IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3734

Roden

Het Dagblad van het Noorden bericht over de gevolgen van de zaak Cordis-Schneider voor Roden: “Wranger kan eigenlijk niet: wel gelijk krijgen, maar de schade is onherstelbaar (…) de 462 banen die in Roden zijn geschrapt als gevolg van een eerder negatief vonnis van de rechtbank, komen niet terug. Het werk - vier productielijnen - is al lang verplaatst naar Mexico en dat is onomkeerbaar.

Cordis mag, aldus het Hof. de geleden financiële schade verhalen op Schneider. Voor Johnson & Johnson levert dat mogelijk een pot met geld op. De getroffen 462 werknemers in Roden hebben er niets aan. ”Het leed is geleden. Frustrerend en heel erg zuur”, zegt Jeanette Brouwer van FNV Bondgenoten.

Lees hier meer. Eerder bericht en arrest: IEF 3690 (21 maart 2007). 

IEF 3733

Stadsslogans

Korte berichten in de Gelderlander en het Haarlems Dagblad: De nieuwe stadsslogan van Haarlem, ‘Haarlem  smaakt naar meer’, een slagzin die volgens Leontien Splinter van Haarlem Promotie in een 'opwelling' op het stadhuis is ontstaan, is een ‘exacte kopie’ van het motto dat de Edese binnenstad inmiddels twee jaar gebruiken. Ook de gemeente Gennep (GLD) blijkt de slogan ook jarenlang te hebben gebruikt

De stichting Haarlem Promotie bezweert in het Haarlems Dagblad dat geen sprake is van plagiaat. De gemeente Ede vindt het ,,Een beetje pijnlijk'', Reclamestrateeg Daan Overeem, die de slagzin bedacht voor Ede, is niet blij.” “Maar het streelt je ook wel weer.”

Lees hier en hier meer.

 

IEF 3732

IE Strafrecht

Website Europarlement: “Intellectual property rights: criminal sanctions to fight piracy and counterfeiting. The first EU directive aiming at harmonising national criminal law was backed by the Legal Affairs' committee, when it adopted a first-reading report on a legislation imposing criminal sanctions for the infringement of intellectual property rights. The issue now goes before the April plenary session.

Nicola Zingaretti (PES, IT), Parliament's rapporteur, said: "We are turning a new page: this is the first directive where criminal law is included. […] To harmonise criminal codes will be a radical new thing".  If approved by Parliament and the Council, the proposed directive would oblige all Member States to consider as a criminal offence all intentional infringements of an intellectual property right carried out on a commercial scale. The text proposes, as a deterrent, measures ranging from fines to imprisonment, according to the gravity of the crime.

Members of the Legal Affairs' committee backed the overall aim of the Commission proposal, while amending some of its provisions. They excluded patent rights from the scope of the Directive, and decided that criminal sanctions should only apply to those infringements deliberately carried out to obtain a commercial advantage. Piracy committed by private users for personal, non-profit purposes are therefore also excluded.

 

The report aims to ensure that national judicial authorities will always be able to impose sufficiently serious penalties by setting out minimum levels for the upper limits on punishments imposed by national law. In cases of serious crimes committed by a criminal organisation, the maximum penalty must be at least €300 000 and/or four years' imprisonment. The same applies where the offences carry a health or safety risk. For less serious infringements, the maximum penalties should include criminal and civil fines of at least €100 000. In some cases, remedies can include the seizure and destruction of counterfeited goods.

A series of provisions on investigations was also approved. Member States are asked to ensure that the possibility of initiating investigations is not dependent on a formal accusation, at least when acts were committed in the territory of the Member State. Moreover, EU countries, if the directive is adopted, would have to allow holders of violated intellectual property rights to assist investigations undertaken by joint investigation teams.

