dusdanige hoge schadevergoedingen kunnen eisen dat pedofielen geen geld meer overhouden voor een computer. Bij wanbetaling kunnen die pedofielen zelfs gegijzeld worden. (…) Alle Nederlandse gemeenten zouden een standbeeld oprichten ter ere van Tim Kuik, de man die Nederland kinderpornovrij maakte.”

Lees de volledige column hier.

IEF 3985

Een improviserende bijdrage

bs.JPGBjorn Schipper (Bousie advocaten): Crossover sessies uit de losse pols. Improvisatie door sessiemuzikanten in het schemergebied van jazz en dance. Eerder gepubliceerd in Muziekwereld 2007/2.

“In deze bijdrage ten behoeve van de Dag van de Nederlandse Jazz ga ik in op de auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke aspecten ervan en sta ik stil bij de positie van de (jazz)sessiemuzikant die een improviserende bijdrage levert aan een dance productie. Aan de hand van het voorbeeld van de opname van een optreden van een DJ met een (jazz)sessiemuzikant wordt de juridische materie verduidelijkt. Wie komt in zo’n geval welke rechten toe en waarom eigenlijk?”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 3984

Zig-zag

zig-zag.bmpRechtbank Haarlem, 16 mei 2007, HA ZA 06-1399. Cassini Spa tegen Loods 5 Zaandam B.V. c.s. (met dank aan Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten)

Geschil over Rietvelds Zig-Zag stoel, verkocht in Loods 5, maar niet door Loods 5, de beheerder van de loods/ woonfactory outlet, maar door een zelfstandige deelnemer in de loods. Overeenkomst met de al dan niet vertegenwoordigingbevoegde Stichting Beeldrecht.

Cassini is sinds 1927 een meubelfabrikante en verkoopt onder meer de Zig-Zag stoel van Rietveld, op basis van een overeenkomst tussen Stichting Gerrit Th. Rietveld, Stichting Beeldrecht en Cassini.

Stichting Beeldrecht heeft Halola, een van de deelnemers die door Loods 5 in de gelegenheid wordt gesteld om hun producten te verkopen, aangesproken op het zonder toestemming van Beeldrecht nabootsen van Rietvelds zig-zag stoel.

Bij brief van haar directeur laat Halola weten alle stoelen uit de winkel zijn gehaald en de verkoop te hebben gestaakt. Inmiddels waren 188 stoelen verkocht. Beeldrecht laat weten alsnog een vergoeding te ontvangen voor het ongeautoriseerd vermarkten van plexiglazen reproducties van de zizagstoel. Halola betaalt het voorgestelde bedrag. Twee maanden later worden Loods 5 en Halola door Cassina gesommeerd haar inbreukmakend en onrechtmatig handelen te staken. In deze procedure vordert Cassina onder meer dat Loods 5 en Halola wordt verboden inbreuk te maken op verschillende Rietveld meubelen.

Loods 5 en Halola betwisten de gestelde inbreuk niet. Zij beroepen zich erop dat zij reeds op de inbreuk op de auteursrechten van Rietveld zijn aangesproken door Beeldrecht en een minnelijke regeling ter zake hebben getroffen. Cassina stelt dat de minnelijke schikking uitsluitend namens de auteursrechthebbende is getroffen voor wat betreft de door haar geleden schade, te weten de gederfde royalty's.

De rechtbank overweegt dat onder omstandigheden geen beroep kan worden gedaan op de onbevoegdheid van de vertegenwoordiger, met name indien schijn van bevoegdheid is gewekt door verklaringen of gedragingen van de vertegenwoordigde, dan wel door andere feiten. In het onderhavige geval oordeelt de rechtbank dat het gerechtvaardigd vertrouwen van Loods 5 en Halola bescherming verdient, onder meer door de gevoerde correspondentie door (de advocaat van) Beeldrecht, waarin uitsluitend de term 'vergoeding' is gebruikt, en geen onderscheid is gemaakt tussen gederfde royalty's en schadevergoeding. De getroffen regeling tussen Halola en Beeldrecht geldt ook voor Loods 5, aangezien de eerste sommatiebrief van Beeldrecht aan Loods 5 was gericht. De vorderingen van Cassina worden afgewezen en Cassina wordt veroordeeld in de proceskosten.

