IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 15433

Brinkhof versterkt IE-praktijk met Gregor Vos

Uit het persbericht: Brinkhof versterkt per 1 januari 2016 de bestaande praktijk op het gebied van intellectuele eigendom met de komst van IE-specialist Gregor Vos van het Amsterdamse nichekantoor Klos Morel Vos Reeskamp. Gregors praktijk richt zich op de volle breedte van het intellectuele eigendom en zijn reputatie als vooraanstaande advocaat in die praktijk wordt bevestigd in rankings van Chambers & Partners en Legal500.

IEF 15432

Bevoegdheidsregeling derogeert niet aan dwangsomveranderende bevoegdheid ex 611d Rv

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 november 2015, IEF 15432 (VdHeuvel tegen Altrex)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. Executie. Procesrecht. Bevoegdheid. In kort geding is VdHeuvel bevolen tot staking auteursrechtinbreuk [IEF 12717] op de door Altrex geproduceerde Double Decker-huishoudtrap. Eiser vordert matiging van de dwangsommen en verbod om het verbod te handhaven zoals bekrachtigt in de vaststellingsovereenkomst. Met de Twin-Deck 2.0 stelt eiser dat er voldoende afstand is genomen. Nu Altrex in Zwolle is gevestigd, kan de bevoegdheid van de Rechtbank Den Haag niet worden gebaseerd op 438 jo 99 Rv. De bestaande regeling derogeert niet aan in artikel 611d Rv vermelde uitsluitende bevoegdheid van de rechter die een dwangsom heeft opgelegd tot aanpassing of opheffing van die dwangsom. Er is ook geen relatieve bevoegdheid ter zake van onrechtmatige daad (102 Rv) voor de rechtbank Den Haag, en verwijst de zaak naar Rechtbank Overijssel.

IEF 15431

Auteursrechtdebat: Naming and shaming

Door: Kees Schaepman, freelance journalist. Thema: Persoonlijkheidsrechten. Journalisten bedrijven de kunst van het onvoltooide, nieuws is al vervlogen voor het gepubliceerd wordt, een documentaire of reportage is nooit volledig, een interview nooit perfect, een analyse nooit compleet, een onthulling graaft nooit diep genoeg. Ik heb diep respect voor volhardende spitters zoals Huub Jaspers en de helaas overleden Gerard Legebeke, die zich vastbeten in de Srebrenica-affaire en dat jarenlang volhielden. 'De waarheid, niets dan de waarheid', was het motto van Legebeke. Maar ondanks zijn vasthoudende speurwerk bleken onder de gevonden waarheden steeds nieuwe waarheden schuil te gaan en blijven er nog altijd vragen over.

Onderzoeks)journalisten voeren een ongelijke strijd tegen deadlines, geldgebrek en instanties die graag de onderste steen onder houden. Daarbij worden onvermijdelijk fouten gemaakt. Ik denk soms met een gevoel van gêne terug aan artikelen die ik te snel publiceerde, onvoldoende uitzocht, of baseerde op gebrekkige (of, erger nog, onjuiste) informatie. Dat tempert mijn oordeel over blunderende collega's. Maar sommige zonden komen niet voor absolutie in aanmerking en daar gelden ook geen verzachtende omstandigheden voor. Fabuleren bijvoorbeeld, wat Perdiep Ramesar deed met artikelen over de Haagse Schilderswijk in Trouw. Of knippen, plakken en jatten, zoals stagiaire Geerlof de Mooij deed in de Volkskrant. Ruim drie jaar geleden ging Cees Banning, redacteur van NRC Handelsblad, in de fout. Banning was een gelouterd journalist, tot hij een artikel publiceerde onder de kop ‘Russisch concern Lukoil koopt tankstations’ dat deels zonder bronvermelding was overgeschreven uit de Volkskrant en Het Financieele Dagblad.

