IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2994

Champagnebier

mbrut.gifHvJ EG, conclusie AG Mengozzi, 30 november 2006, zaak C- C-381/05.  De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot Ponsardin SA

De Belgische bierbrouwer Landtsheer brengt een op bubbelwijn geïnspireerde bier op de markt onder de naam “Malheur Brut Reservé”. Op de fles stond ook de tekst “het eerste BRUT bier ter wereld”. Ook is door de directeur van Landtsheer de term “Champagnebier” gebezigd en werd in interviews en artikelen op andere wijzen naar Champagne.

Het Comité  Interprofessionel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot vinden dit misleidende en ontoelaatbare vergelijkende reclame en spannen een procedure aan en krijgen in eerste instantie gelijk. Het Brusselse Cour d’appel stelt vragen aan het Hof van Justitie.

Vergelijkende reclame.  In de eerste plaats wil het Cour d’appel weten of de definitie van vergelijkende reclame ook reclameboodschappen omvat waarin de reclamemaker enkel een verband legt met een bepaalde warenklasse zodat alle ondernemingen die in die warenklasse actief zijn een beroep zouden kunnen doen op de regels met betrekking tot vergelijkende reclame?

De AG verwijst naar de Toshiba uitspraak (25 oktober 2001, C-112/99, r.o. 29 e.v.) waarin het Hof oordeelde dat vergelijkende reclame alle reclame is waarin direct of indirect een concurrent of diens producten herkenbaar worden gemaakt. Volgens de AG is een verwijzing naar een warenklasse nog niet hetzelfde als het identificeerbaar maken van een concurrent of diens producten.

Concurrent. Voorts wil het cour d’appel weten of onder concurrent in de zin van artikel 2 van de Richtlijn Vergelijkende Reclame (97/55/EG) iedere onderneming moet worden verstaan die wordt genoemd in de reclame, ongeacht wat die onderneming aanbiedt. Met andere woorden, moet het daadwerkelijk om een concurrent gaan?

De AG twijfelt niet. De richtlijn is duidelijk: het moet gaan om concurrerende ondernemingen waarbij de AG wel een breed begrip van concurrentie aanhangt. Concurrentie in de zin van deze richtlijn is een breder begrip, aldus de AG, dan concurrentie in de zin van de mededingingsrechtelijke Relevante markt..De AG gaat ervan uit dat het hoofddoel van reclame is de vraag naar ene product te doen verhogen terwijl het hoofddoel van vergelijkende reclame volgens de AG zou zijn de vraag naar een concurrerend product ten opzichte van het eigen product te doen verlagen. Daarentegen kan vergelijkende reclame de consument helpen een keuze te maken.

De AG meent dat de regels betreffende vergelijkende reclame moeten zien op reclame die zich op dat vlak afspeelt en dus waar er sprake is van een zekere mate van substitueerbaarheid van producten. Anders dan in mededingingsrechtelijke overwegingen, wordt die substitueerbaarheid geabstraheerd van de prijs.

Het gaat, aldus de AG, erom of er een potentiële concurrentie bestaat tussen de ondernemingen of hun producten, rekening houdend met de toekomistige ontgwikkelingsmogelijkgheden, gebruikersgewoontes en de bijzonderheden van de betreffende producten.

Toch verbieden?

Ten slotte wil het Cour d’appel weten of de nationale regels een dergelijke reclame, wanneer die niet als vergelijkende reclame kan worden aangemerkt, toch mag verbieden. Dergelijke reclame valt buiten het bereik van de richtlijn en moet worden beoordeeld naar nationaal recht.

Sub f: oorsprongsbenaming

Tenslotte oordeelt de AG dat iedere vergelijkende reclame tussen waren met oorsprongsbenaming en waren zonder die oorsprongsbenaming ongeoorloofd.

Lees de conclusie hier.  

IEF 2993

Met ABS

abs.gifRechtbank Amsterdam, Sector Kanton - Locatie Amsterdam, 30 november 2006 B.V. International Business Seminars tegen de Universtiteit Van Amsterdam (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan

Beschikking van de kantonrechter op artikel 6 Hnw-verzoek. Waarschijnlijk de eerste richtlijnconforme proceskostenveroordeling in een kantonzaak. Vermelding in het telefoonboek en de overgelegde (blanco) briefpapier en visitekaartje niet genoeg zijn voor gebruik als handelsnaam.

