IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 15422

Vragen aan HvJ EU: Zijn handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’?

HR 13 november 2015, IEF 15422; zaak C-610/15; ECLI:NL:HR:2015:3307 (Ziggo en XS4All tegen Stichting BREIN)
In navolging van IEF 13467 en IEF 14976. Rechtspraak.nl: Auteursrecht. Handhavingsrichtlijn IE. Vordering organisatie rechthebbenden tegen internetproviders om te komen tot blokkering van de ‘BitTorrent index’ The Pirate Bay. Maatstaf afwijzing blokkeringsvordering art. 26d Aw wegens ineffectiviteit. Zijn de faciliterende handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’? Gestelde vragen:

1. Is sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn door de beheerder van een website, indien op die website geen beschermde werken aanwezig zijn, maar een systeem bestaat (als beschreven hiervoor in 3.1 en 5.5) waarbij voor gebruikers meta-informatie over beschermde werken die op de computers van gebruikers staat, wordt geïndexeerd en gecategoriseerd, zodanig dat de gebruikers de beschermde werken aan de hand daarvan kunnen traceren en kunnen up- en downloaden?

2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: Bieden art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn ruimte voor een bevel aan een tussenpersoon als in die bepalingen bedoeld, indien deze tussenpersoon inbreukmakende handelingen van derden faciliteert op de wijze als bedoeld in vraag 1?

Lees hier de gehele uitspraak.

Op andere blogs:
curia
Minbuza
Stichting BREIN

IEF 15421

Auteursrechtdebat: Alleen een internetheffing als oplossing is te simplistisch

Door: Erwin Angad-Gaur, voorzitter sectie uitvoerende kunstenaars van Sena. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Een reactie naar aanleiding van de VvA-vergadering d.d. vrijdag 30 oktober 2015. Als kritiek op het voorstel van het IViR heb ik aangegeven dat ik alleen een internetheffing als oplossing te simplistisch vind en meer zie in de voorstellen die de Nederlandse en Franse consumenten en artiestenbonden enkele jaren terug deden: enerzijds inderdaad een internetheffing en legalisering van P2P-gebruik, en anderzijds de invoering van een radiomodel voor ook het commercieel faciliteren van aanbod.

Het was in dat kader erg jammer  dat de consumenten niet in het forum vertegenwoordigd waren. De Consumentenbond sprak zich al jaren geleden uit voor een toekomst van vergoedingssystemen online, mede gebaseerd op eigen onderzoek onder de achterban. Daarmee loopt dit onafhankelijke onderzoek van het IViR dus synchroon. Nieuw aan het IViR-onderzoek is de kwantificering van het enorme potentieel aan inkomsten dat wij gezamenlijk in het huidige systeem laten liggen; dat zou meer tot nadenken moeten dwingen dan de industrie bereid lijkt te zijn te doen. Dat was en blijft teleurstellend en wekt minimaal de schijn van slecht ondernemerschap. Ten koste helaas van zowel de belangen van de consument als die van de makers.

Op de wat los afgevuurde opmerkingen van Kamiel Koelman, advocaat bij koelman.legal, over het verdelen van de gelden (niet zijn vak merk ik overigens op) heb ik aangegeven dat het middels onderzoek al jaren lukt onder meer de thuiskopiegelden te verdelen op basis van privacy neutraal verkregen cijfers; dat kan ook online. Hij gaf geen antwoord op de vraag waarom dat ten aanzien van een alternatief vergoedingsmodel online opeens anders zou zijn dan offline.

Tot slot was het wat bevreemdend dat Peter Boertje, mijn collega voorzitter van de sectie producenten van Sena, de Leenrecht-, de Thuiskopie- en de huidige Sena-rechten geheel logisch en terecht schijnt te vinden, maar nieuwe voorstellen voor collectief beheer afdoet als "communisme"; als collectief beheer communisme heeft hij als voorzitter van Sena producenten, moet men concluderen, dan kennelijk toch selectief communistische neigingen. Het lijkt vooral aan te geven dat men argumenten zoekt om een waarheid niet te willen zien. Dat blijft uiteindelijk de wat teleurstellende conclusie van de sessie van 30 oktober 2015.

Zie aanvullend ook o.m. mijn eerdere bijdrage in Reflecties, Sena Performers Magazine (2, 2013):

IEF 15420

Geen schending uitingsvrijheid door oud-voorman Baskische seperatisten zwijgmaatregel op te leggen

EHRM 12 november 2015, IEF 15420; requete 52363/11 (Bidart tegen Frankrijk)
Uit het persbericht: In het kader van zijn invrijheidstelling moest oud-voorman van de Baskische seperatistische organisatie zich onthouden van verspreiden van een werk of audiovisuele productie (mede)geschreven over de door hem gepleegde strafbare feiten en in het openbaar daarover spreken. De maatregel was beperkt in tijd en betrof enkel strafbare feiten die door hem waren gepleegd, hij had toegang tot de rechter om de maatregel te laten toetsen. Er is in dit geval geen schending van vrijheid van meningsuiting.