Er zijn helaas heel wat journalistieke kruimeldieven die ongestraft wegkomen. Uit eigen ervaring ken ik het déjà vue gevoel als ik in stukken van collega's alinea's tegenkwam die ik zelf eerder in  dezelfde bewoordingen gepubliceerd had. Zulk leen- en jatwerk valt gelukkig steeds vaker door de mand, dankzij digitale plagiaatdetectoren. Ik ben zo blij met die toegenomen kans op ontmaskering, omdat plagiaat en duimzuigerij kankers zijn die de geloofwaardigheid van de hele journalistiek aantasten. 'De stagiair van de Volkskrant werd keihard gestraft voor het overschrijven van teksten. Die vindt nooit meer werk als journalist. Dat is nogal wat voor de overtreding van een fatsoensregel die vage grenzen heeft,' schrijft Hendrik Gommer op Auteursrechtdebat [IEF 15391]. Juridisch mogen die grenzen vaag zijn, professioneel zijn ze wat mij betreft glashelder: gij zult niet overschrijven of fantaseren.

Over de veroordeling door vakgenoten van wetenschappers als René Diekstra of Diederik Stapel matig ik mij hier geen oordeel aan. Maar als het mijn eigen collega's betreft twijfel ik niet over de rechtvaardigheid van het hardst mogelijke vonnis. De Mooij werd weggestuurd als stagiaire. Ramesar vloog eruit bij Trouw. Banning werd na zijn misstap verbannen naar een niet-schrijvende functie. Wat mij betreft een milde straf. Maar wie Bannings naam googlet, stuit op de commotie over dat verdoemde stuk in NRC Handelsblad van april 2012 (gepubliceerd op vrijdag de dertiende!). Naming and shaming is onontkoombaar voor een betrapte plagiator. Wat mij betreft is het ook verdiend.

Kees Schaepman, vrijdag 13 november 2015

IEF 15429

Ook als goed huisvader voor de rechten van makers zorgen

Erfgoedinstellingen dienen als goed huisvader voor hun collectie te zorgen. Dat houdt voor de Federatie Auteursrechtbelangen ook in dat zij als een goed huisvader zorg dragen voor de rechten van de makers van de werken die zij in bewaring hebben. Dat verhoudt zich niet tot de oproep om dat auteursrecht gedeeltelijk af te nemen, zeker niet als daar goede alternatieven voor zijn. Dat schrijft voorzitter Pim van Klink in een brief aan de ministers van OCW en V&J.

Verbaasd en teleurgesteld
De Federatie Auteursrechtbelangen is verbaasd en teleurgesteld dat de branchevereniging Archiefinstellingen Nederland namens de Nederlandse erfgoedinstellingen in een brief van 29 oktober 2015 (link naar brief BRAIN) het kabinet oproept om zich onder het mom van ‘modernisering’ van het auteursrecht sterk te maken voor het verruimen van de uitzonderingen voor erfgoedinstellingen in de Europese Auteursrechtrichtlijn. Blijkbaar willen deze instellingen zonder toestemming en zonder vergoeding aan de rechthebbenden digitale reproducties van werken uit hun collectie online toegankelijk maken. Deze oproep werd geïllustreerd met voorbeelden van de beeldbanken van het Stadsarchief Rotterdam en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, die naar aanleiding van gerechtelijke procedures ‘op zwart’ gingen, waarbij geconcludeerd werd dat de uitvoerbaarheid van het beleid van OCW en van instellingen onder druk staat.

In deze brief wordt niet vermeld dat voornoemde instellingen geen regelingen met rechthebbenden hadden getroffen en geen gebruik wilden maken van het herhaaldelijk uitgebrachte aanbod van de desbetreffende CBO’s om een collectieve regeling te treffen. Men gaf de voorkeur aan het voeren van gerechtelijke procedures boven het treffen van een vergoedingsregeling, procedures die verloren werden waardoor de online beschikbaarstelling moest worden gestaakt totdat alsnog een regeling wordt getroffen.