IBS verzorgt uitgaven en opleidingen op het terrein van marketing, management en reclame. IBS heeft een groot aantal handelsnamen ingeschreven, waaronder Amsterdam Business School, Amsterdam Business School IBS en Amsterdam Business School Publications. Vanaf september 2001 heeft de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UvA onder de aanduiding Universiteit van Amsterdam graduate Business School opleidingen aangeboden. Begin 2005 is graduate uit de aanduiding verwijderd. De faculteit heeft het woordmerk ABS (Amsterdam Business School)  als Benelux-woordmerk laten registreren. 

IBS verzoekt UvA te veroordelen de door haar gevoerde handelsnaam Amsterdam Business School zodanig te wijzigen dat deze geen gelijkenis meer vertoont met dezelfde handelsnaam van IBS, althans zodanig te wijzigen dat geen verwarring meer mogelijk is. De kantonrechter wijst het verzoek af.

”Het meest verstrekkende verweer van UvA dat lBS geen onderneming onder de naam Amsterdam Business School drijft, treft doel. Van de zijde van de UvA is een rapport overgelegd, waarin verslag is gedaan van een gebruiksonderzoek voor Nederland van de handelsnaam Amsterdam Business School. Dit onderzoek heeft slechts opgeleverd dat sprake is van vermelding van de naam in de registratie bij de Kamer van Koophandel en de vermelding van Amsterdam Business School (IBS) in de telefoongidsen van 1997 tot en met 2000 en Amsterdam Business School (UK) ltd in 2006. De conclusie van dit onderzoek houdt verder in dat IBS Amsterdam Business School niet gebruikt noch heeft gebruikt voor welke activiteit dan ook.

Tegenover dit gemotiveerde verweer is IBS in gebreke feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aannemelijk maken dat zij de naam Amsterdam Business School als handelsnaam in het economisch verkeer daadwerkelijk voor derden kenbaar heeft gebruikt. De registratie en de vermelding in de telefoongids zoals hiervoor weergegeven is daartoe immers onvoldoende, terwijl ook het overgelegde visitekaartje en het briefpapier slechts als aanwijzing kunnen dienen, maar voor het daadwerkelijk gebruik onvoldoende zijn. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat IBS met deze handelsnaam in voldoende mate tot het publiek doordringt.”

IBS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. Door UvA is met een terecht beroep op de Richtlijn 2000/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten aanspraak gemaakt op een vergoeding van de redelijke kosten die zij heeft gemaakt, waaronder de vergoeding van de volledige advocaatkosten. Daar staat echter tegenover dat in de overgelegde kostenbegroting van de raadsman van UvA geen onderscheid is gemaakt tussen enerzijds de kosten die verband houden met het verweer en anderzijds de kosten die verband houden met het verzoeken van UvA, zoals zij deze in deze procedure in eerste instantie heeft ingediend en bij de laatste behandeling heeft ingetrokken. Daarmee staat niet vast dat de gevorderde kosten volledig zien op het verweer, zodat er geen plaats is voor volledige toewijzing van het gevorderde. Er is aanleiding de kosten die verband houden met het verweer in redelijkheid te begroten op € 6.000=.

Lees het vonnis hier.

IEF 2992

Draaibaar geplaatst

turret.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2006 (bij vervroeging). Vonnis in twee zaken (rolnummers HA ZA 05-436 en HA ZA 06-542) Bluewater Energy Services B.V., (en in één zaak Bluewater Terminal Systems N.V., hierna samen: Bluewater) tegen Single Buoy Moorings Inc. (en SBM-Imodco Inc, hierna samen: SBM c.s.)

Integrale vernietiging in octrooizaak over o.a. het voorkomen van het ovaal worden van ronde gaten in een scheepsdek. 

Dubbele zaak, waarbij in één de nietigheid van een octrooi van SBM wordt gevorderd en in de andere nietigheid én inbreuk. Alleen komt de rechter niet aan de inbreuk toe, omdat het octrooi geheel vernietigd wordt wegens gebrek aan nieuwheid. Proceskostenveroordeling nog tegen het liquidatietarief, omdat de procedure is aangevangen voor de uiterste implementatiedatum van de betreffende EG-richtlijn.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft eerder bij vonnis van 6 juli 2004 geoordeeld dat op het octrooi geen inbreuk wordt gemaakt door Bluewater c.s., welk oordeel is bevestigd door het Haagse hof op 18 mei 2006 (Eerder bericht hier).