IEF 15419

EVRM beschermt geen negationistische en antisemitische optredens

EHRM 10 november 2015, IEF 15419 requête no 25239/13 (M'Bala M'Bala tegen Frankrijk)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Uit het persbericht: Dieudonné M'Bala M'Bala, een komiek met politieke activiteiten, heeft in het openbaar beledigingen geuit aan het adres van mensen met een Joodse afkomst of het Joodse geloof. Aan het eind van een show in 2008 in Zénith, Parijs is Robert Faurisson, een academicus met meerdere veroordelingen vanwege negationistische meningen, met name voor het ontkennen van gaskamers in concentratiekampen, uitgenodigd om samen met hem een "prize for unfrequentibility and insolence" in ontvangst te nemen. De prijs, in de vorm van een drie-vertakte kandelaar met een appel op iedere tak, werd aan hem uitgereikt door een acteur gekleed in "garment of light" - een gestreepte pyjama met een gele Jodenster erop genaaid.

Het Hof ziet de scène niet als een entertainment optreden, maar als een politieke meeting onder het mom van comedie, dat negationisme promoot door Robert Faurisson een sleutelrol te geven en de vernederende portrettering van Joodse deportatieslachtoffers die worden geconfronteerd met een man die de uitroeiing weigert te erkennen.

Het optreden, zelfs als het satirisch of provocend bedoeld, valt niet onder de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM. In werkelijk was hier sprake van een demonstratie van haat en anti-semitisme en ontkenning van de Holocaust. Vermomd als een artistieke productie was dit in feite een plotselinge aanval die tegen de letter en de geest van het Europese Verdrag indruist.

IEF 15337

NILG Conference 'Law and Governance in the Digital Era'

7th Annual Conference of the Netherlands Institute for Law and Governance:
“Law and Governance in the Digital Era”
West Indisch Huis, Amsterdam, Thursday November 19th 2015

The rapid advancement of digital technology keeps challenging the potential of the law to provide appropriate, reliable regulatory solutions. On the one hand, a regulatory framework is required that is open and flexible enough to support the continuous evolution of new products, services and business models. On the other hand, restrictions of the use of new technologies may be necessary to safeguard fundamental rights and human dignity. International and national speakers will discuss law and governance in the digital era:

 

Programme
9:30      Registration (Coffee/Tea)
10:00    Opening

10:15    Big Data and Web 3.0 - Mapping the Challenges of New Technologies
Prof. Annette Kur, Senior Researcher, Max Planck Institute for Innovation and Competition, Munich, and Honorary Professor, University of Munich
Prof. Jeanne Mifsud Bonnici, Professor of European Technology Law and Human Rights, University of Groningen
Cédric Manara, European Copyright Counsel, Google, Brussels
Plenary Debate

11:15    Coffee Break

11:45    Public/Private Interface – Assessing the Potential of Regulatory Tools
Prof. Francesca Bignami, Professor of Law, George Washington University, Washington DC
Prof. Aurelia Colombi Ciacchi, Professor of Law and Governance, Academic Director Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen
Prof. Wouter Werner, Professor of Public International Law, VU University Amsterdam
Plenary Debate

12:45    Lunch Break

13:45    Case Studies – Part 1
Session A ‘Driverless Car’
Chair: Kiliaan van Wees, Assistant Professor, Department of Private Law, VU University Amsterdam
Prof. Michiel Heldeweg, Professor of Law, Governance and Technology, University of Twente
Prof. Wim Vellinga, Professor of Criminal Law and Criminal Procedure, University of Groningen

Session B ‘Internet of Things’
Chair: Tijmen Wisman, Researcher, Department of Transnational Law, VU University Amsterdam
Prof. Andrew Murray, Professor of New Media and Technology Law, London School of Economics
Wanne Pemmelaar, Senior Associate, De Brauw Blackstone Westbroek

Session C ‘Smart Borders’
Chair: Evelien Brouwer, Associate Professor, Department of Public Law (Migration Law), VU University Amsterdam
Tizia Lemmer, Directorate Migration Policy, Ministry of Security and Justice
Majoor Jorrit Greydanus, Deputy Chief, Brigade Border Control Schiphol, Royal Military Police (Koninklijke Marechaussee)
Prof. Jeanne Mifsud Bonnici, Professor of European Technology Law and Human Rights, University of Groningen

14:45    Coffee Break

15:15    Case Studies – Part 2
Session A ‘eNotary’

Prof. Leon C.A. Verstappen, Professor of Notarial Law and Academic Director, Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen

Session B ‘3D Printing’
Chair: Prof. Martin R.F. Senftleben, Professor of Intellectual Property Law and Director, Kooijmans Institute for Law and Governance, VU University Amsterdam
Prof. Klaus Heine, Professor of Law and Economics, University of Rotterdam
Maurits Westerik, Senior Counsel, Bird & Bird, The Hague

Session C ‘Law Enforcement and ISP Liability’
Chair: Prof. Arno R. Lodder, Professor of Internet Governance and Regulation, VU University Amsterdam
Stefan Kulk, Researcher, Molengraaf Institute for Private Law, University of Utrecht
Milica Antic, Head Legal, Google Netherlands
Remy Chavannes, Partner, Brinkhof, Amsterdam

16:15    Governance Challenges Revisited
Roundtable of Session Chairs
Short Summaries of Results
Plenary Debate

17:30    Closing and drinks (Borrel)

---

Description
The overarching question of the role of law in the digital era has many facets. What are the genuinely new aspects of digitization that give rise to regulatory dilemmas? How does law evolve to adapt to this changing reality? How are different conflicting interests reconciled in legal systems? How to devise legal rules that are sustainable enough to keep pace with rapid technological development? Is the current legal framework still effective in the digital era? Who are and should be the main actors shaping the digital environment and the law for the digital environment?