Evenwichtig kabinetsbeleid met Extended Collective Licensing
De minister van OCW heeft op 12 oktober 2015, na overleg met de ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken, aan de voorzitter van de Tweede Kamer de kabinetsreactie gestuurd op het onderzoeksrapport over Extended Collective Licensing (‘ECL’). Het kabinet kondigt daarbij aan een wetsvoorstel voor te bereiden voor een wettelijke verankering van ECL gelet op de positieve ervaringen die in Nederland in de afgelopen jaren zijn opgedaan met vrijwillige licentieovereenkomsten tussen collectieve beheersorganisaties (‘CBO’s) en erfgoedinstellingen. Het brede draagvlak daarvoor blijkt uit het gezamenlijke verzoek van zowel erfgoedinstellingen als, bij monde van de Federatie Auteursrechtbelangen, rechthebbenden en CBO’s, zoals ook bevestigd werd tijdens het seminar dat het ministerie van OCW afgelopen voorjaar organiseerde. Invoering van ECL past binnen het kabinetsbeleid om uit het oogpunt van cultuur- en informatiebeleid massadigitalisering en ontsluiting van de collecties door erfgoedinstellingen waar mogelijk te ondersteunen op een wijze waarbij recht gedaan wordt aan de belangen van auteursrechthebbenden op het te digitaliseren materiaal.

De in de Federatie Auteursrechtbelangen vertegenwoordigde organisaties van rechthebbenden Platform Makers, Platform Creatieve Media Industrie en de vereniging van CBO’s VOI©E onderschrijven dit kabinetsbeleid en zijn blij met de aankondiging.

Waarborgen voor erfgoedinstellingen en rechthebbenden
Voor het opnieuw openbaar maken van iemands werk is in beginsel toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende vereist. Als het ondoenlijk is toestemming te regelen met individuele rechthebbenden, kunnen CBO’s daarbij behulpzaam zijn. In Nederland zijn voorbeelden van collectieve licenties aan erfgoedinstellingen, waarbij de CBO’s tevens gemaximeerde vrijwaringen verlenen voor aanspraken van (nog) niet vertegenwoordigde rechten of rechthebbenden. Dergelijke collectieve regelingen vormen een belangrijke voorwaarde voor de realisatie van digitaliseringsprojecten en doen, indien verantwoord ingezet, geen afbreuk aan de belangen van individuele rechthebbenden. Zo hebben onder meer de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief met Pictoright en Lira collectieve licenties met vrijwaringen gesloten die hen in staat stellen om grote collecties te digitaliseren en te ontsluiten.

Het onder bepaalde voorwaarden wettelijk uitbreiden van het mandaat van een CBO kan het voor erfgoedinstellingen nog makkelijker maken collectieve licenties te sluiten voor digitalisering van erfgoed – met inbegrip van verweesde werken – terwijl de belangen van individuele rechthebbenden worden gewaarborgd.

In de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten zijn waarborgen opgenomen met betrekking tot transparantie, good governance en de (toetsing van de) billijkheid van de vergoeding.

IEF 15428

Prins Albert van Monaco verliest wederom privacyzaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind

EHRM Grote Kamer 10 november 2015, IEF 15428; application no 40454/07 (Couderc en Hachette Filipacchis ass. tegen Frankrijk)
Persbericht: Ook de Grote Kamer van het EHRM heeft unaniem besloten dat artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) is geschonden [IEF 13948]. Het weekblad Paris Match heeft informaton over Prince Albert van Monaco's privéleven gepubliceerd. Gezien de aard van de informatie is het een publieke kwestie. In essentie gaat het artikel over het bestaan van kinderen, gezien het erfelijk karakter van de functie van de Prins als staatshoofd van Monaco, gaat dit het privéleven en het recht op eigen beeld te boven.
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan:
Weer zorgen de royals in Monaco voor interessante jurisprudentie gezorgd over het spanningsveld tussen privacy (van publieke figuren) en de uitingsvrijheid. Prinses Caroline voerde eerder al meerdere rechtszaken tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi. Prins Albert nam het stokje van haar over. (...)

Belangrijkste conclusies De belangrijkste regel die uit dit arrest is af te leiden is dat een publicatie in zijn geheel beoordeeld moet worden. Als een publicatie intieme details bevat over het privéleven van een publiek figuur, maar andere delen van de publicatie (zelfs als dat maar een beperkt onderdeel is) toch raken aan een ‘debate of public interest’, dan volstaat de gehele publicatie in principe de rechtmatigheidstoets. En de Grote Kamer bevestigt dat ook privédetails relevant kunnen zijn, zoals over liefdesrelaties. Bijvoorbeeld omdat het iets zegt over de persoonlijkheid van een publiek figuur, of omdat de manier waarop een relatie van een publiek figuur zich ontwikkelt iets zegt over de eerlijkheid en het inschattingsvermogen van een publiek figuur. Verder zal dit arrest met weinig enthousiasme zijn ontvangen door de RVD. Het EHRM concludeert namelijk dat in het geval van een erfelijke monarchie (er is mij overigens geen andere vorm van monarchie bekend) “… events affecting the members of the ruling family, while they are part of the latter’s private lives, are also part of contemporary history.” Dus zullen zij meer moeten dulden.