SBM is houdster van EP-0 338 605, dat betrekking heeft op zogenaamde “Floating Production, Storage and Offloading systems” (FPSO´s). Een FPSO is een drijvend systeem voor de winning van olie op zee. In feite is een FPSO een olietanker die is omgebouwd door in of op de olietanker een zogenaamd “turret mooring system” te installeren. Een turret mooring system omvat een verticale ronde koker (2 in onderstaande fig. 1) welke vast is verbonden aan de structuur van het schip. Deze koker is aan de onder- en bovenzijde open. In de ronde doorgaande koker wordt een zogenaamde “turret” (11), een hoofdzakelijk ronde buisstructuur, draaibaar geplaatst. De “turret” is aan de onderzijde voorzien van “mooring means”. Hiermee wordt de “turret” boven een vooraf bepaalde locatie in het olieveld aan de zeebodem verankerd. Het schip zelf kan om de verankerde “turret” heendraaien. Het schip fungeert als drijvende opslagplaats voor de ruwe olie die omhoog wordt gepompt.

Het dek van een dergelijk schip is onderhevig aan spanningen, die maken dat een rond gat in het dek tot een ovaal wordt vervormd. Deze vervorming is echter ongewenst waar het de verbinding van de koker aan de scheepsstructuur betreft, omdat daarmee de lagers die zorgen dat het schip vrij kan draaien om de verankerde “turret”, (te) zwaar worden belast en onbruikbaar kunnen worden. Het octrooi beoogt de vervorming af te bouwen door – kort gezegd – de lagers (verwijzings¬nummers 8, 9 in bovenste figuur, afbeeldingen ook in vonnis) rond de “turret” niet direct op het scheepsdek te monteren maar daartussen afstand te creëren en bovendien de lagers te monteren op een stijve ring (7) en deze te verbinden met de koker (2).

De hoofdconclusie van het octrooi luidt als volgt.
Een schip met afmeermiddelen, bestaande uit:
1. Een koker (11) die draaibaar om een verticale as is bevestigd aan het schip
(1) door middel van
2. een lagerconstructie (8, 9)
3. binnen de romp van het schip (1) in een kamer (2, 19) die althans aan de
onderkant open is,
4.1 welke lagerconstructie (8, 9) axiale en radiale krachten kan opnemen en
4.2 diens buitenring (8) aan de kamer bevestigd heeft en
4.3 diens binnenring (9) aan de genoemde koker (11)
5. [die] aan diens ondereinde de middelen (13) voor het bevestigen van
ankerkettingen of kabels (14)
6.1 [met het kenmerk dat] de buitenring (8) van het axiale/radiale lager (8, 9)
is bevestigd aan een stijve ring (7)
6.2 die op zijn beurt weer is bevestigd aan een koker (2) die in de constructie
van het schip is bevestigd en de genoemde kamer vormt en de draaibare
koker (11) omgeeft
6.3 welke stijve ring (7) aan de genoemde vaste koker (2) is bevestigd op een
afstand van de constructie van het schip (1).

Bluewater c.s. hebben aangevoerd dat het octrooi nietig is, omdat het niet nieuw althans niet
inventief is te achten in verband met EP 0 259 072. SBM c.s. betwisten daarin de aanwezigheid van maatregelen 6.2 en 6.3.

De rechtbank stelt voorop dat de “box sectioned support” aangeduid met nummer 67 in figuur 9 (onderste afbeelding, zie vonnis voor gedetailleerde afbeelding) moet worden beschouwd als een stijve ring in de zin van kenmerk 6.1 van het octrooi. Vervolgens wordt overwogen dat die stijve ring wel degelijk is bevestigd aan de koker 2 van het octrooi in de zin van kenmerk 6.2, terwijl pilaren 68 zorgen voor afstand tussen de ring 67 en de constructie van het schip volgens kenmerk 6.3. De ring 67 is immers via pilaren en via een ondersteunend, driehoekig vormgegeven steundeel, bevestigd aan de koker 61. Weliswaar is die bevestiging minder direct te noemen dan in het octrooi is weergegeven, maar uit de beschrijving van het octrooi blijkt dat kenmerk 6.2 ook andere bevestigingen aan de koker 2 toelaat (zolang maar afstand tot de constructie wordt gecreëerd als in kenmerk 6.3 bedoeld).