To shed light on these facets of law and governance in the digital era, the conference first offers two plenary sessions. Seeking to explore the present interplay of technology and legal norms, the first session maps current regulatory dilemmas that are triggered by digital technology: from access to information for the purposes of text and data mining to legal risks associated with the use of advanced information technologies. On this basis, the second session discusses the potential of available regulatory tools in the public and private sphere. To which extent can traditional legislation still be seen as an appropriate answer? Which level of abstraction is required? Which level of harmonization of national approaches is desirable? Is it conceivable to combine public and private norm setting and enforcement initiatives? How much room should be provided for self-regulation?

With the morning sessions laying groundwork for a more detailed problem analysis, it becomes possible to focus on individual developments at the crossroads of law and technology in parallel afternoon sessions: from liability risks evolving from driverless cars, privacy issues surrounding the recording of private use and consumption patterns as a result of the internet of things, the hidden control of borders through digital data exchange in the first series of parallel sessions to changes in notary services based on digital applications, the reconsideration of intellectual property norms in the light of 3D printing and the involvement of Internet services providers in law enforcement in the second series of parallel sessions.

Bringing together the results of the discussion, the final roundtable of session chairs will yield deeper insights into the interaction between law and technology, the role and impact of public and private regulation and, ultimately, the chances of governance in the digital era.

Certificates
5 Credit points ‘Netherlands Bar Association’ (NOVA)
5 Credit points ‘Flemish Bar Association (OVB) ex article 2, sub 2, third sentence ‘Reglement’.

Venue
West Indisch Huis, Herenmarkt 99, Amsterdam.
Close to Amsterdam Central Station; via maps.google.com

Registration fees
€   50,00 NILG Members and students; pick ‘Prijs Anders’
€ 350,00 Sponsors
€   95,00 Judiciary, academic personnel, government (ministeries and other governmental institutions)
€ 395,00 All others / per person
Fees include lunch, coffee/tea and documents provided. Excluding VAT (21%).

Sign up here

 

eduLex, onderdeel van deLex b.v.  Postbus 3564  1001 AJ Amsterdam
T 020 345 22 12  
service@delex.nl ;www.delex.nl



    ©deLex    Disclaimer    Leveringsvoorwaarden    Privacy Statement


 HEADER: West Indisch Huis


 

IEF 15418

Neutrale Facebookfoto in seksfilmpje is nog geen belediging

HR 10 november 2015, IEF 15418; ECLI:NL:HR:2015:3247 (Belediging bij afbeelding)
Strafrecht. Mediarecht. Portretrecht. Belediging die bij afbeelding is aangedaan door het versturen van een privé-filmpje via de whatsapp. Verdachte heeft een neutrale, van haar facebookpagina afkomstige, foto van aangeefster toegevoegd aan een filmpje waarop seksuele gedragingen van een andere vrouw te zien zijn. Het oordeel van het hof dat de afbeelding in de context een beledigend karakter heeft ex art. 266 Sr is zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het Hof heeft de context waarin de afbeelding is geplaatst niets vastgesteld omtrent het verband dat in het filmpje wordt gelegd of gesuggereerd tussen de getoonde foto van aangeefster en het tonen van de door een andere vrouw verrichte seksuele gedragingen. Dat de foto van aangeefster in dit filmpje is opgenomen, kan nog niet worden ontleend dat het tonen van die afbeelding de strekking heeft aangeefster in een ongunstig daglicht te plaatsen en haar aan te randen in haar eer en goede naam.

2.4.3. Het kennelijk oordeel van het Hof dat de afbeelding in de onderhavige context een beledigend karakter heeft als bedoeld in art. 266 Sr is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers met betrekking tot de context waarin de afbeelding is geplaatst in het bijzonder niets vastgesteld omtrent het verband dat in het filmpje wordt gelegd of gesuggereerd tussen de getoonde foto van de aangeefster en het tonen van de door een andere vrouw verrichte seksuele gedragingen. Aan de enkele omstandigheid dat de foto van de aangeefster in dit filmpje is opgenomen kan nog niet worden ontleend dat het tonen van die afbeelding de strekking heeft de aangeefster in een ongunstig daglicht te plaatsen en haar aan te randen in haar eer en goede naam.