Lees het vonnis hier (niet geheel scherpe verveelvoudiging).

 

IEF 3983

Sub b-gevallen

mni.JPGRechtbank 's-Gravenhage, 16 mei 2007, HA ZA 06-2956, Bayerische Motoren Werke AG tegen New Mini Parts B.V., tevens h.o.d.n. Mini Parts en Mini Parts International.

Merkinbreuk. Ontoelaatbaar refererend (auto)merkgebruik. BMW/Deenik-leer van toepassing. Gemeenschapsmerk MINI kan niet worden ingeroepen tegen oudere handelsnaam. Geen volledige proceskostenveroordeling.

Gedaagde voert reeds 15 jaar onder de naam Mini Parts een onderneming in de reparatie- en onderhoud van gebruikte auto's en onderdelen van het merk MINI. Zij maakt tevens gebruik van de domeinnaam miniparts.nl voor haar website. BMW vordert een verbod op het gebruik van haar merk MINI en beroept zich daarbij op haar Benelux- en gemeenschapsmerkregistraties. De rechter stelt de inbreuk echter alleen vast op grond van de door BMW ingeroepen Beneluxmerken.

Het beroep van gedaagde dat zij op grond van het arrest BMW/Deenik geoorloofd refererend gebruik maakt van de merken van BMW om bij het publiek aan te kondigen dat zij MINI-specialist is, faalt. De rechter merkt allereerst op dat gedaagde strikt genomen niet het merk MINI – een gelijk teken; “sub a-geval” – gebruikt, maar overeenstemmende tekens; een “sub b-geval”. (4.9.)

“Veronderstellenderwijs aannemend dat deze criteria (uit o.a. het BMW/Deenik-arrest, red.) voor refererend merkgebruik voor “sub a-gevallen” mutatis mutandis kunnen worden losgelaten op “sub b-gevallen” als de onderhavige, gebruikt New Mini Parts naar het oordeel van de rechtbank (de kenmerkende elementen uit) de woord- en gecombineerde woord/beeldmerken MINI inderdaad zodanig, dat geen sprake is van geoorloofd refererend merkgebruik, maar daarentegen van gebruik op een wijze die de indruk kan wekken dat een bijzondere relatie tussen BMW en New Mini Parts bestaat in de zin van vorenbedoelde commerciële band, zodat haar gebruik van het teken MINI te ver gaat (…).” (4.10.)

Het gegeven dat gedaagde al 15 jaar ongestoord haar handelsnamen voert, leidt er volgens de rechter toe dat BMW als Gemeenschapsmerkhouder daartegen geen bezwaar kan maken. “(…) Nu is komen vast te staan dat New Mini Parts haar handelsnaam Mini Parts al lang voorafgaand aan de registratiedata van de Gemeenschapsmerken van BMW hanteert, wordt in die zin het beroep van New Mini Parts op haar oudere handelsnaamrechten gehonoreerd, dat BMW’s vorderingen gebaseerd op de ingeroepen Gemeenschapsmerken moeten stranden en derhalve worden afgewezen. Dat laat BMW’s ook ingeroepen geldige Beneluxmerken als gezegd onverlet.” (4.20.)

Voor wat betreft het gebruik van de handelsnamen en de domeinnaam (het “ander gebruik”) merkt de rechter nog het volgende op: “ [de] aangevoerde merkinbreukgrond “ander gebruik” baseert BMW niet alleen op art. 2:20 lid 1 sub d BVIE, maar blijkens haar dagvaarding en pleitnota ter comparitie eveneens op art. 9 lid 1 sub d Gemeenschapsmerkenverordening. Dat laatste is tevens (vgl. ook 4.20.) ondeugdelijk, omdat dat artikellid niet bestaat en een Gemeenschapsmerk, anders dan een Beneluxmerk geen “sub d”-grondslag kent (…).” (4.23.)