The proposed directive reflects the Commission's interpretation of the European Court of Justice’s judgment of 13 September 2005. According to the Commission, this ruling allows for measures under the Community method to insist on criminal sanctions, when these are required for the effective implementation of Community law.  This view is contested by those who believe criminal law cannot be a competence of the Community - but amendments rejecting the entire proposal on this basis were defeated in the vote.

Lees het bericht ook hier.

IEF 3731

Wettelijk vastleggen

pls.gifMinister van Onderwijs Ronald Plasterk wil wettelijk vastleggen dat onderzoekers een vast percentage van de opbrengsten van hun ontdekkingen krijgen. Wetenschappers, is het idee, zullen eerder nadenken over hoe hun ontdekkingen geld op kunnen leveren, als ze weten dat ze er zelf miljonair mee kunnen worden.

Door zijn (voormalige) werk als hoogleraar in de moleculaire biologie kent hij de problematiek van dichtbij. Plasterk is als uitvinder betrokken bij een kleine twintig octrooien, maar heeft voor zijn werk als minister afstand gedaan van de rechten op die vindingen.

Uitgebreid artikel hier (NRC Next).

IEF 3730

Singapore ratificeert Singapore

WIPO meldt dat Singapore als eerste het Singapore Treaty on the Law of Trademarks heeft geratificeerd. 50 andere landen hebben het verdrag reeds ondertekend, waarmee zij de intentie te kennen hebben gegeven het Verdrag te ratificeren. Het Singapore Treaty, dat het Trademark Law Treaty moderniseert, zal in werking treden als het is geratificeerd door 10 landen of gekwalificeerde organisaties.


Lees het persbericht hier. Eerder bericht: IEF 1843 (28 maart 2006).

IEF 3729

Aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden

stb.gifStaatsblad 2007, 108. Publicatie implementatiewetgeing handhavingsrichtlijn: Wet van 8 maart 2007 tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Handelsnaamwet, de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten (Stb. 484), de Zaaizaaden plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195)

'Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.  Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Handelsnaamwet, de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten (Stb. 484), de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet aan te passen aan Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195).

(…) Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst (Uitgegeven de tweeëntwintigste maart 2007, d.w.z. in werking per 1 mei 2007 – IEF) . Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te ’s-Gravenhage, 8 maart 2007.'

Lees de gehele wet hier.

IEF 3707

Uw huidige telefoonabonnement is overbodig

kpnupc.bmpGerechtshof Arnhem, 20 maart 2007, rolnummer 2006/964. UPC Nederland B.V. tegen Koninklijke KPN N.V. (met dank aan Richard van Schaik, DLA Piper)

Over de vraag of het gebruik door UPC van de slogan 'Geen KPN meer nodig' (en varianten daarop) in reclame geoorloofd is. De reclameuitingen voldoen niet aan de voorwaarden voor vergelijkende reclame van artikel 6:194a lid 2 BW. UPC handelt onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens KPN. In het arrest gaat het hof niet nader in op de merkenrechtelijke aspecten van het geschil, zoals de geoorloofdheid van merkgebruik wegens een ‘geldige reden’ in de zin van artikel 2:20 lid 1 sub d BVIE en ‘eerlijke gebruiken in nijverheid en handel’ en ‘noodzaak voor merkgebruik’ conform artikel 6 lid 1 MRL. Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Arnhem.

Het hof is van oordeel dat met de reclameuitingen niet aan de minimumvoorwaarde is voldaan dat voor de consument voldoende duidelijk dient te zijn welke vergelijking in een concreet geval wordt gemaakt (4.3). Er worden door UPC geen wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van de betrokken diensten genoemd, in elk geval niet voor zover het KPN betreft, zodat het voor de consument onmogelijk is enigerlei rationele afweging te maken en de inhoud van de reclameuitingen te controleren. Van een zakelijke en neutrale vergelijking is aldus het hof geenszins sprake. “Voor zover (nog) van enigerlei vergelijking zou kunnen worden gesproken, is deze lacuneus en subjectief gekleurd. Reeds dit maakt de reclameuitingen misleidend.” (4.4)