Uit de conclusie ECLI:NL:PHR:2015:1937

14. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte [aangeefster 2] bij afbeelding heeft beledigd door een foto van [aangeefster 2] toe te voegen aan een filmpje met seksuele gedragingen. De afbeelding als zodanig ontbeert een beledigende strekking. Deze is afkomstig van de “Facebookpagina” van de aangeefster en neutraal van aard. Beslissend is dan ook of de context waarin de afbeelding is gebruikt daaraan een beledigende strekking geeft. Deze vraag dient onderscheiden te worden van de vraag of de verdachte door op deze wijze en kennelijk zonder toestemming van de aangeefster gebruik te maken van haar foto in strijd met het portretrecht dan wel anderszins onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat misbruik is gemaakt van de foto van de aangeefster betekent immers nog niet dat de afbeelding daarmee de strekking heeft haar bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en haar aan te randen in haar eer en goede naam. Bij de beoordeling van de context waarin de afbeelding is gebruikt, werkt complicerend dat zich bij de stukken van het geding geen kopie van het desbetreffende filmpje bevindt. Evenmin bevat het dossier een adequate beschrijving van de filmbeelden. Door een verbalisant zijn “enkele screenshots van het bewuste filmpje” gemaakt. Daartoe behoren enkele afbeeldingen van personen, die in geen relatie lijken te staan tot de kennelijk eerder vertoonde seksuele gedragingen. Voorts blijkt niet dat het filmpje op de terechtzitting in hoger beroep dan wel op de terechtzitting in eerste aanleg is afgespeeld. De bewijsvoering van het hof steunt in dit verband op de verklaring van de aangeefster. Daaruit volgt dat in het filmpje te zien is dat twee mensen geslachtsgemeenschap hebben. Tussen de naaktscènes zijn meerdere foto’s van personen te zien. Daarna wordt een aantal foto’s van mensen, gekleed in carnavalskleding, zichtbaar. Ook wordt er een foto van de aangeefster getoond.
IEF 15417

Auteursrechtdebat: een alternatief verdienmodel is helemaal niet nodig

Door: Peter Boertje, voorzitter sectie producenten in het bestuur van Sena. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Een reactie op de VvA-vergadering d.d. 30 oktober 2015 plus de tekst die Peter Boertje heeft uitgesproken tijdens deze vergadering.

Toen aan mij werd gevraagd of ik commentaar wilde geven op het onderzoek van de heren Bodó en Quintais hoefde ik niet zo lang na te denken. Graag! Mijn insteek was om de teksten niet te beoordelen door een juridische bril, maar om te kiezen voor de invalshoek van de ondernemer, de co-investeerder die samen met de artiest mooie creaties mogelijk maakt. In de bijdragen van de heren lijkt met name te worden gekeken naar het belang van de maker en het belang van de consument. Prima, maar mijn inziens niet volledig, want zonder de platenmaatschappij, producent of investeerder is het lastig om mooie scheppingen aan de man (of vrouw) te brengen. Ook wordt in het onderzoek een probleem gecreëerd, dat er eigenlijk misschien niet is: een succesvolle artiest/maker weet prima een goed inkomen te verwerven, en ook de consument wordt beter dan ooit op zijn wenken bediend. Tegen gratis is echter niet op te boksen. Al kost een mooi nummer 1 cent, dan nog zal men het willen pikken omdat het kan, en omdat het onvoldoende gesanctioneerd wordt. Dat is waar wel het probleem zit, en daar moet ook de oplossing worden gezocht. Of het onderzoek op dat punt soelaas biedt? Nee, niet echt. Je moet geen verplichting willen opleggen als verdienmodel om vervolgens als maker en producent ook nog de controle over je werken te verliezen.

Ondernemers zijn over het algemeen vrij direct en duidelijk. Dat is de reden waarom ik vond dat de toon best wel stevig mocht zijn. Een prima manier ook om de discussie levendig te houden, en met respect voor elkaars standpunten. En, of ik bang ben dat de stelende muziekliefhebber mij niet sympathiek zal vinden? Nee hoor, de bakker wiens brood wordt gestolen, zal vast en zeker de ‘klant’ voor een tijdje de deur wijzen. Niet sympathiek van de bakker, maar het is nog minder sympathiek om brood te stelen.

Lees hier de tekst uitgesproken tijdens de VvA-vergadering d.d. 30 oktober 2015:

Kijk- en luistergeldmodel en socialisme zijn de eerste woorden die na het lezen bij mij opkwamen. Iedereen moet meebetalen voor iets waar 48,7% geen binding mee heeft. Dat klinkt als een opgelegde belasting. Muziek als nutsmiddel? Vraag en aanbod is niet meer relevant? Geen marktwerking meer? Er zijn veel vragen.

Hoe is door de onderzoekers voorgesteld te administreren? Moet een Sena misschien een rol spelen? Waarom alleen in Nederland, of desnoods Europa, en waarom dan niet maar gelijk kijkend naar een globaal model, vooropgesteld dat het model überhaupt zou kunnen werken? Wat gebeurt er met alle andere ontwikkelingen?

De onderzoekers hebben beslist de beste bedoelingen gehad, maar zijn vergeten naar de echte wereld te kijken: de wereld van vraag en aanbod.

Er is met name gekeken naar gebruikers, maar onvoldoende naar aanbieders. Waarom zouden zij hierin meegaan? Er is weinig prikkel, omdat alleen de hoeveelheid gebruik nog een variabele factor van betekenis is. De tarieven staan immers vast, alleen een zekere mate van populariteit kan nog het verschil maken. Hoeveel wil men straks überhaupt nog investeren en geloven in een artiest?

Het model wordt genoemd als behulpzaam middel tegen piraterij. Afgelopen week viel een brief in de bus van een kijker van on demand series in Duitsland, die illegaal een fijne avond had gehad. Of hij 1900 euro wilde aftikken. Onze wetgever staat tot dusver niet erg stevig in de aanpak tegen diegenen, die van ons, artiesten en platenmaatschappijen, keihard stelen.  Een aanpak, door illegale gebruikers op de vingers te tikken met hoge facturen, dat werkt!  Niet een kijk- en luistergeldmodel, maar het laten voelen in de portemonnee.

