IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 14519

Nadere comparitie bevolen inzake proceskosten Ablynx/Unilever

Rechtbank Den Haag 31 december 2014, IEF 14519 (Ablynx N.V. tegen Unilever)
Proceskosten. Unilever is bij eerder vonnis [IEF 13316] in de gelegenheid gesteld om gemaakte proceskosten te onderbouwen. Op het bieden van deze gelegenheid wordt, ondanks verzoek van Ablynx, niet teruggekomen. Ablynx wordt vooralsnog veroordeeld in de proceskosten van de hoofdzaak en het tweede incident. Verdere beslissing over proceskosten wordt aangehouden totdat comparitie heeft plaatsgevonden.

2.2. Ablynx meent dat Unilever ten onrechte in de gelegenheid is gesteld haar kosten nader te specificeren omdat, indien de specificatie de wederpartij niet in staat stelt zich naar behoren te verweren, de gevorderde kosten moeten worden afgewezen en hoogstens aanspraak kan worden gemaakt op het liquidatietarief. Ablynx nodigt de rechtbank dan ook uit op dit punt op het tussenvonnis terug te komen.

2.3. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. Uit de door Ablynx genoemde jurisprudentie volgt niet zonder meer dat geen gelegenheid mag worden geboden de specificatie aan te vullen. Dat is overgelaten aan het beleid van de rechter die daarbij mede de eisen van een goede procesorde in acht zal moeten nemen. Zoals in het tussenvonnis is overwogen, zal de rechtbank in het algemeen geen nadere specificatie toestaan maar heeft zij daarvoor op de in overweging 4.14 van het tussenvonnis aangegeven gronden in deze procedure specifieke redenen gezien.

2.6. De rechtbank acht het wenselijk een comparitie van partijen te gelasten om te onderzoeken of partijen op dit punt overeenstemming kunnen bereiken en, indien geen overeenstemming bereikt kan worden, om met partijen te overleggen op welke wijze kan worden vastgesteld of en in hoeverre het aantal bestede uren afwijkt van wat voor een procedure als de onderhavige als gebruikelijk moet worden aangemerkt. Partijen kunnen bij die gelegenheid tevens hun zienswijze naar voren brengen ten aanzien van de vraag of ook dit deel van de procedure nog wordt bestreken door 1019h Rv.
IEF 14517

Hogan Lovells benoemt Ruud van der Velden tot partner

Hogan Lovells heeft Ruud van der Velden (35) benoemd tot partner in de Intellectual Property, Media and Technology praktijk. Ruud is gespecialiseerd in het intellectueel eigendomsrecht, met een bijzondere focus op het octrooirecht. Hij heeft ruime ervaring in complexe internationale procedures op alle gebieden van de technologie, waaronder life sciences, werktuigbouwkunde en elektrotechniek.

Ruud is zijn carrière als advocaat in 2005 bij Hogan Lovells begonnen. In 2008 won hij de Gouden Zandloper voor beste jonge advocaat. In 2011 ontving hij de VIE prijs van de Nederlandse AIPPI groep voor zijn artikel over verkrijging van bewijs in octrooizaken.

Reagerend op de benoeming van Ruud stelt Jan de Snaijer, office managing partner van Hogan Lovells Amsterdam:

"Nederland is een belangrijke jurisdictie op het gebied van het intellectueel eigendomsrecht. Met een gespecialiseerde rechtbank in Den Haag en de verwachte komst van de Unified Patent Court heeft het verder uitbouwen van de IE-praktijk van Hogan Lovells een hoge prioriteit. Met Ruuds benoeming versterken wij de nationaal en internationaal toonaangevende IE-praktijk van Hogan Lovells. Wij zijn bovendien trots dat met Ruud een door ons kantoor zelf opgeleide advocaat tot partner is benoemd."

 

IEF 14516

'Stupid Patent Award' voor Uber?

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Elke maand reikt de Amerikaanse website Techdirt de titel Stupid Patent of the Month uit aan een bedrijf dat het meest onzinnige octrooi heeft aangevraagd. De prijs voor december 2014 dreigt naar Uber te gaan.

PATENT DYNAMIC PRICING
Het taxibedrijf heeft in de Verenigde Staten octrooibescherming aangevraagd voor de methode van ‘dynamic pricing’. Op het moment dat er veel vraag naar taxi’s is, gaat de prijs van een ritje omhoog. En – het spreekt voor zich – als bijna niemand een taxi zoekt, gaat de prijs naar beneden.