De gevorderde proceskosten worden door de rechter aanzienlijk gematigd op basis van de billijkheid, omdat het merkgebruik van gedaagde al 15 jaar door (de rechtsvoorgangers van) BMW ongemoeid is gelaten. (4.25.)

Lees het vonnis hier.

IEF 3982

Een lichtblauwe rinkelende wekker

zvrx.JPGVoorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 26 april 2007, KG ZA 07-239. GlaxoSmithKline Consumer Healthcare B.V. tegen Pronovamedical B.V. c.s. (met dank aan Annemarie Kwaspen, Lovells).

Misleidende en vergelijkende reclame voor koortslipcrème. De televisiecommercial van gedaagde en de uitlatingen op haar website zijn denigrerend, onvoldoende onderbouwd en in strijd met artikel 6:194a lid 2 sub a, c en e BW.Geen verbod tot verhandeling créme. Een kop-staart vonnis is gewezen op 26 april,  de bijbehorende overwegingen dateren van 15 mei.

GSK, producent van Zovirax koortslip, is in Nederland marktleider op het gebied van producten tegen een koortslip en heeft een marktaandeel van meer dan 50%. In reclameuitingen voor  Zovirax gebruikt GSK een vrouwengezicht met op haar lippen een lichtblauwe (rinkelende) wekker, bedoeld als 'alarmbel' voor een opkomende koortslip.

Pronova brengt sinds januari 2006 de koortslippencrème Prevner op de markt. De televisiecommercial voor Prevner start met een afbeelding van een lichtblauwe rinkelende wekker met daarin de letter 'Z'. Vervolgens verschijnt tube Prevner koortslippencrème in beeld die boven op de rinkelende wekker valt en deze verbrijzelt. Op hetzelfde moment verschijnt de volgende tekst in beeld (die ook wordt gesproken): 'Het is tijd voor een koortslippencrème die werkt'.

GSK stelt dat er sprake is van vergelijkende en misleidende reclame. De reclamerechtelijke vorderingen, o.a verbod en rectificatie, worden grotendeels toegewezen. De vordering tot een verbod van verhandeling van Prevner, omdat gedaagde niet voldaan zou hebben aan de wet- en regelgeving voor medische hulpmiddelen, wordt afgewezen.

“Vast staat (en door Pronova is niet weersproken) dat in de in het geding zijnde commercial sprake is van vergelijkende reclame in de zin vat artikel 6:194, eerste lid, BW. De televisiecommercial voor Prevner verwijst volgens de voorzieningenrechter impliciet naar Zovirax Koortslip, door het gebruik daarin van een lichtblauwe rinkelende wekker die nagenoeg identiek is aan de Zovirax Koortslip wekker. Ook het Z-logo op de wijzerplaat van de 'Prevner'-wekker lijkt qua kleurstelling, schrijfwijze en vormgeving op de Zovirax zoals afgebeeld in de Benelux beeldmerken. De tekst ‘Het is tijd voor een koortslippencrème die werkt' verwijst impliciet naar de bestaande koortslipproducten, en in het bijzonder naar Zovirax. Hierbij speelt een rol dat zeer aannemelijk is dat Zovirax onder gebruikers van koortslipmiddelen een grote bekendheid geniet vanwege haar grote marktaandeel.” (5.3)

“Door de wijze waarop de Prevner tube de Zovirax Koortslip wekker verbrijzelt laat Pronova zich kleinerend uit over het product Zovirax Koortslip van GSK. Pronova breekt GSK en Zovirax Koortalip letterlijk en figuurlijk af. Volgens vaste rechtspraak mag dit alleen als 'de kritische noot' in de mededeling, advertentie of commercial gegrond is, dus op waarheid berust. Daarvan is in het onderhavige geval, zoals hierna zal worden besproken, onvoldoende gebleken. De  gevorderde veroordeling tot staking van de vertoonde televisiecommercial zal daarom worden toegewezen en zich ook uitstrekken tot een hieraan soortgelijke televisiecommercial waarin direct of indirect afbreuk wordt gedaan aan het merk Zovirax.” (5.4)