Het model maakt enorme investeringen in organisaties als Spotify overbodig. Levert Spotify niet genoeg op? Deels is dit te beamen. Maar zijn we daar niet zelf bij? En wat was er voor Spotify? Niemand verdiende toen iets aan digitale diensten.

Er zijn belangenbehartigers die vinden dat artiesten te weinig krijgen. Dat artiesten zich niet kunnen verweren. Waarom werken grote artiesten dan wel graag, en langdurig samen met platenmaatschappijen?  Omdat ze elkaar niet wederzijds juist enorm versterken?

Veel mogelijkheden zijn er om op te komen voor je rechten. Talloze belangenorganisaties. Kijk op Beroepskunstenaars.nl. Recentelijk heeft de beroepsvereniging voor auteurs-muzikanten het licht gezien (BAM!). Onder andere met leden als Direct, Dotan, Kensington, Blof en Blaudzun. Relevant.

Informatie over contracten zijn ondermeer te vinden op de website van Musica Juridica. Overal vandaan kun je trouwens informatie ophalen. Iedereen is mans genoeg om voor zijn eigen belangen op te komen.

Volgens mij is de echte vraag: hoe kan ik als artiest meer in control blijven? Financieel is het allemaal echt niet altijd kommer en kwel. En de artiesten die klagen over geld, kunnen zichzelf misschien ook afvragen, of dat niet komt omdat hun laatste werk niet zo goed was. 

Martin Garrix. 19 jaar en ruim 17 miljoen euro rijker in 2 jaar. Heeft gebroken met Eelko van Kooten’s bedrijf Spinnin’ en Music All Stars.  Niet omdat de inkomsten voortvloeiend uit het 360 graden model zo slecht waren, denk ik. Niet omdat de samenwerking niet goed was. Zowel Martijn/Martin als Eelko geven daar namelijk in de media geen enkele blijk van. Integendeel.

Waar het om leek te gaan was het  ‘in control willen zijn’. Het ging over eigendomsrecht. Over data in relatie tot fanbase.  Geld verdienen aan muziek was blijkbaar niet eens de belangrijkste factor.

Waar het ook om gaat is niet, of we de consument een model moeten willen opdringen waarbij je verplicht bent om bij te dragen. Dat is niet het verdienmodel van de toekomst. Bijna 50% gebruikte al geen muziek via digitale kanalen, maar zal zich echt gaan laten horen als ze er onvrijwillig voor moeten betalen. Modellen waarbij men op vrijwillige basis een abo fee betaalt zijn er ook al. Spotify en Netflix bijvoorbeeld. Handig, goedkoop, kwalitatief hoogwaardig en gebruiksvriendelijk.

Toekomstbestendig is de samenwerking tussen partijen op basis van gelijkwaardigheid. De platenmaatschappij als dienstverlener en de artiest, die als een echte ondernemer weet hoe hij contracten moet afsluiten; die zich door professionals, zoals gespecialiseerde juristen, laat voorlichten, en die eigenlijk zijn eigen intellectueel eigendom is.  Alle partijen willen in control zijn en eigen keuzes kunnen maken. Zowel juridisch als economisch. Daarbij past niet een model waarbij je alle controle juist uit handen geeft. Dit geldt voor een model waarbij iedereen collectief ‘kijk- en luistergeld’ moet betalen, maar ook voor de variant waarbij een flatfee bedrag aan gebruikers wordt gevraagd die wel actief beeld en geluid willen consumeren. Artiesten en platenmaatschappijen zijn samen mans genoeg om zelf hun koers uit te stippelen en te bepalen met wie ze willen werken en welke vergoeding daarbij hoort. Niet via een ‘politbureau’ dat bepaalt wat men mag verdienen.

Daarnaast moet de wetgever de intellectuele eigendom beter beschermen. Niet alleen uit moreel oogpunt, maar ook omdat er een enorm economisch belang mee is gemoeid. 

De toekomst: goede onderlinge afspraken maken op basis van gelijkwaardigheid; goede afspraken met distributiekanalen, en garanties van de wetgever op voldoende bescherming.

En die illegale kijker die nu ineens 1900 euro moet betalen? Laten we hopen dat hij heeft genoten van Narcos, of welke andere serie dan ook die hij op Popcorn Time heeft gevonden. Dat hij het 1900 euro waard vond.

Peter Boertje

IEF 15411

HvJ EU: Belgisch systeem van vergoeding voor reprografie is in strijd met het EU recht

HvJ EU 11 november 2015, IEF 15410; ECLI:EU:C:2015:750; zaak C-572/13 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel)
Thuiskopie-exceptie. Reproductierecht. Billijke vergoeding. Uit het persbericht: De Belgische auteurswetgeving voorziet, ter financiering van de vergoeding van de auteurs (en de uitgevers) voor reproducties van hun werk in een gecombineerd vergoedingssysteem:
-    Ten eerste moet de fabrikant of de invoerder een forfaitair bedrag betalen op het moment van invoer van een reproductieapparaat. De hoogte van het bedrag wordt bepaald op basis van de maximumprintsnelheid van het apparaat. In dit geval moest HP 49,20 euro betalen per printer.
-    Ten tweede moet de gebruiker een evenredige vergoeding betalen op basis van het aantal daadwerkelijk gemaakte kopieën (en waarvan de hoogte verschilt naargelang de betrokkene aan de inning van de vergoeding heeft meegewerkt).