ABSTRACT IDEE EN BOVENDIEN NIET NIEUW
Volgens Techdirt is het door Uber aangevraagde patent om twee redenen onzinnig. In de eerste plaats is de methode van ‘dynamic pricing’ niet nieuw. De luchtvaartindustrie gebruikt het al meer dan 20 jaar. Bovendien probeert Uber hiermee een claim te leggen op een abstract idee – prijsbeleid afstemmen op vraag en aanbod – en daarvoor is het octrooirecht niet bedoeld, aldus Techdirt. Het Uber patent moet nog getoetst worden door het Amerikaanse Patentbureau. Door nu te dreigen de prijs aan Uber uit te reiken, hoopt Techdirt het taxibedrijf te bewegen de aanvraag alsnog in te trekken. Doet Uber dat niet dan is het over enkele weken de winnaar van de Stupid Patent of the Month Award.

De aanvraag van het patent vindt u hier.
Bas Kist
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Wint Uber het domste patent NRC 02012015

IEF 14515

Geen auteursrecht op verhaallijn en elementen De Eetclub

Rechtbank Midden-Nederland 24 december 2014, IEF 14515 ; ECLI:NL:RBMNE:2014:7198 (Saskia Noort en Ambo/Anthos uitgevers tegen Stavorinus en Uitgeverij De Compagnie)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen en Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen. Noort is boekauteur van o.a. 'De Eetclub', zij spreekt Stavorinus, auteur van het boek 'Het Reservaat' op grond van haar auteursrechten op de verhaallijn en benoemde elementen (o.a. beroepen van personages en decor), ze betoogt ook slaafse nabootsing. Na afzonderlijke beoordeling komt slechts één van de 29 verschillende elementen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking, daarop wordt geen inbreuk gemaakt (r.o. 4.10 - onder r. en 4.11). De rechtbank is van oordeel dat het verhaal 'Het Reservaat' voor wat betreft de auteursrechtelijke trekken in zodanige mate afwijkt van 'De Eetclub', dat niet van een inbreuk gesproken kan worden. Veel gezichtsbepalende verhaalelementen komen niet voor in Het Reservaat en de climax is zeer verschillend. De vorderingen worden afgewezen.

De 29 elementen afzonderlijk beschouwd
4.10. Hieronder zal de rechtbank de verschillende 29 elementen afzonderlijk beoordelen op auteursrechtelijke bescherming, mede in het licht van de bezwaren die Stavorinus c.s. daartegen heeft ingebracht. De rechtbank zal bij deze beoordeling tevens aangeven op welke wijze ieder element in De Eetclub respectievelijk Het Reservaat is uitgewerkt.

4.11. De conclusie uit het voorgaande dient te zijn dat van de 29 elementen uh De Eetclub die Noort c.s. heeft aangevoerd, 28 op zichzelf niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Daarop kan Stavorinus c.s. geen inbreuk hebben gemaakt. Met betrekking tot het ene element dat wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt (sub r) geldt dat Stavorinus c.s. de element niet heeft overgenomen en daarop derhalve geen auteursrechtelijke inbreuk heeft gemaakt.

Het verhaal van de De Eetclub
4.12. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verhaal van De Eetclub auteursrechtelijk is beschermd en zo ja, of Stavorinus c.s. met Het Reservaat daarop inbreuk maakt. Deze vraag is nog steeds relevant, ook nu hierboven geoordeeld is dat 28 elementen, ieder voor zich en afzonderlijk beschouwd, niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, omdat de combinatie van op zichzelf niet oorspronkelijk elementen wél het persoonlijk stempel van de maker kan dragen en dat van een inbreuk daarop sprake kan zijn indien de in de originele combinatie gelegen auteursrechtelijke beschermde trekken herkenbaar worden overgenomen.

4.24. De rechtbank is van oordeel dat het verhaal Het Reservaat voor wat betreft de auteursrechtelijke trekken in zodanige mate afwijkt van De Eetclub, dat niet van een auteursrechtelijke inbreuk gesproken kan worden. Dit oordeel is mede gebaseerd op de verschillen tussen De Eetclub en Het Reservaat.