“De voorzieningenrechter volgt het standpunt van GSK dat de commercial door de combinatie van de tube Prevner die de Zovirax Koortslip wekker verbrijzelt met de tekst ‘Het is tijd voor een koortslippencrème die werkt', de suggestie wekt dat Prevner effectiever is dan en / of superieur is aan Zovirax. Sterker nog, er wordt zelfs de suggestie gewekt dat Zovirax in het geheel niet werkt. Deze vergelijking van Pronova is, in het licht van de voorgaande overweging, alleen geoorloofd indien deze ziet op alle wezenlijke en relevante kenmerken van de vergeleken producten en wordt onderbouwd door cotroleerbaar, extern en objectief wetenschappelijk bewezen onderzoek. In de onderhavige televisiereclame is er geen sprake van, maar ook nauwelijks ruimte voor een dergelijke objectieve vergelijking. Ook om deze reden kan de daarvan uitgaande suggestie als misleidend worden beoordeeld en de televisiereclame worden verboden.” (5.6)

De (wetenschappelijke) onderbouwing van de genoemde stelling op de website van Prevner, waarnaar in de commercial wordt verwezen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende.

Lees het vonnis hier.

IEF 7740

Brein vs. Techno Design: Facilitating piracy deemed unlawful

The Court of Appeal of Amsterdam, 15 June 2006, Judgment in the summary proceedings, in the case between Stichting Brein and Techno Design “Internet Programmering” B.V.

"It must be pointed out that Techno Design obtained income from its search engine. Its income from advertising increased as it attracted more visitors to its website, and it had a larger market for the ringtones it was offering for sale. The number of visitors depended on the scope which its search enige offered for finding mp3 music files, largely unauthorised mp3 music files: more links to mp3 music files meant more visitors. Techno Design therefore not only enabled its visitors to download unauthorisex mp3 music files, it went one step further: its enterprises or the turnover made therewith was largely based, or at any rate to an important extent based on the availability of unauthorisex mp3 music files."

"The conclusion that Techno Design is acting tortiously is not impeded by the fact that it warned its visitors against downloading unauthorised mp3 music files. That warning is inadequate, as it wrongly ignores the reality – of which Techno Design was aware – that most of its visitors were looking for unauthorised mp3 music files and that they tended to completely ignore such a warning. Techno Design was therefore nog entitled to assume that its warning would prevent an infringement of copyrights and neighbouring rights."
"Finally, the fact that it is not yet easy, technically, to ensure that a search engine distinguishes between authorized and unauthorised mp3 music files under the conditions in which Techno Design operatesd does not give Techno Design any relevant excuse for its actions."

Read the entire judgment here (judgment made available by Bas Vissers, Stichting Brein).

 

IEFenglish

IEF 3981

Manually operated portable electric power tools

b&d.gifGvEA, 15 mei 2007, gevoegde zaken  T-239/05, T-0240/05, T-245/05 t/m T-247/05, T-255/05, T274/05 t/m T-280/05, The Black & Decker Corporation tegen OHIM/ Atlas Copco AB. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Dertien Oppositiezaken. Black & Decker deponeert dertien Gemeenschapsmerken: zwart-geel gekleurde beeld-, vorm en kleurmerken met betrekking tot (de vorm van) gereedschap voor waren van klasse 7, draagbare elektrische handgereedschappen, enz. (afbeelding CTM 000541607).

Atlas Copco Aktiebolag stelt dertien keer oppositie in. De dertien opposities worden aanvankelijk afgewezen, omdat de opposities onvoldoende duidelijk zouden zijn. De Kamer van Beroep van het OHIM is het daar niet mee eens en wijst de dertien zaken terug voor nadere afhandeling.