Lees meer hier.

Op andere blogs:
Chiever

IEF 15427

Door inbreng winkels NOOR in NOOR AMSTERDAM is handelsnaam overgedragen

Vzr. Rechtbank Gelderland 4 november 2015, IEF 15427; ECLI:NL:RBGEL:2015:7042 (Fashion on Stage tegen gedaagde)
Handelsnaam. Gedaagde heeft drie kledingwinkels en heeft woord-beeldmerk NOOR geregistreerd. In het later opgericht FOS B.V. zijn deze drie kledingwinkels ingebracht, en zijn er nog twee winkels onder de handelsnaam Noor Amsterdam actief. Na einde relatie, vordert gedaagde met succes de overdracht van aandelen, boekhouding en sleutels van de winkelpanden. FOS vordert staken van de handelsnaam, met de inbreng van de winkels, is ook de handelsnaam overgedragen. Toestemming tot het voeren van handelsnaam die gedeeltelijk overeenstemt met het eigen merk NOOR, staat een merkinbreukactie in de weg. Gedaagde wordt bevolen de handelsnaam NOOR AMSTERDAM te staken.

5.5. Kernvraag in dit kort geding is of FOS Holding, althans FOS B.V. de handelsnaam Noor Amsterdam mag gebruiken. [gedaagde] heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat deze handelsnaam het door hem geregistreerde woord-/beeldmerk Noor bevat.

5.8. Bij de oprichting van FOS B.V., die plaats heeft gevonden door [naam] en [gedaagde] en waarbij drie kledingwinkels die [gedaagde] met zijn eenmanszaak Fashion People reeds exploiteerde, werden ingebracht, is besloten dat deze winkels binnen FOS B.V. gedreven zouden worden onder de handelsnaam Noor Amsterdam. Voor zover de drie winkels in damesmode voordien werden gevoerd onder de handelsnaam Noor Amsterdam kan voorshands worden aangenomen dat bij de inbreng van de winkels in FOS B.V. ook de handelsnaam Noor Amsterdam is overgedragen aan FOS B.V. In beide situaties voert FOS B.V. rechtmatig de handelsnaam Noor Amsterdam.

5.9. Het voorgaande wordt niet anders doordat [gedaagde] via zijn eenmanszaak Fashion People (nog) gerechtigd is tot het woord-/beeldmerk Noor. De inbreng van de drie winkels van [gedaagde] en de kennelijk gegeven toestemming om de handelsnaam Noor Amsterdam te gebruiken of deze over te dragen, laat geen andere conclusie toe dan dat [gedaagde] toestemming heeft verleend om de handelsnaam Noor Amsterdam door FOS B.V. te laten voeren. Dat staat er aan in de weg dat [gedaagde] op grond van het merkenrecht zich tegen het gebruik van die handelsnaam kan verzetten. Dit is anders voor zover het de naam Noor betreft. Het voer te ver om [gedaagde] thans ook het gebruik van de naam Noor te verbieden, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] toestemming heeft verleend aan FOS B.V. om (ook) deze naam als zodanig zonder toevoeging (exclusief) (als handelsnaam) te gebruiken. [gedaagde] zou daarmee immers hemzelf het gebruik van het woord-/beeldmerk Noor hebben ontzegd. De conclusie is dat FOS B.V. gerechtigd is om de handelsnaam Noor Amsterdam te voeren.
IEF 15426

Verbod fietsmand met dwangsom met zelfde inhoud en strekking mag op andere rechtsgrond