Niet is vol te houden dat uit de omstandigheid dat in figuren 1 en 2 van het octrooi koker 2 lijkt door te lopen en één koker lijkt te vormen met koker 6, een beperking tot uitsluitend die uitvoeringsvorm moet worden afgeleid. Voor die beperking geeft de tekst van de conclusie, in samenhang gelezen met voornoemde passages uit de beschrijving, geen aanleiding, zodat deze ook niet daarin alsnog kan worden gelezen.

Zo er al niettemin onduidelijkheid bij de gemiddelde vakman zou zijn over dit een en ander, is van belang dat uit de verleningsgeschiedenis volgt dat de octrooihouder aan heeft gegeven dat tube 6 best op het dek kon worden geplaatst en (dus) niet noodzakelijkerwijs op koker 2 behoefde te zijn afgesteund.

Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat conclusie 1 van het octrooi niet nieuw is in verband met EP 072 en zodoende nietig is te achten. Niet gesteld is dat het octrooi gedeeltelijk in stand zou moeten blijven, noch is anderszins gebleken hoe en op welke wijze dit zou moeten gebeuren, indachtig ook de criteria die daarvoor in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Het octrooi moet derhalve integraal worden vernietigd en het daarop gebaseerde inbreukverbod dient te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2991

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, conclusie AG Mengozzi, 30 november 2006, zaak C- C-381/05.  De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot Ponsardin SA

Vergleichende Werbung, identifizierung eines Mitbewerbers oder der Erzeugnisse oder Dienstleistungen, die von einem Mitbewerber angeboten werden , voraussetzungen für die Zulässigkeit, was den Vergleich anbelangt, waren oder Dienstleistungen für den gleichen Bedarf oder dieselbe Zweckbestimmung, bezugnahme auf Ursprungsbezeichnungen.

Lees de conclusie hier   (niet beschikbaar in het Nederlands).

- GvEA, 30 november 2006, T-43/05 Camper / OHIM - JC (BROTHERS by CAMPER)

Opposition proceedings, application for Community figurative trade mark BROTHERS by CAMPER, Earlier national figurative trade marks BROTHERS.

Lees het arrest hier   (niet beschikbaar in het Nederlands)

IEF 2990

Watermanagement

putjes.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  29 november 2006, KG ZA 06-918. Easy Sanitary Solutions B.V. c.s. tegen ADW Technische Groothandel B.V. c.s.

Modellenrecht en auteursrecht met betrekking tot douchegoten. Goot is onderdeel van een samengesteld voortbrengsel, alleen het rooster is zichtbaar.

ESS brengt sinds het najaar van 2002 langwerpige roestvrijstalen douchegoten op de markt onder de naam Easydrain. De auteursrechten met betrekking tot de Easydrain liggen bij ESS. Daarnaast is het model van de Easydrain ingeschreven bij het internationale bureau van de WIPO voor de landen Benelux, Duitsland en Italië. Van den Berg is de licentienemer op de rechten met betrekking tot de Easydrain.

In maart 2005 constateerde ESS dat ADW douchegoten op de markt brengt die gelijkenis vertonen met de Easydrain. Bovendien zou ADW hierbij ook nog een “installatieadvies” toevoegen die zou zijn ontleend aan het “installatieadvies” van ESS. Korver is de leverancier van de douchegoten van ADW.

Eiseressen stellen dat gedaagden inbreuk op de modelrechten en auteursrechten van eiseressen plegen.

De Voorzieningenrechter verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens ADW, aangezien – nu ADW niet is verschenen – niet gesteld of gebleken is dat eiseressen ADW deugdelijk hebben opgeroepen. Voorts neemt de Voorzieningenrechter bevoegdheid aan op grond van artikel 4.6 BVIE. 

Korver bestrijdt de geldigheid van het modelrecht van ESS. De Voorzieningenrechter is echter van mening dat Korver tegenover de betwisting van de datering van de prior art onvoldoende heeft gesteld. Het kort geding zou zich bovendien ook niet lenen voor bewijslevering op dit punt. Het “nieuwheidsbezwaar” van Korver wordt dan ook verworpen.

De Voorzieningenrechter herinnert partijen aan artikel 3.4 BVIE, waarin is bepaald dat de beschermingsomvang van een model dat is toegepast op een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, is beperkt tot datgene wat zichtbaar blijft van het onderdeel na een normaal gebruikelijke verwerking. In het geval van de Easydrain is dat alleen het rooster.