Black & Decker komt tegen deze beslissing in beroep bij het GvEA en stelt dat  de opposities toch echt niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, aangezien de in de opposities aangevoerde oudere merken en tekens onvoldoende duidelijk waren aangegeven, althans te laat waren overgelegd. Het Gerecht stelt dat dat laatste de opposant in deze zaak niet kan worden verweten en dat de opposities ook verder voldoende duidelijk waren.

Over de vermeende ontijdige indiening van de opposities stelt het Gerecht:

56- In this case, it is common ground that the 13 notices of opposition concerned were sent to OHIM by fax and received in black and white before the expiry of the opposition period thus laid down, and that the original colour versions of the notices of opposition were transmitted by post and that they were received by OHIM after the expiry of the opposition period.

58- Under Rule 80(2) of the implementing regulation, where a communication received by fax is incomplete or illegible, or where OHIM has reasonable doubts as to the accuracy of the transmission, OHIM is to inform the sender accordingly and is to invite him, within a period to be specified by OHIM, to retransmit the original by fax or to submit the original in accordance with Rule 79(a).

62- It must be held that it would be contrary to the objective pursued by that rule for the sender of a document transmitted by fax which is incomplete and who therefore submits the originals without waiting for the invitation from OHIM, to be treated more severely than the sender of a document by fax who communicates the originals only after an invitation from OHIM.

63 - To deprive the sender who acts without OHIM’s invitation of the benefit of Rule 80(2) of the implementing regulation would amount to penalising the latter for his diligence. Such an interpretation of the rule must be regarded as contrary to the intention of the legislature.

66- Since the documents were received between two and four days after the expiry of the opposition period, it must be held that the intervener acted promptly as regards the second attempt at communication for the purpose of Rule 80(2) of the implementing regulation.

67- It follows from all of the foregoing, that the original versions of the notices of opposition must be deemed to have arrived on the dates they were faxed as set out in paragraph 13 above. Therefore, they are deemed to have been received at OHIM before the expiry of the opposition period and are thus admissible.

En over de vermeende onduidelijkheid van de opposities, en dan vooral waar het de aanduiding van de oudere merken betreft, stelt het Gerecht vrij duidelijk dat er met de identificatie van de oudere merken weinig mis is.

69- By the second ground of challenge, which is also common to all of the cases, the applicant submits that the Board of Appeal incorrectly considered the earlier trade marks and signs on which the intervener’s opposition was based to be clearly identified. In particular, the Board of Appeal wrongly held that the fact that a number of models were identified by their reference number and also by their specifications, in tabular form, was an aid to the applicant in identifying the earlier rights.

102- It follows from all of the foregoing that, for the purposes of Rule 18(1) of the implementing regulation as a condition of admissibility for the oppositions, the information contained in the notices of opposition and, in particular, the depiction of electric power tools in colour, accompanied in certain cases by the reference numbers of the models, constitute a sufficiently clear identification of the earlier trade marks and signs on which the oppositions are based.

De opposities zijn derhalve formeel in orde en het verzoek van Black & Deckerom de opposities niet-ontvankelijk te verklaren wordt dertien maal afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 3980

Botcement (incident)

bmt.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 oktober 2006, KG C0600424/HE. Biomet Nederland B.V. c.s. tegen Heraeus Kulzer GmbH. (met dank aan Willem Leppink, Simmons & Simmons).

Eindarrest is inmiddels al gewezen, maar voor de volledigheid van het dossier Biomet/Heraeus hierbij nog het tussenarrest van 10 oktober 2006, waarin het hof de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter afwees.