4.25. In punt 4.9 is al aangegeven dat 14 van de 29 door Noort c.s. aangevoerde elementen door Stavorinus c.s. in Het Reservaat op een geheel eigen en verschillende wijze zijn uitgewerkt. Het betreft de elementen a (tweede deel), f, g, h, i, 1, n, o, q, r, s, u, v, en w. Deze elementen roepen derhalve niet een gelijkenis op tussen beide boeken, zoals door Noort c.s. gesteld, maar dragen bij aan het eigen afwijkende totaalbeeld van Het Reservaat.

Lees de uitspraak (pdf / html)

IEF 14514

BBIE-serie december 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van dertiental oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie november 2014.

10-12
AMNESIA
AMNESIA
Gedeelt.
nl
09-12
BUSINESS LEASE
bike2business
Afgew.
nl
09-12
OXILION
Zillion Media
Afgew.
nl
08-12
STICKY
STICKY PRESENTATIONS
Afgew.
nl
08-12
VICTORY
Victory Flowers
Toegew.
nl
08-12
SENSEA
SENZA FLOORS
Toegew.
nl
08-12
CHASIN'
Chasing
Gedeelt.
nl
04-12
BB
FGB BALENGIANNI FRAGRANCES
Toegew.
nl
04-12
BEVER
BEVER
Toegew.
nl
04-12
BEVER
BEVER
Toegew.
nl
01-12
STRAIGHT2BANK
START2BANK
Afgew.
fr
28-11
CHESS
CHESS JAZZ
Gedeelt.
nl
28-11
RICH JOHN RICHMOND
RICH & SON
Toegew.
nl
 

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 14513

Ondanks Engelse website, inbreuk naar Nederlands recht

Rechtbank Amsterdam 24 december 2014, IEF 14513; ECLI:NL:RBAMS:2014:9087 (Cassina S.P.A en Flos S.P.A. tegen Nadomini ltd. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens, Van der Steenhoven. Auteursrecht. Modellenrecht. Inbreuk. Verweerder hanteert een website die zowel in het Engels als Nederlands beschikbaar is. Inbreuk vindt plaats op de Engelstalige versie van de website. Nu deze versie echter niet vermeldt dat er een beperking bestaat op het bestellen van bepaalde modellen en ook de mogelijkheid biedt niet alleen om een Nederlands afleveradres op te geven, maar ook om te betalen via Ideal, vindt óók inbreuk in Nederland plaats. De vorderingen worden toegewezen. Bestuurder treft bovendien ernstig verwijt, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de geleden schade.

Inbreuk via website

4.10. (…) Indien vanaf een Nederlands IP-adres de website ww.dominidesign.com wordt opgeroepen, dan verschijnt daarvan in beginsel de Nederlandstalige versie. De gebruiker kan vervolgens kiezen voor een andere taal, zoals ter comparitie is gedemonstreerd. Aanvankelijk verschenen de litigieuze modellen op de Nederlandstalige versie. (…) Bij overschakeling op de Engelstalige versie van de website zijn de betreffende modellen nog wel te vinden. (…)

4.11. Nu de Engelstalige website niet vermeldt dat er een beperking bestaat op het bestellen van bepaalde modellen en ook de mogelijkheid biedt niet alleen om een Nederlands afleveradres op te geven, maar ook om te betalen via Ideal, had het op de weg van Nadomino c.s. gelegen om haar verweer dat bestellingen van de reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen met een afleveradres in Nederland niet worden uitgeleverd, nader - al dan niet met stukken - te onderbouwen. (…)

4.12. (…) Conclusie is dan ook dat met de website in Nederland inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Cassina c.s. Dat dergelijke bestellingen alleen kunnen worden geplaatst vanaf de Engelstalige versie van de website maakt dat niet anders.

Inbreuk via showroom

4.14 (Cassina c.s. heeft gesteld dat de in de showroom aanwezige reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen ook daadwerkelijk worden verkocht. Deze stelling gis dor Nadomino c.s. echter betwist en vervolgens door Cassina c.s. niet verder onderbouwd. Dat sprake is van verkoop van meubel- en verlichtingsmodellen in de showroom kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen.

4.15. Anders dan Nadomini c.s. meent betekent dit echter niet dat daarmee geen situatie bestaat waarin inbreuk wordt gemaakt. Met het tonen van de reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen in de showroom is immers sprake van openbaarmaking van een verveelvoudiging van de meubel- en verlichtingsmodellen in de zin van artikel 12 lid 1 onder a van de Auteurswet.