Het hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van [InfoSocrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de daarin vermelde term „billijke compensatie” een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

2)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de lidstaat toestaat om een gedeelte van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie toe te kennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl deze uitgevers niet verplicht zijn om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op het gedeelte van de compensatie dat hun is ontzegd.

3)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich in beginsel tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook reproducties van bladmuziek betreft. Ook verzetten deze bepalingen zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat eveneens inbreukmakende reproducties betreft die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bronnen.
4)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een systeem is ingevoerd dat ter financiering van de billijke compensatie voor de rechthebbenden twee vormen van vergoeding combineert, namelijk ten eerste een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt, namelijk op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en ten tweede een evenredige vergoeding, die na het vervaardigen van de reproducties wordt geïnd, uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs, en verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die deze reproducties vervaardigen, voor zover:
–        het bedrag van de forfaitaire vergoeding die vóór het maken van de reproductie wordt betaald, uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee de betrokken apparaten reproducties kunnen maken;
–        het bedrag van de evenredige vergoeding die na het maken van de reproducties wordt geïnd, verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt, en
–        het gecombineerde systeem, in zijn geheel beschouwd, geen mechanismen – en met name geen terugbetalingsmechanismen – omvat die de complementaire toepassing van het criterium van de daadwerkelijke schade en het criterium van de forfaitair vastgestelde schade ten aanzien van de verschillende categorieën van gebruikers mogelijk maken.
Vervolg uit het persbericht:

Volgens het Hof is de EU-auteurswetgeving (richtlijn 2001/29) bedoeld ter vergoeding van auteurs voor reproducties van hun werk.

Een forfaitaire vergoeding zoals in de Belgische wetgeving is vervat, strookt daar niet mee, omdat het bedrag van de vergoeding enkel wordt bepaald op grond van de snelheid van het apparaat. Het Hof wijst er in dat verband op dat het gebruik van de technische capaciteit van een reproductieapparaat verschilt naargelang het gaat om publiek dan wel privégebruik, en met een commercieel doel dan wel een ander oogmerk.
 
Bovendien moet een dergelijk gecombineerd systeem volgens het Hof voorzien in terugbetalingsmechanismen om te vermijden dat overcompensatie plaatsvindt.
 
De regeling dat het bedrag van de vergoeding varieert naargelang de betrokkene meewerkt aan de inning van de heffing strookt evenmin met het EU-recht.
 
Dat een gedeelte van de vergoeding wordt toegekend aan de uitgevers is ook in strijd met de EU-wetgeving.
 
De Belgische wetgeving is nog op een aantal andere punten in strijd met de EU-wetgeving: zij voert namelijk een ongedifferentieerd systeem in en heeft ook betrekking op bladmuziek en kopieën die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bron. Meer algemeen moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen reproducties voor privégebruik, zonder commercieel oogmerk en andere.

Gestelde vragen [IEF 13420 en IEF 13245]

1. Moeten de termen „billijke compensatie” als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub a, en in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG1 anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?
2. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

(1)    een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee het kopieerapparaat een bepaald aantal kopieën per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en

(2)    een evenredige vergoeding, waarbij de vaststelling ervan uitsluitend is gebaseerd op de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie kan worden geacht billijk te zijn en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt gewaarborgd?

3. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om, zelfs indirect, de auteurs aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten, in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?
IEF 15416

Auteursrechtdebat: Auteursrechten op algoritmen: een gerechtvaardigde belemmering voor een transparante overheid?

Door: Kyra Sandvliet – jurist op o.a. het gebied van auteursrecht en privacyrecht. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Dat de Nederlandse overheid net als de rest van de wereld vol enthousiasme aan boord gaat van de in volle vaart voortdenderende big data-trein1  is geen geheim. Vol trots worden toepassingen van big data analytics gepresenteerd, zoals de data-gedreven handhaving in Utrecht2, en vorig jaar werd er zelfs voor het eerst een volledig congres aan gewijd: het Nationaal Big Data Congres voor de Overheid. Door gebruik van slimme algoritmen kan voor de overheid beschikbare data worden geanalyseerd en worden toegepast bij bijvoorbeeld de allocatie van overheidsmiddelen. Zo wordt bijvoorbeeld dankbaar gebruik gemaakt van rekenmodellen om misdaaddata te analyseren en zo politiemiddelen als helikopters efficiënter in te zetten, een vorm van zogenaamde predicitve policing3.  Efficiëntie is een sleutelwoord bij de inzet van big data door de overheid en het kan ongetwijfeld tot een effectievere inzet van belastinggelden leiden. Een overheid dient bij haar handelen echter ook een aantal beginselen in acht te nemen, waaronder transparantie en de zorgvuldige motivering van besluiten. Daarnaast is het voor een goede werking van een democratie noodzakelijk dat burgers haar overheid ter verantwoording kan roepen. 

De link met deze beginselen en het auteursrecht is misschien niet voor de hand liggend, maar het auteursrecht vormt toch een factor in de discussie omtrent de data driven overheid. Tenminste, dat zou het naar mijn idee moeten zijn, vooral nu de rol van data alsmaar toeneemt in besluitvormingsprocessen. Want simpel gezegd, auteursrechten op algoritmen die de overheid bij haar big data analyses gebruikt, kunnen transparantie in de weg staan.