De Voorzieningenrechter merkt ook op dat uit het model zoals gedeponeerd niet blijkt welk materiaal is gebruikt en dat daarom het materiaal niet in de beoordeling wordt betrokken. Voorts leidt de Voorzieningenrechter uit de producties af dat de langwerpige vorm is gekozen als oplossing voor twee samenhangende technische problemen. Deze vorm is aldus uitsluitend oor de technische functie bepaald en verdient derhalve geen modelrechtelijke bescherming (zie artikel 3.1 BVIE).

Hetzelfde geldt voor de openingen in het rooster. Aldus resteert enkel het patroon van de openingen van de Easydrain. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van oordeel dat de (ronde) openingen in het rooster van de douchegoot van Korver zodanig verschillend zijn van de (langwerpige) sleuven van de Easydrain dat daardoor bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wordt gewekt (zie artikel 3.16 lid 1 BVIE). Overigens neemt de Voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel wel aan dat het model enig eigen karakter bezit.

Ten aanzien van het auteursrecht geldt ook dat geëcarteerd dient te worden van datgene dat noodzakelijk is voor het verkrijgen ban een technisch effect. Kortom, alleen het patroon van het rooster kan aldus in aanmerking worden genomen. De Voorzieningenrechter is echter voorshands van mening dat in het rooster geen eigen oorspronkelijk karakter en/of persoonlijk stempel van de maker kenbaar zijn. Wat betreft de inbreuk op het installatieadvies heeft ESS volgens de Voorzieningenrechter onvoldoende gesteld.

De vorderingen van eiseressen worden afgewezen. Er volgt geen veroordeling in de redelijke en evenredige proceskosten in de zin van de Handhavingsrichtlijn, aangezien beide partijen niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de Voorzieningenrechter en aan de wederpartij een gespecificeerde opgave van de gevorderde proceskosten, waaronder ook de verschotten, hebben toegezonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2989

Van uitstel komt misschien toch wel afstel

ehb.gifBrief van de De Minister van Justitie aan de Tweede kamer, naar aanleiding van het besluit van gisteren van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen (SONT) tot invoering van een nulheffing op digitale audiospelers en digitale videorecorders met geïntegreerde harde schijf. (Zie eerder bericht hier).

“Vastgesteld moet worden dat het SONT-besluit tot invoering van een nulheffing op bepaalde consumentenelektronica als zodanig niet leidt tot de introductie van nieuwe heffingen en daarom in materiële zin niet leidt tot een uitbreiding van het huidige vergoedingensysteem. Fabrikanten en importeurs van deze apparaten, en met hen consumenten, blijven daarmee zeker tot 1 juli 2007 verschoond van de invoering van nieuwe heffingen op de betrokken apparaten.

(…) intussen wordt een algemene maatregel van bestuur voorbereid, waarmee in ieder geval de voorwerpen worden aangewezen waarop een thuiskopievergoeding rust. Zo nodig zal deze nog dit jaar ter advisering aan de Raad van State worden aangeboden. Op grond van artikel 17d van de Auteurswet treedt een dergelijke algemene maatregel van bestuur niet eerder dan acht weken na de plaatsing in het Staatsblad in werking, terwijl van deze plaatsing onverwijld mededeling wordt gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.”

Lees de volledige brief hier.

IEF 2988

Open Innovatie

kvg.bmpKamerstuk 27406, nr. 99. Nota «De kenniseconomie in zicht»; Brief staatssecretaris Van Gennip met kabinetsreactie AWT-rapport 'Opening van Zaken' en bijlage.

In het Rapport Opening van Zaken, Beleid voor open Innovatie staan centraal de vragen wat trends zijn in de innovatiepraktijk van bedrijven in Nederland en welke aanpassingen gewenst zijn in het innovatiebeleid om goed in te spelen op de ontwikkelingen in de innovatiepraktijk van bedrijven. Met betrekking tot het beleid  voor Intellectueel Eigendom en Mededinging doet het AWT 3 aanbevelingen:

1. verhoog de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van de octrooiverlening
2. bewaak de ruimte voor gebruikersinnovatie in het beleid voor intellectuele eigendomsrechten
3. verduidelijk de relatie tussen IE en mededinging door een brede discussie te starten.