Bestuurdersaansprakelijkheid

4.29. In het onderhavige geval is sprake van een situatie waarin op de website (…) willens en wetens reproducties van de meubel- en verlichtingsmodellen in Nederland worden aangeboden en verkocht. (…) Door bestuurder X is niet betwist dat hij er al voor de sommatie van Cassina c.s. mee bekend was dat hiermee inbreukmakend wordt gehandeld. Bestuurder X wist - of had redelijkerwijs moeten begrijpen - dat daarmee inbreuk werd gemaakt op de auteursrechten van Cassina c.s. en dat dientengevolge schade aan Cassina c.s. werd toegebracht.

4.30. Het voorgaande maakt dat bestuurder X een ernstig verwijt valt te maken met betrekking tot de auteursrechtelijke inbreuken van Dominidesign, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die Cassina c.s. als gevolg hiervan heeft geleden.

Lees de uitspraak: pdf/html

IEF 14512

Geen procesbelang vanwege eer en goede naam ProRail

CBb 18 december 2014, IEF 14512 (ProRail tegen Minister van Infrastructuur en Milieu)
Mediarecht. Procesbelang. Eer en goede naam. Minister paste spoedeisende bestuursdwang toe in de vorm van staking van treinverkeer over voor driekwart doorgescheurde spoorstaaf. Dezelfde dag is bestuursdwang opgeheven en de rechtbank heeft besluit herroepen. ProRail heeft geen procesbelang in verband met de eer en goede naam vanwege toewijzing in rechtbankuitspraak, nu de rechtbank het eerste besluit (besluit in primo) heeft herroepen.

De publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, kan worden gezuiverd. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.

3.3.1 Prorail heeft bovendien onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 3 december 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK7281, respectievelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1903, gesteld dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Het bestreden besluit vormt volgens ProRail namelijk een publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, in welke hoedanigheid zij is gehouden om de veiligheid van het spoor te waarborgen. Zij heeft belang bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit om op die manier haar naam te kunnen zuiveren.

3.3.2 Het College volgt het standpunt van ProRail niet. Weliswaar kan procesbelang bestaan bij een inhoudelijke beoordeling van een besluit dat geen werking meer heeft, maar de belanghebbende in haar eer en goede naam heeft geschaad. Het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd, te weten vernietiging van betreffende besluit, kan dan van meer dan principiële betekenis zijn. Dit doet zich echter in het onderhavige geval niet voor, aangezien de rechtbank het bestreden heeft vernietigd en het primaire besluit heeft herroepen. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.

 

IEF 14511

Vormmerk CAPRI-SUN wederom technisch bepaald dus nietig

Rechtbank Amsterdam 24 december 2014, IEF 14511 (Capri Sun tegen Riha Wesergold)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, BANNING. Vormmerk. Slaafse nabootsing. Capri Sun brengt stazakjes (kinder)vruchtensap op de markt en is houdster van het Benelux driedimensionaal vormmerk. Volgens de rechtbank Den Haag [IEF 13734] is het vormmerk technisch bepaald en dus nietig verklaard. Deze rechtbank volgt: alle wezenlijke elementen van het sta-zakje zijn technisch bepaald, zodat het vormmerk nietig is ex 2.1 lid 1 BVIE. Beroep op slaafse nabootsing faalt eveneens. De opdruk van het zakje van Riha bevat immers zeer prominent haar (van Capri Sun afwijkende) merknaam.

Het reflecterende uiterlijk, de rechthoekige vorm in een (specifieke) hoogte/breedteverhouding, de lasnaden, de bolling van het Sta-zakje aan de onderkant (‘het buikje’) en het taps toelopen van het zakje zijn technisch bepaalde vormelementen.