Volgens het hof is de slogan “geen KPN meer nodig” niet meer dan een op zichzelf staande uitroep, waarmee UPC heeft willen bewerkstelligen dat klanten van KPN hun abonnement opzeggen en overgaan naar UPC. “Gelet op de negatieve inhoud van deze (enkele) uitroep is het hof van oordeel dat daarmee tevens de goede naam van KPN wordt geschaad en dat UPC zich onnodig kleinerend uitlaat over het merk “KPN” en de diensten en activiteiten van KPN.” UPC had kunnen volstaan met de mededeling dat een afzonderlijke, vaste (traditionele/analoge) telefoonaansluiting niet meer nodig was. Daar komt bij dat ook KPN zelf de mogelijkheid van digitale telefonie aanbiedt zonder apart abonnement voor de vaste lijn. Door het gebruik van de slogan “geen KPN meer nodig” wordt de (onterechte) suggestie gewekt dat KPN die mogelijkheid niet heeft. (4.5)

“Bovendien impliceert het gebruik van het merk “KPN” op de wijze zoals dat in de reclameuitingen plaatsvindt (…) dat dit UPC een oneerlijk voordeel oplevert, omdat zij zonder enige concrete onderbouwing de suggestie bij het publiek wekt dat haar betrokken producten kwalitatief veel beter zijn dan die van KPN, waarmee tevens afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van (het merk) KPN.” (4.6).

Een beroep door UPC op de door artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting was tevergeefs. (4.8) Het hof komt UPC ten aanzien van één van de 12 grieven tegemoet. Het hof is het met UPC eens dat het door de voorzieningenrechter gegeven bevel om “iedere inbreuk op de merkrechten van KPN N.V.” gestaakt te houden te algemeen en te vergaand is, omdat dit verbod neerkomt op een de facto verbod op ieder gebruik van het merk “KPN” door UPC. Het bevel zou volgens het hof zo kunnen worden gelezen dat “(ook) ieder (toekomstig) gebruik van het merk “KPN” door UPC in vergelijkende reclame een inbreuk zou vormen op de merkrechten van KPN N.V., hetgeen (…) onjuist is.” (4.10)

Het hof laat de vraag of in het onderhavige geval sprake is van inbreuk op de merkrechten van KPN N.V. buiten bespreking, omdat KPN zelf bij gelegenheid van de pleidooien heeft gesteld dat het haar (enkel) erom gaat een verbod te verkrijgen ten aanzien van de reclameuitingen, welk verbod reeds kan worden gebaseerd op de schending van de in artikel 6:194a lid 2 BW vervatte norm.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht: IEF 2507 (17 augustus 2006).


 

IEF 3706

Mag niet

maglite.bmpRechtbank Amsterdam 21 februari 2007, HA ZA 02-552, LJN: BA1277. Mag Instrument Inc tegen Edco Eindhoven en PP Impex.

Interessant vonnis over vormmerken. Inbreuk op de vormmerken van de Maglite-zaklampen. De rechtbank komt hiermee expliciet tot een ander oordeel ten aanzien van dezelfde Mag-vormmerken dan het HvJ EG.

Mag heeft twee vormmerken geregistreerd voor de door haar ontworpen en geproduceerde zaklampen (de Vormmerken). In 2000 heeft Mag, om namaak te voorkomen, een settlement agreement met o.a. Edco gesloten naar aanleiding van een gerezen geschil over door Edco op de markt gebrachte zaklampen die gelijkenis vertoonden met de Vormmerken.

Mag beroept zich in dit geschil op niet-nakoming van de overeenkomst en onrechtmatig handelen van Edco door het verhandelen van gelijkgevormde zaklampen, waardoor een gevaar voor verwarring ontstaat en inbreuk wordt gevormd op het Gemeenschapsmerk/vormmerk van Mag. De rechtbank acht zich ten aanzien van het Gemeenschapsmerk echter niet bevoegd (ondanks de verknochtheid van de vorderingen).