"Een robuust en rechtszeker systeem voor intellectuele eigendomsrechten met lage transactiekosten is cruciaal voor Open innovatie. Daarbij nemen immers gezamenlijke kennisontwikkeling en handel in intellectueel eigendom een vlucht. De bestaande uitvoeringspraktijk komt onvoldoende aan deze voorwaarde tegemoet, omdat er vaak te veel en onduidelijke octrooirechten worden verleend. Dat brengt onzekerheid en hoge kosten met zich mee.

Het toenemend belang van Openbare innovatie vraagt bovendien om het opnieuw doordenken van de toegang tot kennis. Met name het auteursrecht is toe aan herbezinning op enkele punten. Vooral waar het digitale producten betreft, omdat bedrijven hun digitale producten vaak verzegelen. Het principe dat klanten of kopers met hun product mogen doen wat zij willen (bijvoorbeeld samplen), zeker als het voor niet-commercieel gebruik is, komt daardoor in de knel. Dat is principieel onjuist en het frustreert innovatie.

Er bestaat eveneens onduidelijkheid over de toepassing van de Mededingingswet in Europa en Nederland op Open innoverende conglomeraten van bedrijven, vooral wanneer zij trachten standaarden te zetten of Intellectuele eigendomsrechten te bundelen. Fundamentele herbezinning op het verband tussen beleid voor innovatie, mededinging en intellectueel eigendom is daarom nodig. Het is van belang de huidige onzekerheden in kaart te brengen en te doordenken wat de knelpunten kunnen worden wanneer partijen meer en meer open gaan innoveren."

Aanbeveling 6: Verhoog de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van octrooiverlening De Nederlandse overheid dient zich in het bestuur van het EOB te blijven inspannen om het Europees Octrooibureau tot strengere beoordeling van octrooien aan te zetten. Daartoe zou naar de interne werkwijze van het EOB gekeken moeten worden, bijvoorbeeld naar de middelen die een examiner krijgt voor een afwijzing of toekenning. Ook zou zij moeten onderzoeken of het verhogen van de kosten van een afgewezen octrooiaanvraag mogelijk een effectieve en doelmatige prikkel kan geven om het overmatig aanvragen van octrooien tegen te gaan.

Aanbeveling 7: Bewaak de toegang tot kennis voor openbare innovatie In EU en internationaal (OESO, WIPO) verband zou Nederland de discussie moeten blijven voeren over de toegang tot kennis voor openbaar innoverende partijen, zoals wetenschappers en gebruikers. Justitie heeft hier een rol als eerstverantwoordelijke voor het auteursrecht. In de discussie over vrijstellingen voor de wetenschap is ook OCW aan zet. EZ is hier vanuit haar verantwoordelijkheid voor het innovatiebeleid bij betrokken. Prioriteit verdient daarbij de wet- en regelgeving die innoverende gebruikers en kunstenaars de toegang tot digitale producten verhindert. Uitgangspunt moet zijn dat het recht om voort te borduren op bestaande werken ook in praktische zin mogelijk moet zijn. Dit stelt dus grenzen aan de mate van 'verzegeling' die aan digitale content in de informatie- en cultuursectoren gegeven kan worden. Waar zich conflicten voordoen tussen openbare gemeenschappen en bedrijven moet de overheid zorg dragen voor een juridisch level playing field.

Aanbeveling 8: Verduidelijk de relatie tussen IE en Mededinging door een brede discussie Start samen met de meest betrokken instanties • zoals de Europese Commissie, de NMa, het Europese Octrooibureau en het Octrooicentrum Nederland, bedrijvenverenigingen als VNO-NCW/MKB-Nederland en UNICE, en vertegenwoordigers van kennisinstellingen zoals VSNU, EUA en EARTO • een brede discussie over de relatie tussen Intellectueel Eigendomsrechten, Mededinging en Innovatie. Daarbij zou aan de orde moeten komen in hoeverre de ontwikkeling richting meer Open innoveren vraagt om een beleidsmatige reactie op onzekerheden rond mededinging en intellectueel eigendom. De grootscheepse hearing die het Department of Justice en de Federal Trade Commission van de VS in 2003 wijdden aan deze onderwerpen, acht de AWT een aansprekend voorbeeld en inspiratiebron hiertoe.

Lees hier de brief, lees hier het AWT rapport Opening van zaken, Beleid voor open Innovatie en lees hier de samenvatting van het rapport

IEF 2987

Vloeren

lsh.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 28 november 2006, KG ZA 06-1253. Rooding Parket B.V. tegen Rooks Holding B.V, Gooink Holding B.V en  Hoogewoonink.