Conclusie AG HR 13 november 2015, IEF 15426 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Conclusie ingezonden door Caspar Janssens, Caspar Janssens advocatuur en Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Niet-geregistreerd modelrecht. Dwangsommen. Beroep is ingesteld tegen het door het hof  [IEF 14060] opgelegde dwangsom met terugwerkende kracht op grond van een andere rechtsgrond.  Als het gaat om een verbod dat dezelfde inhoud en strekking heeft als het in eerste aanleg gegeven verbod en beoogd dit verbod te handhaven, op een andere rechtsgrond, dan staat dit de appelrechter vrij. Artikel 14 GModVo moet niet zo ruim worden uitgelegd dat opdrachtgevers ook rechthebbende maakt, maar in dit geval is Basil medeontwerper omdat zij de eerste schets heeft gemaakt, instructies heeft gegeven en freelancers aanpassingen op instructie van directeur van Basil hebben gedaan. Conclusie strekt tot verwerping van de cassatieberoepen.

5.1. Onderdeel 1.1. neemt tot uitgangspunt dat neit met terugwerkende kracht een dwangsom kan worden verbonden aan een veroordeling op een andere grondslag. Dit uitgangspunt is in zijn algemeenheid onjuist. Als het gaat om een verbod dat dezelfde inhoud en strekking heeft als het in eerste aanleg gegeven verbod en - zoals in dit geval - beoogd wordt dit verbod in zoverre te handhaven zij het op een andere rechtsgrond, staat dit de appelrechter vrij. Dit oordeel houdt immers in dat voor het verbod als zodanig voldoende rechtsgrond bestond, zodat het op deze andere rechtsgrond in hoger beroep is gehandhaafd. Het verbod was derhalve inhoudelijk niet onjuist, is niet gewijzigd en was terecht gegeven.

5.4. (...) Het hof heeft dit niet miskend, doch het heeft zijn oordeel dat Basil (mede)ontwerper is in de zin van artikel 14 GModVo gebaseerd op de omstandigheden dat:
i) Basil op basis van een eerste schets voro een rotan fietsmand, met daarin reeds gedetailleerde aanwijzingen omtrent maatvoering en sluiting aan de voorzijde, instructies heeft gegeven aan de freelance ontwerpers en ii) de ontwerpkeuzes en nadere aanpassingen zijn gedaan op instructie van directeur/werknemer van Basil. Het feit dat de freelance ontwerpers het eerste ontwerp verder hebben uitgewerkt, maakt naar het oordeel van het hof niet onmogelijk dat Basil als werkgeefster van directeur in ieder geval medeontwerper is van de mand; tezamen met de freelance ontwerpers, zoals artikel 14 lid 2 GModVo mogelijk maakt. Dit oordeel lijkt mij niet onjuist en niet onbegrijpelijk. Het is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt. Het oordeel vindt voldoende steun in de door Basil aangevoerde stellingen.
IEF 15425

Voorbehoud van levering na verloop kwekersrecht, is ook te koop aanbieden

HR 13 november 2015, IEF 15425; ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB tegen Novisem)
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma. Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Taylor Wessing. Procesrecht. Kwekersrecht. Zie eerder IE-Forum.nl. Vordering tot exhibitie vereist een vereiste mate van aannemelijkheid van een rechtsbetrekking. Art. 1019a lid 1 Rv bepaalt dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens IE-inbreuk geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 843a lid 1 Rv. Onder 'te koop aanbieden' ex art. 57 jo. art. 1 onder g, Zaaizaad- en plantgoedwet valt ook het te koop aanbieden onder voorbehoud dat levering pas plaatsvindt na het verlopen van nog geldende kwekersrecht. De 'success fee' komt voor in aanmerking voor de proceskostenvergoeding; er is geen sprake van een vergoeding meer dan de gemaakte kosten of meer dan de redelijke en evenredige kosten.

4.2.2 Ingevolge art. 57 lid 1 en lid 2 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (ZPW) behoort tot de handelingen die aan de houder van het kwekersrecht op een ras zijn voorbehouden het in de handel brengen van teeltmateriaal van dat ras. Art. 1, aanhef en onder onder g, ZPW bepaalt dat onder “in de handel brengen” onder meer wordt verstaan: “te koop aanbieden”.