4.10. De rechtbank overweegt dat van bescherming als vormmerk is uitgesloten een teken dat uitsluitend bestaat uit een vorm die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen. Achtergrond van deze beperking is dat de bescherming van het merkenrecht niet wordt ingezet ter bescherming van vormen die beschermd kunnen worden door andere, in tijd beperkte, intellectuele eigendomsrechten. Voorkomen dient te worden dat een merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar. Deze uitsluitingsgrond dient aldus te worden uitgelegd dat een teken dat enkel bestaat uit de vorm van een waar (of bij vormloze waren zoals vloeistoffen: de verpakking van die waar), op grond van deze bepaling niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele (in de zin van merkenrechtelijke, onderscheidende) kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven. Dat er mogelijk nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, staat niet in de weg aan toepassing van de uitsluitingsgrond. Dit kan wel een aanwijzing zijn dat dat de gekozen vorm niet aan een technische uitkomst is toe te schrijven, bijvoorbeeld wanneer een bepaalde vorm van een verpakking wel enige (technische) functie vervult, maar dat de vorm tevens is ingegeven uit design-overwegingen. Een teken kan naast technische onderscheidende elementen, ook niet technische onderscheidende elementen bevatten. In dat geval is de techniek-uitzondering niet van toepassing. Ook wanneer de technische aspecten van de vorm niet wezenlijk zijn (geen onderscheidend element van de vorm zijn), vindt de uitzonderingsgrond geen toepassing. Het feit dat de vorm zelf het resultaat is van een technisch procedé (zoals bijvoorbeeld de door Riha genoemde verpakkingsmachine), maakt niet dat de vorm reeds daarom onder deze uitzonderingsbepaling valt. Al met al is dus voor toepassing van de uitzonderingsregel noodzakelijk dat alle wezenlijke (in de zin van onderscheidende) kenmerken van het Sta-zakje functioneel bepaald zijn. Het is aan Riha om aan te tonen dat de onderscheidende kenmerken van het Sta-zakje uitsluitend aan een technische uitkomst zijn toe te schrijven.

4.14 Conclusie van het voorgaande is dat voor elk (in de merkinschrijving zichtbaar) vormelement een technische functie kan worden vastgesteld. Niet gebleken is dat het Sta-zakje een belangrijk niet-functioneel kenmerk bevat. Daarmee staat vast dat de – voor de totale indruk wezenlijke – kenmerken van het Sta-zakje een technische functie hebben. Dat er talloze variaties op de sta-zakjes bestaan, maakt dat niet anders. De geregistreerde vorm van het Sta-zakje is noodzakelijk voor het bereiken van een technische uitkomst en kan krachtens 2.1 lid 2 BVIE niet als merk worden beschouwd. Riha kan op grond van artikel 2.18 lid 1 sub a BVIE met succes de nietigheid van het inschreven teken inroepen. De vordering van Riha in reconventie slaagt in zoverre.

Op anders blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14509

Toevoeging tweede vestigingsplaatsnaam Van der Valk-hotel is meer dan geringe afwijking

Hof ‘s Hertogenbosch 23 december 2014, IEF 14509 (Motel E3 tegen Van der Valk hotel Eindhoven-Best)
Zie eerder IEF 13633. Handelsnaamconflict binnen Van der Valk groep. Sinds 1973 exploiteert Motel E3, Van der Valk Eindhoven, een hotel-, restaurant- en conferentiebedrijf. Geïntimeerde is voornemens het Van der Valk hotel Eindhoven-Best te exploiteren nabij de gemeentegrens van Eindhoven. De toevoeging van de tweede vestigingsplaats (-Best) is een meer dan geringe afwijking. Het publiek beschouwt de verschillende hotels als alle behorend tot het concern en dat het dan om verschillende vestigingen gaat die zich onderscheiden door de vestigingsplaatsen. Dat binnen het concern is afgesproken eerst vestgingsplaats te vermelden en pas dan eventueel de naam van een grote dichtbijzijnde stad, baat niet. Afwijking van dat beleid levert geen verwarringsgevaar op.

3.5.5. In dit geval dient te worden onderzocht of de handelsnaam “Van der Valk Eindhoven-Best” in zodanig geringe mate afwijkt van de door Motel E3 gevoerde handelsnamen “Van der Valk Eindhoven” en “[E3 handelsnaam 2]” dat daardoor bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is.
3.5.7. De vraag is dus of, gelet op het vorenstaande, de toevoeging “-[vestigingsplaats 2]” een meer dan geringe afwijking is met als gevolg dat geen verwarring is te duchten. Naar het oordeel van het hof moet die vraag in dit specifieke geval bevestigend worden beantwoord. Daarbij neemt het hof de hiervoor in r.o. 3.1.6. genoemde context in aanmerking, inhoudende dat het merendeel van de [hotels/restaurants] hotels/restaurants de onderneming voert onder een handelsnaam die bestaat uit de woorden “[merknaam]”, “hotel” of “motel” en de plaatsnaam of –namen van de steden/dorpen waarin of waarbij het hotel/restaurant is gevestigd. Partijen zijn het er over eens dat het publiek de verschillende [hotels] hotels beschouwt als alle behorend tot het [concern] concern, althans daartussen een zekere (economische) band veronderstelt en dat het verder om verschillende vestigingen gaat. Die vestigingen onderscheiden zich hoofdzakelijk door verschillende vestigingsplaatsen aan de woorden “[merknaam]” (en soms ook nog “hotel”) toe te voegen. In die context is het verschil tussen “[vestigingsplaats 1]” en “[vestigingsplaats 1]-[vestigingsplaats 2]” zodanig, dat zonder bijkomende omstandigheden, die zijn gesteld noch gebleken, niet meer van een zodanig geringe afwijking kan worden gesproken dat daaruit verwarringsgevaar voortvloeit.