Eerst wordt ingegaan op het vormmerk. Partijen verschillen van mening of de Vormmerken onder de definitie van artikel 1 BMW vallen.Gelet op de door Mag genoemde kenmerken van de Vormmerken, wijken deze volgens de rechtbank op significante wijze af van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en vervullen derhalve hun essentiële functie als herkomstaanduiding.

 

"De rechtbank komt hiermee tot een ander oordeel ten aanzien van de Vormmerken dan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in haar uitspraak van 7 oktober 2004 in de zaak van Mag tegen het Bureau voor de Harmonisatie in de Interne Markt (BHIM) ten aanzien van driedimensionale merken die Mag wilde inschrijven bij het BHIM (lees de uitspraak hier). De rechtbank merkt in dit verband op dat zij zelfstandig dient te oordelen over de aan haar voorgelegde vorderingen en dat de Vormmerken verschillen van de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beoordeelde driedimensionale merken, hoewel twee van die merken betrekking hebben op de Maglite-zaklampen waar ook de Vormmerken op zien."

De Vormmerken zijn niet louter bepaald door de aard van de waar en de Vormmerken geven niet een wezenlijke waarde aan de waar. De Vormmerken zijn niet noodzakelijk om een technische uitkomst te verkrijgen. Derhalve kunnen de Vormmerken volgens de rechtbank als individuele merken worden beschouwd. Het beroep op artikel 13A onder b slaagt. De hoogte van de geleden schade uit gederfde winst en van de gevorderde winstafdracht moeten in een schadestaatprocedure worden bepaald.

Nu geoordeeld is dat Mag zekere intellectuele eigendomsrechten op de Vormmerken heeft, gaat het beroep van Edco op nietigheid of vernietigbaarheid van de settlement agreement niet op. Edco is gehouden haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier (met plaatjes, met dank aan DLA Piper) of, zonder plaatjes, hier op rechtspraak.nl.

IEF 3705

Slaafse naambootsing

juc.JPGGerechtshof ’s-Gravenhage, 18 januari 2007,  03/286. Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen tegen Stichting Toekomst voor Kinderen.

“Onderscheidingstekens zoals benamingen die geen handelsnaam zijn, kunnen op grond van artikel 6:162 BW aanvullende bescherming vinden tegen onder meer het gebruik van sterk gelijkende aanduidingen.”

Verwezen wordt naar het tussenarrest van 25 augustus 2005 in dezelfde zaak. In dit tussenarrest heeft het hof overwogen dat:

“ (…) onderscheidingstekens zoals benamingen die geen handelsnaam zijn, op grond van artikel 6:162 BW aanvullende bescherming kunnen vinden tegen onder meer het gebruik van sterk gelijkende aanduidingen. Beslissend is dan of het gebruik van de overeenstemmende aanduiding tot verwarring zal leiden, waarbij gewoonlijk de criteria van de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (Hnw) worden gebruikt. Onrechtmatig kan zijn een nagenoeg identieke aanduiding die in verband met de aard en activiteiten van de beide partijen en hun plaats van vestiging tot verwarring van het publiek zal leiden.”

In het kader van het verwarringsgevaar heeft geïntimeerde aangevoerd dat appellante niet haar (statutaire) benaming voert. Zij zou uitsluitend naar buiten treden onder die statutaire naam in combinatie met de aanduiding “Juconi”. Appellante heeft aangevoerd dat zij nooit uitsluitend onder de naam “Juconi” optreedt, maar altijd als Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen of Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen Juconi.

Het hof overweegt dat in de door appellante overgelegde notariële aktes en bankafschriften weliswaar uitsluitend de naam Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen wordt gebruikt, maar dat appellante zich in publicaties gericht aan het (donerend) publiek vooral presenteert onder de naam “Juconi”.