Pleitnotaloos geschil over de reikwijdte van een merklicentie. Gebruik handelsnamen is toegestaan, domeinnaam dient te worden overgedragen.

Rooding is fabrikant en leverancier van parketvloeren, houdster van het woordmerk LORRAINE (Klassen 19, 27) en de domeinnaam parquetlorraine.com. Wat aanvankelijk begon als een samenwerking om de marketing van Rooding te verbeteren, resulteerde in de overnamen door Rooks c.s  van twee parketzaken van Rooding in Amsterdam en Rotterdam. Rooks c.s. verplichtten zich tot exclusieve afname van parket bij Rooding en krijgen een merklicentie. Ook was er sprake van het ontwikkelen van een franchiseformule te ontwikkelen. Uiteindelijk hebben Rooks c.s. ook getracht Rooding te kopen, maar dat liep stuk op de prijs.

Rooding stelt i.c. dat de verstrekte merklicentie op grond van de overeenkomst is beperkt tot gebruik van het merk LORRAINE strikt in de door Hoogewoonink c.s. geëxploiteerde parketdetailvestigingen voor zover deze de zogenoemde "Lorraine"-uitstraling" hebben. In haar optiek is door het hanteren van de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice en door gebruik van de website www.lorraine.nl sprake van overschrijding van de grenzen van de merklicentie en derhalve van merkinbreuk.

Met betrekking tot de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice stelt de voorzieningenrechter dat de opvatting van Rooding omtrent de reikwijdte van de verleende licentie onder het merk naar voorlopig oordeel (veel) te beperkt is.

“Een "Lorraine"-uitstraling gaat naar voorlopig oordeel bepaald verder dan uitsluitend "fysiek" gebruik van het merk in de winkel zelf, zoals door Rooding bepleit. Daartoe is medebepalend dat Hoogewoonink c.s. gehouden zijn tot exclusieve afname van parket onder het merk LORRAINE bij Rooding en derhalve voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van communicatie van het merk. Handelsnaamgebruik in de vorm van het hanteren van de handelsnaam Lorraine Shops valt onder deze voorlopige uitleg van "Lorraine" uitstraling.

Daar komt bij dat de statutair directeur van Rooding  op de hoogte was van het artikel uit het Rotterdams Dagblad van 25 januari 2005. Daarin wordt overduidelijk aangegeven dat men de handelsnaam Lorraine Shops hanteerde. (…) Voor zover Rooding daar thans nog tegen op wil treden, heeft zij daar naar voorlopig oordeel in ieder geval thans onvoldoende spoedeisend belang meer bij, als al niet geoordeeld moet worden dat sprake is van een (al dan niet deels stilzwijgende) licentie.”

Over gebruik van de handelsnaam Lorraine Legservice wordt overeenkomstig geoordeeld. “Rooding heeft niet weersproken dat zij zelf in haar facturatie Lorraine Legservice gebruikt. Dat maakt dat zij geen bezwaar meer kan maken tegen het hanteren van deze handelsnaam door gedaagden, die overigens geheel passend wordt geacht in de contractueel overeengekomen verplichting tot het optuigen van een "Lorraine" uitstraling.”

De Voorzieningenrechter wijst wel overdracht van de domeinnaam lorraine.nl toe:

“Voor zover het gebruik van de website www.lorraine.nl(en niet van de (fictieve) domeinnamen lorraineshops.nl of lorraine.amsterdam.nl en lorraine.rotterdam.nl, zoals met betrekking tot de twee laatstgenoemden ter zitting nog zijdens Rooding ter sprake is gebracht dat zulks domeinnamen zouden zijn, waartegen zij geen bezwaar zou willen hebben) moet worden gezien als handelsnaamgebruik, zoals Rooding voorop stelt en door Rooks c.s. niet wordt betwist en naar voorlopig oordeel juist voorkomt, is zijdens Rooks c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt (en door Rooding betwist) dat daartoe toestemming is gegeven.

Een verbod tot gebruik van de website en een overdrachtsbevel kan zodoende worden gegrond op art. 2.20 lid 1 sub d BVIE.1. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat hiermee zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het merk.”  