“Uitgangspunt is vooralsnog dat de voorzieningen rechter de wijze van promotie van het nieuwe merk door Biomet onrechtmatig heeft bevonden. In het licht van dit uitgangspunt en gelet op het onderwerp van de zaak, intellectuele eigendom, is het hof van oordeel dat de door de voorzieningenrechter gegeven beslissingen, onder meer het gebod tot rectificatie en de verboden tot verdere misleidende reclame (kennelijk bedoeld om aan de onrechtmatige toestand een halt toe te roepen) zich in beginsel lenen voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Bij de afweging van de belangen van partijen komt het hof echter tot de conclusie dat het belang van Biomet bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder dient te wegen dan het belang van Heraeus bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad."

"Allereerst speelt hierbij een rol dat sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter al zeer geruime tijd is ver streken. Voorts geldt dat door Heraeus weliswaar is gesteld dat Biomet met de reclamecampagne nog op gelijke voet is voortgegaan, maar dat zij deze stelling volstrekt niet onderbouwd heeft, terwijl Biomet een en ander uitdrukkelijk heeft ontkend.

Tenslotte is voor het hof in de belangenafweging doorslaggevend geweest het argument van de kant van Biomet dat het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter op onderdelen wegens gebrek aan precisie en wegens daarin voorkomende fouten niet voor uitvoerbaarheid in aanmerking mag komen.

Biomet heeft een aantal onduidelijkheden in het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter nader toegelicht. En het bijzonder waar erop gewezen is dat onder 5.5. van dat dictum aan Biomet is opgedragen aan de daar bedoelde geadresseerden mee te delen dat zij reclame heeft gemaakt voor ‘BIOMET BONE CEMENT’, terwijl  de procedure gaat over ‘REFOBACIN ® BONE CEMENT R’, onderschrijft het hof dat hierdoor voorshands niet uit te sluiten is dat (gedwongen) tenuitvoerlegging van het vonnis onwenselijk zou kunnen zijn.

Nu de belangenafweging in onderhavige zaak ten gunste van Biomet uitvalt zal het hof de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijzen.” (3.3.2.)

Lees het arrest in het incident hier. Eerder bericht + eindarrest: IEF 3933 (8 mei 2007).

IEF 3979

Ik ben van de kaas

bmstrks.gifRechtbank ’s-Hertogenbosch, 11 mei 2007, LJN:BA5001. Campina B.V. tegen Cono B.V. (Met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof).

Formatzaak. Reclamerecht blijkt oplossing om ‘advertising property’ te beschermen. Commercial van Cono is,  in de woorden van de rechter, “ een kopie van de eerdere reclamecampagne van Melkunie”, maar door een formele onduidelijkheid (titel van levering auteursrecht is ‘duister’) wordt het auteursrecht helaas terzijde geschoven. Commercial is echter wel een onrechtmatig vergelijkende reclame en moet daarom toch van de buis.

MelkUnie (een voormalig merk van Campina) heeft van 1992 tot 1997 een intensieve en populaire reclamecampagne gevoerd waarin de Nederlandse acteur Peer Mascini een hoofdrol speelde. “In de commercials waren koeien aanwezig, die op humoristische wijze menselijk gedrag vertoonden, waar Peer Mascini bij betrokken raakt of dat hij van commentaar voorziet.”

Gedaagde Cono heeft op 9 mei 2007 op haar website “www.beemsterkaas.nl”, ter introductie van de start van haar reclamecampagne voor haar Beemsterkaas op 10 mei 2007, met de volgende tekst een commercial aangekondigd:

‘Beemster Brengt Reclameheld Peer Mascini Terug Op De Buis. Peer Mascini maakt zijn rentree als reclame-icoon in de nieuwe commercial van Beemster. In de spot van de kaasmaker bezoekt Peer de Beemster waar de koeien flink in de watten worden gelegd. Zo neemt hij een kijkje bij de ‘jakkoezzie’ en houdt hij een oogje in het zeil tijdens een wilde rodeorit van één van de gevlekte viervoeters."De eerste zinnen die Peer Mascini in deze commercial, staand in een weiland met koeien op de achtergrond, uitspreekt luiden als volgt: ‘Nee, nee, nee, nee, nee, ik ben het niet. Ik ben mijn broer. Ik ben van de kaas.’