Het hof is dan ook van oordeel dat weliswaar de naam van geïntimeerde gelijkenis vertoont met de statutaire naam van appellante, maar gezien de omstandigheid dat appellante naar buiten toe veelal optreedt onder de naam “Juconi”, al dan niet met de toevoeging van haar statutaire naam, geen sprake is van verwarringsgevaar, ook al is de vestigingsplaats van partijen (’s-Gravenhage) dezelfde en zijn hun activiteiten vergelijkbaar.

Volgens het hof komt daar nog bij dat: “(…) de aanvullende bescherming van artikel 6:162 BW in dit verband haar grenzen kent en niet wordt verleend voor een “handelsnaam” die bestaat uit woorden die zijn gebruikt in de algemeen gebruikelijke betekenis van die woorden. In dit geval gaat het om de woorden “hoop” en “kinderen”. Deze zijn in de statutaire naam van appellante gebruikt in de algemeen gebruikelijke betekenis van die woorden en beschrijven als het ware de doelstelling van appellante, terwijl die woorden niet zijn gebruikt in een combinatie die een bijzondere originaliteit bezit.” De bescherming van artikel 6:162 BW gaat volgens het hof niet zo ver gaat dat appellante de woorden “hoop” en “kinderen” in hun algemene betekenis kan monopoliseren door andere organisaties te verbieden deze woorden in hun naamsaanduiding te gebruiken. Dit zou slechts anders zijn indien door het gebruik van die woorden verwarring bij het publiek te duchten is. En dat is niet het geval volgens het hof.

Geïntimeerde handelt jegens appellante niet onrechtmatig door het gebruik van de naam Stichting fonds van Hoop voor Kinderen.

Lees het arrest hier.

IEF 3704

Pittoresk (5)

fortishuis.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 22 maart 2007, LJN: BA1375. Fortis Bank (Nederland) N.V., 1. tegen Geïntimeerden 1, 2 en 3.

Hoger beroep in de roemruchte “huizenportretrechtzaak”. Is het gebruik van een afbeelding van een huis zonder toestemming van de gerechtigden in een brochure over hypotheken onrechtmatig? Onder omstandigheden kan dat het geval zijn, aldus de rechter van de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, in het vonnis van 3 januari 2006. Het Hof Den Haag vindt echter van niet en vernietigt het vonnis.

Het Hof constateert dat het eigendomsrecht niet wordt aangetast, er geen sprake is van onrechtmatige daad en de artikel 8 (en 10) van het EVRM niet wordt geschonden door het gebruik van de foto.

Eigendomsrecht

“Geïntimeerden betogen, met een beroep op artikel 5:1 BW, dat zij in het genot van hun eigendom (het Huis) worden gestoord en dat hun eigendomsrecht wordt aangetast door de handelwijze van Fortis, bestaande in het - zonder toestemming - op een commerciële, grootschalige wijze exploiteren van de dia/foto van het Huis.”(9)

“In dit geval is gesteld noch gebleken dat er sprake is van handelingen van Fortis die de eigenaars verhinderen de zaak (het Huis) overeenkomstig hun recht te gebruiken of van (het verrichten van) handelingen waartoe de eigenaars met uitsluiting bevoegd zijn dan wel dat er sprake is van zaaksbeschadiging. De vraag of er sprake is van inbreuk op het eigendomsrecht van geïntimeerden op andere wijze dan door materiële aantasting (zoals door hinder wegens stank of ontneming van uitzicht) beantwoordt het hof ontkennend, nu daaromtrent onvoldoende is gesteld en daarvan evenmin is gebleken.” (10)

Ongestoord woongenot / onrechtmatige daad

 “(…) Naar het oordeel van het hof maakt de afbeelding van het Huis telkens deel uit van deze commerciële brochures en wordt ook deze commercieel gebruikt. De afbeelding van het Huis fungeert daar door de telkens naast de foto afgedrukte tekstblokken niet louter als versiering, maar past in de tekst van de brochures. In de brochure vormt de foto van “het huis” zelfs een belangrijk onderdeel van de boodschap.” (13.1)