Dat een wiskundig algoritme een auteursrechtelijk beschermd werk zou kunnen zijn, blijkt uit de rechtspraak. Hiervoor dient het model verder te gaan dan een bestaande wiskundige of logische formule en dient het een eigen oorspronkelijk karakter te bezitten en het persoonlijk stempel van de maker, hetgeen onder meer kan blijken uit de samenstelling en structuur4.  Bovendien zullen ontwikkelaars zich aansluiten bij de woorden van Quaedvlieg, geschreven in het kader van auteursrechten op software: “het eigen persoonlijke karakter dat de ontwerper aan het programma kan geven, is dan ook meestal in het algoritme het opvallendst belichaamd”5.  Ook het Europese Hof van Justitie heeft in haar arrest SAS Institute vs. World Programming van 2 mei 2012 gesteld dat “via de keuze, de schikking en de combinatie van deze woorden, cijfers of wiskundige concepten [...] de auteur op een originele wijze uitdrukking [kan geven, KS] aan zijn creatieve geest [...] en tot een resultaat – de gebruikshandleiding van het computerprogramma – komen dat een intellectuele schepping vormt”.

Het is dus duidelijk dat op een algoritme auteursrechten kunnen rusten. Dit heeft tot gevolg dat de overheid, ondanks haar inspanningen over te gaan op open source software6, in veel gevallen gebonden is aan de licentie die zij sluit met een ontwikkelaar. Zij – en de burger – is in dat geval voor de mate van transparantie afhankelijk van de inhoud van de licentie met een commerciële partij, die zich in dit kader vaak ook op het beroepsgeheim beroept.

Deze bescherming van het werk van ontwikkelaars is vanuit een auteursrechtelijk perspectief alles behalve onredelijk. In het debat over het auteursrecht in een veranderende wereld, waarbij technologie sturend en bepalend kan zijn voor de interpretatie van rechten, zou ik daartegenover willen stellen dat ten behoeve van een transparante overheid het noodzakelijk is dat inzicht in de onderliggende processen van big data analyses kan worden verschaft. Zodat bijvoorbeeld het rekenmodel, dat tot het resultaat komt om helikopters in een bepaald gebied in te zetten, openbaar gemaakt kan worden, opdat de overheid haar besluit zorgvuldig kan verantwoorden en de burger haar zo nodig op dit besluit ter verantwoording kan roepen. Deze transparantie is des te meer noodzakelijk gezien het feit dat data en algoritmen niet slechts objectieve input en rekenmodellen zijn7; de subjectieve keuzen zijn immers de grondslag voor auteursrechtelijke bescherming. Daarbij worden de keuzen van de ontwikkelaar bij het maken van de software beïnvloed door zijn of haar bias. Het door hem of haar ontwikkelde slimme algoritme kan vervolgens de vooroordelen van haar gebruiker overnemen, met het gevolg dat in het algoritme (zonder enige intentie) een vooringenomenheid of discriminatie sluipt8.  Daarnaast betreft het hier geen analyses van een simpel en van enige waardeoordeel ontdane rekensom, maar analyses die sturend kunnen zijn in bestuurlijke besluitvorming. Hierbij dienen in tegenstelling tot de rekensom wel degelijk keuzen gemaakt te worden die niet objectief te noemen zijn, zoals het categoriseren van 'afwijkend gedrag' op basis waarvan de data (real time) geanalyseerd wordt en waarop handhaving dient te reageren – en mogelijk preventief kan ingrijpen.    

Het is daarom goed om stil te staan bij de vraag of en in hoeverre auteursrechten democratische rechtsbeginselen mogelijk in de weg zitten, en in hoeverre dit te rechtvaardigen is. We moeten voorkomen dat het auteursrecht onnodig drempels opwerpt en de toegang van burgers tot informatie wordt belemmerd. Wie mee wil denken en discussiëren over transparantie en het gebruik van algoritmen in besluitvormingsprocessen; op vrijdag 29 januari 2016 zal tijdens de conferentie Computer, Privacy and Data Protection (CPDP) een panel over dit onderwerp worden georganiseerd, Obscured by algorithms: how to prove yes if computer says no. Zie de website voor meer informatie: www.cpdpconferences.org.