3.5.8. In dit verband is mede van belang dat de onderbouwing van het verwarringsgevaar door Motel E3 een nogal hypothetisch karakter heeft. Weliswaar hoeft het verwarringsgevaar niet onderbouwd te worden met concrete gevallen van opgetreden verwarring en zou dat in dit geval ook moeilijk kunnen omdat [hotel 1] haar hotel nog niet heeft geopend, maar in het licht van de hiervoor geschetste context en van de gemotiveerde betwisting door [hotel 1] is de onderbouwing door Motel E3 onvoldoende. Motel E3 heeft nog aangevoerd dat de gevallen van handelsnaamgebruik door andere [hotels] hotels er niet toe doen omdat het specifiek gaat om het thans in geschil zijnde handelsnaamgebruik en dat de stelling van [hotel 1] dat in die gevallen nooit sprake is geweest van verwarringsgevaar, enkel aannames betreft. Dat moge voor wat betreft het eerste punt (het onderhavige, specifieke geval dient te worden beoordeeld) zo zijn en voor wat betreft het tweede punt (geen verwarringsgevaar elders) is juist dat dat verweer met niet meer wordt onderbouwd dan met de stelling dat die andere hotels al jaren gewoon naast elkaar bestaan, maar dat laat onverlet dat voor wat betreft het verwarringsgevaar Motel E3 de stelplicht en de bewijslast heeft.

3.5.9. Het betoog van Motel E3 ten slotte, dat binnen het VDC is afgesproken dat eerst de daadwerkelijk vestigingsplaats wordt vermeld en pas vervolgens eventueel de naam van een grote dichtbijzijnde stad, baat haar niet. Nog daargelaten dat door [hotel 1] is bestreden dat daadwerkelijk conform dat beleid wordt gehandeld en voorts, dat als onbestreden vaststaat dat [hotel 1] uit het VDC is getreden, gaat het erom dat beoordeeld moet worden of het relevante publiek in verwarring kan worden gebracht. Dat publiek zal onbekend zijn met een eventueel door het VDC nagestreefd beleid. Dat dat beleid er op gericht zou zijn om verwarringsgevaar te voorkomen, betekent niet zonder meer dat een afwijking daarvan verwarringsgevaar oplevert.
IEF 14510

Een kerstgroet van Arnon Grunberg - Auteursrechtdebat

Door Arnon Grunberg, schrijver. Auteursrechtdebat - thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Toen ik onlangs aan colleges deelnam op de Freie Universität in Berlijn – ik geloof dat ‘deelnemen’ het juiste woord is; ik was weliswaar geen student, maar hoefde de colleges niet te leiden; enkele van mijn teksten waren door de studenten bestudeerd en als producent van die teksten mocht ik ook wat zeggen, ongeveer zoals het tegenwoordig als een goede zaak wordt gezien om ook slachtoffers van een misdrijf tijdens de rechtszaak nadrukkelijk aan het woord te laten en soms zelfs toe te laten als nevenaanklager – merkte ik op dat literatuurwetenschappers, neerlandici en germanisten vaker gebruik zouden moeten maken van sociologische en economische kennis. Dat economische belangen geen rol zouden spelen bij het tot stand komen en uitgeven van teksten lijkt me een illusie. Toch werd die opmerking gezien, merkte ik, als vloeken in de kerk. De literatuur, de echte, de hoge, staat los of hoort los te staan van welk economisch belang dan ook. Alleen de innerlijke noodzaak telt, die vrome leugen van het literatuurbedrijf. De innerlijke noodzaak is net zo onbewijsbaar als de werking van menig homeopathisch medicijn maar toch zweren veel lezers, critici en schrijvers bij de helende effecten van die innerlijke noodzaak.