4.2.4. (...) Ook voor het kwekersrecht geldt dus dat van ‘te koop aanbieden’ sprake is indien dit aanbod wordt gedaan onder het voorbehoud dat het desbetreffende materiaal pas geleverd kan worden na expiratie van het kwekersrecht.

4.2.6 Aldus heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘te koop aanbieden’ in de zin van art. 57 in verbinding met art. 1, aanhef en onder g, ZPW. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.3 en 4.2.4 is overwogen, is daarvan immers ook sprake indien het aanbod plaatsvindt onder het voorbehoud dat levering, in verband met nog geldende kwekersrechten, nog niet mogelijk is. Daarom kan de omstandigheid dat Novisem aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat de rassen in Nederland nog kwekersrechtelijk beschermd waren, en dat zij ze dus op dat moment nog niet kon leveren, respectievelijk dat zij haar aanbod (aan [betrokkene 3] ) om die reden later heeft ingetrokken, het oordeel dat een (dreigende) inbreuk onvoldoende aannemelijk is niet dragen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Novisem de rassen wel mocht verhandelen en ook verhandelde buiten Nederland. De onderdelen zijn dus terecht voorgesteld.

6.4 AIB heeft de door haar verrichte werkzaamheden gespecificeerd. Het totaal van de daarin verantwoorde uren komt, vermenigvuldigd met de daarvoor gehanteerde tarieven, uit op een bedrag van € 33.524,20. Niet is bestreden dat dit bedrag redelijk en evenredig is in de hiervoor genoemde zin. Aangezien dit bedrag hoger is dan het bedrag waarop AIB, inclusief de succes fee, aanspraak maakt, is geen sprake van een vergoeding van meer dan de gemaakte kosten of meer dan de redelijke en evenredige kosten. Nu de werkzaamheden bovendien zijn gespecificeerd, bestaat ook in zoverre geen bezwaar tegen toewijzing van het gevorderde bedrag. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.

Op andere blogs:
Cassatieblog

IEF 15424

IE-scriptieonderwerpenontbijt

Op donderdag 3 december van 8.30 tot 10.30 uur vindt er voor het eerst een “IE scriptie onderwerpen ontbijt” plaats bij Visser Schaap & Kreijger in Amsterdam voor masterstudenten van alle universiteiten die een scriptie over een IE-onderwerp willen schrijven. Bij deze ontbijtbijeenkomst zullen advocaten aanwezig zijn van verschillende (mede) in intellectuele eigendom gespecialiseerde advocatenkantoren (o.a. De Brauw Blackstone Westbroek, Brinkhof, Hofhuis Alkema Groen en Hoyng ROKH Monegier).

De ervaring leert dat studenten het vaak moeilijk vinden om een geschikt onderwerp te kiezen en daar wel wat hulp bij kunnen gebruiken. Wij willen deze studenten graag in de gelegenheid stellen om hun ideeën over een mogelijk scriptie onderwerp te toetsen aan de mening van enkele gespecialiseerde advocaten, die op hun beurt enkele suggesties kunnen doen voor onderwerpen die zij interessant vinden voor een scriptie.

Er is koffie en er zijn croissants. En deze keer pepernoten. Studenten die willen deelnemen aan IE scriptie onderwerpen ontbijt kunnen zich met een korte motivatiebrief met een lijstje met ten minste drie mogelijke IE scriptie onderwerpen aanmelden bij de student-assistent van de IE-sectie in Leiden, Emma Faber, E-mail: emma_faber@hotmail.com. Ook met vragen kunnen zij bij haar terecht.

Als er meer aanmeldingen zijn dan 25, dan zal op basis van de motivatiebrieven worden geselecteerd.

IEF 15423

Auteursrechtdebat: Blokkering is een gerechtvaardigd, effectief en proportioneel middel, maar niet voldoende

Door: Rens Uijttenboogaard. Thema: Blokkade. De Hoge Raad acht het nodig prejudiciële vragen te stellen inzake de slepende procedure tussen BREIN en de internet service providers Ziggo en XS4ALL. Inzet van de procedure is het blokkeren van de toegang tot de website van The Pirate Bay. Een belangrijke vraag die gesteld kan worden is: ‘In hoeverre is het een gerechtvaardigd, effectief en proportioneel middel om de online toegang tot een inbreukmakende BitTorrent site als The Pirate Bay door internet service providers te blokkeren om het auteursrecht te beschermen?’.