Campina beroept zich op haar auteursrechten op het format van de oude reclamecampagne en stelt daarnaast dat de campagne van Cono op verwarringwekkende en misleidende wijze aanhaakt bij de televisiecommercials van Campina.

“De rechter is er, op de betwisting door Cono, niet van overtuigd dat Campina, meer in het bijzonder de vennootschap die als onderdeel van het Campina-concern in dit geding als eiser optreedt, auteursrechthebbende is op het concept/format van de oude commercials van Melkunie. De “Akte van levering van auteursrecht” dateert van enkele dagen geleden en een titel voor deze levering is duister.  Op die grond zal de voorzieningenrechter het gevorderde onder A afwijzen en wordt hetgeen toewijsbaar is op andere grondslag dan het auteursrecht toegewezen. Dientengevolge: is (1) niet langer aan de orde of de commercial van Cono als een parodie in de zin van artikel 18b Auteurswet 1912 dient te worden beschouwd en moet (2) de volledige proceskostenveroordeling van artikel 1019h Rv. achterwege blijven.” (4.2)

“Het beroep van Campina op Boek 6, Titel 3, Afdeling 3, betreffende ‘Misleidende en vergelijkende reclame’ slaagt. (…) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit geval sprake van vergelijkende reclame. Dat de associatie - en wel meteen aan het begin van de televisiecommercial van Cono - wordt gelegd met de eerdere reclamecampagne van Melkunie is met de woorden ‘Ik ben mijn broer, ik ben van de kaas’, hoe geestig ook, duidelijk het geval. In de televisiecommercial van Cono wordt Beemsterkaas impliciet als opvolger van zuivelproducten van Melkunie naar voren gebracht. Dit terwijl Campina als rechtsopvolgster van Melkunie met succes in een kostbare reclamecampagne de overgang van Melkunie naar Campina in de markt heeft gezet.” (4.4.1)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de televisiecommercial van Cono een kopie van de eerdere reclamecampagne van Melkunie is, hetgeen ertoe leidt dat bij het publiek verwarring ontstaat dat Beemsterkaas van Campina afkomstig is. Dat is onrechtmatig in de zin van boek 6, titel 3, afdeling 3 BW over misleidende en vergelijkende reclame. (4.4.2.)

Cono zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met uitzondering van de gevorderde kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv.

Lees het vonnis hier en inmiddels ook hier (rechtspraak.nl). Eerder bericht + links naar commercials hier.

 

IEF 3978

Kaartjes (eindvonnis)

Rechtbank Amsterdam 2 mei 2007,  HA ZA 06-1206, Ticketsplus B.V. tegen Ticket Plus B.V.  (Met dank aan Helen Maatjes, Donk Advocaten)

Eindvonnis, na eerder tussenvonnis waarin o.a. kaartverkoop voor sportevenementen, waaronder in het bijzonder autoraces en kaartverkoop voor dagrecreatieparken als niet-soortgelijk werden beschouwd en verwarringsgevaar niet werd aangenomen. De beslissing werd aangehouden om inburgering en gebruik van het woordmerk Ticket Plus aan te tonen.

Ticket Plus heeft afgezien van bewijslevering en de rechter houdt het ervoor dat het merk TICKET PLUS door de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de diensten waarvoor het merk is ingeschreven, niet wordt opgevat als een teken ter identificatie van die waren of diensten en dus niet is ingeburgerd.

Het merk Ticket Plus bestaat uitsluitend uit benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren en het heeft geen onderscheidend vermogen gekregen door het gebruik. De vordering van Ticketsplus om het woordmerk Ticket Plus nietig te verklaren wordt derhalve toegewezen.

In het bepaalde van artikel 1.14 aanhef en onder b BVIE ziet de rechtbank aanleiding de nietigverklaring en doorhaling van het merk TICKET PLUS niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht + tussenvonnis: IEF 3293 (19 januari 2007).