“Tussen partijen is in geschil of de afbeelding herleidbaar is tot het Huis. Nu dit door geïntimeerden verder niet voldoende is onderbouwd, gaat het hof ervan uit dat degenen die geen bijzonder band met het landgoed 'naam buitenplaats' hebben en/of in de (directe) omgeving wonen, de afbeelding (niet zijnde een 'close-up') niet zonder meer zullen herleiden tot het Huis. Zou de afbeelding wel voor ieder herkenbaar zijn, dan leidt dit niet - op grond van hetgeen onder 13.3 zal worden overwogen - tot inbreuk op artikel 8 EVRM ten aanzien van geïntimeerden.” (13.2)

“(…) Hieruit volgt dat geïntimeerden c.s. het Huis thans niet zelf bewonen, zodat er ook geen sprake is van schending van hun recht op een ongestoord woongenot van het Huis.
Daaraan doet niet af dat de aanschrijving van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 8 februari 1991 betreffende openstelling van Natuurschoonwet-landgoederen voorziet in de mogelijkheid van afsluiting voor het publiek van de naaste omgeving van huizen of boerderijen, daar dat volgens die aanschrijving geschiedt uit oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bewoners.”

Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de feitelijke situatie in dit geding anders is dan die in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2004 inzake het interieur van huize 'De Eikenhorst' (LJN AO4371).

Volgens geïntimeerden c.s. verwijst de afbeelding van het Huis in de brochures van Fortis voor derden "niet te herkenbaar dan wel negatief naar de bewoners of eigenaars". Hieruit valt naar het oordeel van het hof op te maken dat ook volgens de eigen stellingen van geïntimeerden  de afbeelding niet (voldoende) tot hen of een van hen valt te herleiden. Dit brengt mee dat van schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van geïntimeerden  (anders dan schending van het recht op een ongestoord woongenot) niet kan worden gesproken.” (13.3)

“Noch voormelde feiten en omstandigheden voor zover niet weersproken, noch hetgeen door geïntimeerden  overigens is gesteld, brengen derhalve mee dat Fortis heeft gehandeld in strijd met artikel 8 EVRM.”(13.4)

“Naar het oordeel van het hof heeft Fortis niet zeer zorgvuldig jegens geïntimeerden c.s. gehandeld door in voormelde omstandigheden de dia/foto van het Huis - waarvan Fortis uit voormelde brieven van gemachtigde in eerste aanleg inmiddels wist dat het geheel was gerenoveerd en door geïntimeerden c.s. in goede staat werd gehouden - zonder hun toestemming of voorkennis en zonder financiële tegemoetkoming aan hen geruime tijd op grote schaal in commerciële uitingen, die met name betrekking hebben op financiering van woningen, te blijven exploiteren nadat daaromtrent door of namens geïntimeerden c.s. was geklaagd.

Deze handelwijze van Fortis is - afgezien van de gestelde inbreuk op artikel 8 EVRM en het eigendomsrecht, welke inbreuk door het hof niet aanwezig wordt geacht - mede gelet op het voorgaande echter niet van zodanig ernstige aard dat deze een onrechtmatige daad oplevert jegens geïntimeerden.”

Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de handelwijze van Fortis deels valt te verklaren uit de omstandigheid dat zij zich - achteraf bezien terecht - op het standpunt stelde dat zij geen inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer of het eigendomsrecht van geïntimeerden. Derhalve kan het beroep van geïntimeerden op onrechtmatige daad hun vorderingen niet dragen en behoeft het hof niet meer in te gaan op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 10 lid 2 EVRM.” (14)

Lees het arrest hier. Eerdere berichten, vonnis rechtbanken en diverse commentaren: IEF 1513 (19januari 2006).