Voor een verdergaand (algemeen) merkinbreukverbod (dat een verbod tot het hanteren van de website www.lorraine.nl te boven gaat), worden in de specifieke omstandigheden van deze zaak in kort geding onvoldoende termen gezien.

Er is sprake van een geldige en van kracht zijnde aan Rooks c.s. verleende (ruime) licentie onder het merk. (…) Voor zover gebruik van het teken Lorraine op de website geen al dan niet toegestaan handelsnaamgebruik betreft, wordt het naar voorlopig oordeel alleen gebruikt voor verdere verhandeling van de door Rooding onder het merk in het verkeer gebrachte producten, zodat alleen al daarom geen sprake is van "ander gebruik" in de zin van art 2.20 lid 1 sub d BVIE.

Voor zover Rooding heeft willen stellen dat ook op grond van art. 2.20 lid 1 sub a en/of b en/of c BVIE sprake is van merkinbreuk door middel van de gewraakte website, heeft zij ter zake niet voldaan aan de ook in kort geding te vergen (elementaire) substantiëringsplicht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2986

Winnaars

wenco.gifGerechtshof 's-Gravenhage. 23 november 2006, Van Kampen tegen WinnersMedia c.s (Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten)

Hoger beroep naar aanleiding van dit vonnis in kort geding over non-usus van het merk Winners.

De grieven richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gebruik van Game Winners en Toy Winners voor geschriften in leesportefeuilles, die om een tijdschrift heen zijn gevouwen niet als gebruik voor tijdschriften kan worden beschouwd. Van Kampen stelt dat het merk (met haar toestemming) is gebruikt door derden voor tijdschriften die via een leesportefeuille zijn verspreid. Het hof is van oordeel dat deze bladen als tijdschriften kunnen worden aangemerkt. Deze grieven slagen aldus.

Het hof behandelt vervolgens de vraag of sprake is van inbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b, BVIE, waarbij op grond van de (positieve zijde van de) devolutieve werking van het hoger beroep de door de voorzieningenrechter niet behandelde verweren van WinnersMedia aan de orde zullen komen.

 

WinnersMedia stelt dat het merk van Van Kampen is gebruikt voor tijdschriften over spellen en speelgoed. Nu een essentieel onderdeel van een spel is dat het een winnaar kent, is winner dus beschrijvend voor die waren. "Nog daargelaten dat dit niet geldt voor elk speelgoed, brengt die naar het voorlopig oordeel van het hof nog niet mee dat het merk kan dienen tot aanduiding van een kenmerk van en beschrijvend is voor tijdschriften." Het hof acht verder aannemelijk dat het publiek het onderhavige gebruik van de aanduidingen WINNERS & CO en winnersenco zal opvatten als merkgebruik. "Dat in casu geen sprake zou kunnen zijn van merkgebruik (alleen al) omdat het (los van het vermeend beschrijvende karakter) zou gaan om een titel van een tijdschrift of om een domeinnaam hebben WinnersMedia niet gesteld."

Het hof oordeelt dat er sprake is van visuele, auditieve (en begripsmatige) gelijkenis tussen het merk zoals gedeponeerd en het teken zoals gebruikt, in casu WINNERS en WINNERS & CO. Gelet op de soortgelijkheid van waren acht het hof verwarringsgevaar aannemelijk.

Lees het arrest hier.

IEF 2985

Uitstel is geen afstel

De mogelijke heffingen op MP3 spelers en dvd recorders zal als het goed is de gemoederen in Nederland in ieder geval tot februari 2007 met rust laten. In februari 2007 zal de Europese situatie door SONT worden bekeken. Omdat SONT al heeft aangegeven dat uitstel niet als afstel gezien moet worden, is de heffing zeker nog niet van de baan.

De Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding: "SONT zegt dat er in afwachting van de Europese ontwikkelingen voorlopig pas op de plaats gemaakt moet worden. In afwachting van de Europese lijn worden de oude heffingen in elk geval gehandhaafd, voor de nieuwe gevallen zal er ook een heffing komen, maar die wordt voorlopig op een nultarief gesteld...SONT wil wel de hoogte van de heffing bepalen aan de hand van technieken. "Bij het bepalen van de hoogte van de heffing zal moeten worden ingecalculeerd of, en zo ja in hoeverre door middel van drm-technieken dan wel kopieerbeveiliging de positie van rechthebbenden al op andere wijze is veiliggesteld."

Lees hier meer. Eerder bericht hier.