1     Big data kent vele definities, waarbij regelmatig de 3V's als onderscheidend voor big data van andere data worden aangehaald: volume (het zeer groot volume van datasets), variety (de grote diversiteit van datasets) and velocity (de enorme snelheid waarmee de data wordt geproduceerd en verwerkt). Bovendien wordt met big data analyses vaak verwezen naar analyses waarbij zonder voorafgaande hypothese of doelbinding verbanden tussen de data worden gelegd.
2     Zie website Binnenlands Bestuur “Utrecht voorloper met data-gestuurde handhaving”, 16 juli 2015, https://www.binnenlandsbestuur.nl/digitaal/nieuws/utrecht-voorloper-met-data-gestuurde-handhaving.9483636.lynkx (laatst geraadpleegd op 29 oktober 2015).
3     Zie NOS “'Meer arrestaties door politieheli's dankzij patronen criminelen'”, 21 september 2015, https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2058913-meer-arrestaties-door-politieheli-s-dankzij-patronen-criminelen.html (laatst geraadpleegd op 29 oktober 2015).
4     Zie o.a. HR 26 februari 2006, Technip/Goossens (ECLI:NL:HR:2006:AU7508) en Rb Arnhem 18 juli 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BD7578).
5     A.A. Quaedvlieg, Auteursrecht op techniek, proefschrift, Tjeenk Willink, Zwolle 1987, p. 99.
6     Uit het verslag van de Commissie 'Elias' (parlementaire enquêtecommissie “ICT-projecten bij de overheid”) blijkt dat de cijfers van dit open source beleid onduidelijk blijven (Kamerstukken II 2014/15, 33 326, nr. 5, p. 63).
7     Enkele interessante onderzoekers die onder meer deze subjectiviteit aankaarten zijn Frank Pasquale in o.a. The Black Box Society (Harvard University Press, 2015) en Nicholas Diakopoulos in o.a. “Algorithmic Accountability Reporting: On the Investigation of Black Boxes” (Tow Center for Digital Journalism, februari 2014).
8     Zie hierover onder andere de volgende artikelen: Solon Barocas and Andrew D. Selbst, “Big Data's Disparate Impact”, California Law Review, Vol. 104, 2016 (beschikbaar via SSRN: https://ssrn.com/abstract=2477899); Latanya Sweeney, “Discrimination in Online Ad Delivery”, 28 januari 2013 (beschikbaar via SSRN: https://ssrn.com/abstract=2208240); Lauren Kirchner “Big Data’s ‘Neutral Algorithms’ Could Discriminate Against Most Vulnerable” in The Wire op 6 september 2015, https://thewire.in/2015/09/06/neutral-algorithms-could-actually-discriminate-against-the-most-vulnerable-classes-10103/ (laatst geraadpleegd op 29 oktober 2015).

IEF 15415

Echte merken op goederen waarvoor zij niet bestemd zijn

HR 10 november 2015, IEF 15415; ECLI:NL:HR:2015:3248 (ABERCROMBIE polo's)
Merkenrecht. Strafrecht. Namaak. Verdachte wordt ten laste gelegd en bewezenverklaard dat zij ex artikel 337 lid 1 onderdeel 1 Sr polo's, valselijk voorzien van het merk ABERCROMBIE in voorraad had. Gelet op Memorie van Toelichting bij kan ook van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken worden gesproken indien de merken echt zijn doch zijn aangebracht op goederen waarvoor zij niet bestemd zijn. Het middel faalt en gezien artikel 81 RO behoeft het geen nadere motivering.

 

2.2.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij (...) opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, te weten:
- polo's, valselijk voorzien van het merk ABERCROMBIE
(...)
in voorraad heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de tot het bewijs gebezigde bevindingen van de controleur van SNB React, voor zover inhoudende:
"1. Merken
Ten aanzien van de bovenstaande partij goederen is vastgesteld dat deze allen waren voorzien van de hierboven genoemde beschermde merken en logo's dan wel daarvan slechts een geringe afwijking vertoonden.
2. Hang-tags (kaart-labels)
De kaart-labels zijn qua kleurstelling niet origineel en de grootte ervan is niet conform de normale afmetingen. De stickers op de parfums wijken af van het origineel.
3. Codering producten
De coderingen ontbreken of zijn foutief weergegeven.
4. Kwaliteit gebruikte materialen
De kwaliteit van de gebruikte materialen is ver beneden de kwaliteit van de originele producten.
5. Afwerking
De afwerking van de producten is slecht. Dit geldt met betrekking tot de kleding met name ten aanzien van de aangebrachte prints, de borduursels, de afwerking van de knoopsgaten. Dit geldt met betrekking tot de parfums met name ten aanzien van afwijkende sprayknoppen, afwijkende flesjes, afwijkende logo's, afwijkende stickers/codering.
6. Overig
Ten aanzien van de verpakkingen van de producten is vastgesteld dat geen enkel product in een originele verpakking zat. Verder is de manier van verpakken niet gelijk aan de manier waarop de originele merkhouder haar kleding verpakt."
2.3.
Art. 337, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"1. Hij die opzettelijk:
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken,
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft,
c.(...)
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst of
e. (...)
in voorraad heeft, wordt gestraft (...)"
2.4.
De tenlastelegging is toegesneden op onderdeel a van het eerste lid van art. 337 Sr. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van dat onderdeel in art. 337 in het Wetboek van Strafrecht houdt onder meer het volgende in:
"Valse en vervalste merken zullen in de regel ook wederrechtelijk vervaardigd zijn, doch dit is niet noodzakelijkerwijs het geval. Merken kunnen bij voorbeeld ook gestolen zijn van de rechthebbende met het oogmerk ze aan goederen te hechten waarvoor zij niet zijn bestemd. Het zijn dan - gelet op hun bestemming - valse merken zonder dat zij wederrechtelijk zijn vervaardigd. Ook kunnen merken wederrechtelijk zijn vervaardigd zonder dat vaststaat dat zij ook als een vals merk zullen worden gebruikt of daarvoor zijn bestemd. (...)"
(Kamerstukken II, 1989/90, 21 641, nr. 3, p. 8)
2.5.
Gelet hierop kan ook van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken in de zin van art. 337, eerste lid onder a, Sr worden gesproken indien de merken echt zijn doch zijn aangebracht op goederen waarvoor zij niet bestemd zijn. De andersluidende opvatting van het middel is dan ook onjuist.