Het Hof Den Haag heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het handelen van de beheerders van The Pirate Bay niet valt aan te merken als een mededeling aan een publiek in de zin van art. 3 Auteursrechtrichtlijn. Er is aldus het hof geen sprake van de benodigde interventie door The Pirate Bay.(1) De conclusie hiervan is dat abonnees van Ziggo en XS4ALL geen auteursrechtinbreuk via The Pirate Bay hebben gepleegd met gebruikmaking van de diensten van de internet service providers. Een beroep door BREIN op art. 26d Auteurswet treft aldus het hof dan ook geen doel. Mijns inziens kan op grond van het in de Engelse rechtspraak gehanteerde begrip van interveniëren het handelen van de beheerders van The Pirate Bay wel degelijk worden aangemerkt als interveniëren. Aldus de Engelse rechtspraak zijn beheerders van vergelijkbare websites dusdanig betrokken dat zij ‘intervene, in full knowledge of the consequences of their actions, to give others access to the Claimants’ copyright works’.(2) Het handelen van beheerders van websites werd in een latere uitspraak als ‘intervening in a highly material way to make the copyright work available to a new audience’ aangemerkt.(3)

De illegale bestanden bevinden zich niet op de servers van The Pirate Bay. Echter vormt The Pirate Bay een essentiële schakel, zij faciliteert en stimuleert in de keten tussen de uiteindelijke downloader en de aanbieder van auteursrechtelijk beschermd materiaal.(4) Zij verwijst haar gebruikers door middel van geïndexeerde meta informatie en de verwijzing op de site naar de benodigde BitTorrent-clientsoftware op actieve wijze en met kennis van de gevolgen naar auteursrechtelijk beschermde werken.(5) Bij het beantwoorden van de gestelde prejudiciële vraag of er sprake is van mededeling aan een publiek dient mijns inziens het handelen van de beheerders aangemerkt te worden als interveniëren. Er is dan sprake van openbaarmaking en daarmee is het opleggen van een blokkeringsmaatregel gerechtvaardigd op grond van art. 26d Auteurswet.(6) Het faciliteren van The Pirate Bay aanmerken als ter beschikking stellen aan een publiek is in lijn met de gedachte van de Auteursrechtrichtlijn om een hoog beschermingsniveau voor auteursrechthebbenden te verwezenlijken.(7) 

Met betrekking tot de effectiviteit en de proportionaliteit van de blokkeringsmaatregel kan het volgende worden gezegd. Blokkeringen kunnen worden omzeild, maar dat wil niet zeggen dat een maatregel niet effectief kan zijn. Van belang is met name hoe streng de effectiviteitstoets is die door de rechter gehanteerd wordt om te beoordelen of een maatregel proportioneel is ten opzichte van het recht op vrijheid van informatie en het recht op vrijheid van ondernemerschap. De Hoge Raad heeft naar mijn mening terecht geoordeeld dat het hof in haar uitspraak een te strenge effectiviteitstoets heeft gehanteerd.(8)(9) Uit de zaak Telekabel Wien blijkt dat een maatregel voldoende doeltreffend dient te zijn om een effectieve bescherming van het auteursrecht te verzekeren. Dit houdt in dat de maatregel tot gevolg heeft dat het plegen van auteursrechtinbreuk met behulp van The Pirate Bay wordt verhinderd of minstens bemoeilijkt en het de internetgebruikers die gebruik maken van The Pirate Bay ontmoedigt om zich toegang te verschaffen tot deze auteursrechtelijk beschermde werken.(10) Een volledige beëindiging van het auteursrechtinbreuk is niet vereist. Dit is een gunstig gegeven aangezien het niet is uitgesloten dat geen middel ter volledige beëindiging van inbreuken op het intellectuele eigendomsrecht bestaat of praktisch realiseerbaar is.(11) 

De blokkeringsmaatregel kan als een effectief en proportioneel middel worden beschouwd zolang de maatregel enig effect heeft in de zin dat het een extra belemmering vormt, de rechter een effectiviteitstoets hanteert die in overeenstemming is met de Telekabel Wien zaak, de maatregel niet dusdanig ingewikkeld en kostenverhogend is om van een internet service provider te mogen verlangen en de legale content die wordt geblokkeerd als marginaal valt aan te merken zodat er geen sprake is van enige vorm van censuur.