De economische aspecten, zeker niet de enige aspecten, zijn echter stukken concreter. Een tekst wordt geschreven en een krant of tijdschrift betaalt mij om die tekst te mogen afdrukken. (We hebben het vooralsnog niet over romans, daar gaat het om voorschotten en royalties.) Indien gewenst kan ik die tekst nog eens verkopen aan tijdschriften en kranten buiten Nederland.

Columns worden ook geplaatst op Blendle, waarvoor de auteur niets krijgt, en een week na het verschijnen zijn onder andere mijn Voetnoten, die dagelijks in de Volkskrant verschijnen, (gratis) te lezen op mijn eigen site. Dus vanuit het perspectief van de schrijver betalen sommige lezers voor een tekst en andere lezers krijgen diezelfde tekst gratis.

Als we naar boeken kijken is een financiële beloning voor de auteur ook niet altijd gegarandeerd. Voor de tweedehands verkoop ontvangt de auteur geen royalties meer. Dat hij voor die verkoop al een keer royalties heeft ontvangen is niet per definitie waar, vaak gaat het om zogenaamde beschadigde exemplaren of recensie-exemplaren. Ook voor gestolen e-books – er wordt behoorlijk wat gestolen in die wereld – ontvangt de schrijver uiteraard geen royalties.

Eerlijk gezegd geloof ik dat hier weinig aan te doen is, berusting lijkt mij verstandig.

Enkele van mijn journalistieke collega’s maken zich erg boos dat bijvoorbeeld Blendle niets betaalt voor het gebruik van hun teksten, maar ik stel mij ook in dezen op het standpunt van Jezus: de verspreiding van het woord, mijn woord uiteraard, is belangrijker dan de contante betaling ervoor. De schrijver die zijn economisch belang te strikt afbakent, is ook in economisch opzicht onverstandig bezig. (Zie hiervoor ook mijn essay ‘Jezus was een econoom’, dat vermoedelijk in 2020 op de markt zal komen.)

Wat niet wil zeggen dat aan het principe van intellectueel eigendom moet worden getornd, want intellectueel eigendom is niet uitsluitend een financiële kwestie; eigendom is nu eenmaal niet alleen een financiële kwestie.

Deze tekst is van mij en iedereen die doet alsof hij deze tekst heeft geschreven of deze verspreidt zonder de auteur te vermelden, is een dief.

Overigens moet ik eerlijk toegeven dat ik voor het schrijven van deze tekst als ik me niet vergis slechts een fles wijn zal krijgen (mij is een fles van circa vijfentwintig euro toegezegd). Wat iets beneden mijn tarief ligt.

Ook meen ik te weten dat de lezer niet voor het lezen van deze tekst heeft betaald. Mijn intellectueel eigendom blijkt in praktijk dikwijls publiek bezit, als een openbaar urinoir. (Ja, menige lezer heeft de behoefte te plassen over het intellectueel eigendom van een ander. Zie hiervoor mijn essay ‘De lezer is een hond’, dat in 2024 zal verschijnen.)

Maar of voor het gebruik van andermans intellectueel eigendom (dat wil zeggen het lezen, en soms ook het verspreiden ervan) altijd contant moet worden afgerekend is dus de vraag. In theorie wel, in praktijk lijkt me dat, zeker in tijden van digitale media, bijzonder lastig. En als een museum een schilderij aanschaft krijgt de schilder toch ook niet betaald voor elke betalende bezoeker? Bovendien is het hoogst onzeker of al die bezoekers dat bewuste schilderij daadwerkelijk bekeken hebben.

Economie bestaat niet alleen uit monetaire transacties. (Zie wederom mijn essay ‘Jezus was een econoom’.) De lezer kan ook betalen met liefde, genegenheid, ontboezemingen, huwelijksaanzoeken, het tot beschikking stellen aan de schrijver van gezins- en familieleden, en andere vormen van gewenste en ongewenste inspiratie.

Ondergetekende ontkent de monetaire kant van het literaire bedrijf geenszins, maar in de beste traditie van de Messias heeft hij zijn hoop gesteld op de niet-monetaire transactie bij de verspreiding van het (zijn) woord.

Ik hoop hiermee een bijdrage te hebben geleverd aan de discussie over auteursrecht en wacht met interesse relevante voorstellen af.

Arnon Grunberg
Miami Beach, 20 december 2014