Ter aanvulling van de proportionaliteitstoets ben ik van mening dat door de rechter dient te worden meegewogen wat de creatieve industrie zelf heeft gedaan om het illegaal downloaden tegen te gaan en het legaal downloaden te stimuleren. Het is van belang dat de rechthebbende kan aantonen dat hij alles heeft gedaan wat binnen de grenzen van redelijke kosten en de technische mogelijkheden ligt om het uitlekken van auteursrechtelijk beschermd materiaal te voorkomen. Het is bijvoorbeeld opmerkelijk te noemen dat veel films terwijl zij nog in de bioscopen draaien uitlekken en vervolgens illegaal te downloaden zijn via het internet.

Geconcludeerd kan worden dat het enkel blokkeren van The Pirate Bay een gerechtvaardigd, effectief en proportioneel middel is. Echter zal mijns inziens het illegaal downloaden pas echt afnemen door een combinatie van het opleggen van blokkeringsmaatregelen, het aanpakken van individuele gebruikers en het creëren van een verbeterd legaal aanbod. Een belangrijk aandachtspunt bij het legale aanbod is het gebruikersgemak. Consumenten gaan veelal voor gebruikersgemak en wanneer het legale aanbod zo is gecreëerd dat het aanbod van films compleet en goed geprijsd is op één plek, zullen de consumenten steeds minder illegaal gaan downloaden. De territoriale versnippering van rechten, waardoor legale aanbieders de online exploitatie door middel van geoblocking dienen te beperken tot de geografische gebieden waarvoor een licentie is verkregen.(12) En de grote verscheidenheid aan legale aanbieders van films en series dragen niet bij aan het gebruikersgemak waar de consument naar verlangt. Het ideaalbeeld is een Spotify voor films, maar of dat valt te verwezenlijken?

(1) Hof ’s-Gravenhage 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDA:2014:88, r.o. 4.6.
(2) High Court of Justice 28 februari 2013, [2013] EWHC 379 (Ch), r.o. 47.
(3) High Court of Justice 13 november 2013, [2013] EWHC 3479 (Ch), r.o. 32.
(4) HR 13 november 2015, ECLI:NL:PHR:2015:3307, r.o. 5.8.3.
(5) Torrents zijn bestanden die meta-informatie bevatten over zich op de computers van de ‘peers’ bevindende bestanden. De meta-informatie bevat de informatie hoe de mediabestanden zijn opgedeeld en waar deze kunnen worden gevonden. Vervolgens dient het torrent-bestand geopend te worden in een BitTorrentclientprogramma. The Pirate Bay biedt zelf geen BitTorrentclientprogramma aan maar verwijst door middel van een hyperlink op haar site naar de mogelijkheid om deze ergens anders te downloaden. Het Hof heeft kennelijk doorslaggevend gewicht toegekend aan het gegeven dat The Pirate Bay zelf geen BitTorrent-clientsoftware verschaft en in de visie van het Hof is The Pirate Bay dan alleen ‘richtingaanwijzer’ of verschaffer van een soort schatkaart die leidt naar de auteursrechtelijk beschermde werken.
(6) HR 13 november 2015, ECLI:NL:PHR:2015:3307, r.o. 7.
(7) HvJ EG 7 december 2006, C-306/05, r.o. 36.
(8) Hof ’s-Gravenhage 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDA:2014:88, r.o. 5.22.
(9) HR 13 november 2015, ECLI:NL:PHR:2015:3307, r.o. 4.4.2.
(10) HvJ EU 27 maart 2014, nr. c-314/12, r.o. 62.
(11) HvJ EU 27 maart 2014, nr. c-314/12, r.o. 60.
(12) De aanbieder van legale content kan bijvoorbeeld op basis van IP-adressen of creditcardgegevens van gebruikers de toegang blokkeren.


Lees hier mijn afstudeerscriptie geschreven aan de Vrije Universiteit Amsterdam.